NAZI'S EN CHRISTENDOM
esposi;
I
Onze ademhaling
CONSEQUENTIES VAN
DEN JODENHAAT
HELLAST)
CITTA DEL VATICAHO1938
pmnavem unman
Marsman toch
bekroond
WOENSDAG 24 JUNI 1936
Zü, die de houding der nationaal-socialisten
ARMA
VSRIT
;TIS
Twee prachtige typen uit de film
„Spektakel om Jolanthe"
Spektakel om Jolanthe
Alleraardigst filmverhaal, waar
men, juist bij deze tempera
tuur, oprecht pleizier
aan heeft
Aanpassingsverschijnselen
De Wildernis roept
Harry Piel beleeft sensationeelq
avonturen
Harry Piel is van de stoffige steden
afgedwaald naar de wildernissen in de
film „De Wildernis roept"
H. Marsman, door V.
van Uytvanck
Zijn poëzie
(Speciale correspondentie.)
Voor wie de geschiedenis van het natio-
naal-socialisme in Duitschland kent, wekt
het geen bevreemding, dat een verwil
dering op geestelijk gebied tot de gevolgen er
?an moest gaan behooren.
Doordat de rassentheorie een der grondslagen
Van het nationaal-socialisme is, werden de Jo
den tot een minderwaardig soort menschen ge
stempeld, waardoor het niet kon uitblijven, dat
°°k het Christendom in gevaar werd gebracht.
Dat de anti-semieten hierdoor in groote ver
tegenheid werden gebracht, is bekend. Te dezen
°Pzichte zou men de anti-semieten in drie
Stoepen kunnen verdeelen:
a. De ongeloovigen, die den Bijbel beschou
wen als geschriften, producten van den men-
schelijken geest. Voor deze lieden is de Bijbel,
een literatuurverzameling der Joden, een ver
werpelijk slecht boek.
b. Een tusschengroep, die nog voldoende reli
gieus gevoel bezit om de geestelijke waarden
van den Bijbel (Oude en Nieuwe Testament) te
Erkennen, doch zich daarbij op het standpunt
stelt, dat een dergelijk werk onmogelijk uit den
•toodschen geest voortgesproten kan zijn, den
bijbel als een product van „Ariërs" voorstelt
eh Jezus zelf tot „Ariër" doet „promoveeren".
c. De bijbelvasten, voor wie de Bijbel niet is
een voortbrengsel van den menschelijken geest,
öoch het Woord Gods, maar die in hun Joden-
baat juist daaruit concludeeren, dat de Joden
biet het uitverkoren Volk Gods zijn doch daar-
ebtegen het door God vervloekte volk.
Z.ij steunen daarbij op de strafpredikaties van
blozes en de andere Profeten en grijpen terug
baajr de tekstverklaring van sommige kerk-
vaders en van de vroege middeleeuwen om de
kruisiging van Jezus tot een eeuwige aanklacht
ie maken tegen het Joodsche volk, dat gezegd
beeft: „Zijn Bloed kome over ons en ons ge-
Slacht."
Ook zijn er kringen, die den nieuwen „Bijbel"
Van Duitschland „Mein Kampf" daarbij citee-
ren en herinneren aan het woord van Adolf
hitler, hoe alleen het feit, dat de Joden door
öe eeuwen heen vervolgd worden, reeds gelden
•boet als een bewijs van Gods vloek.
Talrijk zijn de geschriften, gepubliceerd door
z-g. theologische kringen, welke een uitgespro
ken anti-semietischen geest ademen. Deze soort
bteratuur is des te gevaarlijker, daar zij veelal
'h handen komt van argeloozen, die op een
'bvaalspoor gebracht door het kerkelijke karak
ter, dat deze geschriften dragen, dit geestelijk
vergif in zich opnemen en doordat zij zich door
be lectuur dezer geschriften een verkeerde voor
stelling vormen van de Joden en het Oude
Testament, onbewust hun Christendom in ge-
vaar brengen.
De door de beste autoriteiten der anthropo-
'°gie als onwetenschappelijk gebrandmerkte
bassentheorie richt zich in facto niet tegen de
boden alleen, maar ook tegen het Christen-
bom, dat uit het Jodendom voortgekomen is.
In het boek „Het Christendom bedreigd"
Protesteeren tal van geleerden, waarvan velen
€en Europeesche vermaardheid bezitten, tegen
sten aanval van het nationaal-socialisme op de
kostbaarste geestelijke bezittingen der be
schaafde wereld. Doch onverdroten gaat men
'h het Derde Rijk voort, geschriften te publi
ceren, die het Christendom bestrijden.
