#8 'rnMSL cJCdveb&aal dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Alceo Dossena, de eeuwige bohémien m De onbekende Verloofde ZATERDAG 13 JUNI 1936 IN VERGETELHEID GESTORVEN Ean huis uit vioolbouwer, werd hij slechts bij toeval beeldhouwer en nog wel copiïst Geen verstand van rekenen 10LMhJmMl Hoe wordt het weer? ^dIe-ngdenkTiS De puzzelaar Ariër en niet-Ariër A ¥T* A P/^ATMPop dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 m een ongeval met p OCA bfl verlies van een hand, MI ,1 ,r. ray/l vl lil r. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A sJ\/» doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL i Alceo Dossena dood! Nog geen zestig jaren oud, was hij gestorven op zijn villa bij Milaan. En hij was gestorven, zooals in de wereldstad bijna alle menschen sterven. Niemand wist er iets van. Niemand bekommer de zich er om. Hü maakte zijn laatsten tocht haar het „Cimitero Monumeptale", het gewel dige kerkhof van Lombardië's hoofdstad, en het leven ging zijn gewonen gang. De kranten dntdekten pas dagen later, dat hij iemand was Seweest „waar copie in zit." Alleen degenen die hem persoonlijk kenden, hoorden even vreemd op. Dossena, de geboren Cremonees. die in den loop der jaren zoo zeer Romein geworden was, dat hij zich uitgaf voor ■.Trastevei'ino" en die kon opsnijden dat hij .■Romano di quattro generazioni" was, gestor- Ven als „Meneghin"? Dossena, de eeuwige „bo hémien", die van rekenen geen verstand had en die gezegend was met den dorst van een >,vetturino", gestorven als eigenaar van een Villa? Het kon niet waar zijn! En het was dan ook hiet waar. Alceo Dossena lééft. Hij leeft, niet in het Ocst-Gothische barbarendom van Mi laan, een „Romein van vier generaties" ziet dat nu eenmaal zoo! doch in de Eeuwige Stad waar hij den „Frascati" vereeren blijft ais een huurkoetsier uit de pittoreske volks buurt „aan gene zijde van den Tiber." Alceo Dossena! Wie herinnert zich zijner nog? Het is dan ook al een jaar of acht ge leden dat hij eenige maanden lang beroemd Was, dat zi)n naam klank had in de Oude en in de Nieuwe Wereld, dat de wereldpers ko lommen aan hem wijdde en dat zijn portret op de eerste pagina der boulevaard-bladen stond. Het is een jaar of vijf geleden dat hij nog even opdook uit de onbekendheid, welke zich weer hoven zijn hoofd gesleten had, zooals water zich sluit boven het hoofd van een drenkeling. Hij Voerde een geruchtmakend proces, doch ver loor. Daarna hoorde men niets meer van Al ceo Dossena tot hij stierf. In de jaren 1927 en 1928 bestond er een groote onrust in den internationalen kunst handel. Amerika werd als het ware overstroomd biet de kostbaarste scheppingen der zoo rijke Italiaansche kunst uit de dertiende, veertiende on vijftiende eeuw. Een museum in Philadelphia kocht in enkele maanden een geweldige ver zameling bij elkaar. Een museum te Boston richtte een nieuwe afdeeling van Italiaansche Vroeg-renaissance in. Een museum te New York breidde zijn collectie uit met een dozijn Dona- tello's en Mino de Fiesole's. En de stroom hield niet op. Uit Amsterdam on Münclien, uit Londen en Parijs, uit Weenen on Berlijn, uit heel Europa werden New York steeds meer kunstvoorwerpen aangeboden, wier Waarde in de millioenen dollars liep. De Yankee's begonnen het zaakje te wan trouwen. Museumdirecteuren en kunsthande laren pleegden overleg en kwamen tot de con clusie, dat er iets niet in orde moest wezen. Immers, een zeer drastisch werkend politie apparaat zorgt er voor. dat er geen enkel kunst object van eenige beteekenis de Italiaansche £rens passeert. Alle