De schoen zij
doelmatig
m
ALS WE WISTEN
DOE HET MET CITROEN
Een vr ij denker op bezoek
iU
V reemdsoortige
belasting
ZONDAG 21 JUNI 1936
GULDEN REGELEN
Een natuurlijk schoonheids
middel
Zoo volmaakt, dat alle mannen
bang werden
BRABANTSCHE BRIEVEN
D'n Drê staat hem stevig
te woord
voetverzorging
Klachten over gezwollen en vermoeide voe
ten zijn zeer algemeen bij de huismoe
ders. Het vele staan en het voortdurend
heen en weer dribbelen, dat het beredderen van
een huishouding nu eenmaal meebrengt, is
hiervan de aanwijsbare oorzaak.
Wie klachten over voeten heeft, zal verstan
dig doen hieraan de noodige aandacht te be
steden.
Immers, de voeten, wier taak het is om ons
in den meest letterlijken zin van het woord
door het leven te dragen, moeten in de beste
conditie gehouden worden, willen wij ons in
staat gevoelen al datgene te verrichten, wat nu
eenmaal tot de dagelijksche plichten der huis
vrouw behoort.
Waar het veronachtzamen der voeten zich
steeds onherroepelijk wreekt, is het in ons eigen
belang die dingen te vermijden en na te laten,
die verkeerd en zelfs schadelijk zijn.
De voetbekleeding is iets, waartegen wel hef.
vaakst gezondigd wordt. Onverstandig gekozen
schoenen en verkeerde kousen werken in niet
geringe mate mede tot het doen ontstaan van
pijnlijke voeten, eksteroogen e.d.
Onverstandig gekozen schoenen zijn schoe
nen, die niet aan de allereerste eischen vol
doen, n.l. aan den eisch van doelmatigheid.
Een schoen moet den voet steun geven en
een onpractische, ondoelmatige schoen doet dit
met.
Een goed gebouwde schoen zal een normalen
voet normaal en in den juisten stand houden
en een abnormalen voet zooveel steun geven
als ncodig is, om behoorlijk te kunnen loopen
zonder pijn.
Het is natuurlijk ondenkbaar, dat schoenen
met wankele stelthakken, slecht binnenwerk en
een voet vernielenden pasvorm, eenige houd
baarheid zouden bezitten en het is ten eenen-
male uitgesloten, dat zulke schoenen ook maar
den minsten stut of steun zouden verleenen
aan moede voeten.
Nu zien wij het vaak gebeuren, dat juist de
vrouwen en meisjes, die het meeste van haar
voeten vergen, omdat haar werkkring zulks
medebrengt, de slechtste schoenen dragen.
Kapsters, winkeljuffrouwen, dienstboden,
jonge huisvrouwtjes, zij allen loopen bij voor
keur op nauwe schoenen met stelthakken,
schoenen, die aan het einde van een werkdag
knellen en branden, schoenen, die de hielen
omhoog brengen, zoodat de voet een stand
krijgt, waarbij de zwaarte van het lichaam
daar komt te rusten, waar de natuur aller
minst heeft bedoeld dat een druk zou worden
uitgeoefend.
Menige vrouwenkwaal, die zich op lateren
leeftijd openbaart, is te wijten aan verkeerd
schoeisel.
Hooge hakken zijn verderfelijk voor de ge
zondheid der vrouw, maar smalle dunne hak
ken met nagenoeg geen steunvlak op den grond
zijn evenzeer te ontraden.
Een lauw voetbad helpt uitstekend tegen
vermoeide voeten.
Wie brandende, pijnlijke voeten heeft, legge
des nachts een extra kussen onder het voeten
einde van de matras, zoodat de voeten iets
hooger komen te liggen.
Wie last van zweetvoeten heft, probeere het
volgende onschadelijke middeltje eens: twee
maal per dag tien minuten de voeten steken in
een diepe kom, gevuld met gewone bakkers
zemelen.
Zij, die last hebben van deze onaangename
kwaal, moeten nimmer twee dagen achtereen
dezelfde kousen dragen.
Men late de gedragen kousen eerst een dag
uithangen, alvorens ze weer aan te trekken en
strooie talkpoeder tusschen de teenen en wrijve
de voetzolen hiermede in.
Het bestrijken van de voetzool met een 5 pCt.
oplossing van formaline (vergif!!!) helpt
meestal, maar men ga hier
toe niet over, dan na den
huisarts te nebben geraad
pleegd, daar zolen, die al
dus worden behandeld, spoe
dig aanleg vertoonen zacht
en week en dus zeer gevoe
lig te worden.
Heeft men een nagel van
den grooten teen, die al te
bol is gaan staan en ter
weerszijden pijnlijk drukt,
dan knippe men van boven
in den rand een driehoekig
stukje eruit.
