I I fflet veï&aal dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Ka bou ter la tui Zwerftocht langs de Tyne leven.* De onbekende Verloofde hu,ÏÏ£.1°»r''" Het slimme GROOTE MOGELIJKHEDEN DINSDAG 2 JUNI 1936 Zeer oude historische monumen ten, o.a. overblijfselen uit de Romeinsche overheersching Het verleden herleeft op schoone wijze De Engelsche wet heeft een langen arm Mag men gezamenlijk een taxi-rit betalen? Het voornaamste werk van Brinkman en den kortelings overleden architect der Vlugt: de bekende fabrieken van Van Nelle te Rotterdam Van Keesje j UH hangt van üw remmen afl Hun leven ea bet «w« evenzeer) kan misschien morgen al behouden blij ven dank zij uw remmen I 1 T t r< op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen j£T 7^0 - bi3 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7m bij een ongeval met k OKA m A I 11 in VJININ JD iJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog DOOR LEMAIRE Reeds vroeger wijdden wij artikelen aan Noord-Engeland en de rijke geschiedkun dige herinneringen welke daar worden gevonden. Dat deze laatste zulk een diepen in druk op den reiziger kunnen maken, is deels te beschouwen als een gevolg van het feit, dat in Engeland oude kerken, kasteelen en andere historische monumenten meestal goed bewaard bleven. Maar zeker is dit ook een gevolg van den rijkdom der historie zelf, waarvan deze monumenten getuigen. Zoowel de overblijfselen uit de Saksisch- christelijke beschavingsperiode, welke in de achtste en negende eeuw haar bloeitijd beleef de, als die uit de Middeleeuwen getuigen van een cultuur, welke door haar sterke vitaliteit en diep Christelijk karakter onze bewondering, wekt. En er is geen beter middel, om deze te leeren begrijpen dan een langdurig verblijf in dit land, waardoor men zich een betere voor stelling van landschap en volksziel uit vroeger dagen kan vormen. Wie het ruischen der zee hoorde op de rotskusten van Holy Island, van waar men uitziet naar verre kusten, begrijpt beter de breede geestelijke perspectieven, welke zich voor de hier wonende Keltische monniken en missionarissen ontvouwden, en hen er toe dreven het gelopf te prediken in de beboschte dalen en op de hooge heidevelden van Noord- Engeland, waar de wegen zich slingeren over hooge heuvelkammen en door dalen, waarin de torens van kerken en kasteelen boven het eeuwenoude geboomte oprijzen, ziet gemakke lijker den tijd herleven der ridderromantiek. waarin de wegen onveiliger waren dan nu, maar toch ook overal in steden en eenzaam gelegen kloosters een geloofsleven bloeide, dat in staat was heiligen voort te brengen. 1 Deze gedachten kwamen onlangs opnieuw bij ons op tijdens een zwerftocht langs de Tyne, de rivier, welke de Zuidgrens van Northumber land voitnt. Ook hier liggen zeer oudé histori sche monumenten. Zelfs uit de periode der Ro meinsche overheersching zijn nog vele over blijfselen te vinden; ik herinner slechts aan de resten van den muur van Hadrianus, welke diende ter bewaking en afwering der Schotsche stammen uit het Noorden. We bezochten dezen muur tijdens de heetste zomerdagen, toen'alleen de straffe Westenwind op de Hooge heuvel kammen den vermoeiden wandelaar wat afkoe ling bracht; Nu zagen we het Tynedal terug in het voorjaar, terwijl het groen uitbotte in de kasteeltuinen, overal de anemonen hun witte sterretjes cmhooghieven in het lïidere, blij de