stukken die de cultuur historische waarde bezitten van hetgeen er thans, oir, zoo te zeggen, bü scheepsladingen Over den Atlantischen Oceaan kwam, staan ge boekt op een zorgvuldig bijgehouden lijst van hationale monumenten en kunstschatten, wor sen regelmatig gecontroleerd en kunnen niet Verdwijnen zonder dat dit heel spoedig gemerkt Wordt. En verder leek het onwaarschijnlijk, dat hetgeen reeds lang niet meer in Italiaansch be zit was, plotseling en masse naar Amerika ver kocht weid. Dies nam men een detective in den arm en heze vertrok, vergezeld van een museumdirec teur en een kunsthandelaar, naar Europa. De kunsthandel in Amsterdam en München, in Honden en Parijs, in Weenen en Berlijn, had Seen geheimen. Zoo viel betrekkelijk makkelijk ha te gaan. welken weg de Donatello's en Mino la Fiesole's genomen hadden, vóór zij hun reis haar gene zijde van den grooten haringvijver aanvaardden. En toen bleek dat ze wel degelijk hit Italië kwamen. De meeste der gevolgde sPoren le dden naar Florence en wel naar den kunsthandel Fasoli. Erg spraakzaam bleek deze heer niet te zijn, doch toen de Italiaansche po litie er aan te pas kwam, moest hij zijn mond Wel open doen, want smokkelen van kunstvoor werpen wordt ten Zuiden van de Alpen niet bepaald als een bagatel behandeld. En zoo kwamen de detective, de museum directeur en de kunsthandelaar al heel spoedig terecht bij den „leverancier" van netgeen in Amerika door duizenden museumbezoekers be wonderd werd en dat de trots van menigen dollarkoning uitmaakte. Deze „leverancier" was Alceo Dossena, Ongeveer honderd Donatello's en Mino da Fiesole's en ongeveer even veel andere stukken uit de klassieke oudheid, uit het „trecento" en het „quattrocento", had hij geleverd. Amerika had daar in totaal meer dan honderd millioen Lire voor betaald. Echter niet aan hem! De kunsthandelaars voor wie hij werkte, hadden het geld opgestreken en hem geen „centesimo" meer uitgekeerd dan alle andere Italiaansche makers van „marmi" en „bronzi" krijgen. Alceo Dossena was op slag een beroemd man. De meest aanzienlijke kunstkenners en de grootste geleerden hadden zijn werk voor echt verklaard. Thans, nu alles ontdekt was, kon nog steeds geen sterveling precies uitmaken wat Donatello en Mino de Fiesole in Florence geschapen hadden, en wat door Alceo Dossena zes eeuwen later te Rome werd gefabriceerd. Hij moest den kunsthandelaars en den mu seumdirecteuren vertellen wat zij in de vitri nes konden laten staan en wat zij liever tegen een zacht prijsje van de hand moesten doen. Alceo Dossena onderscheidde zich hierin van den gemiddelden plotseüng-beroemde, dat hij gruwelijk het land had aan journalisten. Eenigszins begrijpelijk was dit wel, daar de kranten hem aanvankelijk den twijfelachtigen eeretitel van „den grootsten zwendelaar aller tijden" hadden toegekend. Hij zelf beschouwde zich als een door God begenadigd kunstenaar, en dergelijke verschillen van inzicht laten zich nu eenmaal niet zoo dadelijk overbruggen. Doch, als gezegd, Dossena, de geboren Cre monees, v/as een Romein geworden. Wij schre ven hem dus geen lange brieven met het ver zoek om een audiëntie. Wij zochten zelfs zijn telefoonnummer niet op. Doch wij vischten uit in welke „osteria" hij graag een goed glas dronk. Dat was rfiet moeilijk, want als elke andere Romein had ook -Dossena de overtui ging, dat slechts in eene der duizenden „oste- rie" van de Eeuwige Stad de wijn was zooals hij wezen moest, namelijk „genuino". Een liter „Cesanese", een joviaal „ci-ei", de eeretitel „maestro" en het ijs was gebroken. Meer dan een