I
I
fflet veï&aal dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Ka bou ter la tui
Zwerftocht langs
de Tyne
leven.*
De onbekende Verloofde
hu,ÏÏ£.1°»r''" Het slimme
GROOTE MOGELIJKHEDEN
DINSDAG 2 JUNI 1936
Zeer oude historische monumen
ten, o.a. overblijfselen uit de
Romeinsche overheersching
Het verleden herleeft
op schoone wijze
De Engelsche wet heeft
een langen arm
Mag men gezamenlijk een
taxi-rit betalen?
Het voornaamste werk van Brinkman en den kortelings overleden architect
der Vlugt: de bekende fabrieken van Van Nelle te Rotterdam
Van
Keesje j
UH
hangt van üw remmen afl
Hun leven ea bet «w«
evenzeer) kan misschien
morgen al behouden blij
ven dank zij uw remmen I
1 T t r< op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen j£T 7^0 - bi3 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7m bij een ongeval met k OKA m
A I 11 in VJININ JD iJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
DOOR LEMAIRE
Reeds vroeger wijdden wij artikelen aan
Noord-Engeland en de rijke geschiedkun
dige herinneringen welke daar worden
gevonden. Dat deze laatste zulk een diepen in
druk op den reiziger kunnen maken, is deels
te beschouwen als een gevolg van het feit, dat
in Engeland oude kerken, kasteelen en andere
historische monumenten meestal goed bewaard
bleven. Maar zeker is dit ook een gevolg van
den rijkdom der historie zelf, waarvan deze
monumenten getuigen.
Zoowel de overblijfselen uit de Saksisch-
christelijke beschavingsperiode, welke in de
achtste en negende eeuw haar bloeitijd beleef
de, als die uit de Middeleeuwen getuigen van
een cultuur, welke door haar sterke vitaliteit
en diep Christelijk karakter onze bewondering,
wekt. En er is geen beter middel, om deze te
leeren begrijpen dan een langdurig verblijf in
dit land, waardoor men zich een betere voor
stelling van landschap en volksziel uit vroeger
dagen kan vormen. Wie het ruischen der zee
hoorde op de rotskusten van Holy Island, van
waar men uitziet naar verre kusten, begrijpt
beter de breede geestelijke perspectieven, welke
zich voor de hier wonende Keltische monniken
en missionarissen ontvouwden, en hen er toe
dreven het gelopf te prediken in de beboschte
dalen en op de hooge heidevelden van Noord-
Engeland, waar de wegen zich slingeren over
hooge heuvelkammen en door dalen, waarin de
torens van kerken en kasteelen boven het
eeuwenoude geboomte oprijzen, ziet gemakke
lijker den tijd herleven der ridderromantiek.
waarin de wegen onveiliger waren dan nu, maar
toch ook overal in steden en eenzaam gelegen
kloosters een geloofsleven bloeide, dat in staat
was heiligen voort te brengen.
1 Deze gedachten kwamen onlangs opnieuw bij
ons op tijdens een zwerftocht langs de Tyne, de
rivier, welke de Zuidgrens van Northumber
land voitnt. Ook hier liggen zeer oudé histori
sche monumenten. Zelfs uit de periode der Ro
meinsche overheersching zijn nog vele over
blijfselen te vinden; ik herinner slechts aan
de resten van den muur van Hadrianus, welke
diende ter bewaking en afwering der Schotsche
stammen uit het Noorden. We bezochten dezen
muur tijdens de heetste zomerdagen, toen'alleen
de straffe Westenwind op de Hooge heuvel
kammen den vermoeiden wandelaar wat afkoe
ling bracht; Nu zagen we het Tynedal terug in
het voorjaar, terwijl het groen uitbotte in de
kasteeltuinen, overal de anemonen hun witte
sterretjes cmhooghieven in het lïidere, blij
de licht der lentezon en de ruige bosschen der
gaspeldoorn op de hellingen met gele bloesems
waren overdekt.
