De schoen zij doelmatig m ALS WE WISTEN DOE HET MET CITROEN Een vr ij denker op bezoek iU V reemdsoortige belasting ZONDAG 21 JUNI 1936 GULDEN REGELEN Een natuurlijk schoonheids middel Zoo volmaakt, dat alle mannen bang werden BRABANTSCHE BRIEVEN D'n Drê staat hem stevig te woord voetverzorging Klachten over gezwollen en vermoeide voe ten zijn zeer algemeen bij de huismoe ders. Het vele staan en het voortdurend heen en weer dribbelen, dat het beredderen van een huishouding nu eenmaal meebrengt, is hiervan de aanwijsbare oorzaak. Wie klachten over voeten heeft, zal verstan dig doen hieraan de noodige aandacht te be steden. Immers, de voeten, wier taak het is om ons in den meest letterlijken zin van het woord door het leven te dragen, moeten in de beste conditie gehouden worden, willen wij ons in staat gevoelen al datgene te verrichten, wat nu eenmaal tot de dagelijksche plichten der huis vrouw behoort. Waar het veronachtzamen der voeten zich steeds onherroepelijk wreekt, is het in ons eigen belang die dingen te vermijden en na te laten, die verkeerd en zelfs schadelijk zijn. De voetbekleeding is iets, waartegen wel hef. vaakst gezondigd wordt. Onverstandig gekozen schoenen en verkeerde kousen werken in niet geringe mate mede tot het doen ontstaan van pijnlijke voeten, eksteroogen e.d. Onverstandig gekozen schoenen zijn schoe nen, die niet aan de allereerste eischen vol doen, n.l. aan den eisch van doelmatigheid. Een schoen moet den voet steun geven en een onpractische, ondoelmatige schoen doet dit met. Een goed gebouwde schoen zal een normalen voet normaal en in den juisten stand houden en een abnormalen voet zooveel steun geven als ncodig is, om behoorlijk te kunnen loopen zonder pijn. Het is natuurlijk ondenkbaar, dat schoenen met wankele stelthakken, slecht binnenwerk en een voet vernielenden pasvorm, eenige houd baarheid zouden bezitten en het is ten eenen- male uitgesloten, dat zulke schoenen ook maar den minsten stut of steun zouden verleenen aan moede voeten. Nu zien wij het vaak gebeuren, dat juist de vrouwen en meisjes, die het meeste van haar voeten vergen, omdat haar werkkring zulks medebrengt, de slechtste schoenen dragen. Kapsters, winkeljuffrouwen, dienstboden, jonge huisvrouwtjes, zij allen loopen bij voor keur op nauwe schoenen met stelthakken, schoenen, die aan het einde van een werkdag knellen en branden, schoenen, die de hielen omhoog brengen, zoodat de voet een stand krijgt, waarbij de zwaarte van het lichaam daar komt te rusten, waar de natuur aller minst heeft bedoeld dat een druk zou worden uitgeoefend. Menige vrouwenkwaal, die zich op lateren leeftijd openbaart, is te wijten aan verkeerd schoeisel. Hooge hakken zijn verderfelijk voor de ge zondheid der vrouw, maar smalle dunne hak ken met nagenoeg geen steunvlak op den grond zijn evenzeer te ontraden. Een lauw voetbad helpt uitstekend tegen vermoeide voeten. Wie brandende, pijnlijke voeten heeft, legge des nachts een extra kussen onder het voeten einde van de matras, zoodat de voeten iets hooger komen te liggen. Wie last van zweetvoeten heft, probeere het volgende onschadelijke middeltje eens: twee maal per dag tien minuten de voeten steken in een diepe kom, gevuld met gewone bakkers zemelen. Zij, die last hebben van deze onaangename kwaal, moeten nimmer twee dagen achtereen dezelfde kousen dragen. Men late de gedragen kousen eerst een dag uithangen, alvorens ze weer aan te trekken en strooie talkpoeder tusschen de teenen en wrijve de voetzolen hiermede in. Het bestrijken van de voetzool met een 5 pCt. oplossing van formaline (vergif!!!) helpt meestal, maar men ga hier toe niet over, dan na den huisarts te nebben geraad pleegd, daar zolen, die al dus worden behandeld, spoe dig aanleg vertoonen