halven dag sleten wij in Dossena's atelier aan den Tiber en hij zelf leidde ons rond in de galerij van een „antiguario" aan de beroemde via del Babuino, waar zijn werk stond tentoon gesteld. (De prijzen bleken van den weerom stuit van vijf tot tien duizend Lire tot vijftig en zestig duizend Lire gestegen te zijn.) In het atelier, waar een bijna totale afwezig heid van moderne gereedschappen opviel, zagen wij de zwijgende, ongenaakbare heldenfiguren der Etrusken, de heldengestalten van de klas sieke oudheid, fonteinen met plechtstatige go den en godinnen, zooals de renaissance ze schiep, barokke vazen en rococo-friezen, vol ijl omsluierde r.ymphen. Doch dit alles was onte genzeglijk „imitatie", zij het ook van beter gehalte, dan hetgeen waaraan vele toeristen hun lieve geld plegen te verdoen. Bij den „antiguario" waanden wij ons echter in een der kerken of musea van Florence Daar in de via del Babuino zagen wij Mino, zooals wij hem kenden uit het „battistero" van den Florentijnschen „duomo" en uit de kapel van den dom van Fiesole; bewonderden wij Donatello, zooals wij hem kenden uit Santa Maria Nuova en de Galleria degli Uffizi. Alceo Dossena sprak veel. Donatello was voor hem de grootste aller tijden. Over Mino da Fiesole was hij minder te spreken, omdat die veel „fouter" had gemaakt. Hij moest de zelfde fouten maken, om „echt" te kunnen wezen. Als kunstenaar ging hem dat echter aan het hart. Dossena was geen beeldhouwer in den artis- tieken zin van het woord, ook al liet hij mis schien doorschemeren, dat hij Michelangelo al leen maar grooter achtte dan zich zeiven, om dat Buonarotti behalve beeldhouwer, ook nog schilder, architect en dichter was. Alceo Dos sena was een handwerker, die zijn vak door en door kende. Hij maakte slechts zelden directe nabootsingen van wat in kerken en musea te bewonderen viel. Zijn Heiligen en vooral zijn onvergelijkelijk schoone Madonna's uit het „trecento" en het ..quattrocento" waren origi neel, doch gehouwen in den stijl der meesters van wie hij eiken handgreep kende. Een tragiek lag er in het feit, dat het niet in zijn grooten, rooden kop met de zwierige, zilveren manen doordringen wilde, dat degenen wier werk hij zoo volmaakt nabootste, dat de beroemdste kunstkenners het voor echt hielden, de groot sten onder de grooten waren, en hij slechts een copist, wien men de eer van een zekere handig heid, nu :a, grootmoedig toekende. Wij ker.den hem nog vol optimisme over den afloop van het proces tegen de kunsthande laars, die schatten verdiend hadden aan het werk, dat zij hem nauwelijks betaalden. Hij had een vordering ingediend van.... negentig mil lioen. Een uiterst zonderlinge uitspraak van de Romeinsche rechtbank kende hem geen „sal do" toe en veroordeelde hem bovendien nog in de kosten van het geding. Sindsdien hoorde men niets meer van hem, tot het overigens „sterk overdreven", om met Mark Twain te spreken bericht van zijn dood in de pers cir culeerde. Opmerkelijk is het, dat Alceo Dossena slechts bij toeval beeldhouwer werd, doordat hij een baantje kreeg bij de restauratie-werkzaamhe den aan het „palazza communale", het fraaie stadhuis van zijn vaderstad Cremona. Van huis uit was nij vioolbouwer. En ook in dat beroep had hij moeilijkheden, doordat meermalen een viool, welke hij vervaardigd had, als een echte Stradivarius grif verkocht werd. Uk 1,. I//1,'/}l/V l/l® Hat klavertje van vier. 1UI1IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIL! m E De wereld ziet er anders uit, Als 't Zomerweer gaat komen, Je ziet 't verschil dan niet alleen Aan bloemen en aan