Zoodra men het berookte en onregelmatig be
bouwde mijngebied om Newcastle achter zich
heeft gelaten, voert de weg, die aan de zuidzijde
der Tyne naar het Westen loopt, door een
landschap van groote schoonheid. De wandelaar
ziet dan al spoedig naar het Noorden neer op
de torens en kanteelen van het oude, halfver-
vallen Prudhoe Castle, waarachter het heldere
water der Tyne over de met sieenen bezaaide
bedding schiet. Daarboven rijen zich als de
vachten eener kudde lammeren de heuvels van
Northumberland, en ver daarachter ziet men
de sneeuw blinken op de toppen der Cheviot
Hills.
Verder wandelende bereikten wij een der
mooiste gedeelten van het Tynedal. Een schil
derachtige brug over de rivier voert naar het;
oude plaatsje By well, waar thans nog alleen
een kasteel en twee vlak bij elkaar gelegen ker
ken overgebleven zijn. Deze zijn dicht bij de
Tyne, temidden van hoogopgaand oua geboom
te, zooals men dit in het Engelsche'landschap
zooveel kan aantreffen, gelegen; het geheel
vormt een dier plaatsen waar natuurschoon sa
men met historische overblijfselen een beeld
vormt, waardoor het verleden op schoone wijze
voor ons herleeft.
Geschiedkundigen hebben zich afgevraagd
wgarom op deze kleine plaats twee kerken te
vinden zijn. Een oud verhaal wil, dat twee zus
ters, die met elkaar in twist waren geraakt, elk
een eigen kerk lieten bouwen. Wat daarvan ook
waar moge zijn, de kerken liggen daar in het
Tynedal, toegewijd aan St. Petrus en Sint An
dreas. Zij werden in de Middeleeuwen bediend
door de Benedictijnen en de Witheeren.
Aan deze kerken zijn zeer oude herinneringen
verbonden. Zoo werd in de Sint Andreas in het
jaar 80 gewijd Egbertus, de twaalfde bisschop
van Lindisfarne of Holy Island.
Het Tynedal Westwaarts volgend komen wij
door een streek waar hoogopgaande Deuken en
eiken het door den stroom felbewogen water der
Tyne overschaduwen. Een enkele visscher staat
hier, tot aan de heupen in het water, zijn ge
luk te beproeven met de forellenvangst. Hooger-
op wisselen donkere naaldbosschen af met gol
vende weilanden. Na enkele uren loopen ziet
men aan de rechterhand Corbridge liggen, het
oude Corstopitum met de Romeinsche leger
plaats, waarvan reeds vroeger in dit blad een
beschrijving werd gegeven. En nog enkele mij
len verder bereikt men de aloude Bisschops
stad Hexham, die eveneens op een eerbiedwaar
dige historie kan wijzen.
De goedbewaarde stadsmuren, schilderach
tige geveltjes in de bochtige straten en een
kasteel, dat massief en hoog oprijst boven de
wallen, geven aan deze plaats thans nog een
middeleeuwsch uiterlijk. Bezienswaardig is voor
al de kathedraal, welke is opgetrokken op de
historische plaats, waar reeds in de zevende
eeuw door Sint Wilfried, bisschop van York, een
kerk werd gebouwd. Thans rijst hier een Mirtdel-
eeuwsche kerk omhoog, die ons een fraai beeld
geeft' van de vroege Engelsche gothiek. De pro
porties der bogen zijn bijzonder zuiver en de
zeer sobere ornamentatie doet de lijnen der ar
chitectuur nog beter tot haar recht komen.
Men vindt in deze kerk, die toegewijd werd aan
Sint Andreas en in Anglicaansche handen is,
naast andere merkwaardigheden een zeer ouden
bisschopstroon, die van de wijding van vele bis
schoppen en waarschijnlijk ook van sommige
koningskroningen getuige is geweest.
Van de oude kerk uit de Saksische periode is
de krypte nog gespaard geblevin, als een zeld
zaam overblijfsel uit dezen tijd. Op de muren
daarvan vindt men nog duidelijke aanwijzin
gen voor het feit, dat de steen voor oen bouw'
dezer krypte werd gehaald uit de bouwvallen der
Romeinsche legerplaats te Corbridge.