licht der lentezon en de ruige bosschen der gaspeldoorn op de hellingen met gele bloesems waren overdekt. Zoodra men het berookte en onregelmatig be bouwde mijngebied om Newcastle achter zich heeft gelaten, voert de weg, die aan de zuidzijde der Tyne naar het Westen loopt, door een landschap van groote schoonheid. De wandelaar ziet dan al spoedig naar het Noorden neer op de torens en kanteelen van het oude, halfver- vallen Prudhoe Castle, waarachter het heldere water der Tyne over de met sieenen bezaaide bedding schiet. Daarboven rijen zich als de vachten eener kudde lammeren de heuvels van Northumberland, en ver daarachter ziet men de sneeuw blinken op de toppen der Cheviot Hills. Verder wandelende bereikten wij een der mooiste gedeelten van het Tynedal. Een schil derachtige brug over de rivier voert naar het; oude plaatsje By well, waar thans nog alleen een kasteel en twee vlak bij elkaar gelegen ker ken overgebleven zijn. Deze zijn dicht bij de Tyne, temidden van hoogopgaand oua geboom te, zooals men dit in het Engelsche'landschap zooveel kan aantreffen, gelegen; het geheel vormt een dier plaatsen waar natuurschoon sa men met historische overblijfselen een beeld vormt, waardoor het verleden op schoone wijze voor ons herleeft. Geschiedkundigen hebben zich afgevraagd wgarom op deze kleine plaats twee kerken te vinden zijn. Een oud verhaal wil, dat twee zus ters, die met elkaar in twist waren geraakt, elk een eigen kerk lieten bouwen. Wat daarvan ook waar moge zijn, de kerken liggen daar in het Tynedal, toegewijd aan St. Petrus en Sint An dreas. Zij werden in de Middeleeuwen bediend door de Benedictijnen en de Witheeren. Aan deze kerken zijn zeer oude herinneringen verbonden. Zoo werd in de Sint Andreas in het jaar 80 gewijd Egbertus, de twaalfde bisschop van Lindisfarne of Holy Island. Het Tynedal Westwaarts volgend komen wij door een streek waar hoogopgaande Deuken en eiken het door den stroom felbewogen water der Tyne overschaduwen. Een enkele visscher staat hier, tot aan de heupen in het water, zijn ge luk te beproeven met de forellenvangst. Hooger- op wisselen donkere naaldbosschen af met gol vende weilanden. Na enkele uren loopen ziet men aan de rechterhand Corbridge liggen, het oude Corstopitum met de Romeinsche leger plaats, waarvan reeds vroeger in dit blad een beschrijving werd gegeven. En nog enkele mij len verder bereikt men de aloude Bisschops stad Hexham, die eveneens op een eerbiedwaar dige historie kan wijzen. De goedbewaarde stadsmuren, schilderach tige geveltjes in de bochtige straten en een kasteel, dat massief en hoog oprijst boven de wallen, geven aan deze plaats thans nog een middeleeuwsch uiterlijk. Bezienswaardig is voor al de kathedraal, welke is opgetrokken op de historische plaats, waar reeds in de zevende eeuw door Sint Wilfried, bisschop van York, een kerk werd gebouwd. Thans rijst hier een Mirtdel- eeuwsche kerk omhoog, die ons een fraai beeld geeft' van de vroege Engelsche gothiek. De pro porties der bogen zijn bijzonder zuiver en de zeer sobere ornamentatie doet de lijnen der ar chitectuur nog beter tot haar recht komen. Men vindt in deze kerk, die toegewijd werd aan Sint Andreas en in Anglicaansche handen is, naast andere merkwaardigheden een zeer ouden bisschopstroon, die van de wijding van vele bis schoppen en waarschijnlijk ook van sommige koningskroningen getuige is