zacht en week en dus zeer gevoe lig te worden. Heeft men een nagel van den grooten teen, die al te bol is gaan staan en ter weerszijden pijnlijk drukt, dan knippe men van boven in den rand een driehoekig stukje eruit. Dit zal de spanning en den druk vermindei en en spoedig zal het leed geleden zijn. Schaduwrijke zomer hoed van het nieuwe linnen stroo in licht groen, met originee- le garneering van getrokken ripslint in donkerder tint De vrouwen beweren graag en vaak, dat we onze echtgenooten en mannelijke kennissen precies door hebben. We weten tot op een haar nauwkeurig hoe hoofdzakelijk ten opzichte van ons want dat is natuur lijk het voornaamste hun smaak is; waar ze van houden en waar ze een hekel aan heb ben. Ilmmik geloof dat we dit heelemaal niet zoo goed weten, want: Als we wisten Hoe heerlijk een man het vindt, als zijn vrouw of verloofde (of zelfs het meisje, met wie hij omgaat), er keurig verzorgd uitziet dan zouden we altijd ons best doen voor frisch geshamponeèrd, netjes geknipt haar, onberis pelijke handen, recht zittende kousen en keu rige handschoenen, en we zouden vooral smoe zelige kraagjes, scheeve hakken en een artis- tieken woesten haardos voorgoed afzweren. Als we wisten Hoezeer een man het eindresultaat van onze schoonheidspogingen op prijs stelt, maar wat een grondigen afkeer hij heeft van de „cui sine", dan zouden wé nooit lange bespiegelin gen houden over ons dieet, en nooit, wanneer hij ons voor een intiem dineetje heeft uitge- noodigd, de helft van de (lekkere en dure) schotels laten passeeren om der wille van de slanke lijn. Ook zouden we dan het toilet maken voor de slaapkamer bewaren en het <en algemeen bekencl en erkend feit is, dat er in onze eeuw heel wat meer werkelijk Zomersche avondjapon van witte bedrukte cloqué. Het korte bolero mooie vrouwen zijn, dan in vorige eeuwen. Dit komt niet doordat onze moderne vrouwen met meer natuurlijke schoonheid begiftigd zijn dan haar voorgangsters. De vrouwen van vroe gere generaties bezaten evenveel mogelijkheden om tot schoonheid te komen als de vrouwen van tegenwoordig. Dat de moderne vrouw in uiter lijk schoon het zoozeer van haar voorgangsters wint, is het gevolg van de meerdere zorg, die zij wijdt aan het behoud van haar bekoorlijkheden, haar door de natuur ge schonken. Zij verstaat de kunst om de schoonheid, of althans de verborgen moge lijkheid om tot schoonheid te geraken, die zij van na ture bezit, te voorscnijn te brengen en tot ontwikkeling te laten komen. Schoonheid is niet enkel en alleen een kwestie van gestalte of gelaatstrekken, van vorm van neus mond en oogen, hals ,en km. Ook het weefsel, de zachtheid en de kleur van haar en huid, het uiterlijk van nanden, tanden en tandvleesch spe len daarbij een groote rol. Het is mogelijk voor een vrouw om zóó mooi te zijn, om in deze schijnbaar zoo onbeteekenende en toch zoo gewichtige punten zulk een bekoorlijkheid te oezitten, dat onvolmaaktheden op het gebied van gestalte en gelaatstrekken absoluut niet opvallen. Voor de vrouw komt het er slechts op aan de schoonheid, die zij bezit, tot vollen bloei te laten ko men door een geschikte be handeling en verzorging Evengoed als het een feit is, dat alle schoonheid niet gelegen is in gestalte en gelaatstrekken, zoo is het ook waar, dat uitwendige schoonheidsmiddelen niet per se door de verpakking behoeven uit te munten. Het middel groeit aan den boom! Het is de citroen! met bonte bloemen jakje i$ afneembaar De citroen verdient vóór alle andere middelen den naam van natuurlijk schoonheidsmiddel. Dit middel werd en wordt nog steeds gemaakt in Natuur's Laboratorium voor een massa doel einden en niet het minst voor het mooi maken van haren, huid, handen en tanden en tot het beschermen van het