#8
'rnMSL
cJCdveb&aal dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Alceo Dossena, de eeuwige bohémien
m
De onbekende Verloofde
ZATERDAG 13 JUNI 1936
IN VERGETELHEID
GESTORVEN
Ean huis uit vioolbouwer, werd hij
slechts bij toeval beeldhouwer
en nog wel copiïst
Geen verstand van
rekenen
10LMhJmMl
Hoe wordt het weer?
^dIe-ngdenkTiS De puzzelaar
Ariër en niet-Ariër
A ¥T* A P/^ATMPop dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 m een ongeval met p OCA bfl verlies van een hand,
MI ,1 ,r. ray/l vl lil r. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A sJ\/» doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
i
Alceo Dossena dood! Nog geen zestig jaren
oud, was hij gestorven op zijn villa bij
Milaan. En hij was gestorven, zooals in
de wereldstad bijna alle menschen sterven.
Niemand wist er iets van. Niemand bekommer
de zich er om. Hü maakte zijn laatsten tocht
haar het „Cimitero Monumeptale", het gewel
dige kerkhof van Lombardië's hoofdstad, en
het leven ging zijn gewonen gang. De kranten
dntdekten pas dagen later, dat hij iemand was
Seweest „waar copie in zit."
Alleen degenen die hem persoonlijk kenden,
hoorden even vreemd op. Dossena, de geboren
Cremonees. die in den loop der jaren zoo zeer
Romein geworden was, dat hij zich uitgaf voor
■.Trastevei'ino" en die kon opsnijden dat hij
.■Romano di quattro generazioni" was, gestor-
Ven als „Meneghin"? Dossena, de eeuwige „bo
hémien", die van rekenen geen verstand had
en die gezegend was met den dorst van een
>,vetturino", gestorven als eigenaar van een
Villa?
Het kon niet waar zijn! En het was dan ook
hiet waar. Alceo Dossena lééft. Hij leeft, niet
in het Ocst-Gothische barbarendom van Mi
laan, een „Romein van vier generaties" ziet
dat nu eenmaal zoo! doch in de Eeuwige
Stad waar hij den „Frascati" vereeren blijft
ais een huurkoetsier uit de pittoreske volks
buurt „aan gene zijde van den Tiber."
Alceo Dossena! Wie herinnert zich zijner
nog? Het is dan ook al een jaar of acht ge
leden dat hij eenige maanden lang beroemd
Was, dat zi)n naam klank had in de Oude en
in de Nieuwe Wereld, dat de wereldpers ko
lommen aan hem wijdde en dat zijn portret op
de eerste pagina der boulevaard-bladen stond.
Het is een jaar of vijf geleden dat hij nog even
opdook uit de onbekendheid, welke zich weer
hoven zijn hoofd gesleten had, zooals water zich
sluit boven het hoofd van een drenkeling. Hij
Voerde een geruchtmakend proces, doch ver
loor. Daarna hoorde men niets meer van Al
ceo Dossena tot hij stierf.
In de jaren 1927 en 1928 bestond er een
groote onrust in den internationalen kunst
handel. Amerika werd als het ware overstroomd
biet de kostbaarste scheppingen der zoo rijke
Italiaansche kunst uit de dertiende, veertiende
on vijftiende eeuw. Een museum in Philadelphia
kocht in enkele maanden een geweldige ver
zameling bij elkaar. Een museum te Boston
richtte een nieuwe afdeeling van Italiaansche
Vroeg-renaissance in. Een museum te New York
breidde zijn collectie uit met een dozijn Dona-
tello's en Mino de Fiesole's.
En de stroom hield niet op. Uit Amsterdam
on Münclien, uit Londen en Parijs, uit Weenen
on Berlijn, uit heel Europa werden New York
steeds meer kunstvoorwerpen aangeboden, wier
Waarde in de millioenen dollars liep.
De Yankee's begonnen het zaakje te wan
trouwen. Museumdirecteuren en kunsthande
laren pleegden overleg en kwamen tot de con
clusie, dat er iets niet in orde moest wezen.