geweest. Van de oude kerk uit de Saksische periode is de krypte nog gespaard geblevin, als een zeld zaam overblijfsel uit dezen tijd. Op de muren daarvan vindt men nog duidelijke aanwijzin gen voor het feit, dat de steen voor oen bouw' dezer krypte werd gehaald uit de bouwvallen der Romeinsche legerplaats te Corbridge. De kerk van St. Wilfried werd overigens door de Noormannen in de negende eeuw ver woest. In de twaalfde en dertiende eeuw bouw den de Augustijner Kanunniken de vroeg-go- thische kerk, welke thans nog onze bewondering opwekt. Vandaag lunchte ik met een vriend, schrijft onze Londensche berichtgever, en toen ik hem zeide dst ik na afloop van den maaltijd een bezoek moest afleggen in de buurt van Suiss Cottage, Hampstead, stelde hij voor: „Laai ons dan samen 'n taxi nemen. Ik moet óók dien kant uit." „Goed," antwoordde ik. „We betalen elk de helft dan is het niet veel duurder dan de bus." Deze berekening was wat erg optimistisch, maar het was niet daarom dat ik zeide: „Neen, wij betalen niet elk de helft." Pijnlijke verbazing van mijn vriend. „Ik betaal cis taxi alleen," zei ik. Grootmoedige protesten van mijn vriend. „Goed, dan betaal jij de taxi alleen," stelde ik voor. „Maar waarom, ?n vredesnaam! Ben je lid van een of anderen nieuwen Bond geworden, ofr „Om de eenvoudige recten dat een taxi geen „expressvoertuig" is 9 i „En cat ik onder geen omstandigheid), maar zeker niet als vreemdeling, de wetten des lands wil schenden. Ik weiger iets te cloen wat ten gevolge zou kunnen hebben, dat ik geworpen werd in een killen kerker ,,'tls vandaag hesl warm voor den tijd van 't jaar," zei hij bezorgd. „Je hebt toch niet te lang zonder hoed in de zon geloopen? Wat voel je? 'n Bonzend hoofd? Droge lippen? Laat ons iets drinkbaars bestellen," vervolgde hij gemoedelijk, blijkbaar hopend een gevaarlijke uitbaisting van razernij nog ter elfder ure te voorkomen. „Hiertegen heb ik geen enkel bezwaar," ver klaarde ik. „Maar Ik-heb ,yanmorgpn noch' don der hoed, noch in de zon geloopen. ik ben ge weest aan de Strafkainer der King's Bench." „Ja, juist," suste hij, en bestelde vlüg een ver koelenden drank. „De grootste rechters van het koninkrijk zaten in hun rechterstoelen," vervolgde ik, 77Ï3 „Lord Hewart, Lord Chief Justice, en de groote en vermaarde Justices Du Parcq en Goddard. „Voor deze strenge, maar rechtvaardige rech ters had zich te verantwoorden een dame uit Ipswich, wier naam 'mij ontschoten is. „Zij had zich schuldig gemaakt aan een af schuwelijk misdrijf. „Zij was, met 'n paar vriendinnen, per taxi naar een danszaal gegaan „Hier," zei mijn vriend, zichtbaar opgelucht, toen de bediende de glazen voor ons neerzette." Ik nam een teug. „Zij en haar vriendinnen," vervolgde ik, „hadden afgesproken gezamenlijk den prijs der taxi te betalen, 't Was," herhaalde ik, ,,'n taxi, en geen „express carriage", dus geen omnibus, geen char-a-bancs, kortom geen voertuig dat van de Verkeerscommissarissen vergunning ge kregen heeft verschillende elk voor zich be talende personen tegelijk te vervoeren. „Wat dus had die verwaten vrouw uit Ips wich gedaan? „Zij had een taxicab gebruikt als een „express carriage". Zij had den ohauffeur, een man van onbesproken levenswandel, gemaakt tot een man die, zij 't dan ook onbewust, de voorwaar de waaronder hem vergund was een taxicab te expioiteeren, schond. De traffic Commis sioners kwamen