Men veronderstelle niet, dat deze actie niet
be goedkeuring der Hitler-regeering wegdraagt,
bboor mij ligt een brochure van 46 bladzijden
bruks, geschreven door E. K. Heidemann: „Was
ber Christ vom Christentum nicht weiss". Dit
Geschriftje verscheen te Wittingen bij de uit-
Severy van Dr. Onno Buurman. De schrijver
's een volgeling van Ludendorff. Hij wendt zich
ki deze brochure op scherpe wijze tegen den
bijbel en in het bijzonder tegen den persoon
Van Jezus. Het merkwaardige nu is, dat op
het titelblad van dit smaadschrift de volgende
verklaring staat gedrukt, afgegeven door de
"Reichsstelle zur Pörderung des deutschen
Schrifttums", gedateerd 17 September 1935, lui-
bende:
een heldere, zakelijke en, wat veel waard
ls, voor iedereen begrijpelijke uiteenzetting van
ket essentieele van het Christendom, zonder
theologische terminologie. De schrijver heeft
Gelijk, dat demeeste menschen het Christen-
bom, hun geloof, in het geheel niet kennen,
kajn poging om tot nadenken op te wekken, kan
bPen succes toewenschen.
Deze brochure, welke op zeer groote schaal
Verspreid wordt, geeft een duidelijk beeld van
be wijze, waarop het Duitsche volk tegen de
Christelijke religie wordt opgehitst.
Het komt mij voor, dat het nuttig is, de
lezers, die zich voor het geestelijk leven inte-
Csseeren en door hun politieke gezindheid ge-
a°ht mogen worden, tot de bestrijders van het
Pationaal-socialisme te behooren, kennis te
boen nemen van de methoden, welke een groote
Groep Nazi's bezigt om den weg te bereiden
v°or den terugkeer van het Heidendom, dat zij,
00i zijn Germaansch wezen, boven het Chris
tendom stellen.
Heidemann wijst er op, hoe de Duitschers
ten tijde, dat de eerste zendelingen naar
Duitschland kwamen, op een hoogen trap van
ouitureele ontwikkeling stonden. Hun geloof was
Gebaseerd op het helden-element in den
Prensch, op trouw en oprechtheid.
Hij poneert de stelling, dat de Germanen
slechts door list en, nadat de volksleiders om-
Gekocht waren, tot het Christendom bekeerd
Werden en dat het Christelijk geloof beschouwd
tPoet worden als een indringer in het cultu
rele leven der Germanen.
Het Christendom, zoo schrijft Heidemann,
heeft den Duitschers niet de verlossing ge
bracht, het werd voor hen een slavernij. Zij
hebben zich aan deze boeien gewend en voelen
be ketenen niet meer, omdat zij ermede ge-
horen worden. Dientengevolge schrikt de Duit
scher van onzen tijd terug voor de gedachte,
bat hij een leven van eer, trouw en zedelijk
heid leiden kan, zonder het Christendom.
ten opzichte der Katholieken kennen, zullen
niet verbaasd zijn, te vernemen, dat in dit
geschrift ook scherpe uitvallen tegen het Ka
tholicisme voorkomen. Zoo herinnert de schrij
ver aan het optreden van Luther en zegt daar
van, dat Duitsche eerlijkheid Luther dwong,
met de vuist op tafel te slaan. De slag wekte
de aandacht dar gansehe wereld en maakte de
Roomsche Kerk daardoor tot den onverzoen-
lijken vijand van het Duitsche volk. De Kerk
heft Luther en het Duitsche volk dezen slag
nooit vergeven.
Het klinkt bijna ironisch, wanneer Heide
mann zegt, dat door het optreden van Luther
de wereld weer vrijheid van denken verkreeg.
Letterlijk schrijft deze nationaal-socialist van
het Derde Rijk: „De tegenwoordige Duitscher
kan zich er in het geheel geen voorstelling van
maken, in welk een dwangbuis de menschen
vóór Luther smachtten. Het is voor ons een
voudig onbegrijpelijk, dat er een tijd geweest
is, dat ieder denken over geloofszaken eenvou
dig verboden was en dat hierop de doodstraf
stond. Ijverig werd gesnuffeld, of iemand soms
kettersche gedachten had en iedere verdenking,
welke omtrent een persoon uitgesproken werd,
beteekende den brandstapel."
De schrijver vergeet daarbij te bedenken, dat
zulk een methode juist door de tegenwoor
dige leiders van het Duitsche volk gevolgd
wordt.
Het stuit mij tegen de borst, uit Heide-
mann's brochure alle godslasterlijke uitspraken
te citeeren om het anti-religieuze karakter
daarvan aan te toonen. Ik zal mij dan ook met
betrekking tot deze materie tot het aller
uiterste beperken.
„Nooit is de twijfel ingeslapen, aldus Heide
mann, of de God van den Bijbel wel de God
van de Duitschers kan zijn. Hij beantwoordt
naar de gevoelens der Duitschers niet aan de
eischen van onfeilbaarheid, volkomenheid en
goddelijkheid. Zijn er zelfs niet menschen, die
beter zijn?"
„Veelvuldig wordt de vraag gesteld, of het
niet beter is, het Oude Testament te laten
vallen en slechts het Nieuwe Testament als
grondslag voor het Christendom te erkennen.