Immers, een zeer drastisch werkend politie
apparaat zorgt er voor. dat er geen enkel kunst
object van eenige beteekenis de Italiaansche
£rens passeert. Alle stukken die de cultuur
historische waarde bezitten van hetgeen er
thans, oir, zoo te zeggen, bü scheepsladingen
Over den Atlantischen Oceaan kwam, staan ge
boekt op een zorgvuldig bijgehouden lijst van
hationale monumenten en kunstschatten, wor
sen regelmatig gecontroleerd en kunnen niet
Verdwijnen zonder dat dit heel spoedig gemerkt
Wordt. En verder leek het onwaarschijnlijk, dat
hetgeen reeds lang niet meer in Italiaansch be
zit was, plotseling en masse naar Amerika ver
kocht weid.
Dies nam men een detective in den arm en
heze vertrok, vergezeld van een museumdirec
teur en een kunsthandelaar, naar Europa. De
kunsthandel in Amsterdam en München, in
Honden en Parijs, in Weenen en Berlijn, had
Seen geheimen. Zoo viel betrekkelijk makkelijk
ha te gaan. welken weg de Donatello's en Mino
la Fiesole's genomen hadden, vóór zij hun reis
haar gene zijde van den grooten haringvijver
aanvaardden. En toen bleek dat ze wel degelijk
hit Italië kwamen. De meeste der gevolgde
sPoren le dden naar Florence en wel naar den
kunsthandel Fasoli. Erg spraakzaam bleek deze
heer niet te zijn, doch toen de Italiaansche po
litie er aan te pas kwam, moest hij zijn mond
Wel open doen, want smokkelen van kunstvoor
werpen wordt ten Zuiden van de Alpen niet
bepaald als een bagatel behandeld.
En zoo kwamen de detective, de museum
directeur en de kunsthandelaar al heel spoedig
terecht bij den „leverancier" van netgeen in
Amerika door duizenden museumbezoekers be
wonderd werd en dat de trots van menigen
dollarkoning uitmaakte. Deze „leverancier" was
Alceo Dossena,
Ongeveer honderd Donatello's en Mino da
Fiesole's en ongeveer even veel andere stukken
uit de klassieke oudheid, uit het „trecento" en
het „quattrocento", had hij geleverd. Amerika
had daar in totaal meer dan honderd millioen
Lire voor betaald. Echter niet aan hem! De
kunsthandelaars voor wie hij werkte, hadden
het geld opgestreken en hem geen „centesimo"
meer uitgekeerd dan alle andere Italiaansche
makers van „marmi" en „bronzi" krijgen.
Alceo Dossena was op slag een beroemd man.
De meest aanzienlijke kunstkenners en de
grootste geleerden hadden zijn werk voor echt
verklaard. Thans, nu alles ontdekt was, kon
nog steeds geen sterveling precies uitmaken
wat Donatello en Mino de Fiesole in Florence
geschapen hadden, en wat door Alceo Dossena
zes eeuwen later te Rome werd gefabriceerd.
Hij moest den kunsthandelaars en den mu
seumdirecteuren vertellen wat zij in de vitri
nes konden laten staan en wat zij liever tegen
een zacht prijsje van de hand moesten doen.
Alceo Dossena onderscheidde zich hierin van
den gemiddelden plotseüng-beroemde, dat hij
gruwelijk het land had aan journalisten.
Eenigszins begrijpelijk was dit wel, daar de
kranten hem aanvankelijk den twijfelachtigen
eeretitel van „den grootsten zwendelaar aller
tijden" hadden toegekend. Hij zelf beschouwde
zich als een door God begenadigd kunstenaar,
en dergelijke verschillen van inzicht laten zich
nu eenmaal niet zoo dadelijk overbruggen.
Doch, als gezegd, Dossena, de geboren Cre
monees, v/as een Romein geworden. Wij schre
ven hem dus geen lange brieven met het ver
zoek om een audiëntie. Wij zochten zelfs zijn
telefoonnummer niet op. Doch wij vischten uit
in welke „osteria" hij graag een goed glas
dronk. Dat was rfiet moeilijk, want als elke
andere Romein had ook -Dossena de overtui
ging, dat slechts in eene der duizenden „oste-
rie" van de Eeuwige Stad de wijn was zooals
hij wezen moest, namelijk „genuino". Een liter
„Cesanese", een joviaal „ci-ei", de eeretitel
„maestro" en het ijs was gebroken. Meer dan
een halven dag sleten wij in Dossena's atelier
aan den Tiber en hij zelf leidde ons rond in de
galerij van een „antiguario" aan de beroemde
via del Babuino, waar zijn werk stond tentoon
gesteld. (De prijzen bleken van den weerom
stuit van vijf tot tien duizend Lire tot vijftig
en zestig duizend Lire gestegen te zijn.)