Dit zal de spanning en
den druk vermindei en en
spoedig zal het leed geleden
zijn.
Schaduwrijke zomer
hoed van het nieuwe
linnen stroo in licht
groen, met originee-
le garneering van
getrokken ripslint in
donkerder tint
De vrouwen beweren graag en vaak, dat
we onze echtgenooten en mannelijke
kennissen precies door hebben. We weten
tot op een haar nauwkeurig hoe hoofdzakelijk
ten opzichte van ons want dat is natuur
lijk het voornaamste hun smaak is; waar
ze van houden en waar ze een hekel aan heb
ben.
Ilmmik geloof dat we dit heelemaal
niet zoo goed weten, want:
Als we wisten
Hoe heerlijk een man het vindt, als zijn
vrouw of verloofde (of zelfs het meisje, met
wie hij omgaat), er keurig verzorgd uitziet
dan zouden we altijd ons best doen voor frisch
geshamponeèrd, netjes geknipt haar, onberis
pelijke handen, recht zittende kousen en keu
rige handschoenen, en we zouden vooral smoe
zelige kraagjes, scheeve hakken en een artis-
tieken woesten haardos voorgoed afzweren.
Als we wisten
Hoezeer een man het eindresultaat van onze
schoonheidspogingen op prijs stelt, maar wat
een grondigen afkeer hij heeft van de „cui
sine", dan zouden wé nooit lange bespiegelin
gen houden over ons dieet, en nooit, wanneer
hij ons voor een intiem dineetje heeft uitge-
noodigd, de helft van de (lekkere en dure)
schotels laten passeeren om der wille van de
slanke lijn. Ook zouden we dan het toilet
maken voor de slaapkamer bewaren en het
<en algemeen bekencl en erkend feit is, dat
er in onze eeuw heel wat meer werkelijk
Zomersche avondjapon van witte
bedrukte cloqué. Het korte bolero
mooie vrouwen zijn, dan in vorige eeuwen.
Dit komt niet doordat onze moderne vrouwen
met meer natuurlijke schoonheid begiftigd zijn
dan haar voorgangsters. De vrouwen van vroe
gere generaties bezaten evenveel mogelijkheden
om tot schoonheid te komen als de vrouwen van
tegenwoordig. Dat de moderne vrouw in uiter
lijk schoon het zoozeer van haar voorgangsters
wint, is het gevolg van de meerdere zorg, die
zij wijdt aan het behoud
van haar bekoorlijkheden,
haar door de natuur ge
schonken. Zij verstaat de
kunst om de schoonheid, of
althans de verborgen moge
lijkheid om tot schoonheid
te geraken, die zij van na
ture bezit, te voorscnijn te
brengen en tot ontwikkeling
te laten komen.
Schoonheid is niet enkel
en alleen een kwestie van
gestalte of gelaatstrekken,
van vorm van neus mond
en oogen, hals ,en km. Ook
het weefsel, de zachtheid en
de kleur van haar en huid,
het uiterlijk van nanden,
tanden en tandvleesch spe
len daarbij een groote rol.
Het is mogelijk voor een
vrouw om zóó mooi te zijn,
om in deze schijnbaar zoo
onbeteekenende en toch zoo
gewichtige punten zulk een
bekoorlijkheid te oezitten,
dat onvolmaaktheden op
het gebied van gestalte en
gelaatstrekken absoluut niet
opvallen. Voor de vrouw
komt het er slechts op aan
de schoonheid, die zij bezit,
tot vollen bloei te laten ko
men door een geschikte be
handeling en verzorging
Evengoed als het een feit
is, dat alle schoonheid niet
gelegen is in gestalte en
gelaatstrekken, zoo is het
ook waar, dat uitwendige
schoonheidsmiddelen niet
per se door de verpakking
behoeven uit te munten.
Het middel groeit aan den
boom! Het is de citroen!
met bonte bloemen
jakje i$ afneembaar
De citroen verdient vóór alle andere middelen
den naam van natuurlijk schoonheidsmiddel.
Dit middel werd en wordt nog steeds gemaakt
in Natuur's Laboratorium voor een massa doel
einden en niet het minst voor het mooi maken
van haren, huid, handen en tanden en tot het
beschermen van het tandvleesch. Millioenen
vrouwen hebben dit ontdekt en trokken er haar
voordeel uit. Citroen gedurende eenigen tijd
gebruikt als hoofdzakelijk schoonheidsmiddel,
levert een prachtig en verrassend resultaat.