Het feit, dat zulk een vraag gesteld kan wor
den, geeft te denken, aldus gaat Heidemann
voort. Waar men de Joden herkend heeft en
dienovereenkomstig behandeld, is het onbegrij
pelijk dat men, terwijl de Joden verdreven
worden, de geschiedenis van hun stam, hetgeen
het Oude Testament in dezen is, als „Heilige
Schrift" zou behouden. De schrijver geeft toe,
dat dit probleem niet zoo gemakkelijk op te
lossen is, daar met het Oude het Nieuwe Tes
tament staat of valt. Gods Woord is in de ge
schiedenis van den Joodschen stam ingevloch
ten. Want, zooals bekend, verscheen God zeer
vaak bij de Joden. Weliswaar niet bij alle Jo
den, doch slechts bij koningen en prominenten,
waardoor Hij zich niet zeer sociaal toont, en
een enkele maal ook bij den kleinen man, maar
alleen dan, wanneer hij hem als werktuig wil
de gebruiken. Het is jammer, dat Hij deze
methode ook niet in latere eeuwen gevolgd
heeft, ofschoon toch de zonde inmiddels door
den dood, dien Jezus als zoenoffer geleden heeft,
van den mensch genomen zou zijn en het voor
een God toch een minder zwaar besluit moest
zijn, na de verzoening met de menschen te
verkeeren. Het is een feit, dat God later niet
meer verschenen is. Zou men dus het Oude
Testament op zijde schuiven, dan zou er van
de directe woorden Gods geen enkele over
blijven. Het Godsbegrip van het Christendom
zou daarmede vallen, want ook dit is geheel
alleen in het Oude Testament door de Joden
opgesteld."
Heidemann verwijt vervolgens aan het Chris
tendom, dat het zich ervan bewust is, dat de
God, dien het den geloovigen aanbiedt, voor
de Duitschers ongeschikt is, omdat Hij te
Joodsch is, doch dat het desondanks voort
gaat een voor Duitsch gebruik gereed gemaakte
Godheid te propageeren. „Wat de Kerk hier
doet, aldus concludeert hij, is het bedrijven van
afgodendienst."
God niet dienen beteekent echter, hen die
van de Kerk profiteeren, broodeloos maken.
Toegeven, dat hier eigenlijk een nieuwe God
aangebeden wordt, zou het einde der Kerk zijn.
Maar de Kerk wil leven, goed leven en
heerschen.
Op een wijze, die ieder denkend mensch tegen
de borst moet stuiten, gaat Heidemann dan
voort met een aanval op de Katholieken. Van
de katholieke geestelijken zegt hij: Duitschers,
ziet den vijand en herkent hem! Hij staat mid
den in Duitschland en overal in de wereld.
Waar maar een kerkelijke beambte staat, daar
staat een vijand!
Door dergelijke uitlatingen toont Heidemann
onweerspreekbaar aan, dan het doel der Luden-
dorff-beweging is, de nationaal-socialistische
revolutie ook op religieus terrein te voltrek
ken.
Het spreekt van zelf, dat, wanneer, volgens
Heidemann, de Duitscher zich op het stand
punt stelt, dat de God van den Bijbel het Duit
sche volk nooit bevallen heeft en het daarom
nooit zalig zal kunnen maken, ook de evan-
gelieën als onbetrouwbaar voorgesteld worden.
Hij wijst er op, dat de evangelieën op ver
schillende punten elkaar tegenspreken. Des
ondanks spreekt de Christelijke Kerk van hen
als van de eeuwige waarheid. De Duitscher zou
deze geschriften liever als onwaar qualificeeren.
Ook verzet de schrijver zich er tegen, dat men
Jezus een arischen vader zou willen toeschrij
ven om hem zelf in de arische gemeenschap
op te nemen. Er zijn er namelijk, die beweren,
dat cie vader van Jezus een Romeinsch soldaat
geweest zou zijn. Woordelijk staat in dit ge
schrift hieromtrent: „Het is nauwelijks aan te
nemen, dat de bijbelgod van het uitverkoren
volk een echte nationale God een spruit
uit het volk der Romeinen, dat met zijn volk
op voet van vijandschap verkeerde, er toe be
stemmen zou, de menschelijke vader van den
Gocls zoon van dit uitverkooren volk te zijn. De
Jodengod heeft buitenechtelijke betrekkingen
van Jodendochters met vreemden zoo uitdruk
kelijk verboden, dat het wederom een Godslas
tering is te beweren, dat hij 'n zoon, gesproten
uit een dergelijke verboden verbintenis, boven
alle zonen van zuiver bloed der Joden voor
getrokken heeft en tot zijn zoon gemaakt. Dat
gaat eenvoudig niet, ook niet wanneer het de
eenige mogelijkheid is om Jezus als niet-Joocl
voor te stellen en daarmede den instinctmatigen
afkeer van zijn persoon als Jood in Duitsch
land af te wenden. Neen, Jezus, indien hij
werkelijk geleefd heeft, hetgeen door velen
nog betwijfeld wordt was een Jood. Daar
over valt niet te discussieeren."
