NAZI'S EN CHRISTENDOM esposi; I Onze ademhaling CONSEQUENTIES VAN DEN JODENHAAT HELLAST) CITTA DEL VATICAHO1938 pmnavem unman Marsman toch bekroond WOENSDAG 24 JUNI 1936 Zü, die de houding der nationaal-socialisten ARMA VSRIT ;TIS Twee prachtige typen uit de film „Spektakel om Jolanthe" Spektakel om Jolanthe Alleraardigst filmverhaal, waar men, juist bij deze tempera tuur, oprecht pleizier aan heeft Aanpassingsverschijnselen De Wildernis roept Harry Piel beleeft sensationeelq avonturen Harry Piel is van de stoffige steden afgedwaald naar de wildernissen in de film „De Wildernis roept" H. Marsman, door V. van Uytvanck Zijn poëzie (Speciale correspondentie.) Voor wie de geschiedenis van het natio- naal-socialisme in Duitschland kent, wekt het geen bevreemding, dat een verwil dering op geestelijk gebied tot de gevolgen er ?an moest gaan behooren. Doordat de rassentheorie een der grondslagen Van het nationaal-socialisme is, werden de Jo den tot een minderwaardig soort menschen ge stempeld, waardoor het niet kon uitblijven, dat °°k het Christendom in gevaar werd gebracht. Dat de anti-semieten hierdoor in groote ver tegenheid werden gebracht, is bekend. Te dezen °Pzichte zou men de anti-semieten in drie Stoepen kunnen verdeelen: a. De ongeloovigen, die den Bijbel beschou wen als geschriften, producten van den men- schelijken geest. Voor deze lieden is de Bijbel, een literatuurverzameling der Joden, een ver werpelijk slecht boek. b. Een tusschengroep, die nog voldoende reli gieus gevoel bezit om de geestelijke waarden van den Bijbel (Oude en Nieuwe Testament) te Erkennen, doch zich daarbij op het standpunt stelt, dat een dergelijk werk onmogelijk uit den •toodschen geest voortgesproten kan zijn, den bijbel als een product van „Ariërs" voorstelt eh Jezus zelf tot „Ariër" doet „promoveeren". c. De bijbelvasten, voor wie de Bijbel niet is een voortbrengsel van den menschelijken geest, öoch het Woord Gods, maar die in hun Joden- baat juist daaruit concludeeren, dat de Joden biet het uitverkoren Volk Gods zijn doch daar- ebtegen het door God vervloekte volk. Z.ij steunen daarbij op de strafpredikaties van blozes en de andere Profeten en grijpen terug baajr de tekstverklaring van sommige kerk- vaders en van de vroege middeleeuwen om de kruisiging van Jezus tot een eeuwige aanklacht ie maken tegen het Joodsche volk, dat gezegd beeft: „Zijn Bloed kome over ons en ons ge- Slacht." Ook zijn er kringen, die den nieuwen „Bijbel" Van Duitschland „Mein Kampf" daarbij citee- ren en herinneren aan het woord van Adolf hitler, hoe alleen het feit, dat de Joden door öe eeuwen heen vervolgd worden, reeds gelden •boet als een bewijs van Gods vloek. Talrijk zijn de geschriften, gepubliceerd door z-g. theologische kringen, welke een uitgespro ken anti-semietischen geest ademen. Deze soort bteratuur is des te gevaarlijker, daar zij veelal 'h handen komt van argeloozen, die op een 'bvaalspoor gebracht door het kerkelijke karak ter, dat deze geschriften dragen, dit geestelijk vergif in zich opnemen en doordat zij zich door be lectuur dezer geschriften een verkeerde voor stelling vormen van de Joden en het Oude Testament, onbewust hun Christendom in ge- vaar brengen. De door de beste autoriteiten der anthropo- '°gie als onwetenschappelijk gebrandmerkte bassentheorie richt zich in facto niet tegen de boden alleen, maar ook tegen het Christen- bom, dat uit het Jodendom voortgekomen is. In het boek „Het Christendom bedreigd" Protesteeren tal van geleerden, waarvan velen €en Europeesche vermaardheid bezitten, tegen sten aanval van het nationaal-socialisme op de kostbaarste geestelijke bezittingen der be schaafde wereld. Doch onverdroten gaat men 'h het Derde Rijk voort, geschriften te publi ceren, die het Christendom bestrijden. Men veronderstelle niet, dat deze actie niet be goedkeuring der Hitler-regeering wegdraagt, bboor mij ligt een brochure van 46 bladzijden bruks, geschreven door E. K. Heidemann: „Was ber Christ vom Christentum nicht weiss". Dit Geschriftje verscheen te Wittingen bij de uit- Severy van Dr. Onno