er achter. Ik weet niet hoe, maar de Engelsche wet heeft een langen arm. De misdadigster werd gesleept voor den rech ter, en de traffic commissioners traden als aan klagers op. Zij werd vrijgesproken. Maar de Commissarissen, gewapend met de Wet, gingen in beroep. Het was bij de behandeling van dit appèl, dat ik vanmorgen toevallig tegenwoordig was. „De groote rechter Du Parcq scheen zelf nooit geweren te hebben dat 't strafbaar is samen 'n taxi te betalen; de eveneens groote rechter Goddard deed alsof hij altijd wel zooiets ge dacht had, en de Lord Chief Justice, van wien den laatsten tijd beweerd wordt dat hij er aan denkt ontslag te nemen, scheen al deze booze voornemens op te geven, en tot de rotsvaste overtuiging gekomen te $ijn, dat 't beroep van Lord. Chief Justice toch wel 'n heel mooi be roep is. En de juffrouw werd tot een nominale boete veroordeeld. Ik zal dus de taxi voor ons beideu betalen; betaal jij dan de lunch." worden D geboden door advertentie-reclame in de rubriek „Omroepers". Laat die 0 niet ont glippen. De prijs kan geen bezwaar zijn, want voor slechts 50 cent per regei komt Uw zaken- Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge zinnen. Keesje lag op den grond z'n huiswerk te maken. „Ellendige breuken," mompelde hij, en nam een gemakkelijker houding aan. Hy was een jongen van dertien jaar en de jongste spruit van de famiSe Elgers, die twee kinderen had. „Wat voer je daar toch uit op den grond?" vroeg z'n zuster Mies, die juist de kamer bin nen kwam. Er klonk achterdocht in d'r stem. Wat Keesje ook deed, de menschen wantrouw den hem altijd. „Sommen," zei Keesje kortaf. „Kom dan overeind en ga behoorlijk aan tafel je werk doen." Maar Keesje verroerde geen vin en keek z'n zus aan met z'n handen onder z'n kin. Mies drong niet verder aan, ging aan tafel zitten en keek aandachtig de papieren in, die voor haar lagen. Ze was een knap, jong meisje, de 19 al gepasseerd en blijkbaar gekleed om te gaan tennissen. „Wat ga je doen, als je je huiswerk af hebt?" vroeg» Mies na een poosje. „Vader en moeder blijven uit dineeren vanavond en ik zou graag gaan tennissen, 't Kan jou niet schelen, wel. om alleen thuis te blijven?" „Heelemaal niet," lachte Keesje. „Maar ik zou graag naar Toontje Banks gaan, als er toch niemand hier is. Jij hebt den huissleutel en ik kan wel door 't keldergat naar binnen kruipen." „Goed," zei Mies opgelucht. „Ga je tennissen met Fons Haspels?" vroeg Keesje. Z'n zus knikte. „Ben je van plan met hem te trouwen?" Mies keek haar broertje verbaasd aan. „Ga je echt met hem trouwen?" hield Keesje aan, terwijl hjj z'n zuster strak aankeek. Deze sloeg haar oogen neer. „Noh?" „Dat is jouw zaak niet," sprak Mies nu streng. „O, dus, je doet het toch," zei Keesje weer. „Neen, ik doe het niet," vervolgde Mies haas tig, „of liever ik ben nog niet besloten. Het is een lieve, zachte jongen, maar een beetje futloos. Enfin, dat begrijp jij toch niet. Maar vertel aan niemand wat ik je gezegd heb." „Wel neen," lachte Keesje, „maar wat scheelt hem eigenlijk? Vind je hem niet brutaal ge noeg?" „Maak toch niet zulke eigenwijze opmerkin gen," foeterde Mies gebelgd. ,Maar zeg, vind je hem een angstig jochie of een lafaard?" Mies dacht een oogenblik na. „Dat nu niet precies, maar ik zou toch wel eens willen we ten wat er eigenlijk in hem zat. Of hij iets flinks en mannelijks zou doen, als