De kerk van St. Wilfried werd overigens door
de Noormannen in de negende eeuw ver
woest. In de twaalfde en dertiende eeuw bouw
den de Augustijner Kanunniken de vroeg-go-
thische kerk, welke thans nog onze bewondering
opwekt.
Vandaag lunchte ik met een vriend, schrijft
onze Londensche berichtgever, en toen ik hem
zeide dst ik na afloop van den maaltijd een
bezoek moest afleggen in de buurt van Suiss
Cottage, Hampstead, stelde hij voor:
„Laai ons dan samen 'n taxi nemen. Ik moet
óók dien kant uit."
„Goed," antwoordde ik.
„We betalen elk de helft dan is het niet
veel duurder dan de bus."
Deze berekening was wat erg optimistisch,
maar het was niet daarom dat ik zeide:
„Neen, wij betalen niet elk de helft."
Pijnlijke verbazing van mijn vriend.
„Ik betaal cis taxi alleen," zei ik.
Grootmoedige protesten van mijn vriend.
„Goed, dan betaal jij de taxi alleen," stelde
ik voor.
„Maar waarom, ?n vredesnaam! Ben je lid
van een of anderen nieuwen Bond geworden,
ofr
„Om de eenvoudige recten dat een taxi geen
„expressvoertuig" is
9 i
„En cat ik onder geen omstandigheid), maar
zeker niet als vreemdeling, de wetten des lands
wil schenden. Ik weiger iets te cloen wat ten
gevolge zou kunnen hebben, dat ik geworpen
werd in een killen kerker
,,'tls vandaag hesl warm voor den tijd van
't jaar," zei hij bezorgd. „Je hebt toch niet te
lang zonder hoed in de zon geloopen? Wat
voel je? 'n Bonzend hoofd? Droge lippen? Laat
ons iets drinkbaars bestellen," vervolgde hij
gemoedelijk, blijkbaar hopend een gevaarlijke
uitbaisting van razernij nog ter elfder ure te
voorkomen.
„Hiertegen heb ik geen enkel bezwaar," ver
klaarde ik. „Maar Ik-heb ,yanmorgpn noch' don
der hoed, noch in de zon geloopen. ik ben ge
weest aan de Strafkainer der King's Bench."
„Ja, juist," suste hij, en bestelde vlüg een ver
koelenden drank.
„De grootste rechters van het koninkrijk
zaten in hun rechterstoelen," vervolgde ik,
77Ï3
„Lord Hewart, Lord Chief Justice, en de groote
en vermaarde Justices Du Parcq en Goddard.
„Voor deze strenge, maar rechtvaardige rech
ters had zich te verantwoorden een dame uit
Ipswich, wier naam 'mij ontschoten is.
„Zij had zich schuldig gemaakt aan een af
schuwelijk misdrijf.
„Zij was, met 'n paar vriendinnen, per taxi
naar een danszaal gegaan
„Hier," zei mijn vriend, zichtbaar opgelucht,
toen de bediende de glazen voor ons neerzette."
Ik nam een teug.
„Zij en haar vriendinnen," vervolgde ik,
„hadden afgesproken gezamenlijk den prijs der
taxi te betalen, 't Was," herhaalde ik, ,,'n taxi,
en geen „express carriage", dus geen omnibus,
geen char-a-bancs, kortom geen voertuig dat
van de Verkeerscommissarissen vergunning ge
kregen heeft verschillende elk voor zich be
talende personen tegelijk te vervoeren.
„Wat dus had die verwaten vrouw uit Ips
wich gedaan?
„Zij had een taxicab gebruikt als een „express
carriage". Zij had den ohauffeur, een man van
onbesproken levenswandel, gemaakt tot een
man die, zij 't dan ook onbewust, de voorwaar
de waaronder hem vergund was een taxicab
te expioiteeren, schond. De traffic Commis
sioners kwamen er achter. Ik weet niet hoe,
maar de Engelsche wet heeft een langen arm.
De misdadigster werd gesleept voor den rech
ter, en de traffic commissioners traden als aan
klagers op. Zij werd vrijgesproken. Maar de
Commissarissen, gewapend met de Wet, gingen
in beroep. Het was bij de behandeling van dit
appèl, dat ik vanmorgen toevallig tegenwoordig
was.