Voor het haar
Iedere filmster van Hollywood kent het zoo
genaamde „Lemon Ritnse", letterlijk spoelen
met citroen. Het is het frissche sap van een
paar citroenen op een karaf water. Als het haar
gewasschen is, wordt het goed nagespoeld met
dit citroenwater om het daarna met helder
water nog eens flink te bewerken. Vóór het
haar te laten knippen of onduleeren is het bui
tengewoon goed het op boven omschreven wijze
te behandelen. Schoonheids-instituten te Los
Angeles en in Hollywood raden dit ten zeerste
aan. Zij doen dit om de volgende redenen:
Bij het wasschen van het haar wordt door de
zeep een vettige pap gevormd. Deze geleiachtige
massa, welke nauwelijks zoo kan worden waar
genomen, blijft ondanks herhaaldelijk naspoe
len in het haar achter, tast het aan en bedekt
practisch iedere haar afzonderlijk. Dit heeft
ten gevolge, dat het haar betrekkelijk kleverig
is. slap en moeilijk te bewerken. Waarschijnlijk
heeft men van die kleverigheid nog nooit iets
gemerkt, indien tenminste niet onmiddellijk na
het wasschen getracht werd een goeden vorm
in het haar te krijgen. Probeerde men dit laat
ste, dan valt het dadelijk op, al gaf men er
zich tot nu weinig rekenschap van. Eerst na
de bewerking met citroen, zal het verschil op
vallend zijn. Door deze behandeling toch heeft
het volgende plaats: het frissche, zachte zuur
van den citroen verdrijft de door de zeep ge
vormde geleiachtige omhulling van de haren
Het citrcenwater neemt dit geheel in zich op
en daarna is het haar absoluut vrij van zeep.
Dat beteekent dus schoon haar, inderdaad
schcon haar. Men dacht vroeger na hef. was
schen schoone haren te hebben, maar bet ver
schil na den citroen is hemelsbreed.
Een ondulatie zal nu goed houden. Het haar
ziet er nu op z'n mooist uit, omdat het zacht is
en juist los genoeg om er uit te zien als van
nature licht krullend. Er zit meer natuurlijk
leven in en de kleur is veel helderder. Donker
haar zal een mooien glans krijgen. Blond haar
verliest de „doode" bruinige tint en krijgt de
echte schittering, welke blond zoo bewonderens
waardig en aantrekkelijk maakt voor de per
soon van de draagster. Uit het blond is veel
meer te halen dan doorgaans nu reeds ver
meend werd te geschieden. Boven deze natuur
gaat niets. Misschien zullen sommigen bang
zijn, dat door deze behandeling met citroen het
haar wordt uitgebleekt. Van bleeken is echter
geen sprake. Wel wordt het haar iets lichter,
maar dit moet juist worden bereikt, omdat dit
de natuurlijke kleur is, die naar boven komt,
omdat het haar volmaakt schoon is, door een
natuurlijk middel. Ook de „roos" verdwijnt:
haar zoowel als huid komen in een gezonden
toestand te verkeeren en dat gezonde openbaart
zich in alles, zonder dat eigenlijk zou kunnen
worden gezegd, waaraan dat ligt. Het is het
heilmiddel van een natuurlijke vrucht, onver-
valscht: den citroen.
Voor de huid
Hoeveel soorten zeep zijn al niet door de
meeste dames gebruikt om huid en teint te
verfraaien. Aan het beste en gemakkelijkste
middel is wel nooit gedacht. En toch is het zulk
een eenvoudig recept. Men neemt heel gewoon
gelijke deelen glycerine en citroensap. Dat is
het geheele geheim.
Het op deze wijze verkregen middel zuivert,
verzacht de huid van gelaat, hals, armen en
handen en maakt ze blank, zoodat de mooie
tosige tint van de onderhuid door de door
schijnende bovenhuid te zien 'is. Het zachte
zuur van den citroen verwijdert alle vlekjes op
de huid en ook de overtollige vetten, welke door
transpireeren zijn ontstaan. De citroen plus de
glycerine maken cis huid zacht, koel en soepel.
Een op deze wijze verzorgde huid zal niet sprin
gen of droog en ruw worden en rood.
Wil men ,de huid op de juiste manier ver
zorgen, dan moet deze 's morgens en 's avonds
na alle beoefening van sport en ook na wandel-,
fiets- en autotochten met citroensap en gly
cerine worden bewerkt om alle van buiten mee
gebracht stof grondig en gemakkelijk te ver
wijderen, van hals, handen, gelaat en armen.
Een mooie huid is een van de eerste vereischten
voor ware schoonheid en gezond uiterlijk. Iedere
vrouw en ieder meisje kan een mooie en ge
zonde huid hebben, als zij er maar de juiste
zorg aan besteedt. Ook de sporen van huishou
delijk en ander werk verdwijnen er radicaal
door.