In het atelier, waar een bijna totale afwezig
heid van moderne gereedschappen opviel, zagen
wij de zwijgende, ongenaakbare heldenfiguren
der Etrusken, de heldengestalten van de klas
sieke oudheid, fonteinen met plechtstatige go
den en godinnen, zooals de renaissance ze
schiep, barokke vazen en rococo-friezen, vol ijl
omsluierde r.ymphen. Doch dit alles was onte
genzeglijk „imitatie", zij het ook van beter
gehalte, dan hetgeen waaraan vele toeristen
hun lieve geld plegen te verdoen.
Bij den „antiguario" waanden wij ons echter
in een der kerken of musea van Florence
Daar in de via del Babuino zagen wij Mino,
zooals wij hem kenden uit het „battistero" van
den Florentijnschen „duomo" en uit de kapel
van den dom van Fiesole; bewonderden wij
Donatello, zooals wij hem kenden uit Santa
Maria Nuova en de Galleria degli Uffizi.
Alceo Dossena sprak veel. Donatello was
voor hem de grootste aller tijden. Over Mino
da Fiesole was hij minder te spreken, omdat die
veel „fouter" had gemaakt. Hij moest de zelfde
fouten maken, om „echt" te kunnen wezen. Als
kunstenaar ging hem dat echter aan het hart.
Dossena was geen beeldhouwer in den artis-
tieken zin van het woord, ook al liet hij mis
schien doorschemeren, dat hij Michelangelo al
leen maar grooter achtte dan zich zeiven, om
dat Buonarotti behalve beeldhouwer, ook nog
schilder, architect en dichter was. Alceo Dos
sena was een handwerker, die zijn vak door en
door kende. Hij maakte slechts zelden directe
nabootsingen van wat in kerken en musea te
bewonderen viel. Zijn Heiligen en vooral zijn
onvergelijkelijk schoone Madonna's uit het
„trecento" en het ..quattrocento" waren origi
neel, doch gehouwen in den stijl der meesters
van wie hij eiken handgreep kende. Een tragiek
lag er in het feit, dat het niet in zijn grooten,
rooden kop met de zwierige, zilveren manen
doordringen wilde, dat degenen wier werk hij
zoo volmaakt nabootste, dat de beroemdste
kunstkenners het voor echt hielden, de groot
sten onder de grooten waren, en hij slechts een
copist, wien men de eer van een zekere handig
heid, nu :a, grootmoedig toekende.
Wij ker.den hem nog vol optimisme over den
afloop van het proces tegen de kunsthande
laars, die schatten verdiend hadden aan het
werk, dat zij hem nauwelijks betaalden. Hij had
een vordering ingediend van.... negentig mil
lioen. Een uiterst zonderlinge uitspraak van de
Romeinsche rechtbank kende hem geen „sal
do" toe en veroordeelde hem bovendien nog in
de kosten van het geding. Sindsdien hoorde
men niets meer van hem, tot het overigens
„sterk overdreven", om met Mark Twain te
spreken bericht van zijn dood in de pers cir
culeerde.
Opmerkelijk is het, dat Alceo Dossena slechts
bij toeval beeldhouwer werd, doordat hij een
baantje kreeg bij de restauratie-werkzaamhe
den aan het „palazza communale", het fraaie
stadhuis van zijn vaderstad Cremona. Van huis
uit was nij vioolbouwer. En ook in dat beroep
had hij moeilijkheden, doordat meermalen een
viool, welke hij vervaardigd had, als een echte
Stradivarius grif verkocht werd.
Uk
1,. I//1,'/}l/V l/l®
Hat klavertje van vier.
1UI1IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIL!
m
E De wereld ziet er anders uit,
Als 't Zomerweer gaat komen,
Je ziet 't verschil dan niet alleen
Aan bloemen en aan boomen, I
Je ziet het aan de menschen ook, I
1 Je ziet het aan de kleeren, s
Je ziet het aan de jongelui, s
Die onbezorgd flaneeren;
Je ziet het aan de reisbureaux,
i Waarheen zich velen richten,
I Je ziet het aan de koffers, en
Je ziet 't aan de gezichten;
Je ziet het aan de kinderen,
I Die nog slechts ijsco's blieven,
Je ziet dat het weer Zomer is 1
Vooral ook.... aan de b r i ev en!