tandvleesch. Millioenen vrouwen hebben dit ontdekt en trokken er haar voordeel uit. Citroen gedurende eenigen tijd gebruikt als hoofdzakelijk schoonheidsmiddel, levert een prachtig en verrassend resultaat. Voor het haar Iedere filmster van Hollywood kent het zoo genaamde „Lemon Ritnse", letterlijk spoelen met citroen. Het is het frissche sap van een paar citroenen op een karaf water. Als het haar gewasschen is, wordt het goed nagespoeld met dit citroenwater om het daarna met helder water nog eens flink te bewerken. Vóór het haar te laten knippen of onduleeren is het bui tengewoon goed het op boven omschreven wijze te behandelen. Schoonheids-instituten te Los Angeles en in Hollywood raden dit ten zeerste aan. Zij doen dit om de volgende redenen: Bij het wasschen van het haar wordt door de zeep een vettige pap gevormd. Deze geleiachtige massa, welke nauwelijks zoo kan worden waar genomen, blijft ondanks herhaaldelijk naspoe len in het haar achter, tast het aan en bedekt practisch iedere haar afzonderlijk. Dit heeft ten gevolge, dat het haar betrekkelijk kleverig is. slap en moeilijk te bewerken. Waarschijnlijk heeft men van die kleverigheid nog nooit iets gemerkt, indien tenminste niet onmiddellijk na het wasschen getracht werd een goeden vorm in het haar te krijgen. Probeerde men dit laat ste, dan valt het dadelijk op, al gaf men er zich tot nu weinig rekenschap van. Eerst na de bewerking met citroen, zal het verschil op vallend zijn. Door deze behandeling toch heeft het volgende plaats: het frissche, zachte zuur van den citroen verdrijft de door de zeep ge vormde geleiachtige omhulling van de haren Het citrcenwater neemt dit geheel in zich op en daarna is het haar absoluut vrij van zeep. Dat beteekent dus schoon haar, inderdaad schcon haar. Men dacht vroeger na hef. was schen schoone haren te hebben, maar bet ver schil na den citroen is hemelsbreed. Een ondulatie zal nu goed houden. Het haar ziet er nu op z'n mooist uit, omdat het zacht is en juist los genoeg om er uit te zien als van nature licht krullend. Er zit meer natuurlijk leven in en de kleur is veel helderder. Donker haar zal een mooien glans krijgen. Blond haar verliest de „doode" bruinige tint en krijgt de echte schittering, welke blond zoo bewonderens waardig en aantrekkelijk maakt voor de per soon van de draagster. Uit het blond is veel meer te halen dan doorgaans nu reeds ver meend werd te geschieden. Boven deze natuur gaat niets. Misschien zullen sommigen bang zijn, dat door deze behandeling met citroen het haar wordt uitgebleekt. Van bleeken is echter geen sprake. Wel wordt het haar iets lichter, maar dit moet juist worden bereikt, omdat dit de natuurlijke kleur is, die naar boven komt, omdat het haar volmaakt schoon is, door een natuurlijk middel. Ook de „roos" verdwijnt: haar zoowel als huid komen in een gezonden toestand te verkeeren en dat gezonde openbaart zich in alles, zonder dat eigenlijk zou kunnen worden gezegd, waaraan dat ligt. Het is het heilmiddel van een natuurlijke vrucht, onver- valscht: den citroen. Voor de huid Hoeveel soorten zeep zijn al niet door de meeste dames gebruikt om huid en teint te verfraaien. Aan het beste en gemakkelijkste middel is wel nooit gedacht. En toch is het zulk een eenvoudig recept. Men neemt heel gewoon gelijke deelen glycerine en citroensap. Dat is het geheele geheim. Het op deze wijze verkregen middel zuivert, verzacht de huid van gelaat, hals, armen en handen en maakt ze blank, zoodat de mooie tosige tint van de onderhuid door de door schijnende bovenhuid te zien 'is. Het zachte zuur van den citroen verwijdert alle vlekjes op de huid en ook de overtollige vetten, welke door transpireeren zijn ontstaan. De citroen plus de glycerine maken cis huid zacht, koel