Heidemann stelt zich hierbij rechtstreeks
tegenover Göbbels, die in zijn „Michael" de stel
ling verkondigt: „Jezus kan onmogelijk een
Jood geweest zijn. Dat hoef ik niet wetenschap
pelijk te bewijzen, dat is zoo."
Uit het hierboven weergegevene blijkt af
doende, hoezeer het Duitsche volk door c>s
Nazi's op dwaalwegen gevoerd wordt, die tot
het Heidendom leiden moeten. Wij kunnen onze
oogen niet sluiten voor deze feiten. Doen wij
dit wel, clan treft ons ook de schuld, wanneer
een volk van millioenen zielen geestelijk ver
loren gaat. Van kerkelijke zijde wordt reeds in
Duitschland een illegale propaganda gevoerd.
Of deze illegale propaganda voldoende zal zijn
om het Duitsche volk voor het Heidendom te
behoeden, staat te bezien. Buiten Duitschland
is het de taak van allen, voor wie het gees
telijk leven nog iets beteekent er voor te
waken, dat de kiemen van het geestelijk
vergif, dat zich in het Duitsche volk ge
boord heeft, geen vat krijgen in de landen, waar
het nationaal-socialisme nog geen wortel ge
schoten heeft. Deze eenvoudige brochure leert
ons afdoende, dat het meest universeele, de
Godsdienst gebaseerd op den Bijbel, niet veilig
is bij het nationaal-socialisme, dat om der wille
van een leuze, alles binnen het enge keurslijf
van zijn programma wil persen.
Een uitgezochte film voor dit seizoen,
voor deze temperatuur, een film als een
vacantiereis, naar een rustig dorp, ergens
in een mooie, lieflijke streek, waar men
een oogenblik wordt opgenomen in de lan
delijke sfeer, om als gevolg daarvan deel te
hebben aan al de genoeglijke herrie en
óók aan de zonnige idyllen rondom een
welgedaan varken, genaamd Jolanthe. Een
gezellig filmverhaal, frisch en spontaan,
waar men, juist bij deze hitte, oprecht ple-
n het werkje van den onlangs overleden
Engelschen physioloog Haldane: „The phi
losophical Basis of Biology" vindt men een
uitstekende samenvatting van de resultaten
der nieuwere ademhalingsphysiologie, zooals die
voor een deel onder zijn leiding werden ver
kregen. Omdat de beschreven onderzoekingen
een voorbeeld vormen van echt „biologisch"
onderzoek, dat van meet af aan rekening
houdt met het doelmatig verband tusschen de
feiten, zal het den lezer kunnen interesseeren
hierover iets meer te vernemen.
Het is bekend genoeg dat ons lichaam zuur
stof noodig heeft voor de langzame verbran
ding van ons voedsel, welke in alle cellen
plaats vindt. Deze zuurstof wordt in de lon
gen opgenomen door het bloed, en later in de
haarvaten aan de weefsels afgestaan. Tevens
neemt dan het bloed het koolzuurgas op dat
bij de voedselverbranding ontstond, om dit in
de long-en weer af te geven.
Het zuurstofbindend vermogen van het bloed
berust op de aanwezigheid der haemoglobine of
roode bloedkleurstof, die in opgelosten toestand
besloten is binnen den wand der roode bloed
lichaampjes. Dezelfde kleurstof is ook werk
zaam bij het opnemen van het koolzuur
gas, hoewel daarbij ook de zouten uit het
bloed een voorname rol spelen. Zuurstofopna
me en koolzuurafgifte in de long versterken
daarbij elkaar, evenals de omgekeerde proces
sen in de weefsels; reeds hier vinden wij dus
een duidelijk voorbeeld van een doelmatige
„coördinatie" van verschillende processen in
het lichaam.
Zulk een coördinatie of samenwerking nu
vindt men eveneens tusschen vele andere ver
schijnselen der ademhaling, welke onderling
zeer fijn zijn afgestemd. Dat dit het geval moet
zijn, wordt duidelijk, als men bedenkt hoe het
zuurstofgehalte in het bloed constant wordt
gehouden op ongeveer 14 procent, hetkoolzuur-
gehalte op ongeveer 5.6 procent. Dit nu zou
onmogelijk zijn wanneer daarvoor geen bijzon
dere regelingen aanwezig waren. Want alle ver
meerdering van arbeidsverrichtingen, zoowel
der uitwendige als der inwendige, die in de or
ganen plaats vinden, brengt met zich mee een
verhoogde zuurstofopnarpe en koolzuurafgifte.