Buurman. De schrijver 's een volgeling van Ludendorff. Hij wendt zich ki deze brochure op scherpe wijze tegen den bijbel en in het bijzonder tegen den persoon Van Jezus. Het merkwaardige nu is, dat op het titelblad van dit smaadschrift de volgende verklaring staat gedrukt, afgegeven door de "Reichsstelle zur Pörderung des deutschen Schrifttums", gedateerd 17 September 1935, lui- bende: een heldere, zakelijke en, wat veel waard ls, voor iedereen begrijpelijke uiteenzetting van ket essentieele van het Christendom, zonder theologische terminologie. De schrijver heeft Gelijk, dat demeeste menschen het Christen- bom, hun geloof, in het geheel niet kennen, kajn poging om tot nadenken op te wekken, kan bPen succes toewenschen. Deze brochure, welke op zeer groote schaal Verspreid wordt, geeft een duidelijk beeld van be wijze, waarop het Duitsche volk tegen de Christelijke religie wordt opgehitst. Het komt mij voor, dat het nuttig is, de lezers, die zich voor het geestelijk leven inte- Csseeren en door hun politieke gezindheid ge- a°ht mogen worden, tot de bestrijders van het Pationaal-socialisme te behooren, kennis te boen nemen van de methoden, welke een groote Groep Nazi's bezigt om den weg te bereiden v°or den terugkeer van het Heidendom, dat zij, 00i zijn Germaansch wezen, boven het Chris tendom stellen. Heidemann wijst er op, hoe de Duitschers ten tijde, dat de eerste zendelingen naar Duitschland kwamen, op een hoogen trap van ouitureele ontwikkeling stonden. Hun geloof was Gebaseerd op het helden-element in den Prensch, op trouw en oprechtheid. Hij poneert de stelling, dat de Germanen slechts door list en, nadat de volksleiders om- Gekocht waren, tot het Christendom bekeerd Werden en dat het Christelijk geloof beschouwd tPoet worden als een indringer in het cultu rele leven der Germanen. Het Christendom, zoo schrijft Heidemann, heeft den Duitschers niet de verlossing ge bracht, het werd voor hen een slavernij. Zij hebben zich aan deze boeien gewend en voelen be ketenen niet meer, omdat zij ermede ge- horen worden. Dientengevolge schrikt de Duit scher van onzen tijd terug voor de gedachte, bat hij een leven van eer, trouw en zedelijk heid leiden kan, zonder het Christendom. ten opzichte der Katholieken kennen, zullen niet verbaasd zijn, te vernemen, dat in dit geschrift ook scherpe uitvallen tegen het Ka tholicisme voorkomen. Zoo herinnert de schrij ver aan het optreden van Luther en zegt daar van, dat Duitsche eerlijkheid Luther dwong, met de vuist op tafel te slaan. De slag wekte de aandacht dar gansehe wereld en maakte de Roomsche Kerk daardoor tot den onverzoen- lijken vijand van het Duitsche volk. De Kerk heft Luther en het Duitsche volk dezen slag nooit vergeven. Het klinkt bijna ironisch, wanneer Heide mann zegt, dat door het optreden van Luther de wereld weer vrijheid van denken verkreeg. Letterlijk schrijft deze nationaal-socialist van het Derde Rijk: „De tegenwoordige Duitscher kan zich er in het geheel geen voorstelling van maken, in welk een dwangbuis de menschen vóór Luther smachtten. Het is voor ons een voudig onbegrijpelijk, dat er een tijd geweest is, dat ieder denken over geloofszaken eenvou dig verboden was en dat hierop de doodstraf stond. Ijverig werd gesnuffeld, of iemand soms kettersche gedachten had en iedere verdenking, welke omtrent een persoon uitgesproken werd, beteekende den brandstapel." De schrijver vergeet daarbij te bedenken, dat zulk een methode juist door de tegenwoor dige leiders van het Duitsche volk gevolgd wordt. Het stuit mij tegen de borst, uit Heide- mann's brochure alle godslasterlijke uitspraken te citeeren om het anti-religieuze karakter daarvan aan te toonen. Ik zal mij dan ook met betrekking tot deze materie tot het aller uiterste beperken. „Nooit is de twijfel ingeslapen, aldus Heide mann, of de God van den Bijbel wel de God van de Duitschers kan zijn. Hij beantwoordt naar de gevoelens der Duitschers niet aan de eischen van onfeilbaarheid, volkomenheid en goddelijkheid. Zijn er zelfs niet menschen, die beter zijn?" „Veelvuldig wordt de