de gelegen heid zich voordeed." Nu dacht ook Keesje even na. „Kun je je niet in 't water laten vallen, als je met hem gaat roeien of zeilen en dan eens zien of hij je te hulp komt?" opperde hjj. „Dat zou nergens toe dienen. Hij weet dat ik zwem als een visch." Dit zeggend nam ze de krant op. „Ah!" zei ze, meer tot zich zelf dan tot haar broertje. „Daar is 't radio-program. Laat ik er om denken de radio af te zetten als ik wegga, zoodat ik haar weer niet aan laat staan als verleden week. Vader was toen geweldig boos.' Na eenigen tijd legde ze de krant neer. „Ga nu maar weg, Keesje, dan kan ik al vast alles nazien." Eenige oogenblikken later verliet Keesje hei huis, om zooals hij zei naar z'n vriendje Toontje Banks te gaan. In werkelijkheid ech ter wandelde hij den weg op, waar Fons Has pels vandaan moest komen. Keesje liep op hem toe. „Fons," vroeg hy resoluut, „wil je mij een Een groote visch, die van het lawaai wakker was geworden, kwam eens met zyn kop boven water en hield een praatje tegen één der kabouters. „Wat is er te doen?" vroeg ie met een ver baasd gezicht. „Hebben jullie feest?" „Neen, snoekje", ant woordde het kaboutertje, „we moeten de groenten wat water gaan geven." „Als het anders niks is," bromde de snoek, „dan had je me niet wakker hoeven te maken" en hij verdween weer in de diepte. Daar waren ze eindeiyk aan het groentenveld. De roode kolen waren er het slechtst aan toe. Ze kreunden en piepten om naar van te worden en de kabouters zouden hen maar het eerste helpen. Op hun teentjes slopen ze door het veld. Als ze de boerin in de verte ontdekten, bukten ze hun hoofden en zorgden er voor, dat de menschen hen niet zagen. Ze hadden het zwaar te verantwoorden, want ze moesten heelemaal boven op de kool kruipen met hun zware emmertjes en Kruimeltje gleed pardoes van het topje af naar beneden. Nu stond er op dat veld een kool, zoo groot, dat geen kabouter er op had kunnen komen. Ze zouden het nu maar met zijn allen probeeren. Juist wilde Tuimeltje een blad begieten, toen een heel akelig beest te voorschijn kwam, binnen uit de kool. „Wat heb je hier te doen, leelijke watermannen", zei het beest. „Meneer de duizend- of liever millioen-poot", begon Tuimeltje schuchter, „we komen de planten begieten." „Weg met Jullie", bromde het beest en hy kwam ineens uit de kool gekropen. rijksdaalder leenen? Ik zal je elke maand twee kwartjes terug betalen." „Da's goed," lachte Fons, en dook in z'n broekzak. „En hoe is het met de rente?" „Rente betaal ik niet," zei Keesje. .Maar in plaats daarvan zal ik je iets vertellen, dat je wel te pas zal komen. Luister!" Nadat Mies en Fons een gezellig partytje hadden getennist, bracht hy haar naar huis terug, waar alles nog in diepe duisternis ge huld was. „Keesje is nog niet thuis," merkte Mies op. „Anders had hy al alle lichten opgestoken. Die jongen doet altijd maar waar eerst even gaan. om het licht op te draaien," stel- de Fons voor, terwijl hij met haar naar de huisdeur wandel de. „Het geeft altijd een onprettig gevoel in een donker leeg huis terug te komen." Zij stak den sleutel in de deur en draaide dien zacht om. Toen de deur open ging, scheen ze te schrikken en luisterde aandachtig. „Wat is er aan de hand?" vroeg Fons. „Ik geloof dat er iemand binnen is," fluister de zij. „Als het iemand van de familie was, hadden ze het licht wei aangemaakt." Fons bleef kalm, legde