en soepel. Een op deze wijze verzorgde huid zal niet sprin gen of droog en ruw worden en rood. Wil men ,de huid op de juiste manier ver zorgen, dan moet deze 's morgens en 's avonds na alle beoefening van sport en ook na wandel-, fiets- en autotochten met citroensap en gly cerine worden bewerkt om alle van buiten mee gebracht stof grondig en gemakkelijk te ver wijderen, van hals, handen, gelaat en armen. Een mooie huid is een van de eerste vereischten voor ware schoonheid en gezond uiterlijk. Iedere vrouw en ieder meisje kan een mooie en ge zonde huid hebben, als zij er maar de juiste zorg aan besteedt. Ook de sporen van huishou delijk en ander werk verdwijnen er radicaal door. Voor de handen Iedere huisvrouw, die dagelijks in de keuken is bezig geweest, weet hoezeer haar handen door het voortdurend met warm water en zeep in aanraking komen, te lijden hebben. Ook weet zij hoe bij het stof afnemen de kleine stof deeltjes in de nerven van de handen gaan zit ten en ondanks flink wasschen bijna niet zijn te verwijderen. Daarom zal iedere verstandige huisvrouw in de keuken en op de badkamer een halven citroen hebben liggen. Zij zal, zoodra zij stof heeft afgenomen of met zeepwater in de keuken heeft gewerkt, haar handen met dezen halven citroen inwrijven. Hierdoor worden de loogzouten, die in de zeep zitten, onschadelijk gemaakt; vuil en vlekken worden verwijderd. De handen worden mooi blank, ruw worden en prikkelingen worden voorkomen. Het zal ook opeenhoopingen onder de nagels doen ver dwijnen. zoo ook den onaangenamen reuk van bijv. visch en uien. Wie eenmaal een citroen op deze wijze heeft geprobeerd, zal van zelf zorgen, dat er nooit meer een in keuken of badkamer ontbreekt. Het wordt beschouwd als een onont beerlijk huishoudelijk artikel. Voor tanden en tandvleesch Boven opgesomde diensten, welke de citroen onfeilbaar zal bewijzen, zijn reeds voldoende om zijn roem voor altijd in het huishouden te bevestigen. Toch kan een citroen voor de schoonheid der vrouw nog veel meer. Behan del eens regelmatig', des morgens en ctes avonds uw tanden met citroensap, water en een zach- ten borstel. Reeds na een kleine veertien dagen zullen de goede resultaten verrassend zijn. Het citroensap toch zuivert de tanden, maakt ze helder wit en verhardt het tandvleesch, dat sterk wordt en mooi rose van kleur. Glinste rende tanden en mooi gaaf tandvleesch zijn aantrekkelijkheden, die de schoonheid verhoe- gen. Wij zien dat nog het beste bij degenen, die het missen. Door gebruik van citroensap wordt ook een heerlijk verfrisschend gevoel in den mond verkregen en ook een buitengewone prik keling der speekselkleuren en het speeksel is het beste reinigingsmiddel voor de tanden. Voor de nagels Buitengewoon goed is'het zachte zuur van den citroen ook voor de verzorging der nagels. Een theelepel vol in een kop warm water verwij dert vlekken van de nagels en maakt den na gelriem beter los dan met eenig instrumentje kan worden gedaan. De nagels kunnen ook gemakkelijker gevijld en gevormd worden en zullen een mooieren glans krijgen. Zoo is de citroen een veelzijdig schoonheids middel door de natuur gegeven. Regelmatig ge bruik doet wonderen. Doe het geregeld en grondig. Ge krijgt meer zekerheid door een goed en gezond uiterlijk. Ge kunt er tenslotte niet meer buiten, omdat ge mooi en fit wilt blijven. Doe het dus met citroenen! I restaurant niet herscheppen in een schoon heidssalon en we zouden nimmer de fout ma ken van meer aandacht te hebben voor de ruiten, die ons nieuw hoedje weerspiegelen, dan voor zijn belangwekkende conversatie. Als we wisten Hoezeer een man houdt van een prettige- warm en rustig klinkende vrouwenstem, dan zouden we nooit geaffecteerd spreken (zelfs niet door de telefoon) en