vraag gesteld, of het niet beter is, het Oude Testament te laten vallen en slechts het Nieuwe Testament als grondslag voor het Christendom te erkennen. Het feit, dat zulk een vraag gesteld kan wor den, geeft te denken, aldus gaat Heidemann voort. Waar men de Joden herkend heeft en dienovereenkomstig behandeld, is het onbegrij pelijk dat men, terwijl de Joden verdreven worden, de geschiedenis van hun stam, hetgeen het Oude Testament in dezen is, als „Heilige Schrift" zou behouden. De schrijver geeft toe, dat dit probleem niet zoo gemakkelijk op te lossen is, daar met het Oude het Nieuwe Tes tament staat of valt. Gods Woord is in de ge schiedenis van den Joodschen stam ingevloch ten. Want, zooals bekend, verscheen God zeer vaak bij de Joden. Weliswaar niet bij alle Jo den, doch slechts bij koningen en prominenten, waardoor Hij zich niet zeer sociaal toont, en een enkele maal ook bij den kleinen man, maar alleen dan, wanneer hij hem als werktuig wil de gebruiken. Het is jammer, dat Hij deze methode ook niet in latere eeuwen gevolgd heeft, ofschoon toch de zonde inmiddels door den dood, dien Jezus als zoenoffer geleden heeft, van den mensch genomen zou zijn en het voor een God toch een minder zwaar besluit moest zijn, na de verzoening met de menschen te verkeeren. Het is een feit, dat God later niet meer verschenen is. Zou men dus het Oude Testament op zijde schuiven, dan zou er van de directe woorden Gods geen enkele over blijven. Het Godsbegrip van het Christendom zou daarmede vallen, want ook dit is geheel alleen in het Oude Testament door de Joden opgesteld." Heidemann verwijt vervolgens aan het Chris tendom, dat het zich ervan bewust is, dat de God, dien het den geloovigen aanbiedt, voor de Duitschers ongeschikt is, omdat Hij te Joodsch is, doch dat het desondanks voort gaat een voor Duitsch gebruik gereed gemaakte Godheid te propageeren. „Wat de Kerk hier doet, aldus concludeert hij, is het bedrijven van afgodendienst." God niet dienen beteekent echter, hen die van de Kerk profiteeren, broodeloos maken. Toegeven, dat hier eigenlijk een nieuwe God aangebeden wordt, zou het einde der Kerk zijn. Maar de Kerk wil leven, goed leven en heerschen. Op een wijze, die ieder denkend mensch tegen de borst moet stuiten, gaat Heidemann dan voort met een aanval op de Katholieken. Van de katholieke geestelijken zegt hij: Duitschers, ziet den vijand en herkent hem! Hij staat mid den in Duitschland en overal in de wereld. Waar maar een kerkelijke beambte staat, daar staat een vijand! Door dergelijke uitlatingen toont Heidemann onweerspreekbaar aan, dan het doel der Luden- dorff-beweging is, de nationaal-socialistische revolutie ook op religieus terrein te voltrek ken. Het spreekt van zelf, dat, wanneer, volgens Heidemann, de Duitscher zich op het stand punt stelt, dat de God van den Bijbel het Duit sche volk nooit bevallen heeft en het daarom nooit zalig zal kunnen maken, ook de evan- gelieën als onbetrouwbaar voorgesteld worden. Hij wijst er op, dat de evangelieën op ver schillende punten elkaar tegenspreken. Des ondanks spreekt de Christelijke Kerk van hen als van de eeuwige waarheid. De Duitscher zou deze geschriften liever als onwaar qualificeeren. Ook verzet de schrijver zich er tegen, dat men Jezus een arischen vader zou willen toeschrij ven om hem zelf in de arische gemeenschap op te nemen. Er zijn er namelijk, die beweren, dat cie vader van Jezus een Romeinsch soldaat geweest zou zijn. Woordelijk staat in dit ge schrift hieromtrent: „Het is nauwelijks aan te nemen, dat de bijbelgod van het uitverkoren volk een echte nationale God een spruit uit het volk der Romeinen, dat met zijn volk op voet van vijandschap verkeerde, er toe be stemmen zou, de menschelijke vader van den Gocls zoon van dit uitverkooren volk te zijn. De Jodengod heeft buitenechtelijke betrekkingen van Jodendochters met vreemden zoo uitdruk kelijk verboden, dat het wederom een Godslas tering is te beweren, dat hij 'n zoon, gesproten uit een dergelijke verboden verbintenis, boven alle zonen van zuiver bloed der Joden voor getrokken