„De groote rechter Du Parcq scheen zelf nooit
geweren te hebben dat 't strafbaar is samen
'n taxi te betalen; de eveneens groote rechter
Goddard deed alsof hij altijd wel zooiets ge
dacht had, en de Lord Chief Justice, van wien
den laatsten tijd beweerd wordt dat hij er aan
denkt ontslag te nemen, scheen al deze booze
voornemens op te geven, en tot de rotsvaste
overtuiging gekomen te $ijn, dat 't beroep van
Lord. Chief Justice toch wel 'n heel mooi be
roep is. En de juffrouw werd tot een nominale
boete veroordeeld. Ik zal dus de taxi voor ons
beideu betalen; betaal jij dan de lunch."
worden D geboden door advertentie-reclame in
de rubriek „Omroepers". Laat die 0 niet ont
glippen. De prijs kan geen bezwaar zijn, want
voor slechts 50 cent per regei komt Uw zaken-
Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge
zinnen.
Keesje lag op den grond z'n huiswerk te
maken.
„Ellendige breuken," mompelde hij, en
nam een gemakkelijker houding aan.
Hy was een jongen van dertien jaar en de
jongste spruit van de famiSe Elgers, die twee
kinderen had.
„Wat voer je daar toch uit op den grond?"
vroeg z'n zuster Mies, die juist de kamer bin
nen kwam. Er klonk achterdocht in d'r stem.
Wat Keesje ook deed, de menschen wantrouw
den hem altijd.
„Sommen," zei Keesje kortaf.
„Kom dan overeind en ga behoorlijk aan
tafel je werk doen."
Maar Keesje verroerde geen vin en keek z'n
zus aan met z'n handen onder z'n kin.
Mies drong niet verder aan, ging aan tafel
zitten en keek aandachtig de papieren in, die
voor haar lagen. Ze was een knap, jong meisje,
de 19 al gepasseerd en blijkbaar gekleed om te
gaan tennissen.
„Wat ga je doen, als je je huiswerk af hebt?"
vroeg» Mies na een poosje. „Vader en moeder
blijven uit dineeren vanavond en ik zou graag
gaan tennissen, 't Kan jou niet schelen, wel.
om alleen thuis te blijven?"
„Heelemaal niet," lachte Keesje. „Maar ik
zou graag naar Toontje Banks gaan, als er
toch niemand hier is. Jij hebt den huissleutel
en ik kan wel door 't keldergat naar binnen
kruipen."
„Goed," zei Mies opgelucht.
„Ga je tennissen met Fons Haspels?" vroeg
Keesje.
Z'n zus knikte.
„Ben je van plan met hem te trouwen?"
Mies keek haar broertje verbaasd aan.
„Ga je echt met hem trouwen?" hield Keesje
aan, terwijl hjj z'n zuster strak aankeek.
Deze sloeg haar oogen neer.
„Noh?"
„Dat is jouw zaak niet," sprak Mies nu
streng.
„O, dus, je doet het toch," zei Keesje weer.
„Neen, ik doe het niet," vervolgde Mies haas
tig, „of liever ik ben nog niet besloten. Het
is een lieve, zachte jongen, maar een beetje
futloos. Enfin, dat begrijp jij toch niet. Maar
vertel aan niemand wat ik je gezegd heb."
„Wel neen," lachte Keesje, „maar wat scheelt
hem eigenlijk? Vind je hem niet brutaal ge
noeg?"
„Maak toch niet zulke eigenwijze opmerkin
gen," foeterde Mies gebelgd.
,Maar zeg, vind je hem een angstig jochie
of een lafaard?"
Mies dacht een oogenblik na. „Dat nu niet
precies, maar ik zou toch wel eens willen we
ten wat er eigenlijk in hem zat. Of hij iets
flinks en mannelijks zou doen, als de gelegen
heid zich voordeed."
Nu dacht ook Keesje even na. „Kun je je
niet in 't water laten vallen, als je met hem
gaat roeien of zeilen en dan eens zien of hij
je te hulp komt?" opperde hjj.