Want nu het eenmaal Zomer is
Zal elk de kans graan gakken,
Op brieven, kaarten en zoo voorts
E Slechts Zomerzegels plakken! I
E Die zien er óók graag ZÓmersch uit,
Zij gaan de crisis tarten!
i Zij brengen troost, zij brengen zon
En Zomer in veel harten!
Plak Zomerzegels waar ge kunt,
Laat nood en zorg verdwijnen,
Uw brieven mogen nu nog slechts
1 In Zomerkleed verschijnen!
HERMAN KRAMER
üniiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiKiinn
Goed weer is te wachten:
van een schoon avondrood;
als de hoornen der maan scherp zijn;
als er 's morgens vroeg dauw en rijp is;
als de raven in de lucht spelen;
als de wilde duiven zich sterk laten hooren;
als de uilen 's nachts ongewoon hard schreeu
wen;
als de vleermuizen bij menigte vliegen;
als de muggen bij het ondergaan der zon in
de lucht spelen;
als de leeuwerikken en de zwaluwen hoog
vliegen;
als de katten haar pooten likken.
Onweer en regen komt er:
als de ezels zich wrijven, balken en springen;
als de paarden den kop schudden;
als de runderen zich schuren;
als de mollen zeer ijverig graven;
als de pauwen des nachts dikwijls roepen.
Wie kent er nog meer teekenen?
Toen ik, een jaar of wat geleden, mijn
vriend Frederik na geruimen tijd terug
zag, vond ik hem ergens in den donker
sten hoek van een café, terwijl hij al zijn aan
dacht besteedde aan de oplossing van een
prijsraadsel. Thans trof ik hem in een ander
café, met een glas en een nummer van de
„Raadselbode" onder zijn neus.
Blij je terug te zien, zeide hij. Loop
vanavond eens even bij de familie Jansen aan.
Dan zal ik je aan mijn meisje voorstellen. Ik
ben verloofd met Nelly.
Zoo maakte ik kennis met juffrouw Nelly,
het lieve, blonde schepseltje, dat ik voordien
slechts uit de verte had mogen bewonderen.
En, merkte ik in den loop van den avond
op, toen we allen gezellig bij elkaar zaten
amuseer je je dus nog altijd met raadsels op
te lossen?
Of ik me daarmee amuseer? Hoor nou
eens, Nelly, hij vraagt of ik me amuseer!, riep
Frederik uit.
Ik weet niet of hij zich vroolijk maakte of
woedend was. Kom eens mee, zei hjj dan,
kalmer wordend.
Ik volgde hem beschroomd, niet zonder een
veelbeteekenenden blik van Nelly en haarhuis-
genooten opgevangen te hebben.
Zie je dit kamertje? Daar bewaren we de
dingen, die we voor ons trouwen opsparen. Het
meublement heb ik gekregen als premie van
de „Vereenigde Blikgroentenfabrieken". Zie
je die radio? Eerste prijs in den wedstrijd, uit
geschreven door de Coöperatie „De Gloeilamp".
Die naaimachine heb ik gekregen door de op
lossing van een dekselslastig kruisraadsel. Die
zilveren pullen waren de eerste prijs voor een
korte aanprijzing in dichtmaat van het
„Probate Poetsmiddel".
Neem me niet kwalijk, als ik onbescheiden
ben, zei ik, maar kun je alleen maar voor
werpen winnen?
Ik kan je vraag heel goed begrijpen, ant
woordde Frederik. Neen, ik win ook veel
geld. Overigens begrijp je wel, dat, als ik toe
vallig nog eens een radio win, of een tweede
stel pullen, dat ik die dan verkoop, en er dus
geld voor maak. Het is allemaal zoo een
voudig!
Toen ik afscheid nam van de familie, brach
ten Nelly en Frederik me naar de deur. Uit
den blik, dien Nelly me daarbij toewierp, heb
ik nog langen tijd daarna niet wijs kunnen
worden.
Op uitnoodiging van Frederik en op aandrin.
gen van zijn aanstaande familie, ging ik vaker
naar de Jansens. En nu zag ik het meer dan
eens gebeuren, dat mijn goede vriend midden
in het gesprek opeens stil werd, opstond, en
zich in het aangrenzende vertrek opsloot.