Voor de handen
Iedere huisvrouw, die dagelijks in de keuken
is bezig geweest, weet hoezeer haar handen door
het voortdurend met warm water en zeep in
aanraking komen, te lijden hebben. Ook weet
zij hoe bij het stof afnemen de kleine stof
deeltjes in de nerven van de handen gaan zit
ten en ondanks flink wasschen bijna niet zijn
te verwijderen. Daarom zal iedere verstandige
huisvrouw in de keuken en op de badkamer
een halven citroen hebben liggen. Zij zal, zoodra
zij stof heeft afgenomen of met zeepwater in
de keuken heeft gewerkt, haar handen met dezen
halven citroen inwrijven. Hierdoor worden de
loogzouten, die in de zeep zitten, onschadelijk
gemaakt; vuil en vlekken worden verwijderd.
De handen worden mooi blank, ruw worden
en prikkelingen worden voorkomen. Het zal
ook opeenhoopingen onder de nagels doen ver
dwijnen. zoo ook den onaangenamen reuk van
bijv. visch en uien. Wie eenmaal een citroen op
deze wijze heeft geprobeerd, zal van zelf zorgen,
dat er nooit meer een in keuken of badkamer
ontbreekt. Het wordt beschouwd als een onont
beerlijk huishoudelijk artikel.
Voor tanden en tandvleesch
Boven opgesomde diensten, welke de citroen
onfeilbaar zal bewijzen, zijn reeds voldoende
om zijn roem voor altijd in het huishouden
te bevestigen. Toch kan een citroen voor de
schoonheid der vrouw nog veel meer. Behan
del eens regelmatig', des morgens en ctes avonds
uw tanden met citroensap, water en een zach-
ten borstel. Reeds na een kleine veertien dagen
zullen de goede resultaten verrassend zijn. Het
citroensap toch zuivert de tanden, maakt ze
helder wit en verhardt het tandvleesch, dat
sterk wordt en mooi rose van kleur. Glinste
rende tanden en mooi gaaf tandvleesch zijn
aantrekkelijkheden, die de schoonheid verhoe-
gen. Wij zien dat nog het beste bij degenen, die
het missen. Door gebruik van citroensap wordt
ook een heerlijk verfrisschend gevoel in den
mond verkregen en ook een buitengewone prik
keling der speekselkleuren en het speeksel is
het beste reinigingsmiddel voor de tanden.
Voor de nagels
Buitengewoon goed is'het zachte zuur van den
citroen ook voor de verzorging der nagels. Een
theelepel vol in een kop warm water verwij
dert vlekken van de nagels en maakt den na
gelriem beter los dan met eenig instrumentje
kan worden gedaan. De nagels kunnen ook
gemakkelijker gevijld en gevormd worden en
zullen een mooieren glans krijgen.
Zoo is de citroen een veelzijdig schoonheids
middel door de natuur gegeven. Regelmatig ge
bruik doet wonderen. Doe het geregeld en
grondig. Ge krijgt meer zekerheid door een goed
en gezond uiterlijk. Ge kunt er tenslotte niet
meer buiten, omdat ge mooi en fit wilt blijven.
Doe het dus met citroenen!
I
restaurant niet herscheppen in een schoon
heidssalon en we zouden nimmer de fout ma
ken van meer aandacht te hebben voor de
ruiten, die ons nieuw hoedje weerspiegelen, dan
voor zijn belangwekkende conversatie.
Als we wisten
Hoezeer een man houdt van een prettige-
warm en rustig klinkende vrouwenstem, dan
zouden we nooit geaffecteerd spreken (zelfs
niet door de telefoon) en nooit een schrillen of
schrceuwerigen toon aanslaan (zelfs niet bij
meeningsverschillen, waarbij onze „diepste ge"
voelens" "worden gesmaad of miskend
Als we wisten
Hoe weinig het een man kan schelen of we
een grooter of kleiner nummer handschoe
nen of schoenen, of we al 'of niet met sproeten
versierd zijn en of onze wenkbrauwen een
beetje dikker of dunner zijn uitgevallen, dan
zouden we ons om al deze kleinigheden geen
zorgen maken en zeker niet zooveel kostbaren
tijd verspillen met ons een paar sierlijk uitge
plukte en bijgewerkte wenkbrauwen aan te
meten, die in de meeste gevallen niet bij ons
gezicht passen.
Als we wisten
Hoezeer een man een eleganten veerkrachti-
gen loop en een goed figuur bewondert, dan
zouden we minder tijd besteden aan opmaak
en meer, veel meer aan wandelingen en gym
nastiek.