boomen, I Je ziet het aan de menschen ook, I 1 Je ziet het aan de kleeren, s Je ziet het aan de jongelui, s Die onbezorgd flaneeren; Je ziet het aan de reisbureaux, i Waarheen zich velen richten, I Je ziet het aan de koffers, en Je ziet 't aan de gezichten; Je ziet het aan de kinderen, I Die nog slechts ijsco's blieven, Je ziet dat het weer Zomer is 1 Vooral ook.... aan de b r i ev en! Want nu het eenmaal Zomer is Zal elk de kans graan gakken, Op brieven, kaarten en zoo voorts E Slechts Zomerzegels plakken! I E Die zien er óók graag ZÓmersch uit, Zij gaan de crisis tarten! i Zij brengen troost, zij brengen zon En Zomer in veel harten! Plak Zomerzegels waar ge kunt, Laat nood en zorg verdwijnen, Uw brieven mogen nu nog slechts 1 In Zomerkleed verschijnen! HERMAN KRAMER üniiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiKiinn Goed weer is te wachten: van een schoon avondrood; als de hoornen der maan scherp zijn; als er 's morgens vroeg dauw en rijp is; als de raven in de lucht spelen; als de wilde duiven zich sterk laten hooren; als de uilen 's nachts ongewoon hard schreeu wen; als de vleermuizen bij menigte vliegen; als de muggen bij het ondergaan der zon in de lucht spelen; als de leeuwerikken en de zwaluwen hoog vliegen; als de katten haar pooten likken. Onweer en regen komt er: als de ezels zich wrijven, balken en springen; als de paarden den kop schudden; als de runderen zich schuren; als de mollen zeer ijverig graven; als de pauwen des nachts dikwijls roepen. Wie kent er nog meer teekenen? Toen ik, een jaar of wat geleden, mijn vriend Frederik na geruimen tijd terug zag, vond ik hem ergens in den donker sten hoek van een café, terwijl hij al zijn aan dacht besteedde aan de oplossing van een prijsraadsel. Thans trof ik hem in een ander café, met een glas en een nummer van de „Raadselbode" onder zijn neus. Blij je terug te zien, zeide hij. Loop vanavond eens even bij de familie Jansen aan. Dan zal ik je aan mijn meisje voorstellen. Ik ben verloofd met Nelly. Zoo maakte ik kennis met juffrouw Nelly, het lieve, blonde schepseltje, dat ik voordien slechts uit de verte had mogen bewonderen. En, merkte ik in den loop van den avond op, toen we allen gezellig bij elkaar zaten amuseer je je dus nog altijd met raadsels op te lossen? Of ik me daarmee amuseer? Hoor nou eens, Nelly, hij vraagt of ik me amuseer!, riep Frederik uit. Ik weet niet of hij zich vroolijk maakte of woedend was. Kom eens mee, zei hjj dan, kalmer wordend. Ik volgde hem beschroomd, niet zonder een veelbeteekenenden blik van Nelly en haarhuis- genooten opgevangen te hebben. Zie je dit kamertje? Daar bewaren we de dingen, die we voor ons trouwen opsparen. Het meublement heb ik gekregen als premie van de „Vereenigde Blikgroentenfabrieken". Zie je die radio? Eerste prijs in den wedstrijd, uit geschreven door de Coöperatie „De Gloeilamp". Die naaimachine heb ik gekregen door de op lossing van een dekselslastig kruisraadsel. Die zilveren pullen waren de eerste prijs voor een korte aanprijzing in dichtmaat van het „Probate Poetsmiddel". Neem me niet kwalijk, als ik onbescheiden ben, zei ik, maar kun je alleen maar voor werpen winnen? Ik kan je vraag heel goed begrijpen, ant woordde Frederik. Neen, ik win ook veel geld. Overigens begrijp je wel, dat, als ik toe vallig nog eens een radio win, of een tweede stel pullen, dat ik die dan verkoop, en er dus geld voor maak. Het is allemaal zoo een voudig! Toen ik afscheid nam van de familie, brach ten Nelly en Frederik me naar de deur. Uit den blik, dien Nelly me daarbij toewierp, heb ik nog