U moet hem maar verontschuldigen, zei
Nelly bij zoo'n gelegenheid tot mij. Zijn
hersens werken. Zoo doet hü altijd: als hem
opeens een goede oplossing van een raadsel of
zoo te binnen schiet, laat hij alles in den
steek, en gaat schrijven. In het begin heb ik
me dat erg aangetrokken, maar nu berust ik
er in.
U berust er in? zei ik verbouwereerd.
Gelooft u het niet? vroeg Nelly.
O, zeker, zei ik, nog altijd verbaasd.
Maar ik zou zoo zeggen, dat Frederik, in zijn
razenden hartstocht om prijsraadsels op te
lossen, een heel wat mooiere premie aan het
verwaarloozen is.
Juffrouw Nelly boog het fraaie kopje, en
antwoordde daar niets op. Zij scheen evenwel
hoogst tevreden, dat ik zoo iets gezegd had.
Toen Frederik in den familiekring terugkwam,
richtte hij zich voornamelijk tot ons:
Neem me niet kwalijk, als ik jullie zoo
lang alleen heb laten zitten; het moet ontzet
tend vervelend geweest zijn, zeide hü- Maar
ik zal jullie nu eens laten zien, op wat voor
QPcjELLE-TS ^LA^-PKAMEKS
2.UN OM TEL - N E=T~
Toen de kabouters weer thuis waren en verteld hadden,
welken last ze van den wind h adden ondervonden, vooral de
huisdokter het het beste, dat Tuimeltje en Kruimeltje maar
eens een paar uur gingen slapen, want ze zouden wel erg
moe zün. Zoo kwam het dat ze allebei tegen den morgen nog
naar bed gingen. Maar ze konden niet slapen en ze stoor
den zich weinig aan het bord dat boven hun bed hing.
Toen ze een uur in bed lagen en maar niet konden slapen,
kropen ze er stilletjes uit en gingen eens kijken wat de an
dere kabouters aan het doen waren. Deze liepen druk op de
buitenplaats heen en weer met laddertjes en emmers." Waar is
do reis naar toe?" vroeg Tuimeltje lachend. Vandaag naar de
huizen. We moeten de bloembakken op de daken besproeien,"
zeiden ze vroolijk, ga je mee, Tuimeltje?"
Natuurlyk ging Tuimeltje mee. Hij nam direct een laddertje
en spoedig kwam de kabouterschaar bü een huis, waar heel
veel mooie bloemen langs de dakgoot groeiden. Maar de
bloempjes waren bedroefd. Ze hadden in langen tüd geen
water meer gehad en de zon was zoo brandend. Hun kopjes
gingen fluisterend tegen elkaar, toen ze de kaboutertjes langs
de daken zagen kruipen en ze waren heel blij met het voor
uitzicht drinken te krijgen.
manier ik dit kruisraadsel woord voor woord
heb opgelost.
Ik vond het werkelük beter, met het oog op
Frederik, om niet meer zooveel bü de Jansens
aan huis te komen. Maar ik kon niet verhin
deren, dat Nelly en ik elkaar veel buitenshuis
ontmoetten. Mijn positie werd uiterst moei-
lük, daar ik beslist van het meisje ging hou
den en van den anderen kant duidelük be
merkte, dat ik haar niet onverschillig was.
Hoe ik op de rampzalige gedachte gekomen
ben, weet ik niet meer, maar op haar verjaar
dag stuurde ik haar een gedicht, waarin ik
met dichterhjke vrüheid uiting gaf aan mijn
bewondering. Toen ik den volgenden avond
van mün bureau kwam, trof ik Nelly op weg
naar huis. De mededeeling, die ze me deed,
was eenvoudig
verschrikkelijk. Ze
had mijn gedicht
om de dichter
hjke vrijheden, die
er in voorkwamen
maar de snippers op tafel laten liggen en
toen ze een poosje later daaraan dacht, had
ze tot haar schrik bemerkt, dat de snippers
verdwenen waren!
Ik heb overal gezocht, zei ze zenuwach
tig, maar ik ben bang, dat Frederik....
Als ik wat weet, zal ik het u nog wel zeggen.
Ik zie u nog wel, morgen of zoo.