Als we wisten
Hoe erg een man het land heeft aan vrou
wen, die hem op de afgesproken plaats laten
wachten, aan manne-meisjes, die den taxi
chauffeur bevelen uitdeelen en beslist niet met
haar mantel geholpen willen worden, aan echt
genooten, die haar tasch vergeten hebben en
dus manlief steeds met een lading pakjes op
knappen, dan zouden we ons aan bovenstaande
onsympathieke gedragingen nimmer schuldig
maken.
Als we wisten
Hoezeer een man van vroolijkheid en gezel
ligheid houdt, dan zouden we hem allen bij zijn
uitgangen gezelschap houden, als we frisch en
uitgerust waren en nooit met een vermoeid en
slachtofferachtig gezicht erbij zitten. Als we
moe waren, zouden we vroeg naar bed gaan en
hem eens laten ondervinden hoeongezellig
het is zonder ons!
Maarals we al deze gulden regelen da
gelijks in toepassing bracht, zouden we waar
schijnlijk zulke allround volmaakte vrouwe»
worden, dat allo mannen bang voor ons werden-
Daarom is het misschien maar goed dat er
in dit opzicht nog heel wat te wenschen over
blijft!
Koning Friedrich Wilhelm I van Pruisen kon
ongehuwde jonge vrouwen niet uitstaan-
Daarom legde hij allen nog-alleen-loo-
penden jongen vrouwen van 25 tot 40 jaar een
belasting op van twee Thaler. Of het onge-
huwd-zijn vrijwillig was of niet deed niets ter
zake. Of hij ook ongehuwde mannen belastte,
is niet bekend. En ook vonden we nergens opge-
teekend of genoemde belasting op jonge on
gehuwde vrouwen een vermindering van on-
gehuwden ten gevolge heeft gehad.
Meneer,
Ge weet, Tc heb
oe dat al meermalen
geschreven g'ad, ik,
krijg veul, heel veul
brieven. Ik lees ze mee plazier, mee allen at
tentie en soms lees ik ze wel 'n paar keeren
overnieuw.
Want daar zijn er bij, waarin veul ernst
schuilt. En dan ja, dan komt m'nen boeren-
aard naar boven en dan kijk ik mee spanning
naar den blossem van m'n zaaisel. Nou en dan
komen de schrijvers, of schrijfsters zelf af!
Dat zijn de lui die altij „hering of kuit willen
hebben." Waar niks teugen is, amico, want ze
kunnen 't mee plazier allebei krijgen!
Verlejen week kwam er zoo'nen mensch op
den hof, die z'n eigen voorstelde als: vrij
denker.
'Nen mageren mensch, tnee vooroverge
bogen schouwers, sjuust of ie veul teugen den
wind in liep. Ik schatte 'm op tien jaren jon
ger, dan ie er uit zag, vijfenveertig omtrent;
„vrij" denken, gaat oe nie in oew kleeren zit
ten, docht ik zoo.
'k Mag nie zeggen, dat ie er ongezond uit
zag, deuzen Fries, integendeel. Maar toch stond
zijnen kop erg stroef. En ik zie bij 'nen gezon
den mensch nou eenmaal geren den lach in
«11e plooikes van 't bakkes zitten, lijk 't zon-
xieke in 'n blom.
4oo goed als 'n blom geschapen is om te
geuren en te fleuren, zoo goed is den mensch
dat voor 't geluk! En zoo goed als de blom
daarvoor nie missen kan 't spulsche zonneke,
zoo goed kan den mensch daarvoor nie ont
beren 't spulsche licht van den lach, dat glanst
in d'oogen en scherrelt over den kop. 'n Blom
in den schaduw tiert nie. 'Nen mensch, die z'n
eigen buiten de zon zet, evenmin.
"Nen tuin, die geen zon vangt, is dor, want
den eerde is verzuurd.
"n Volk zonder zon verlept, want 't zielement
vergalt.
En evenmin als uit verzuurden eerde gezond
gewas kan groeien en bloeien tot nut en ge
luk van den mensch, evenmin kan uit 'n ver
gald zielement iets ontspruiten tot nut, tot
vreugde van z'n eigen en den evennaaste.
Maar ik zou afdwalen, 'k Zou m'nen bezoe
ker vergeten, mee al m'n gepeins en dat zou
nie gastvrij, dat zou onbeleefd zijn, wat naar
onz' opvattingen krek 't zelfde is.
En wij zijn geren beleefd en daarom zeggen
we rap: „Stikt 'ns aan," of „wat zult ge ge
bruiken?"
Maar hij zee, den Tjits, (ik geef 't beestje
maar 'nen naam) den Tjits zee dan: „merci,
Dré, ik rook niet."