z'n hand op haar arm en luisterde in de hall naar het gesprek, dat duideluk hoorbaar was. „Neen, die niet, idioot," gromde een heesche stem. „Deze dan," antwoordde een ander schor ge luid. „Schiet op, de menschen kunnen elk oogenblik terugkomen." „Ik zal wel uitkijken," klonk het terug. „We hebben die automatische revolver ook nog!" Mies keek Fons Haspels eens aan. terwyi ze in de gang stonden. Hy was niet bleeker ge worden, dat zag ze zelfs in de schemering, en de hand, die hy op haar arm gelegd had. beef de niet. Hy was zeer zeker niet bang. Hij scheen zelfs niet te schrikken. „Inbrekers," mompelde hij zacht. „Ja. We moeten direct naar de politie gaan." „Wat?" zei hy scherp. „En die twee ban dieten alles laten meenemen? Ik denk er niet aan. Ik ga eens kijken." „Fons!" riep Mies angstig, terwijl ze rich aan hem vastklampte. „Je mag het niet doen! Ze zullen je vermoorden! Je hoorde wat een hunner van die revolver zei." Hij duwde haar zacht ter zyde. „Laat me maar gaan. lieveling," fluisterde hy ernstig. „Dat is mannenwerk en.... mannenplicht." Kalm en vastberaden ging hij het donkere huis binnen en draaide het licht op. „Wie is daar?" hoorde ze hem roepen en trilde van bewondering, toen ze hoorde dat z'n stem niet beefde. Ja, hy was inderdaad een moedig man. De stemmen begonnen opnieuw, maar toen keerde Fons lachend terug. „De stemmen waren van twee acteurs, die in het stuk „Inbrekers" speelden. Je hebt zeker de radio aan laten staan, toen je uitging. Zeg er maar aan niemand iets van, dat we er zóó in geloopen zijn." „Toch zal ik dat," zei Mies innig. „Ik zal aan iedereen vertellen hoe dapper je het don kere huis bent binnengegaan, toen je dacht dat er twee inbrekers waren." Ze keek trotsch op naar z'n energiek gezicht. Ja, ze zouden trouwen, zoodra hy haar ten huwelijk vroeg. .Keesje," zei Fons Haspels tegen den klei nen jongen, toen hy dezen eenige dagen later op straat ontmoette. „Mies en ik gaan over twee maanden trouwen en ik zal dus gauw je zwager zijn. Als dat het geval is, behoef je me dien rijksdaalder niet terug te betalen en hier is een andere om hem gezelschap te hou den." „Dank je," zei Keesje, terwyl hy de riks in z'n zak liet verdwijnen. „Maar wat ik zeggen wil, Fons, zou je ook het huis zyn binnenge gaan, als je werkelyk had gedacht dat er in brekers waren?" „Dat zal ik je wel eens veVtellen als we een maal getrouwd zijn. Voorloopig word je be dankt voor je hulp," antwoordde Fons lachend en liep vlug door. 8 Maar nu waren wy niet van dezelfde opinie.... Zooals het geheele huisgezin, beval hy my het huwelyk met Georges aan. In het geen ik noemde: een aanslag op mijn vrijheid ontwaakten myn oorlogszuchtige gevoelens, ge reed om ten strijde te gaan. Voelende, dat niemand mij begreep, hulde ik my in een ondoordringbaar zwygen en ver wachtte ik iets, wat, dat wist ik niet. Maar het zou iets heel gelukkigs, iets zeer belangryks, iets onverwachts zijn. Daardoor zou ik erken nen, wat my te doen stond, hoedanig myn toekomst zou wezen. Ik wachtte op myn onbekende Helaas, de dagen gingen voorbij zonder dat hij zich aanmelddeIk was er heimeiyk ver toornd om en dat te meer, omdat ik heel goed wist, dat myn omgeving de oorzaak raadde van mijn zenuwachtigheid, Francoise zei niets, tante lette op mij met een soort van onrust, juffrouw Brissot gaf my steken onder water op een azijnzuren toon. Michel keek