Ik ging naar huis, met een heel onaange
naam gevoel, dat er moeilijkheden op komst
waren. Den volgenden dag werkte ik mün
kantoor-uren af, in de geheime hoop, dat ik
Nelly buiten voor de deur zou vinden. Voor de
deur vond ik evenwel niet Nelly, maar Frede
rik. Hü kwam ernstig naar me toe, met zijn
handen in zijn zakken.
Goeden avond, zeide hij. Ik moet je
even spreken.
Ik kan me met den besten wil van de wereld
niet meer herinneren, wat ik op dat oogenblik
ten antwoord gaf.
Kijk eens, zei Frederik, terwül hü wat
snippers papier uit zijn zak haalde, dat heb
ik eergisteravond bü mijn meisje thuis ge
vonden.
Toen ik hem mün verscheurde gedicht uit
zijn zak zag halen, en geen revolver, voelde ik
me aanstonds een beetje behaaghjker.
Maar het is niet volledig, ging Frederik
voort. Er ontbreken een paar stukjes aan.
Zie je wel?
Hü trok me mee onder een lantaren, en
legde de snippers bü elkaar op de palm van
zijn hand.
En het is jouw handschrift! verklaar
de hü.
Ik zweeg, met gebogen hoofd, en dacht aan
allerlei toovermiddelen in sprookjesboeken
die de macht hebben, om iemand onzicht
baar te maken.
En nu, ging mün vriend voert, heb ik
je maar één ding te verzoeken: dat je geen
gedichten meer aan mijn meisje stuurt. Je zou
er je tijd mee verknoeien, ik begrijp het men-
schelük hart, en heb met je te doen. Probeer
het te vergetenGisteravond heb ik twee
uur verloren, met het uitpluizen en reconstru-
eeren van je gedicht. Luister, of ik de gaten
goed gestopt heb. (En hü gaf mij een keu
rige lezing van mijn dichterlijke ontboeze
ming). Nu, wat zeg je ervan? Is het knap
gedaan of niet?
De aandoening werd me te machtig.
Het is werkelük schitterend, stamelde ik.
En zonder hem te groeten, snelde ik een
café binnen, om wat sterks te gaan gebruiken.
We lezen in de „Berhjnsche Tüdingen":
„Een broederlük samenwerken tusschen Joden
en Ariërs zou ongetwüfeld het mooiste zün. Het
zou den arbeid zeer ten goede komen. Want in
derdaad, Joden en Germanen vullen elkaar
prachtig aan! Door niemand hebben wij het
vioolconcert van den Ariër Beethoven roerender
hooren vertolken dan door den Jood Fritz Kreis-
ler. Geen ander volk wist den Ariër Rembrandt
zoo te inspireeren als de kinderen Israels. Welke
anti-semietische geneesheer zou van de resul
taten van de onderzoekingen der Joodsche ge
leerden op medisch gebied geen gebruik wen-
schen te maken? En, om nu een geheel ander
gebied te nemen, zou het den Arischen Sumatra-
tabak-planter gelukt zün, het Sumatra-dekblad
in de geheele wereld ingevoerd te krijgen, wan
neer er geen Joden geweest waren, die er mee
naar alle windrichtingen op stap gingen?"
(Ned. Chr. Persbureau).
18
>,Hij heeft eén mooie toekomst voor zich,"
®ci juffrouw Brissot.
Verder genoot hij een uitstekende gezond
heid Om die goede berichten nog wat aan te
hikken verklaarde zün moeder een beetje geaf
fecteerd dat de brieven van Georges altüd op
gewekt en vroolijk waren en dat hü niet eerder
buiten zou komen, dan bij zün herfstvacantie,
r^ar hü nu nog door uitnoodigingen van be
kende families in Parijs opgehouden werd.
Ik was blij. dat mijn pretendent zoo'n goede
gezondheid genoot, dat toonde aan, dat zijn
'efciesverdriet zijn slaap, noch zün eetlust had
festoord. Dat feit stelde mij gerust en toch
35 ik er een beetje boos om, de brief, dien ik
n mün tasch bewaarde, werd er mij dierbaar
der om en om mij te wreken op zijn te gezon-
d®h afgewezen minnaar besloot ik onmiddellük
r op te antwoorden.