„Ochèrm, Tjits," vroeg ik: „waarom nie?"
en 'k zette m'n kistje Vorstenlanden terug op
den schouw en stopte voor m'n eigen toen
maar 'n pepke.
,,'t Is zoo'n onzin," zee den Tjits: „zoo
zoo kinderachtig om jezelf zoet te houwen met
'n tabaksspeen."
Ik zee maar niks. Ptjpke aan en keek door
de rookslierten naar m'nen bezoeker z'n, blon
de harde kuifke, dat als 'nen schuier, zoo fel
van haren, stond, dat ge 't „hout", z'n rosse
dakpan, er doorheen zaagt blinken.
„Vind je 't zelf eigenlijk ook niet zoo, Dré?
vroeg ie toen.
„Och, Tjits, „kinderachtig"„kinderach
tig't is zoo'n kinderachtig woord. Groote
menschen zijn nie bang van kinderachtig te
zijn! Da's maar zoolang als ge omtrent „al"
zestien jaren telt. Toentoen ge zestien
waart, toen hebt ge misschien wel 'ns gerookt,
Tjits?"
„Ja, ik was nog niet wijzer!"
„Neeë, toen wilde gij 'nen grooten vent
schijnen, Tjits."
„Best mogelijk, ja, maar dat hoef ik dan
nou toch niet meer te doen, Dré!" En hij knip
oogde, amico, wat beteekenen moest dat ik
nou mee mijnen mond vol tanden moest zit
ten. Wat nie zoo eenvoudig is, als ge de veer
tig-jarige achter den rug hebt en dus over
neg maar anderhalve tand beschikt!
„Neeë, Tjits, nou hoeft ge nie bang meer te
zijn „maar" voor zestien gehouwen te worden
zooals op oew zestiende, maar.... daarom
hoeft ge ook nie zoo waterschuw te zijn van
kinderachtigheid. Da's zoo.... zoo kinder
achtig, ee?"
„Ik vind 't niet lekker ook, rooken!"
„Da's wat anders, jonk! Dan mot ge 't nie
doen! Ik vind 't wél lekker en wij zeggen hier:
„eiken boer zijnen meug! Den eene houdt van
de moeder en den andere van de dochter."
Den Tjits meesmuilde. Hij zelf zag 't voor
lachen aan, en ik lachte dus 'ns terug.
„Maar genogt," zee ik: „lust ge dan 'n bor
reltje, Tjits? Nog overg'ouwen van de bruiloft
man!"
„Ik drink niet, Dré, want daar zijn al zóó
veel levens vernietigd door 'n biertje of 'n
glaasje, - nee, ik ben geheelonthouder, zie je!"
Ik vergat aan m'n pepke te trekken, 'k Zat
efkens tusschen twee vuren. Aan den eenen
kant voelae-n-ik de oogen van Trui in m'nen
nek branden en voor me zat den Tjits op 'n
pluimke te wachten.
Toen, eindelijk, toen sprak ik uit het onver
getelijke woord: „oow."
„Vin je ook niet, Dré?"
„Ja, Tjits, hoor 'ns: ik zal den leste zijn, die
'nen geheelonthouwer iets, zelfs maar 'n
strooike in den weg zal leggen, maar zekers,
zekers, vroeger wierd er teveul gedronken. En
daar zijn er mee naar den kelder gegaan. La
ter, de leste jaren, wierd er te veul zuur, te
veul citroenen gebruikt en daar liggen heel
wat „magere lijntjes" op 't kerkhof."
„Da's niet hetzelfde Dré. Als vader drinkt,
gaat heel het huishouden er aan. Drank maakt
zooveel onschuldige slachtoffers!"
„Veul waar, maar als moeder op 't kerkhof
terechte komt vanweuge 't zuur, daarvan
wordt 't huisgezinneke ook nie beter, Tjits!"
Terwijl ik dit leste zee, zag ik den Tjits op-
klèèren. 'n Heele redevoering ontstond er on
der den „witten schuier" en daar wou ik geren
van af! Want die ken ik uit m'n kop.
Dus riep ik: „Trui, zet 'n bakske koffie en
snijdt 'n boterhammeke af voor den Tjits
mee 'n paar malsche plakken van dieën kouwen
verkensrollade!" En mee 'n stalen gezicht vei-
kondigde-n-ie: „ik ben vegetariër, Dré!"
„Tapt 'in dan 'nen pintmaar hij schud
de al mee zijnen kopTapt 'm dan 'nen
pint pompwater," riep ik ten enden raad, naar
Trui. Want wezenlijk, amico, deuzen stroeven
schuier maakte 't me glad onmogelijk, om be
leefd, da's gastvrij te zijn.
Elk blommeke da'k voor 'm plukken wou,
trapte-n-ie sjuust efkens kapot.