„Dat zou nergens toe dienen. Hij weet dat
ik zwem als een visch." Dit zeggend nam ze
de krant op.
„Ah!" zei ze, meer tot zich zelf dan tot haar
broertje. „Daar is 't radio-program. Laat ik er
om denken de radio af te zetten als ik wegga,
zoodat ik haar weer niet aan laat staan als
verleden week. Vader was toen geweldig boos.'
Na eenigen tijd legde ze de krant neer. „Ga
nu maar weg, Keesje, dan kan ik al vast alles
nazien."
Eenige oogenblikken later verliet Keesje hei
huis, om zooals hij zei naar z'n vriendje
Toontje Banks te gaan. In werkelijkheid ech
ter wandelde hij den weg op, waar Fons Has
pels vandaan moest komen.
Keesje liep op hem toe.
„Fons," vroeg hy resoluut, „wil je mij een
Een groote visch, die van het lawaai wakker was geworden,
kwam eens met zyn kop boven water en hield een praatje tegen
één der kabouters. „Wat is er te doen?" vroeg ie met een ver
baasd gezicht. „Hebben jullie feest?" „Neen, snoekje", ant
woordde het kaboutertje, „we moeten de groenten wat water
gaan geven." „Als het anders niks is," bromde de snoek, „dan
had je me niet wakker hoeven te maken" en hij verdween weer
in de diepte.
Daar waren ze eindeiyk aan het groentenveld. De roode
kolen waren er het slechtst aan toe. Ze kreunden en piepten
om naar van te worden en de kabouters zouden hen maar het
eerste helpen. Op hun teentjes slopen ze door het veld. Als ze
de boerin in de verte ontdekten, bukten ze hun hoofden en
zorgden er voor, dat de menschen hen niet zagen. Ze hadden
het zwaar te verantwoorden, want ze moesten heelemaal boven
op de kool kruipen met hun zware emmertjes en Kruimeltje
gleed pardoes van het topje af naar beneden.
Nu stond er op dat veld een kool, zoo groot, dat geen kabouter
er op had kunnen komen. Ze zouden het nu maar met zijn
allen probeeren. Juist wilde Tuimeltje een blad begieten, toen
een heel akelig beest te voorschijn kwam, binnen uit de kool.
„Wat heb je hier te doen, leelijke watermannen", zei het beest.
„Meneer de duizend- of liever millioen-poot", begon Tuimeltje
schuchter, „we komen de planten begieten." „Weg met Jullie",
bromde het beest en hy kwam ineens uit de kool gekropen.
rijksdaalder leenen? Ik zal je elke maand twee
kwartjes terug betalen."
„Da's goed," lachte Fons, en dook in z'n
broekzak. „En hoe is het met de rente?"
„Rente betaal ik niet," zei Keesje. .Maar
in plaats daarvan zal ik je iets vertellen, dat
je wel te pas zal komen. Luister!"
Nadat Mies en Fons een gezellig partytje
hadden getennist, bracht hy haar naar huis
terug, waar alles nog in diepe duisternis ge
huld was.
„Keesje is nog niet thuis," merkte Mies op.
„Anders had hy al alle lichten opgestoken.
Die jongen doet
altijd maar waar
eerst even gaan.
om het licht op
te draaien," stel-
de Fons voor,
terwijl hij met haar naar de huisdeur wandel
de. „Het geeft altijd een onprettig gevoel in
een donker leeg huis terug te komen."
Zij stak den sleutel in de deur en draaide
dien zacht om. Toen de deur open ging, scheen
ze te schrikken en luisterde aandachtig.
„Wat is er aan de hand?" vroeg Fons.
„Ik geloof dat er iemand binnen is," fluister
de zij. „Als het iemand van de familie was,
hadden ze het licht wei aangemaakt."
Fons bleef kalm, legde z'n hand op haar
arm en luisterde in de hall naar het gesprek,
dat duideluk hoorbaar was.
„Neen, die niet, idioot," gromde een heesche
stem.
„Deze dan," antwoordde een ander schor ge
luid. „Schiet op, de menschen kunnen elk
oogenblik terugkomen."