■De houding van mevr. Peral te mijnen op-
khte verhaastte mün besluit. Nauwelijks had
l zich gewaardigd mü aan te spreken bij de
°wone plichtplegingen. Zij glimlachte Fran
chise toe, noemde haar liefje, schatje en nam
nog minder notitie van mij dan van Lolotte,
die ons had opgespoord en zich zonder com
plimenten op den schoot van onze bezoekster
had neergevleid.
Daar het noodig werd onze fauteuils te ver
plaatsen, om van de schaduw te profiteeren,
nam ik dit waar om stilletjes er van- door te
gaan, ondanks de gefronste wenkbrauwen van
tante. Ik vluchtte naar mijn kamer, waar ik
mijn antwoord aan Robert gereed wilde maken.
Ik had te voren al besloten op een prentbrief
kaart te schrijven, dat was minder gevaarlijk
dan op briefpapier. Maar de keuze van die
kaart was moeilijkNa rijp beraad koos ik
een boekje van het kasteel met den dikken
toren in het schaduwrijke park. Dat was een
voudig, vertrouwelijk, meer intiem dan een
artistieke kaart. Als hij wist, waar ik woonde,
zou hü gemakkelijker aan mij kunnen denken.
Dan maakte ik een kladjewat zeg ik:
tien, twaalf kladjes eer ik de volgende regels
schreef:
„Mijnheer, het is in dit kasteel, dat ik uw
brief heb ontvangen. Ik zal u niet zeggen of
ik er blij, gelukkig of verstoord over ben ge
weest. Ik wil u uw illusies laten behouden, uit
vrees, dat de werkelijkheid u minder mooi zal
schünen. U kunt mij dus op uw gemak tooien
met alle bekoorlijkheden, maar, misschien ben
ik niet jong, niet mooi; misschien ben ik een
dom schepsel, een pop zonder hart en zonder
breinIk wil u echter iets toevertrouwen: ik
geloof aan geheimzinnige verwantschap, ik ge
loof aan de Voorzienigheid en ik kan ook wel
tusschen de regels lezen. D. M."
Ik deed dat meesterstuk in een enveloppe,
omdat ik de indiscretie van de postdirectrice
vreesde en vertrouwde aan niemand dan aan
mijzelf de zorg toe om den brief in de bus te
gooien. Die aan het schoollokaal leek mü het
geschiktste toe.
Het jonge meisje, dat nooit aan een vreemde
geschreven heeft, kan ook mijn ontroering niet
begrijpen, toen de enveloppe in de bus ver
dween. Mijn eerste beweging was ze er weer uit
te halen, maar toen ik zag, dat dit niet moge-
hjk was, kreeg ik een sensatie die op wanhoop
geleek. Dan, vreezend dat boer Baudoin, die
met zijn koeien voorbükwam, zich zou verwon
deren te zien, hoe ik in stomme beschouwing
voor die brievenbus stond, keerde ik mij om en
ging terug naar het kasteel. De teerling was
geworpen.
Toen ik aan het hek kwam. zag ik den auto
van mevr. Peral, die snel wegreed en in de
Lindelaan tante Madeleine in levendig gesprek
met Frangoise.
„Ben je daar eindelijk," zei tante. „Waar
kom je vandaan?"
„Ik heb een brief naar de bus gebracht,
tante."
„Had dat niet een kwartiertje kunnen wach
ten?"
„O, eigenlijk wel en zelfs langer."
„Denise, je bent niet beleefd geweest jegens
mevr. Peral."
„Pardon, lieve tante. Het is mevrouw Peral,
die niet beleefd jegens mij was."
„Dat is te erg
„Maar het is de waarheid. Heeft u haar
manier opgemerkt om mij te negeeren, om
mij niet te behoeven aan te spreken? Als zij
denkt, dat zij mij daarmede plaagt! Zü verveelt
mij met haar airs!"
„Hoe dan ook," zei tante Madeleine, „zij zou
je moeder kunnen zijn."
„Maar zij is het niet en zal het niet worden,
zelfs niet mijn schoonmoeder."
„Je hebt haar geen lesjes te geven en ik ver
zoek je voortaan correct te zijn tegenover mijn
vriendinnen."
Om den toorn van tante te bedaren, vloog
ik haar om den hals en wij gingen gearmd naar
het kasteel terug.
HOOFDSTUK IX
Ik sliep dien nacht heel slecht. Mijn kaart.