Wil dus het gehalte aan deze'gassen in 't bloed
en de weefsels ongeveer constant blijven, dan
moet geregeld elk teveel daarvan worden ver
wijderd en elk gebrek daaraan worden aange
vuld. Dat ons lichaam hierbij soms voor moei
lijke opgaven komt te staan wordt duidelijk als
men bedenkt dat de voedselverbranding (en
dus ook de gaswisseling) in de weefsels bij
iemand die zwaren arbeid verricht tienmaal
grooter kan zijn dan bij iemand die in rust is.
Het voornaamste middel ter regeling van het
gasgehalte in het bloed is de zoogenaamde
longventilatie, welke berust op het vermogen
der longen, om door versterking of verzwak
king, versnelling of vertraging der ademha
lingsbewegingen de gaswisseling te regelen. Het
bestaan van zulk een regeling blijkt duidelijk
uit het sneller en dieper ademen van iemand
die hard geloopen heeft; aldus wordt dan aan
de vergroote behoefte aan zuurstof voldaan,
terwijl eveneens het meerdere koolzuurgas
wordt verwijderd. Het omgekeerde effect treedt
op wanneer men, rustig in een stoel gezeten,
een tijd lang snel en diep ademt. Het bloed
bevat dan op een gegeven oogenblik te veel
zuurstof en te weinig koolzuurgas; nu stokt öe
adem, totdat het gasgehalte in het bloed weer
normaal is geworden.
Deze regeling der ademhaling is een zooge-
naariide reflectorische. Het' onderzoek heeft
namelijk geleerd dat de bewegingen der longen
worden opgewekt vanuit een bepaald zenuw
centrum, dat is gelegen in 't „verlengde merg"
hetwelk de verbinding tusschen hersenen en
ruggemerg vormt. Het bedoelde „ademcen-
trum" wordt tot groote activiteit opgewekt
zoodra het koolzuurgehalte in het bloed stijgt
tot boven 5.6 procent, en vermindert zijn wer
king als het koolzuurgehalte daalt tot onder
het gewone peil. In het eerste geval wordt dus
de ademhaling versterkt, in het tweede geval
verminderd, wat geheel overeenstemt met de
boven vermelde verschijnselen.
Merkwaardig is het ook om na te gaan hoe
ons lichaam zich gedraagt in omstandigheden
welke de beschreven regeling dreigen te ver
storen. Geeft men bijvoorbeeld iemand zuivere
zuurstof te ademen, dan wordt de ademhaling
slechts weinig verminderd. Want in dit geval
zal het zuurstofgehalte in het bloed wel iets
stijgen, maar het koolzuurgehalte slechts wei
nig verminderen omdat dit laatste afhangt van
de weefselverbranding, welke gewoon doorgaat.
De prikkel voor de longbewegingen blijft dus
gewoon doorwerken. Wel blijkt dat de bloed
stroom in de weefsels wordt verminderd als
een aanpassing aan den vergrooten zuurstof-
aanvoer. Het lichaam streeft ook in dit geval
dus naar herstel der normale verhoudingen.
Practisch van meer belang is de studie der
ademhaling in een omgeving met een zuurstof
gehalte, dat kleiner is dan dat der gewone
ademlucht. Want bergbeklimmers en bewoners
van hooggelegen plaatsen zullen met deze om
standigheden geregeld te doen hebben. Het
lichaam komt dan voor geheel eigenaardige
moeilijkheden te staan. Eenerzij ds zal het bloed
minder zuurstof kunnen opnemen, en ander
zijds zal als gevolg daarvan de verbranding af
nemen, zoodat ook het koolzuurgehalte in het
bloed daalt. Het ademcentrum wordt dus maar
zwak geprikkeld, terwijl er toch zuurstofge
brek in het lichaam heerscht; het eindresul
taat is dan ook dat het bloed doorloopend te
weinig zuurstof bevat. Het gevolg daarvan is
duizeligheid, en vaak zelfs bewusteloosheid.
Dat hier inderdaad het verminderde koolzuur
gehalte een rol speelt blijkt uit het fei, dat de
ademhaling sterker wordt als men in dit geval
koolzuurgas aan de ademlucht toevoegt.
Bij langer verblijf op groote hoogten past het
lichaam zich echter weer aan, en treedt öe
zoogenaamde „acclimatisatie" op. Terwij
iemand die snel stijgt tot boven 3000 meter
hoogte al duidelijke verschijnselen van berg-
ziekte vertoont, kan men na de acclimatisatie
gedurende langeren tijd op meer dan 6000 me
ter hoogte verblijven, zonder dat ziektevei-
schijnselen worden waargenomen.
Deze aanpassing wordt op verschillende wi;-
zen bereikt. Vooreerst stijgt het gehalte aan
roode bloedkleurstof, zoodat het bloed meer
zuurstof gaat opnemen. Parallel hiermee gaan
veranderingen in het roode beenmerg, waar de
roode bloedlichaampjes worden gevormd, zoo
dat dit thans in staat is meer daarvan te pro-
duceeren en het gehalte aan haemoglobine
daarin te verhoogen. Verder blijkt dat de sa
menstelling der urine verandert, omdat deze
thans minder zuur en meer alkali gaat bevat
ten. Ook dit is een doelmatige regeling^ Wam
als de nieren meer alkali afscheiden, stijgt het
zuurgehalte van het bloed, en dit verschijnsel
heeft hetzelfde effect als een vermeerdering
van het koolzuurgehalte: versterking der adem
haling treedt op.