„Ik zal wel uitkijken," klonk het terug.
„We hebben die automatische revolver ook
nog!"
Mies keek Fons Haspels eens aan. terwyi ze
in de gang stonden. Hy was niet bleeker ge
worden, dat zag ze zelfs in de schemering, en
de hand, die hy op haar arm gelegd had. beef
de niet. Hy was zeer zeker niet bang. Hij
scheen zelfs niet te schrikken.
„Inbrekers," mompelde hij zacht.
„Ja. We moeten direct naar de politie gaan."
„Wat?" zei hy scherp. „En die twee ban
dieten alles laten meenemen? Ik denk er niet
aan. Ik ga eens kijken."
„Fons!" riep Mies angstig, terwijl ze rich
aan hem vastklampte. „Je mag het niet doen!
Ze zullen je vermoorden! Je hoorde wat een
hunner van die revolver zei."
Hij duwde haar zacht ter zyde. „Laat me
maar gaan. lieveling," fluisterde hy ernstig.
„Dat is mannenwerk en.... mannenplicht."
Kalm en vastberaden ging hij het donkere
huis binnen en draaide het licht op.
„Wie is daar?" hoorde ze hem roepen en
trilde van bewondering, toen ze hoorde dat z'n
stem niet beefde. Ja, hy was inderdaad een
moedig man.
De stemmen begonnen opnieuw, maar toen
keerde Fons lachend terug.
„De stemmen waren van twee acteurs, die
in het stuk „Inbrekers" speelden. Je hebt zeker
de radio aan laten staan, toen je uitging.
Zeg er maar aan niemand iets van, dat we er
zóó in geloopen zijn."
„Toch zal ik dat," zei Mies innig. „Ik zal
aan iedereen vertellen hoe dapper je het don
kere huis bent binnengegaan, toen je dacht dat
er twee inbrekers waren."
Ze keek trotsch op naar z'n energiek gezicht.
Ja, ze zouden trouwen, zoodra hy haar ten
huwelijk vroeg.
.Keesje," zei Fons Haspels tegen den klei
nen jongen, toen hy dezen eenige dagen later
op straat ontmoette. „Mies en ik gaan over
twee maanden trouwen en ik zal dus gauw
je zwager zijn. Als dat het geval is, behoef je
me dien rijksdaalder niet terug te betalen en
hier is een andere om hem gezelschap te hou
den."
„Dank je," zei Keesje, terwyl hy de riks in
z'n zak liet verdwijnen. „Maar wat ik zeggen
wil, Fons, zou je ook het huis zyn binnenge
gaan, als je werkelyk had gedacht dat er in
brekers waren?"
„Dat zal ik je wel eens veVtellen als we een
maal getrouwd zijn. Voorloopig word je be
dankt voor je hulp," antwoordde Fons lachend
en liep vlug door.
8
Maar nu waren wy niet van dezelfde
opinie.... Zooals het geheele huisgezin, beval
hy my het huwelyk met Georges aan. In het
geen ik noemde: een aanslag op mijn vrijheid
ontwaakten myn oorlogszuchtige gevoelens, ge
reed om ten strijde te gaan.
Voelende, dat niemand mij begreep, hulde ik
my in een ondoordringbaar zwygen en ver
wachtte ik iets, wat, dat wist ik niet. Maar het
zou iets heel gelukkigs, iets zeer belangryks,
iets onverwachts zijn. Daardoor zou ik erken
nen, wat my te doen stond, hoedanig myn
toekomst zou wezen.
Ik wachtte op myn onbekende
Helaas, de dagen gingen voorbij zonder dat
hij zich aanmelddeIk was er heimeiyk ver
toornd om en dat te meer, omdat ik heel goed
wist, dat myn omgeving de oorzaak raadde van
mijn zenuwachtigheid, Francoise zei niets, tante
lette op mij met een soort van onrust, juffrouw
Brissot gaf my steken onder water op een
azijnzuren toon. Michel keek mij medelijdend
aan, Georges ook met oogen als van een afge-
xanselden hond en de dokter kon niet anders
dan mij plagen, toen hij Vrijdag daarop zijn
partytje bridge kwam spelen.