mij medelijdend aan, Georges ook met oogen als van een afge- xanselden hond en de dokter kon niet anders dan mij plagen, toen hij Vrijdag daarop zijn partytje bridge kwam spelen. „Wel juffrouw Denise, heeft u den geluk kige ontmoet, tegen wien u opgebotst bent?" „Waarom zou ik hem ontmoet hebben?" vroeg ik geprikkeld. „Waarom? Wel, omdat die markies u een visite schuldig is. Dat is niet anders dan be- hoorlyk!" „Wie zegt u, dat hü die visite niet zal maken? U is wel gepresseerd." „Ten minste," hernam hij, „als hy niet weet, dat rijn weldoenster een der meest bekoorlijke jonge meisjes is van de beste Parysche wereldzei u iets „Niets, ga voort." „En, onkundig van zyn goed geluk, zich tevreden stelt om een beiooning voor de eerlyke vindster aan het politiebureau achter te laten „Weet u niets meer?" viel ik hem woedend in de rede. „Hoeveel denkt u, dat hij geven zal? Vijf francs waarschynlijk. Voor 50 francs, een post zegel en de portefeuille, is dat mooi genoeg." „Komaan, Paul, houd je mond," protesteerde Georges boos. Maar dat gesprek kon myn zenuwen niet bedaren. Ik was ontevreden op mijzelf en op al de anderen en die toestand duurde eenige dagen. Toen kwam tante mij op een mooien morgen er aan herinneren, dat het tijdstip was gekomen om een antwoord aan Georges te geven en voor den vorm, zooals zy zei, vroeg zy mij, wat zi] in mijn naam aan hem zou zeggen. Zy scheen overtuigd te zyn, dat het ja zou zijn. „Tante Madeleine, zeg hem wat u maar wilt, alleen niet, dat ik zijn aanzoek aanneem." „Och, je weet niet wat je zegt, myn arm kind." „Lieve hemel, ik weet heel goed wat ik zeg!" „Maar wat mankeert er dan aan hem?" „Niets. Maar ik voel nog niets voor een huwelijk." „Inderdaad, Denise, je hebt je verstand ver loren." En zy begon opnieuw de loftrompet te steken over haar beschermeling. Ik was niet in een stemming om naar haar te luisteren en Fran coise was zoo lief voor my in de bres te sprin gen en haar moeder te doen begrijpen, dat men de menschen niet tegen wil en dank uithuwe lijkt, dat Georges wel wat beters verdiende dan een weerstrevende vrouw en dat hij wel de eerste zou zyn om niets van mij te willen weten als hij kon vermoeden, dat er pressie op my werd uitgeoefend. Mijn tante, getroffen door die logika, gaf zich gewonnen, maar Michel, aan wien dit onderhoud werd overgebracht, zei eenvoudig, dat ik idioot en bespotteiyk was en dat Georges zich gelukkig moest achten de ramp om met my te trouwen, ontkomen te zyn. Wij hadden over dit onder werp een heftige discussie, die werd gevolgd door oneenigheid gedurende den heelen middag. De zaak was ten einde, er werd niet meer met mij over Georges Peral gesproken.... maar vreemd, mijn overwinning had niet in my hei gelukkige gevoel doen geboren worden, dat ik gehoopt had. Ik vroeg my soms af welke booze geest my er toe gedrongen had om zoo'n ge- schikten echtgenoot af te wijzen. Ik voelde er een vage onrust over, vooral daar myn onbe kende nog altyd geen teeken van leven gaf. Ik begon te denken, dat ik nu de menschelijke ondankbaarheid leerde kennen. Myn groot avontuur zou geen gevolgen hebben en daar moest ik my bij neerleggen. Alvorens er een punt achter te zetten, wilde ik mij overtuigen of de portefeuille aan zyn eigenaar was weergegeven. „Als wij eens gingen informeeren aan het politiebureau," stelde ik Francoise voor, toen wy onze gewone wandeling wilden