nooit een schrillen of schrceuwerigen toon aanslaan (zelfs niet bij meeningsverschillen, waarbij onze „diepste ge" voelens" "worden gesmaad of miskend Als we wisten Hoe weinig het een man kan schelen of we een grooter of kleiner nummer handschoe nen of schoenen, of we al 'of niet met sproeten versierd zijn en of onze wenkbrauwen een beetje dikker of dunner zijn uitgevallen, dan zouden we ons om al deze kleinigheden geen zorgen maken en zeker niet zooveel kostbaren tijd verspillen met ons een paar sierlijk uitge plukte en bijgewerkte wenkbrauwen aan te meten, die in de meeste gevallen niet bij ons gezicht passen. Als we wisten Hoezeer een man een eleganten veerkrachti- gen loop en een goed figuur bewondert, dan zouden we minder tijd besteden aan opmaak en meer, veel meer aan wandelingen en gym nastiek. Als we wisten Hoe erg een man het land heeft aan vrou wen, die hem op de afgesproken plaats laten wachten, aan manne-meisjes, die den taxi chauffeur bevelen uitdeelen en beslist niet met haar mantel geholpen willen worden, aan echt genooten, die haar tasch vergeten hebben en dus manlief steeds met een lading pakjes op knappen, dan zouden we ons aan bovenstaande onsympathieke gedragingen nimmer schuldig maken. Als we wisten Hoezeer een man van vroolijkheid en gezel ligheid houdt, dan zouden we hem allen bij zijn uitgangen gezelschap houden, als we frisch en uitgerust waren en nooit met een vermoeid en slachtofferachtig gezicht erbij zitten. Als we moe waren, zouden we vroeg naar bed gaan en hem eens laten ondervinden hoeongezellig het is zonder ons! Maarals we al deze gulden regelen da gelijks in toepassing bracht, zouden we waar schijnlijk zulke allround volmaakte vrouwe» worden, dat allo mannen bang voor ons werden- Daarom is het misschien maar goed dat er in dit opzicht nog heel wat te wenschen over blijft! Koning Friedrich Wilhelm I van Pruisen kon ongehuwde jonge vrouwen niet uitstaan- Daarom legde hij allen nog-alleen-loo- penden jongen vrouwen van 25 tot 40 jaar een belasting op van twee Thaler. Of het onge- huwd-zijn vrijwillig was of niet deed niets ter zake. Of hij ook ongehuwde mannen belastte, is niet bekend. En ook vonden we nergens opge- teekend of genoemde belasting op jonge on gehuwde vrouwen een vermindering van on- gehuwden ten gevolge heeft gehad. Meneer, Ge weet, Tc heb oe dat al meermalen geschreven g'ad, ik, krijg veul, heel veul brieven. Ik lees ze mee plazier, mee allen at tentie en soms lees ik ze wel 'n paar keeren overnieuw. Want daar zijn er bij, waarin veul ernst schuilt. En dan ja, dan komt m'nen boeren- aard naar boven en dan kijk ik mee spanning naar den blossem van m'n zaaisel. Nou en dan komen de schrijvers, of schrijfsters zelf af! Dat zijn de lui die altij „hering of kuit willen hebben." Waar niks teugen is, amico, want ze kunnen 't mee plazier allebei krijgen! Verlejen week kwam er zoo'nen mensch op den hof, die z'n eigen voorstelde als: vrij denker. 'Nen mageren mensch, tnee vooroverge bogen schouwers, sjuust of ie veul teugen den wind in liep. Ik schatte 'm op tien jaren jon ger, dan ie er uit zag, vijfenveertig omtrent; „vrij" denken, gaat oe nie in oew kleeren zit ten, docht ik zoo. 'k Mag nie zeggen, dat ie er ongezond uit zag, deuzen Fries, integendeel. Maar toch stond zijnen kop erg stroef. En ik zie bij 'nen gezon den mensch nou eenmaal geren den lach in «11e plooikes van 't bakkes zitten, lijk 't zon- xieke in 'n blom. 4oo goed als 'n blom geschapen is om te geuren en te fleuren, zoo goed is den mensch dat voor 't geluk! En zoo goed als de blom daarvoor nie missen kan 't spulsche zonneke, zoo goed kan den mensch daarvoor nie ont beren 't spulsche licht van den lach, dat glanst in d'oogen en scherrelt over den kop. 