„Wel juffrouw Denise, heeft u den geluk
kige ontmoet, tegen wien u opgebotst bent?"
„Waarom zou ik hem ontmoet hebben?" vroeg
ik geprikkeld.
„Waarom? Wel, omdat die markies u een
visite schuldig is. Dat is niet anders dan be-
hoorlyk!"
„Wie zegt u, dat hü die visite niet zal maken?
U is wel gepresseerd."
„Ten minste," hernam hij, „als hy niet weet,
dat rijn weldoenster een der meest bekoorlijke
jonge meisjes is van de beste Parysche
wereldzei u iets
„Niets, ga voort."
„En, onkundig van zyn goed geluk, zich
tevreden stelt om een beiooning voor de eerlyke
vindster aan het politiebureau achter te
laten
„Weet u niets meer?" viel ik hem woedend in
de rede.
„Hoeveel denkt u, dat hij geven zal? Vijf
francs waarschynlijk. Voor 50 francs, een post
zegel en de portefeuille, is dat mooi genoeg."
„Komaan, Paul, houd je mond," protesteerde
Georges boos.
Maar dat gesprek kon myn zenuwen niet
bedaren. Ik was ontevreden op mijzelf en op
al de anderen en die toestand duurde eenige
dagen.
Toen kwam tante mij op een mooien morgen
er aan herinneren, dat het tijdstip was gekomen
om een antwoord aan Georges te geven en voor
den vorm, zooals zy zei, vroeg zy mij, wat zi]
in mijn naam aan hem zou zeggen. Zy scheen
overtuigd te zyn, dat het ja zou zijn.
„Tante Madeleine, zeg hem wat u maar wilt,
alleen niet, dat ik zijn aanzoek aanneem."
„Och, je weet niet wat je zegt, myn arm
kind."
„Lieve hemel, ik weet heel goed wat ik zeg!"
„Maar wat mankeert er dan aan hem?"
„Niets. Maar ik voel nog niets voor een
huwelijk."
„Inderdaad, Denise, je hebt je verstand ver
loren."
En zy begon opnieuw de loftrompet te steken
over haar beschermeling. Ik was niet in een
stemming om naar haar te luisteren en Fran
coise was zoo lief voor my in de bres te sprin
gen en haar moeder te doen begrijpen, dat men
de menschen niet tegen wil en dank uithuwe
lijkt, dat Georges wel wat beters verdiende dan
een weerstrevende vrouw en dat hij wel de
eerste zou zyn om niets van mij te willen weten
als hij kon vermoeden, dat er pressie op my
werd uitgeoefend.
Mijn tante, getroffen door die logika, gaf zich
gewonnen, maar Michel, aan wien dit onderhoud
werd overgebracht, zei eenvoudig, dat ik idioot
en bespotteiyk was en dat Georges zich gelukkig
moest achten de ramp om met my te trouwen,
ontkomen te zyn. Wij hadden over dit onder
werp een heftige discussie, die werd gevolgd
door oneenigheid gedurende den heelen middag.
De zaak was ten einde, er werd niet meer
met mij over Georges Peral gesproken.... maar
vreemd, mijn overwinning had niet in my hei
gelukkige gevoel doen geboren worden, dat ik
gehoopt had. Ik vroeg my soms af welke booze
geest my er toe gedrongen had om zoo'n ge-
schikten echtgenoot af te wijzen. Ik voelde er
een vage onrust over, vooral daar myn onbe
kende nog altyd geen teeken van leven gaf.
Ik begon te denken, dat ik nu de menschelijke
ondankbaarheid leerde kennen. Myn groot
avontuur zou geen gevolgen hebben en daar
moest ik my bij neerleggen.
Alvorens er een punt achter te zetten, wilde
ik mij overtuigen of de portefeuille aan zyn
eigenaar was weergegeven.
„Als wij eens gingen informeeren aan het
politiebureau," stelde ik Francoise voor, toen wy
onze gewone wandeling wilden beginnen.