„Tjits," zee ik, „je zijt misschien 'nen so-
lieden, 'nen degeljjken, 'nen betrouwbaren tiep,
ik ken oe nog pas 'n half uurke, niewaar.
maar ge kunt alles overdrijven, fnan! Eiken
boom is schoon, maar in eiken boom zit wat
dooi hout. Elk gewas is schoon, maar aan elk
gewaske hangt 'n verlept blommeke of 'n aan
gevreten blaaike; de zon is onmisbaar, maar
de schaduw ook!"
Trui wierd lastig. „Wa mot 't nou zijn?"
vroeg ze: „water, water, water! Ge zijt hier
sodepin nie bij de brandweer!"
„Als ik 't dan zeggen mag," zee den Tjits:
,,'n appel alsjeblief."
Trui kneep 'r oogen 'n bietje dicht en
vroeg wantrouwend: ,,'nen wa?"
,,'n Appel, als 't kan."
„Oem. Ja. Kannen genogt," zoo slefte Trui
naar 't opkamerke, waar ze 'n diep bord mee
appelen vandaan haalde, dat ze voor den Tjits
neerzette.
„Die stikte dan maar in oewen zak voor
onderweuge in 't spoor," zei Trui en meteen
pakte ze 'n mes uit de tafellaai en lee dat
naast 't bord. „Nimme nie kwalijk," excuseerde
Trui 'r eigen: „ik mot de beesten gaan voeie-
ren en as ik oe niemeer zie, dan goeie reis."
'kWas er 'n bietje verlegen onder en daar
om suste-n-ik: „misschien blijft den Tjits wel
mee-eten?"
„Och neeë," gaf den Tjits ten antwoord: „ik
ben voor jullie maar 'n vervelenden kostgan
ger en
„Da's waar," viel uit m'nen mond.
....„En ik heb nog 'n heele reis te doen."
Trui verdween, door 'n achterkamer links
op den achtergrond en den Tjits begost ap
peltjes te knabbelen.
„Toch...." zee-t-ie, na 'n oogenblikske
„Albe mimi lijdekker voel vlr vreel overknkn
komst tusschen ons."
„Och ja," antwoordde-n-ik: „mee 't slechte
weer is nie anders te verwachten, Tjits."
Waarop ie blikte en nog 'ns blikte, hij douw
de daarbij mee den achterkant van den messe-
heft op tafel (d' appeltjes schenen slecht te
glijen) en toen met overtuiging beweerde: „ik
zei, toch zeg ik, al ben ik dan vrijdenker, toch
voel ik veel overeenkomst tusschen ons, Dré!"
„Waarom nie?" zei ik beleefd. „As ge daar
dieën notenleer beziet, dan zijn alle blaaikes
sjuust gelijk aan malkaar. Maar als ge ze
dichtbij bekekt, dan ziet ge de verschillen pas.
Erf als ge nou duuzend notenleers neemt mee
duuzend millioen blaaikes, dan zijn er geen
twee blaaikes sjuust eender. Zoo zal Onzen-
lievenheer, mee a'n onendige scheppingsver
mogen 't ook wel geregeld hebben mee z'n
menschenkinders. Geen twee die aan malkaar
gelijk zijn; van binnen noch van buiten."
„Ja, maal kroebbeldeboeboebel, maar ik
beffrij bloebloekorst enker."
„Tuurlijk is bloedworst 'n lekker eten, maar
gij meugt 't nie hebben, ee, Tjits?"
Hij schudde z'nen schuier, werd 'n bietje
rood, douwde toen nog 'ns mee den messeheft
op tafel ende appeltjes zakten weer.
„Je verstaat me niet, Dré. Ik zeg, ja maar
zeg ik, ik ben vrijdenker."
Ik stak m'n pepke weer 'ns aan, want ik
dacht dat ie indruk op me wilde maken en
om 'm nie teleur te stellen ik kost 'm als
gastheer toch al zoo weinig biejen naar mijnen
zin keek ik maar straf in 't vlammeke. En
gaf den Tjits nog 'n bietje tijd om verder te
praten.
„Ik geloof niet in jouwen lievenheer, Dré."
„En toch frit ge z'n appeltjes op, Tjits?"
,,'t Zijn jou appeltjes, Dré!"
„Jawel, Tjits, voor jou zijn 't mijn appeltjes,
omdat Trui z'oe gebracht heeft, maar ik heb
ze van Onzenlievenheer, ziet ge!"
„Hee.... dienwzel, oem, ahoem, zebij joure
broebeldewitsjbracht?"
„Ik versta geen Friesch, Tjits."
„Ik vroeg of Onzelieveheer ze zelf bij jou
heeft thuisgebracht, vroeg ik, Dré?"