Ten slotte blijkt dat de wand der zoogenaam
de longblaasjes, de fijnste vertakkingen der
ademwegen, die zich anders passief gedraagt
ten opzichte der gaswisseling, nu begint met
actief zuurstof uit de longlucht naar het bloed
te pompen. Dit is tenminste de meening van
Haldane, die er op wijst, dat zonder de genoem
de actieve medewerking van den wand der
longblaasjes de acclimatisatie onmogelijk zou
zijn. Hij baseert deze opvatting op de resulta
ten van de studie der ademhaling tijdens een
der Mount Everest-expedities, en tijdens een
beklimming van het Rotsgebergte waaraan hij
zelf deelnam en waarbij vele proefnemingen
werden verricht.
In elk geval blijkt uit de beschreven resul
taten der ademhalingsphysiologie duidelijk, dat
hier vele processen in harmonische ordening
samenwerken, en dat deze ordening geen star-
machinale is, maar op soepele wijze zich aan
past aan veranderde omstandigheden. Als het
doel waarop alles ten slotte is gericht moet
worden beschouwd de instandhouding van het
leven. Deze gedachte wordt door Haldane aan
het slot van zijn beschrijving der ademhalings-
processen aldus uitgedrukt:
„De normaliteit in de samenstelling van net
bloed is slechts één aspect van een geheel
eigen normaliteit, welke meer algemeen in het
leven van een organisme tot uiting komt, en
waardoor de samenhang en zelfhandhaving tot
één geheel ontstaat." M- B-
zier aan heeft en dat dus een gang naar
het filmtheater alleszins loont.
Jolanthe dan is het varken van boer Lamp
ken, een pracht van een zeug, welke meerdere
bekroningen verwierf en dan ook na de laat
ste veetentoonstelling met muziek en een eere
escorte van de ruiters van het dorp wordt in
gehaald. In één moeite door doen ook de nieu
we onderwijzer en de nieuwe veldwachter hun
entree. De feestvreugde wordt verstoord door
het optreden van den deurwaarder, die beslag
legt op Jolanthe, omdat haar baas, de oude
boer, principieel weigerachtig is zijn belasting
te betalen.
Als Jolanthe publiek wordt geveild is heel
het dorp solidair. Men blokkeert de toegangs
wegen en doet de koopers omkeeren, zoodat de
deurwaarder en de veldwachter eenzaam met
Jolanthe zitten te wachten tot eindelijk cte
dorpsfanfare en de boerenruiters een eere
rondje om hen maken.
Jolanthe wordt in het spuithuisje opgeslo
ten, maar 's avonds als een ruiterfeest wordt
gegeven, en heel het dorp bij zang en dans bij
een is, beramen de boeren een plan om Jo
lanthe te bevrijden en te verdonkeremanen. In
middels is een idylle gegroeid tusschen enkele
dorpsschoonen, den jongen molenaar Boenjes
en den dorpsschoolmeester. Ook hierbij speelt
Jolanthe onbewust een rol.
De ontknooping van heel de historie komt
pas den volgenden avond, wanneer het heele
gezelschap aan een feestelijken maaltijd is ver-
eenigd, waarbij de ingewijden meenen, dat zij
de heimelijk geslachte Jolanthe verorberen.
Plots verschijnt de dorpsveldwachter, die de
Verdwijning van Jolanthe uit het spuithuisje
heeft ontdekt. Het dreigt er een oogenblik lee-
lijk voor de complottanten uit te zien, maar
de dochter van boer Lampken haalt dan rus
tig het bewijs te voorschijn, dat zij de belasting
heeft betaald en de kwestie al lang uit de we
reld is. Van de feesttafel, waar nu ook de veld
wachter aanschikt, staan twee verloofde paar
tjes op. En in den stal zit, onherkenbaar met
zwart geverfden kop, Jolanthe, die toch het
heele drama heeft overleefd.
Twee prachtige typen spelen nog een rol
in dit kostelijk filmgebeuren: de lacherige boe
renmeid Stine (Carla Löck) en de meesterlijk
gecreërde knecht Hinnerick (Fritz Hooptz).
Voor kinderen is het geheel geen kost, maar
ouderen kunnen er zich uitstekend bij ver
maken.