Zooals ik verwachtte weigerde zij, maar Michel
bood zich galant aan om de boodschap te doen.
Dien avond, toen wy aan tafel gingen, ver
telde hij, dat mijn vondst nog niet gereclameerd
was.
Het was alsof een koele wind een toegang
vond naar het cachot van een gevangene,
R. de B. had niet zyn plichten jegens my ver
zuimd, want hy wist niets van myn bestaan
af.... de een of andere omstandigheid, mis
schien ernstig, had hem belet zyn eigendom te
gaan opvragen.... och, het men&hdom was
toch niet zoo slecht als er soms beweerd
werd....
„Komaan, zy klimt weer op haar stok
paardje!" Michel had myn schitterende oogen
en vroolijken glimlach gezien.
Juffrouw Brissot, die mij ook aankeek, gaf
op haar manier een reden aan van myn opge
ruimd uiterlyk: „Dan kun je met Februari as.
de portefeuille met inhoud gaan halen!"
Wy waren pas einde Maart!
Den volgenden dag was het witte Donder
dag en zouden wij in den middag verschillende
kerken gaan bezoeken, daarna gingen wy naar
het patronaat om de kinderen, die op vacantie
waren bezig te houden.
Toen wy om zeven uur thuiskwamen, ver
klaarde Julien, onze portier, dat er iemand was
geweest, die naar mij gevraagd had.
„Wie kan dat zyn?" vroeg Francoise, die het
kaartje opnam, dat Julien ons op een blad
toereikte.
Heel verwonderd las zij hardop: .Markies
Robert de Beaufeu, met oprechte dankbetui
ging."
„Wat beteekent dat?"
Julien bleef onbeweeglijk staan, wachtende
tot hy ondervraagd zou worden,
„Heeft die heer niets gezegd?" vroeg Fran
coise.
„Pardon mejuffrouw, hy zei, dat de juffrouw
zyn portefeuille heeft gevonden en dat hy ten
hoogste betreurde, dat zy niet thuis was."
„De portefeuille!" riep Francoise uit, terwyi
zij my het kaartje overhandigde.
Ik had het 'al lang begrepen, maar de ont
roering deed my zwygen. Eindeiyk zei ik:
„Julien, die heer heeft zich vergist of je hebt
hem verkeerd begrepen. Het is niet voor Juf
frouw Francoise, dat hy gekomen is."
„Hij heeft naar juffrouw Martignac ge
vraagd," antwoordde de portier als een man,
die zich niet kan vergissen.
Natuurlyk had hij geiyk. Juffrouw Martignac,
dat is Francoise, de dochter des huizes. Ik ben
eenvoudig juffrouw Denise. Het is niet moge-
lyk myn teleurstelling te beschrijven, dat ik
dat bezoek gemist had.
„Hoe laat is hy gekomen?" vroeg ik bevend.
„Ongeveer half vier juffrouw."
„Zooen hoe ziet hij er uit, die heer?"
„Een heel deftige heer."
„O, daar twijfel ik niet aan, Julien."
Ik wilde myn onderzoek voortzetten, maar
Francoise deed my door gebaren begrijpen, dat
ik my bespotteiyk maakte en dat men zulke
dingen niet aan een bediende vraagt.
Voor dien avond moest ik my tevreden stellen
met te weten, dat hy gekomen was, dat het hem
speet mij niet thuis te hebben getroffen en dat
hy Robert de Beaufeu heette. O, wat een mooie
naam! En hoe betreurde ik het, dat ik' naar
het patronaat was gegaan!
„Je was vermoeid, je had niet meer willen
uitgaan," zei ik tot myn nicht. „Waarom geef
je my altyd toe? Je weet toch wel, dat je altyd
geiyk hebt en ik ongelyk. Waarom luister je
dan naar my?"
„Vandaag had je geen ongelyk Denise. Wy
waren verplicht naar het patronaat te gaan,
ondanks myn vermoeidheid of liever luiheid.
Het bezoek van dien heer heeft niets te betee-
kenen."
„Niets te beteekenen?Het zou my echter
veel pleizier hebben gedaan bedankt te wor
den...."
(Wordt vervolgd)