langen tijd daarna niet wijs kunnen worden. Op uitnoodiging van Frederik en op aandrin. gen van zijn aanstaande familie, ging ik vaker naar de Jansens. En nu zag ik het meer dan eens gebeuren, dat mijn goede vriend midden in het gesprek opeens stil werd, opstond, en zich in het aangrenzende vertrek opsloot. U moet hem maar verontschuldigen, zei Nelly bij zoo'n gelegenheid tot mij. Zijn hersens werken. Zoo doet hü altijd: als hem opeens een goede oplossing van een raadsel of zoo te binnen schiet, laat hij alles in den steek, en gaat schrijven. In het begin heb ik me dat erg aangetrokken, maar nu berust ik er in. U berust er in? zei ik verbouwereerd. Gelooft u het niet? vroeg Nelly. O, zeker, zei ik, nog altijd verbaasd. Maar ik zou zoo zeggen, dat Frederik, in zijn razenden hartstocht om prijsraadsels op te lossen, een heel wat mooiere premie aan het verwaarloozen is. Juffrouw Nelly boog het fraaie kopje, en antwoordde daar niets op. Zij scheen evenwel hoogst tevreden, dat ik zoo iets gezegd had. Toen Frederik in den familiekring terugkwam, richtte hij zich voornamelijk tot ons: Neem me niet kwalijk, als ik jullie zoo lang alleen heb laten zitten; het moet ontzet tend vervelend geweest zijn, zeide hü- Maar ik zal jullie nu eens laten zien, op wat voor QPcjELLE-TS ^LA^-PKAMEKS 2.UN OM TEL - N E=T~ Toen de kabouters weer thuis waren en verteld hadden, welken last ze van den wind h adden ondervonden, vooral de huisdokter het het beste, dat Tuimeltje en Kruimeltje maar eens een paar uur gingen slapen, want ze zouden wel erg moe zün. Zoo kwam het dat ze allebei tegen den morgen nog naar bed gingen. Maar ze konden niet slapen en ze stoor den zich weinig aan het bord dat boven hun bed hing. Toen ze een uur in bed lagen en maar niet konden slapen, kropen ze er stilletjes uit en gingen eens kijken wat de an dere kabouters aan het doen waren. Deze liepen druk op de buitenplaats heen en weer met laddertjes en emmers." Waar is do reis naar toe?" vroeg Tuimeltje lachend. Vandaag naar de huizen. We moeten de bloembakken op de daken besproeien," zeiden ze vroolijk, ga je mee, Tuimeltje?" Natuurlyk ging Tuimeltje mee. Hij nam direct een laddertje en spoedig kwam de kabouterschaar bü een huis, waar heel veel mooie bloemen langs de dakgoot groeiden. Maar de bloempjes waren bedroefd. Ze hadden in langen tüd geen water meer gehad en de zon was zoo brandend. Hun kopjes gingen fluisterend tegen elkaar, toen ze de kaboutertjes langs de daken zagen kruipen en ze waren heel blij met het voor uitzicht drinken te krijgen. manier ik dit kruisraadsel woord voor woord heb opgelost. Ik vond het werkelük beter, met het oog op Frederik, om niet meer zooveel bü de Jansens aan huis te komen. Maar ik kon niet verhin deren, dat Nelly en ik elkaar veel buitenshuis ontmoetten. Mijn positie werd uiterst moei- lük, daar ik beslist van het meisje ging hou den en van den anderen kant duidelük be merkte, dat ik haar niet onverschillig was. Hoe ik op de rampzalige gedachte gekomen ben, weet ik niet meer, maar op haar verjaar dag stuurde ik haar een gedicht, waarin ik met dichterhjke vrüheid uiting gaf aan mijn bewondering. Toen ik den volgenden avond van mün bureau kwam, trof ik Nelly op weg naar huis. De mededeeling, die ze me deed, was eenvoudig verschrikkelijk. Ze had mijn gedicht om de dichter hjke vrijheden, die er in voorkwamen maar de snippers op tafel laten liggen en toen ze een poosje later daaraan dacht, had ze tot haar schrik bemerkt, dat de snippers verdwenen waren! Ik heb overal gezocht, zei ze zenuwach tig, maar ik ben bang, dat