'n Blom in den schaduw tiert nie. 'Nen mensch, die z'n eigen buiten de zon zet, evenmin. "Nen tuin, die geen zon vangt, is dor, want den eerde is verzuurd. "n Volk zonder zon verlept, want 't zielement vergalt. En evenmin als uit verzuurden eerde gezond gewas kan groeien en bloeien tot nut en ge luk van den mensch, evenmin kan uit 'n ver gald zielement iets ontspruiten tot nut, tot vreugde van z'n eigen en den evennaaste. Maar ik zou afdwalen, 'k Zou m'nen bezoe ker vergeten, mee al m'n gepeins en dat zou nie gastvrij, dat zou onbeleefd zijn, wat naar onz' opvattingen krek 't zelfde is. En wij zijn geren beleefd en daarom zeggen we rap: „Stikt 'ns aan," of „wat zult ge ge bruiken?" Maar hij zee, den Tjits, (ik geef 't beestje maar 'nen naam) den Tjits zee dan: „merci, Dré, ik rook niet." „Ochèrm, Tjits," vroeg ik: „waarom nie?" en 'k zette m'n kistje Vorstenlanden terug op den schouw en stopte voor m'n eigen toen maar 'n pepke. ,,'t Is zoo'n onzin," zee den Tjits: „zoo zoo kinderachtig om jezelf zoet te houwen met 'n tabaksspeen." Ik zee maar niks. Ptjpke aan en keek door de rookslierten naar m'nen bezoeker z'n, blon de harde kuifke, dat als 'nen schuier, zoo fel van haren, stond, dat ge 't „hout", z'n rosse dakpan, er doorheen zaagt blinken. „Vind je 't zelf eigenlijk ook niet zoo, Dré? vroeg ie toen. „Och, Tjits, „kinderachtig"„kinderach tig't is zoo'n kinderachtig woord. Groote menschen zijn nie bang van kinderachtig te zijn! Da's maar zoolang als ge omtrent „al" zestien jaren telt. Toentoen ge zestien waart, toen hebt ge misschien wel 'ns gerookt, Tjits?" „Ja, ik was nog niet wijzer!" „Neeë, toen wilde gij 'nen grooten vent schijnen, Tjits." „Best mogelijk, ja, maar dat hoef ik dan nou toch niet meer te doen, Dré!" En hij knip oogde, amico, wat beteekenen moest dat ik nou mee mijnen mond vol tanden moest zit ten. Wat nie zoo eenvoudig is, als ge de veer tig-jarige achter den rug hebt en dus over neg maar anderhalve tand beschikt! „Neeë, Tjits, nou hoeft ge nie bang meer te zijn „maar" voor zestien gehouwen te worden zooals op oew zestiende, maar.... daarom hoeft ge ook nie zoo waterschuw te zijn van kinderachtigheid. Da's zoo.... zoo kinder achtig, ee?" „Ik vind 't niet lekker ook, rooken!" „Da's wat anders, jonk! Dan mot ge 't nie doen! Ik vind 't wél lekker en wij zeggen hier: „eiken boer zijnen meug! Den eene houdt van de moeder en den andere van de dochter." Den Tjits meesmuilde. Hij zelf zag 't voor lachen aan, en ik lachte dus 'ns terug. „Maar genogt," zee ik: „lust ge dan 'n bor reltje, Tjits? Nog overg'ouwen van de bruiloft man!" „Ik drink niet, Dré, want daar zijn al zóó veel levens vernietigd door 'n biertje of 'n glaasje, - nee, ik ben geheelonthouder, zie je!" Ik vergat aan m'n pepke te trekken, 'k Zat efkens tusschen twee vuren. Aan den eenen kant voelae-n-ik de oogen van Trui in m'nen nek branden en voor me zat den Tjits op 'n pluimke te wachten. Toen, eindelijk, toen sprak ik uit het onver getelijke woord: „oow." „Vin je ook niet, Dré?" „Ja, Tjits, hoor 'ns: ik zal den leste zijn, die 'nen geheelonthouwer iets, zelfs maar 'n strooike in den weg zal leggen, maar zekers, zekers, vroeger wierd er teveul gedronken. En daar zijn er mee naar den kelder gegaan. La ter, de leste jaren, wierd er te veul zuur, te veul citroenen gebruikt en daar liggen heel wat „magere lijntjes" op 't kerkhof." „Da's niet hetzelfde Dré. Als vader drinkt, gaat heel het huishouden er aan. Drank maakt zooveel onschuldige slachtoffers!" „Veul waar, maar als moeder op 't kerkhof terechte komt vanweuge 't zuur, daarvan wordt 't huisgezinneke ook nie beter, Tjits!" Terwijl ik dit leste zee, zag ik den Tjits op- klèèren. 