Harry Piel, de beroemde, is naai\ de wil
dernis afgedwaald. Hij heeft de stoffige
steden, waar hij in vroegere jaren zijn
avonturen placht te beleven op den rand van
het dak of op andere ongewone plaatsen, ver
laten en hij leeft nu mogen we althans de
film gelooven in cle oerwouden, die voor
den tevreden Harry een paradijs vormen. Hij
heeft olifanten een groote dosis beschaving
bijgebracht en de goede dieren helpen hen
met enthousiasme bij den aanleg van katoen
plantages. Hij heeft een aap als huisknecht
aangesteld en het is een lust den knappen ba
viaan borden te zien wasschen of tafels te zien
dekken. Vercter heeft hij een kakatoe, een
paard en een tijger tot zijn beschikking, zoo
dat het aardsch bestaan van den heer Piel vol
schoonheid en vreugde is en de aanwezigheid
van den vlindervangenden professor Paul
Henckels en ekens lieftallig dochtertje nog
slechts die vreugde kunnen vergrooten.
Harry Piel dus is met huid en haar ver
kocht aan de wildernis, die hem steeds maar
roept en hij voelt er werkelijk niets voor om
de apen in den steek te laten voor een we
reld waar men radio heeft en bioscopen.
Doch op een kwaden dag komt men hem
aan die wereld herinneren. De wildernis, die
aan zee ligt, krijgt bezoek van een uitgebreid
gezelschap, grootendeels bestaande uit kenne
lijk onnutte leden der maatschappij. De jon
gemannen dragen witte costumes en tropen
helmen en ze verdeelen hun tijd tusschen dan
sen en spelen. De jongedames houden de jon
gemannen gezelschap. De voornaamste jonge
dame, Diana geheeten, ziet den wilden Harry
Piel en ze probeert hem te vangen, zeer tot
ongenoegen van de professorsdochter. Diana
begeeft zich, terwijl de anderen dansen, in de
wildernis en ze laat zich alles verklaren door
den gids Piel, die het bezoek wel op prijs stelt
en het meisje per olifant naar huis brengt.
Doch behalve Diana, zijn er nog enkele lieden
de wildernis ingetrokken, waaronder een zeer
onsympathiek man, die een heiligen stier doodt
en daardoor de wraak van de wilden over zich
afroept. De wilden, die Harry Piel voor den
schuldige aanzien, breken los en probeeren den
jungle-koning te dooden, maar Harry wordt
door een tijger gered.
De slechte man wil den tijger dooden, doch
dit heeft een opstand onder de dieren tenge
volge. Olifanten, stieren, buffels, apen, alle die
ren van de wildernis rennen door de bosschen.
Het kamp der blanken wordt verwoest en al
leen door de goede zorgen van Harry Piel
kunnen de schoone juffrouw en haar gezellen
aan den vertrappingsdood ontkomen.
Wel tracht men den heer Piel mee te lok
ken naar wat men de beschaving noemt, maar
één blik op den olifant, den aap, de kakatoe,
en het meisje doet zijn besluit vaststaan. Hij
blijft in de wildernis en hoopt nog gelukkiger
te worden dan hij reeds was. En de profes
sorsdochter zal trachten deze hoop te ver
vullen.
De film is zeer spannend en sensationeel.
Voor liefhebbers om van te genieten!
Voor wie den voortgang van het befaamde
Marsman-conflict in de Leidsche Maat
schappij der Nederlanösche Letterkunde
gevolgd hebben, was het niet twijfelachtig, of
de Commissie voor Schoone Letteren zou haar
advies van het vorige jaar herhalen en, nu de
Wet gewijzigd is, gebruik maken van de thans
voor het eerst toe-
- gestane gelegen
heid de jaarlijk-
sche vergadering te
doen beslissen ten
gunste van den
dichter, wiens be
kroning het vorige
jaar door het Be
stuur geweigerd
werd. Hoewel niet
zonder een hoofde
lijke stemming, die
nog eenigszins,
maar verzwakt, de
spanning der ge
moederen deed ge
voelen, kwam het
advies van de
commissie thans
met glans er door,
.omdat het Bestuur
mede gunstig had
geadviseerd. Zoo is
dan Marsman thans
tóch bekroond, en werden dus van de meest
officieeele zijde, welke ons land op dit stuk
kent, zijne verdiensten voor de Nederlandsche
letterkunde van den nieuwen tijd erkend.
De verdiensten zijn veelzijdig. Marsman is
om te beginnen de dichter, die het sterkst het
élan van de jongere beweging in de literatuur
heeft aangewakkerd. Hij is de criticus, die in
korte felle uitspraken het werk zijner tijdge-
nooten karakteriseerde en gezaghebbend
schiftte. Hij is de aestheticus van het vitalis
me, die geen systematische schoonheidsleer ont
wierp, doch de schoonheidswaardeering sterk
beïnvloedde door zijn theoretische betoogen
over den samenhang van leven en kunst. Over
won hij het simplisme der levenskritiek, hij
stelde anderzijds de „bewogen persoonlijkheid"
als voorwaarde tot de „creatieve daad," zooals
de termen luidden, die in de debatten omtrent
dit onderwerp het meest gebezigd werden. Als
prozaschrijver heeft Marsman niet dezelfde be-
teekenis, maar hier bestreed hij het Holland-
sche realisme ten gunste eener scherper weer
gave van de werkelijkheid, die tegelijkertijd
.zakelijk" en „seelisch" zou zijn. Hij vocht
voor het „Europeesche peil" in de Nederland
sche romankunst en voor de doorleefde actua
liteit tegen de rust in „den schommelstoel der
historie."