Frederik.... Als ik wat weet, zal ik het u nog wel zeggen. Ik zie u nog wel, morgen of zoo. Ik ging naar huis, met een heel onaange naam gevoel, dat er moeilijkheden op komst waren. Den volgenden dag werkte ik mün kantoor-uren af, in de geheime hoop, dat ik Nelly buiten voor de deur zou vinden. Voor de deur vond ik evenwel niet Nelly, maar Frede rik. Hü kwam ernstig naar me toe, met zijn handen in zijn zakken. Goeden avond, zeide hij. Ik moet je even spreken. Ik kan me met den besten wil van de wereld niet meer herinneren, wat ik op dat oogenblik ten antwoord gaf. Kijk eens, zei Frederik, terwül hü wat snippers papier uit zijn zak haalde, dat heb ik eergisteravond bü mijn meisje thuis ge vonden. Toen ik hem mün verscheurde gedicht uit zijn zak zag halen, en geen revolver, voelde ik me aanstonds een beetje behaaghjker. Maar het is niet volledig, ging Frederik voort. Er ontbreken een paar stukjes aan. Zie je wel? Hü trok me mee onder een lantaren, en legde de snippers bü elkaar op de palm van zijn hand. En het is jouw handschrift! verklaar de hü. Ik zweeg, met gebogen hoofd, en dacht aan allerlei toovermiddelen in sprookjesboeken die de macht hebben, om iemand onzicht baar te maken. En nu, ging mün vriend voert, heb ik je maar één ding te verzoeken: dat je geen gedichten meer aan mijn meisje stuurt. Je zou er je tijd mee verknoeien, ik begrijp het men- schelük hart, en heb met je te doen. Probeer het te vergetenGisteravond heb ik twee uur verloren, met het uitpluizen en reconstru- eeren van je gedicht. Luister, of ik de gaten goed gestopt heb. (En hü gaf mij een keu rige lezing van mijn dichterlijke ontboeze ming). Nu, wat zeg je ervan? Is het knap gedaan of niet? De aandoening werd me te machtig. Het is werkelük schitterend, stamelde ik. En zonder hem te groeten, snelde ik een café binnen, om wat sterks te gaan gebruiken. We lezen in de „Berhjnsche Tüdingen": „Een broederlük samenwerken tusschen Joden en Ariërs zou ongetwüfeld het mooiste zün. Het zou den arbeid zeer ten goede komen. Want in derdaad, Joden en Germanen vullen elkaar prachtig aan! Door niemand hebben wij het vioolconcert van den Ariër Beethoven roerender hooren vertolken dan door den Jood Fritz Kreis- ler. Geen ander volk wist den Ariër Rembrandt zoo te inspireeren als de kinderen Israels. Welke anti-semietische geneesheer zou van de resul taten van de onderzoekingen der Joodsche ge leerden op medisch gebied geen gebruik wen- schen te maken? En, om nu een geheel ander gebied te nemen, zou het den Arischen Sumatra- tabak-planter gelukt zün, het Sumatra-dekblad in de geheele wereld ingevoerd te krijgen, wan neer er geen Joden geweest waren, die er mee naar alle windrichtingen op stap gingen?" (Ned. Chr. Persbureau). 18 >,Hij heeft eén mooie toekomst voor zich," ®ci juffrouw Brissot. Verder genoot hij een uitstekende gezond heid Om die goede berichten nog wat aan te hikken verklaarde zün moeder een beetje geaf fecteerd dat de brieven van Georges altüd op gewekt en vroolijk waren en dat hü niet eerder buiten zou komen, dan bij zün herfstvacantie, r^ar hü nu nog door uitnoodigingen van be kende families in Parijs opgehouden werd. Ik was blij. dat mijn pretendent zoo'n goede gezondheid genoot, dat toonde aan, dat zijn 'efciesverdriet zijn slaap, noch zün eetlust had festoord. Dat feit stelde mij gerust en toch 35 ik er een beetje boos om, de brief, dien ik n mün tasch bewaarde, werd er mij dierbaar der om en om mij te wreken op zijn te gezon- d®h afgewezen minnaar besloot ik onmiddellük r op te antwoorden. ■De houding van mevr. Peral te