'n Heele redevoering ontstond er on der den „witten schuier" en daar wou ik geren van af! Want die ken ik uit m'n kop. Dus riep ik: „Trui, zet 'n bakske koffie en snijdt 'n boterhammeke af voor den Tjits mee 'n paar malsche plakken van dieën kouwen verkensrollade!" En mee 'n stalen gezicht vei- kondigde-n-ie: „ik ben vegetariër, Dré!" „Tapt 'in dan 'nen pintmaar hij schud de al mee zijnen kopTapt 'm dan 'nen pint pompwater," riep ik ten enden raad, naar Trui. Want wezenlijk, amico, deuzen stroeven schuier maakte 't me glad onmogelijk, om be leefd, da's gastvrij te zijn. Elk blommeke da'k voor 'm plukken wou, trapte-n-ie sjuust efkens kapot. „Tjits," zee ik, „je zijt misschien 'nen so- lieden, 'nen degeljjken, 'nen betrouwbaren tiep, ik ken oe nog pas 'n half uurke, niewaar. maar ge kunt alles overdrijven, fnan! Eiken boom is schoon, maar in eiken boom zit wat dooi hout. Elk gewas is schoon, maar aan elk gewaske hangt 'n verlept blommeke of 'n aan gevreten blaaike; de zon is onmisbaar, maar de schaduw ook!" Trui wierd lastig. „Wa mot 't nou zijn?" vroeg ze: „water, water, water! Ge zijt hier sodepin nie bij de brandweer!" „Als ik 't dan zeggen mag," zee den Tjits: ,,'n appel alsjeblief." Trui kneep 'r oogen 'n bietje dicht en vroeg wantrouwend: ,,'nen wa?" ,,'n Appel, als 't kan." „Oem. Ja. Kannen genogt," zoo slefte Trui naar 't opkamerke, waar ze 'n diep bord mee appelen vandaan haalde, dat ze voor den Tjits neerzette. „Die stikte dan maar in oewen zak voor onderweuge in 't spoor," zei Trui en meteen pakte ze 'n mes uit de tafellaai en lee dat naast 't bord. „Nimme nie kwalijk," excuseerde Trui 'r eigen: „ik mot de beesten gaan voeie- ren en as ik oe niemeer zie, dan goeie reis." 'kWas er 'n bietje verlegen onder en daar om suste-n-ik: „misschien blijft den Tjits wel mee-eten?" „Och neeë," gaf den Tjits ten antwoord: „ik ben voor jullie maar 'n vervelenden kostgan ger en „Da's waar," viel uit m'nen mond. ....„En ik heb nog 'n heele reis te doen." Trui verdween, door 'n achterkamer links op den achtergrond en den Tjits begost ap peltjes te knabbelen. „Toch...." zee-t-ie, na 'n oogenblikske „Albe mimi lijdekker voel vlr vreel overknkn komst tusschen ons." „Och ja," antwoordde-n-ik: „mee 't slechte weer is nie anders te verwachten, Tjits." Waarop ie blikte en nog 'ns blikte, hij douw de daarbij mee den achterkant van den messe- heft op tafel (d' appeltjes schenen slecht te glijen) en toen met overtuiging beweerde: „ik zei, toch zeg ik, al ben ik dan vrijdenker, toch voel ik veel overeenkomst tusschen ons, Dré!" „Waarom nie?" zei ik beleefd. „As ge daar dieën notenleer beziet, dan zijn alle blaaikes sjuust gelijk aan malkaar. Maar als ge ze dichtbij bekekt, dan ziet ge de verschillen pas. Erf als ge nou duuzend notenleers neemt mee duuzend millioen blaaikes, dan zijn er geen twee blaaikes sjuust eender. Zoo zal Onzen- lievenheer, mee a'n onendige scheppingsver mogen 't ook wel geregeld hebben mee z'n menschenkinders. Geen twee die aan malkaar gelijk zijn; van binnen noch van buiten." „Ja, maal kroebbeldeboeboebel, maar ik beffrij bloebloekorst enker." „Tuurlijk is bloedworst 'n lekker eten, maar gij meugt 't nie hebben, ee, Tjits?" Hij schudde z'nen schuier, werd 'n bietje rood, douwde toen nog 'ns mee den messeheft op tafel ende appeltjes zakten weer. „Je verstaat me niet, Dré. Ik zeg, ja maar zeg ik, ik ben vrijdenker." Ik stak m'n pepke weer 'ns aan, want ik dacht dat ie indruk op me wilde maken en om 'm nie teleur te stellen ik kost 'm als gastheer toch al zoo weinig biejen naar mijnen zin keek ik maar straf in 't vlammeke. En gaf den Tjits nog 'n bietje tijd om verder te praten. „Ik geloof niet in jouwen lievenheer, Dré." „En toch frit ge z'n appeltjes op, Tjits?" ,,'t Zijn jou appeltjes, Dré!" „Jawel, Tjits, voor jou zijn 't mijn appeltjes, omdat