Gevraagd naar zijn ambacht, heeft hij, jaren
geleden, eens geantwoord: „asceet en quaeru-
lant." De aardigheid was juist. Marsman heeft,
trots alle begeesterend élan, een fijne zelfbe
perking toegepast, en toch gevochten met een
hevigheid, die soms verbaasde, en die klaar
blijkelijk ergernis gaf. Het is merkwaardig, dat
Marsman, die met zooveel vurigheid de „quaes-
tie van de generatie" stelde, en die zoo weinig
behoefte gevoelde aan traditionalisme of zelfs
maar aan historiekennis bij de beoefening der
fraaie letteren, toch zoo heftig kon te keer
gaan, indien de eer der Nederlandsche letter
kunde werd te kort gedaan. Hij schreef dan
geen scheldproza a la Van Deyssel, maar kor
te, verbeten uitvallen, sarcastische afweer-
artikelen, vlijmend, soms bijna gemeen. De bij
drage, waarover al de ruzie geweest - is, was
zulk een blindelings verrichte aanval, in wezen
een verdediging der „generatie." In de poëzie
van Marsman vindt men, zonder die woede,
sdms een blindelingsche felheid van dezelfde
kracht, maar ze zuiverde zich allengs tot een
meer bezonnen, tragisch levensbesef.
De verschijning van Marsman's eerste dicht
bundel „Verzen", is een datum geweest in
Jong Hollands literatuur. Geen jongere zal
dezen datum vergeten. Het roode boekje, dik
zwart bedrukt, ging van hand tot hand. Ieder
een kende het van buiten. Het deed een
nieuwe verstechniek, een nieuwe „levenstech
niek" als men dat zeggen mag ontstaan.
Het legde verband tusschen de Hollanasche
jongeren-beweging en de poëzie der beste Duit
schers: Rilke, Trakl, de nieuw-ontdekte Höl-
derlin' en het maakte, na de actie van „Het
Getij", die voorbereidend was geweest, ruim
baan voor de groep van „De Vrije Bladen"
Ook op de katholieke letteren had het zijn
weerslag. Het verscheen één jaar voor De Ge
meenschap, tot wier vriendengroep Marsman
sedert de oprichting van het maandblad, waar
aan hij ook meermalen medewerkte, behoort.
In de z.g. aesthetische zuiverings-actie van De
Gemeenschap waren de inzichten van Mars
man soms beslissend. Er ontstond, typisch ken
merk eener nieuwe beweging, een nieuwe waar-
deeringsschaal. Gerard Bruning, persoonlijk
met Marsman bevriend, voelde contact met be
paalde kanten van de Fransche poëzie, welke
hij kende en verdedigde hartstochtelijk de
kunst als levensbelijdenis, dus de kunst van
Baudelaire boven de kunst van de Pamassiens,
de symbolisten en de decadenten.
De verschijning van „Paradise Regained",
Marsman tweeden bundel, bood gelegenheid tot
confrontatie van de beginselen met de prac-
tijk. Er werd zwaar geëssayeerd in die dagen,
en met hartstocht volgden de essayisten de ont
wikkeling van den dichter, wiens werk zoo vi
taal den stoot had gegeven tot een vernieu
wing van de Nederlandsche poëzie. Men be
speurde een vermindering der spankracht.
Marsman werd deswege zelfs „dood" verklaard
in die vonnisgretige dagen, maar in werkelijk
heid vond hij een nieuw dichterlijk principe,
dat in „Witte Vrouwen" en „Porta Nigra" tot
zijn recht komt en dat de vitale reactie ver
bindt aan de mentale bezinning op de wagen
van leven en dood. Gedichten als „De Bruid
of „Breeros" zijn karakteristiek voor dezen
overgang van het felle zinnenleven naar een
meer bezonken geestesleven als bron der dich
terlijke inspiratie.
Toen „Porta Nigra" dan ook verscheen, sloot
Marsman een periode van zijn ontwikkeling af,
en was het oogenblik aangebroken om zijn ver
diensten te erkenhen. Het werd om de be
kende reden vertraagd. Nu het toch gekomen
is, zal dit de liefhebbers van de dichtkunst
verheugen, want werd in andere dichters, ais
J. Slauerhoff en Jan Engelman, reeds het ta
lent der jongere generatie officieel erkend,
door Marsman te bekronen, zet men als het
ware voorop, dat het beginsel der jongere gene
ratie erkenning verdient. Zulke erkenning be
hoeft niet kritiekloos te zijn, wanneer ze er
maar is.