mijnen op- khte verhaastte mün besluit. Nauwelijks had l zich gewaardigd mü aan te spreken bij de °wone plichtplegingen. Zij glimlachte Fran chise toe, noemde haar liefje, schatje en nam nog minder notitie van mij dan van Lolotte, die ons had opgespoord en zich zonder com plimenten op den schoot van onze bezoekster had neergevleid. Daar het noodig werd onze fauteuils te ver plaatsen, om van de schaduw te profiteeren, nam ik dit waar om stilletjes er van- door te gaan, ondanks de gefronste wenkbrauwen van tante. Ik vluchtte naar mijn kamer, waar ik mijn antwoord aan Robert gereed wilde maken. Ik had te voren al besloten op een prentbrief kaart te schrijven, dat was minder gevaarlijk dan op briefpapier. Maar de keuze van die kaart was moeilijkNa rijp beraad koos ik een boekje van het kasteel met den dikken toren in het schaduwrijke park. Dat was een voudig, vertrouwelijk, meer intiem dan een artistieke kaart. Als hij wist, waar ik woonde, zou hü gemakkelijker aan mij kunnen denken. Dan maakte ik een kladjewat zeg ik: tien, twaalf kladjes eer ik de volgende regels schreef: „Mijnheer, het is in dit kasteel, dat ik uw brief heb ontvangen. Ik zal u niet zeggen of ik er blij, gelukkig of verstoord over ben ge weest. Ik wil u uw illusies laten behouden, uit vrees, dat de werkelijkheid u minder mooi zal schünen. U kunt mij dus op uw gemak tooien met alle bekoorlijkheden, maar, misschien ben ik niet jong, niet mooi; misschien ben ik een dom schepsel, een pop zonder hart en zonder breinIk wil u echter iets toevertrouwen: ik geloof aan geheimzinnige verwantschap, ik ge loof aan de Voorzienigheid en ik kan ook wel tusschen de regels lezen. D. M." Ik deed dat meesterstuk in een enveloppe, omdat ik de indiscretie van de postdirectrice vreesde en vertrouwde aan niemand dan aan mijzelf de zorg toe om den brief in de bus te gooien. Die aan het schoollokaal leek mü het geschiktste toe. Het jonge meisje, dat nooit aan een vreemde geschreven heeft, kan ook mijn ontroering niet begrijpen, toen de enveloppe in de bus ver dween. Mijn eerste beweging was ze er weer uit te halen, maar toen ik zag, dat dit niet moge- hjk was, kreeg ik een sensatie die op wanhoop geleek. Dan, vreezend dat boer Baudoin, die met zijn koeien voorbükwam, zich zou verwon deren te zien, hoe ik in stomme beschouwing voor die brievenbus stond, keerde ik mij om en ging terug naar het kasteel. De teerling was geworpen. Toen ik aan het hek kwam. zag ik den auto van mevr. Peral, die snel wegreed en in de Lindelaan tante Madeleine in levendig gesprek met Frangoise. „Ben je daar eindelijk," zei tante. „Waar kom je vandaan?" „Ik heb een brief naar de bus gebracht, tante." „Had dat niet een kwartiertje kunnen wach ten?" „O, eigenlijk wel en zelfs langer." „Denise, je bent niet beleefd geweest jegens mevr. Peral." „Pardon, lieve tante. Het is mevrouw Peral, die niet beleefd jegens mij was." „Dat is te erg „Maar het is de waarheid. Heeft u haar manier opgemerkt om mij te negeeren, om mij niet te behoeven aan te spreken? Als zij denkt, dat zij mij daarmede plaagt! Zü verveelt mij met haar airs!" „Hoe dan ook," zei tante Madeleine, „zij zou je moeder kunnen zijn." „Maar zij is het niet en zal het niet worden, zelfs niet mijn schoonmoeder." „Je hebt haar geen lesjes te geven en ik ver zoek je voortaan correct te zijn tegenover mijn vriendinnen." Om den toorn van tante te bedaren, vloog ik haar om den hals en wij gingen gearmd naar het kasteel terug. HOOFDSTUK IX Ik sliep dien nacht heel slecht. Mijn kaart. Hoe ik ook mijn best deed om er niet aan te denken, toch