Trui z'oe gebracht heeft, maar ik heb ze van Onzenlievenheer, ziet ge!" „Hee.... dienwzel, oem, ahoem, zebij joure broebeldewitsjbracht?" „Ik versta geen Friesch, Tjits." „Ik vroeg of Onzelieveheer ze zelf bij jou heeft thuisgebracht, vroeg ik, Dré?" „Da's te zeggen, ja. Hij liet ze groeien aan m'nen appelleer, zooda 'k ze maar voor 't pluk ken had, ee." „Da's de natuur!" „Zekers „Er bestaat geen God, er bestaat alleen een natuurwet, volgens mij,"- zee den Tjits 'n bietje trotsch. „Dat hebt g'ook nie van oew eigen, Tjits, dat praatje heb 'k al zoo dikwijls gehoord!" „En toch is 't waar!" „Watte?" „Dat alles natuur is." „Zekers! Gij en ik en die appeltjes en dieën notenleer en die locht cfle er boven staat, alles is natuur en alles volgt de wetten, de natuur wetten Hij knikte, knikte, frat appeltjes„dei natuurwetten van den Goddelijken wetgever, van Onzenlievenheer, Tjits!" „Och," zee den Tjits toen, mismoedig: „jij bent katholiek en jij praat naar wat je voor gezegd wordt, Dré." „Neeë, Tjits, ge zijt er neffen, man! Ik ben katholiek, zekers, maar ik praat naar m'n ge zond verstand. Naar m'n eigen gezond ver stand!" „Dattoewoewik!" riep ie verwaand. „Neeë, Sjits, da's niewaar! gij denkt naar de voorschriften en reglementen van: anti tabakkers, geheelonthouwers, vegetariërs, vrij denkers en misschien anti-militairisten (hij knikte) enz. enz. Gij hebt geen enkele vrije gedachte, vrijdenker Tjits. Al jouw gedachten zijn door anderen prontjes op 'n stukske pam- pier, op 'n regiementje gezet. Alles wat gij te zeggen hebtis mij sjuust zoo bekend als jou! A! jou redevoeringen kan ik ook houwen. Maar ik hou liever eigen redevoerings. Als een van ons gebeien vrijdenker is, Tjits, dan ben ik 't!" Hij vergat de appeltjes. „Nou breekt m'n klomp," zee-t-ie wittekes. „Wij weten allebei dat God bestaat, ik noer» 'm bij Zijnen naam; ik noem 'm bij voorkeur „Lievenheer". Gij noemt 'm bij één dingske van z'n schepping: gij noemt 'm: „Natuur wet". En datte, Tjits, dat noem i k nou kin derachtig! Veul kinderachtiger dan 't rooke» van 'n sigaar, man!" „Ja, maar...." „Gij leest veul m'n brieven," zegt ge. zult ge ook verscheien keeren gelezen hébben. Tjits, als ik schreef: ,,'t is moeilijk om over den leeftijd van zestien jaren henen te komen! „Ja!" „Deuskinderachtigheid van jou is éen vaö die moeilijkheden daarvan." Nou lachte-n-ie, amico. Voor 't eerst lachte- n-ie. Zachtjes, maar echt! In z'n oogen spuide efkens zon. „Ik ben 't niet met je eens, Dré, maar toch ben ik blij eens met je kennisgemaakt te heb ben. Maarrals je eens tegenover onze lei" ders stond....!" „Ja, dan?" „Die zouden je beter van antwoord kunne» dienen, dan ik, Dré." „Die kunnen niks meer zeggen dan gij, Tjit®" gij die huilie versjes prontjes opdreunt! Ge loof me, jonk!" „En toch vind ik den buiten, zooals jij noemt, even prachtig als jij, Dré, al kan ik misschien niet zoo mooi zeggen als jij." „Da's gevaarlijk Tjits, voor jou!" „Waarom?" „Als gij den buiten schoon gaat vinden, lil* ik dus nie alleen bij „mooi weer" of op "e manier van „wij-gaan-naar-Sandvoort", da» komt ge vandaag of mergen daarbuiten, in d® stilte, Onzenlievenheer teugen en dan „Dan zal ik m'n knieën buigen," zee-t-le geestdriftig. „Begint dan alvast maar te oefenen, ma»> in vrije kniebuigingen," lachte-n-ik. Enhartelijk, hartelijk lachend na 'neb steuvigen poot is den Tjits toen opgestapt. Ha'n! Ik krijg nog wel 'ns 'n briefke van w „Neeë, dat gaat dan in de doos, bij de wei nigen, die 'k bewaar. En op die doos staat- Geheim. 'k Vond 't van belang deus gesprekken 'h® op te schrijven, 't Heeft oe toch nie verveel'» Veul groeten van Trui en als altij gee haarke minder van oewen t. a v. DRÉ-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8