„Da's te zeggen, ja. Hij liet ze groeien aan
m'nen appelleer, zooda 'k ze maar voor 't pluk
ken had, ee."
„Da's de natuur!"
„Zekers
„Er bestaat geen God, er bestaat alleen een
natuurwet, volgens mij,"- zee den Tjits 'n
bietje trotsch.
„Dat hebt g'ook nie van oew eigen, Tjits,
dat praatje heb 'k al zoo dikwijls gehoord!"
„En toch is 't waar!"
„Watte?"
„Dat alles natuur is."
„Zekers! Gij en ik en die appeltjes en dieën
notenleer en die locht cfle er boven staat, alles
is natuur en alles volgt de wetten, de natuur
wetten
Hij knikte, knikte, frat appeltjes„dei
natuurwetten van den Goddelijken wetgever,
van Onzenlievenheer, Tjits!"
„Och," zee den Tjits toen, mismoedig: „jij
bent katholiek en jij praat naar wat je voor
gezegd wordt, Dré."
„Neeë, Tjits, ge zijt er neffen, man! Ik ben
katholiek, zekers, maar ik praat naar m'n ge
zond verstand. Naar m'n eigen gezond ver
stand!"
„Dattoewoewik!" riep ie verwaand.
„Neeë, Sjits, da's niewaar! gij denkt naar
de voorschriften en reglementen van: anti
tabakkers, geheelonthouwers, vegetariërs, vrij
denkers en misschien anti-militairisten (hij
knikte) enz. enz. Gij hebt geen enkele vrije
gedachte, vrijdenker Tjits. Al jouw gedachten
zijn door anderen prontjes op 'n stukske pam-
pier, op 'n regiementje gezet. Alles wat gij te
zeggen hebtis mij sjuust zoo bekend als
jou! A! jou redevoeringen kan ik ook houwen.
Maar ik hou liever eigen redevoerings. Als een
van ons gebeien vrijdenker is, Tjits, dan ben
ik 't!"
Hij vergat de appeltjes.
„Nou breekt m'n klomp," zee-t-ie wittekes.
„Wij weten allebei dat God bestaat, ik noer»
'm bij Zijnen naam; ik noem 'm bij voorkeur
„Lievenheer". Gij noemt 'm bij één dingske
van z'n schepping: gij noemt 'm: „Natuur
wet". En datte, Tjits, dat noem i k nou kin
derachtig! Veul kinderachtiger dan 't rooke»
van 'n sigaar, man!"
„Ja, maar...."
„Gij leest veul m'n brieven," zegt ge.
zult ge ook verscheien keeren gelezen hébben.
Tjits, als ik schreef: ,,'t is moeilijk om over
den leeftijd van zestien jaren henen te komen!
„Ja!"
„Deuskinderachtigheid van jou is éen vaö
die moeilijkheden daarvan."
Nou lachte-n-ie, amico. Voor 't eerst lachte-
n-ie. Zachtjes, maar echt! In z'n oogen spuide
efkens zon.
„Ik ben 't niet met je eens, Dré, maar toch
ben ik blij eens met je kennisgemaakt te heb
ben. Maarrals je eens tegenover onze lei"
ders stond....!"
„Ja, dan?"
„Die zouden je beter van antwoord kunne»
dienen, dan ik, Dré."
„Die kunnen niks meer zeggen dan gij, Tjit®"
gij die huilie versjes prontjes opdreunt! Ge
loof me, jonk!"
„En toch vind ik den buiten, zooals jij
noemt, even prachtig als jij, Dré, al kan ik
misschien niet zoo mooi zeggen als jij."
„Da's gevaarlijk Tjits, voor jou!"
„Waarom?"
„Als gij den buiten schoon gaat vinden, lil*
ik dus nie alleen bij „mooi weer" of op "e
manier van „wij-gaan-naar-Sandvoort", da»
komt ge vandaag of mergen daarbuiten, in d®
stilte, Onzenlievenheer teugen en dan
„Dan zal ik m'n knieën buigen," zee-t-le
geestdriftig.
„Begint dan alvast maar te oefenen, ma»>
in vrije kniebuigingen," lachte-n-ik.
Enhartelijk, hartelijk lachend na 'neb
steuvigen poot is den Tjits toen opgestapt.
Ha'n! Ik krijg nog wel 'ns 'n briefke van w
„Neeë, dat gaat dan in de doos, bij de wei
nigen, die 'k bewaar. En op die doos staat-
Geheim.
'k Vond 't van belang deus gesprekken 'h®
op te schrijven, 't Heeft oe toch nie verveel'»
Veul groeten van Trui en als altij gee
haarke minder van oewen
t. a v.
DRÉ-