zag ik de witte enveloppe ver dwijnen in die donkere spleet, het leek mij het symbool van mijn droom, vernietigd door een kwaden geest. Ja, die kaart! Welke boosaardige geest had mij aangezet om die te schrijven? Waarom had ik zoo dom een zaak bedorven, die zoo mooi marcheerde? Zou mijn Robert bij het ontvangen daarvan niet denken, dat ik inderdaad dom, leelijk en oud was? Waarom moest ik expres het ideaal bederven, dat hij van mij koesterde? En als hij toch meende, dat ik jong en mooi was, zou hij er dam niet de listige kunstgre pen van een coquette in zien? Was het niet een uitdaging dat geloof in de geestelijke verwant schap! O, ik had wat moois begonnen! De gedachte aan Michel vertroostte mü echter een beetje. Ik rekende op hem om mijn onvoorzichtigheid goed te maken. Maar Zater dagavond, toen hij aankwam, had ik geen ge legenheid om hem te spreken en moest ik op den volgenden dag wachten. Ik had gedacht, dat hü wel de gelegenheid zou gezocht hebben om voor de Hoogmis met mij te spreken. Maar hij was erg laat opge staan, zoodat de klok reeds geluid werd, eer het vroolijke gezicht van mijn neef zich ver toonde. Wij moesten haast maken om op tijd voor de Mis in de kerk te zijn. Ik deed mijn best om mün ongeduld te be dwingen en met aandacht te Misgebeden te volgen. Een mooie preek van mijnheer pastoor over het vertrouwen, dat wü in de H. Voor zienigheid moeten stellen, wekte mü op en mijn onrust bedaarde. Maar toch, ik zou en moest met Michel spreken. Onder voorwendsel, hem een prachtige roos te toonen, die dien morgen pas ontloken was, troonde ik hem mee naar de rozengaarde. Daar Michel evenals ik. dol op bloemen was, had ik geen moeite om hem over te halen. O, die rozengaarde.... een feeëntuin! De koningin der bloemen troonde daar in allerlei kleuren, vormen en geuren. Zij hing in festoe nen uit een granieten urn, klom langs balu strades op tot boven in het gewelf, vertoonde haar pracht in boschjes, in groepen, of enkele struiken getooid met satijnen, parelmoeren, fluweelen bloemenlederen keer, dat ik daar was, had ik aanvallen van stomme bewonde ring, die mijn nicht deden glimlachen en juffrouw Brissot de schouders ophalen. Maar Michel deelde in mün geestdrift, ik liet hem dus op zün gemak de bloemen, waar van. hü het meest hield, beschouwen, daarna gingen wij op de steenen bank zitten, daai geplaatst onder de schaduw van treurrozen, die er een wolk van gein- verspreidden. „Wel?" zei ik, toen ik mij verzekerd had, dat geen nieuwsgierig oor ons kon beluisteren. „Wel?" herhaalde hü guitig. „Je hebt een brief van Robert ontvangen." „Wist je het dan al?" „Hü heeft er mü van verwittigd." Hij zweeg en dat beschouwde ik als een soort verwondering en nu kon ik mü niet meer inhouden. „O, beste Michel, als je wist, wat tk gedaan heb!" Hü leek te schrikken van mün angstig ge zicht en ik ging voort: „Lees eerst den brief, dien hü mij geschreven heeft!.... Wel, wat zeg je er van? Ik heb er met niemand over ge sproken en ik vraag je eveneens erover te zwijgen. Vergeet niet, dat je beloofd hebt mü te helpen om mijn eigendom te verdedigen." „Zeker, Denise, dat is afgesproken." „Wat zou jü in mijn plaats gedaan hebben na de ontvangst van zoo'n brief? Niets, niet waar? Je zou hebben gewacht, totdat neeflief aangekomen was." „Inderdaad, dat is zoo!" „Nu.... ik heb niet gewacht. Michel, ik heb denzelfden dag geschreven op een kaart van het kasteel. En als je wist, wat ik geschreven neb! Daar lees, dit is het kladje. Je ziet, ik heb al mün paperassen bü mü" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9