beginnen. Zooals ik verwachtte weigerde zij, maar Michel bood zich galant aan om de boodschap te doen. Dien avond, toen wy aan tafel gingen, ver telde hij, dat mijn vondst nog niet gereclameerd was. Het was alsof een koele wind een toegang vond naar het cachot van een gevangene, R. de B. had niet zyn plichten jegens my ver zuimd, want hy wist niets van myn bestaan af.... de een of andere omstandigheid, mis schien ernstig, had hem belet zyn eigendom te gaan opvragen.... och, het men&hdom was toch niet zoo slecht als er soms beweerd werd.... „Komaan, zy klimt weer op haar stok paardje!" Michel had myn schitterende oogen en vroolijken glimlach gezien. Juffrouw Brissot, die mij ook aankeek, gaf op haar manier een reden aan van myn opge ruimd uiterlyk: „Dan kun je met Februari as. de portefeuille met inhoud gaan halen!" Wy waren pas einde Maart! Den volgenden dag was het witte Donder dag en zouden wij in den middag verschillende kerken gaan bezoeken, daarna gingen wy naar het patronaat om de kinderen, die op vacantie waren bezig te houden. Toen wy om zeven uur thuiskwamen, ver klaarde Julien, onze portier, dat er iemand was geweest, die naar mij gevraagd had. „Wie kan dat zyn?" vroeg Francoise, die het kaartje opnam, dat Julien ons op een blad toereikte. Heel verwonderd las zij hardop: .Markies Robert de Beaufeu, met oprechte dankbetui ging." „Wat beteekent dat?" Julien bleef onbeweeglijk staan, wachtende tot hy ondervraagd zou worden, „Heeft die heer niets gezegd?" vroeg Fran coise. „Pardon mejuffrouw, hy zei, dat de juffrouw zyn portefeuille heeft gevonden en dat hy ten hoogste betreurde, dat zy niet thuis was." „De portefeuille!" riep Francoise uit, terwyi zij my het kaartje overhandigde. Ik had het 'al lang begrepen, maar de ont roering deed my zwygen. Eindeiyk zei ik: „Julien, die heer heeft zich vergist of je hebt hem verkeerd begrepen. Het is niet voor Juf frouw Francoise, dat hy gekomen is." „Hij heeft naar juffrouw Martignac ge vraagd," antwoordde de portier als een man, die zich niet kan vergissen. Natuurlyk had hij geiyk. Juffrouw Martignac, dat is Francoise, de dochter des huizes. Ik ben eenvoudig juffrouw Denise. Het is niet moge- lyk myn teleurstelling te beschrijven, dat ik dat bezoek gemist had. „Hoe laat is hy gekomen?" vroeg ik bevend. „Ongeveer half vier juffrouw." „Zooen hoe ziet hij er uit, die heer?" „Een heel deftige heer." „O, daar twijfel ik niet aan, Julien." Ik wilde myn onderzoek voortzetten, maar Francoise deed my door gebaren begrijpen, dat ik my bespotteiyk maakte en dat men zulke dingen niet aan een bediende vraagt. Voor dien avond moest ik my tevreden stellen met te weten, dat hy gekomen was, dat het hem speet mij niet thuis te hebben getroffen en dat hy Robert de Beaufeu heette. O, wat een mooie naam! En hoe betreurde ik het, dat ik' naar het patronaat was gegaan! „Je was vermoeid, je had niet meer willen uitgaan," zei ik tot myn nicht. „Waarom geef je my altyd toe? Je weet toch wel, dat je altyd geiyk hebt en ik ongelyk. Waarom luister je dan naar my?" „Vandaag had je geen ongelyk Denise. Wy waren verplicht naar het patronaat te gaan, ondanks myn vermoeidheid of liever luiheid. Het bezoek van dien heer heeft niets te betee- kenen." „Niets te beteekenen?Het zou my echter veel pleizier hebben gedaan bedankt te wor den...." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7