Hoe ik ook mijn best deed om er niet aan te
denken, toch zag ik de witte enveloppe ver
dwijnen in die donkere spleet, het leek mij het
symbool van mijn droom, vernietigd door een
kwaden geest.
Ja, die kaart! Welke boosaardige geest had
mij aangezet om die te schrijven? Waarom had
ik zoo dom een zaak bedorven, die zoo mooi
marcheerde? Zou mijn Robert bij het ontvangen
daarvan niet denken, dat ik inderdaad dom,
leelijk en oud was? Waarom moest ik expres
het ideaal bederven, dat hij van mij koesterde?
En als hij toch meende, dat ik jong en mooi
was, zou hij er dam niet de listige kunstgre
pen van een coquette in zien? Was het niet een
uitdaging dat geloof in de geestelijke verwant
schap! O, ik had wat moois begonnen!
De gedachte aan Michel vertroostte mü
echter een beetje. Ik rekende op hem om mijn
onvoorzichtigheid goed te maken. Maar Zater
dagavond, toen hij aankwam, had ik geen ge
legenheid om hem te spreken en moest ik op
den volgenden dag wachten.
Ik had gedacht, dat hü wel de gelegenheid
zou gezocht hebben om voor de Hoogmis met
mij te spreken. Maar hij was erg laat opge
staan, zoodat de klok reeds geluid werd, eer
het vroolijke gezicht van mijn neef zich ver
toonde. Wij moesten haast maken om op tijd
voor de Mis in de kerk te zijn.
Ik deed mijn best om mün ongeduld te be
dwingen en met aandacht te Misgebeden te
volgen. Een mooie preek van mijnheer pastoor
over het vertrouwen, dat wü in de H. Voor
zienigheid moeten stellen, wekte mü op en mijn
onrust bedaarde. Maar toch, ik zou en moest
met Michel spreken.
Onder voorwendsel, hem een prachtige roos
te toonen, die dien morgen pas ontloken was,
troonde ik hem mee naar de rozengaarde.
Daar Michel evenals ik. dol op bloemen was,
had ik geen moeite om hem over te halen.
O, die rozengaarde.... een feeëntuin! De
koningin der bloemen troonde daar in allerlei
kleuren, vormen en geuren. Zij hing in festoe
nen uit een granieten urn, klom langs balu
strades op tot boven in het gewelf, vertoonde
haar pracht in boschjes, in groepen, of enkele
struiken getooid met satijnen, parelmoeren,
fluweelen bloemenlederen keer, dat ik daar
was, had ik aanvallen van stomme bewonde
ring, die mijn nicht deden glimlachen en
juffrouw Brissot de schouders ophalen.
Maar Michel deelde in mün geestdrift, ik
liet hem dus op zün gemak de bloemen, waar
van. hü het meest hield, beschouwen, daarna
gingen wij op de steenen bank zitten, daai
geplaatst onder de schaduw van treurrozen, die
er een wolk van gein- verspreidden.
„Wel?" zei ik, toen ik mij verzekerd had,
dat geen nieuwsgierig oor ons kon beluisteren.
„Wel?" herhaalde hü guitig.
„Je hebt een brief van Robert ontvangen."
„Wist je het dan al?"
„Hü heeft er mü van verwittigd."
Hij zweeg en dat beschouwde ik als een
soort verwondering en nu kon ik mü niet meer
inhouden. „O, beste Michel, als je wist, wat tk
gedaan heb!"
Hü leek te schrikken van mün angstig ge
zicht en ik ging voort: „Lees eerst den brief,
dien hü mij geschreven heeft!.... Wel, wat zeg
je er van? Ik heb er met niemand over ge
sproken en ik vraag je eveneens erover te
zwijgen. Vergeet niet, dat je beloofd hebt mü te
helpen om mijn eigendom te verdedigen."
„Zeker, Denise, dat is afgesproken."
„Wat zou jü in mijn plaats gedaan hebben
na de ontvangst van zoo'n brief? Niets, niet
waar? Je zou hebben gewacht, totdat neeflief
aangekomen was."
„Inderdaad, dat is zoo!"
„Nu.... ik heb niet gewacht. Michel, ik heb
denzelfden dag geschreven op een kaart van het
kasteel. En als je wist, wat ik geschreven neb!
Daar lees, dit is het kladje. Je ziet, ik heb al
mün paperassen bü mü"
(Wordt vervolgd)