heeft en tot zijn zoon gemaakt. Dat gaat eenvoudig niet, ook niet wanneer het de eenige mogelijkheid is om Jezus als niet-Joocl voor te stellen en daarmede den instinctmatigen afkeer van zijn persoon als Jood in Duitsch land af te wenden. Neen, Jezus, indien hij werkelijk geleefd heeft, hetgeen door velen nog betwijfeld wordt was een Jood. Daar over valt niet te discussieeren." Heidemann stelt zich hierbij rechtstreeks tegenover Göbbels, die in zijn „Michael" de stel ling verkondigt: „Jezus kan onmogelijk een Jood geweest zijn. Dat hoef ik niet wetenschap pelijk te bewijzen, dat is zoo." Uit het hierboven weergegevene blijkt af doende, hoezeer het Duitsche volk door c>s Nazi's op dwaalwegen gevoerd wordt, die tot het Heidendom leiden moeten. Wij kunnen onze oogen niet sluiten voor deze feiten. Doen wij dit wel, clan treft ons ook de schuld, wanneer een volk van millioenen zielen geestelijk ver loren gaat. Van kerkelijke zijde wordt reeds in Duitschland een illegale propaganda gevoerd. Of deze illegale propaganda voldoende zal zijn om het Duitsche volk voor het Heidendom te behoeden, staat te bezien. Buiten Duitschland is het de taak van allen, voor wie het gees telijk leven nog iets beteekent er voor te waken, dat de kiemen van het geestelijk vergif, dat zich in het Duitsche volk ge boord heeft, geen vat krijgen in de landen, waar het nationaal-socialisme nog geen wortel ge schoten heeft. Deze eenvoudige brochure leert ons afdoende, dat het meest universeele, de Godsdienst gebaseerd op den Bijbel, niet veilig is bij het nationaal-socialisme, dat om der wille van een leuze, alles binnen het enge keurslijf van zijn programma wil persen. Een uitgezochte film voor dit seizoen, voor deze temperatuur, een film als een vacantiereis, naar een rustig dorp, ergens in een mooie, lieflijke streek, waar men een oogenblik wordt opgenomen in de lan delijke sfeer, om als gevolg daarvan deel te hebben aan al de genoeglijke herrie en óók aan de zonnige idyllen rondom een welgedaan varken, genaamd Jolanthe. Een gezellig filmverhaal, frisch en spontaan, waar men, juist bij deze hitte, oprecht ple- n het werkje van den onlangs overleden Engelschen physioloog Haldane: „The phi losophical Basis of Biology" vindt men een uitstekende samenvatting van de resultaten der nieuwere ademhalingsphysiologie, zooals die voor een deel onder zijn leiding werden ver kregen. Omdat de beschreven onderzoekingen een voorbeeld vormen van echt „biologisch" onderzoek, dat van meet af aan rekening houdt met het doelmatig verband tusschen de feiten, zal het den lezer kunnen interesseeren hierover iets meer te vernemen. Het is bekend genoeg dat ons lichaam zuur stof noodig heeft voor de langzame verbran ding van ons voedsel, welke in alle cellen plaats vindt. Deze zuurstof wordt in de lon gen opgenomen door het bloed, en later in de haarvaten aan de weefsels afgestaan. Tevens neemt dan het bloed het koolzuurgas op dat bij de voedselverbranding ontstond, om dit in de long-en weer af te geven. Het zuurstofbindend vermogen van het bloed berust op de aanwezigheid der haemoglobine of roode bloedkleurstof, die in opgelosten toestand besloten is binnen den wand der roode bloed lichaampjes. Dezelfde kleurstof is ook werk zaam bij het opnemen van het koolzuur gas, hoewel daarbij ook de zouten uit het bloed een voorname rol spelen. Zuurstofopna me en koolzuurafgifte in de long versterken daarbij elkaar, evenals de omgekeerde proces sen in de weefsels; reeds hier vinden wij dus een duidelijk voorbeeld van een doelmatige „coördinatie" van verschillende processen in het lichaam. Zulk een coördinatie of samenwerking nu vindt men eveneens tusschen vele andere ver schijnselen der ademhaling, welke onderling zeer fijn zijn afgestemd. Dat dit het geval moet zijn, wordt duidelijk, als men bedenkt hoe het zuurstofgehalte in het bloed constant wordt gehouden op ongeveer 14 procent, hetkoolzuur- gehalte op ongeveer 5.6 procent. Dit nu zou onmogelijk zijn wanneer daarvoor geen bijzon dere regelingen aanwezig waren. Want alle ver meerdering van arbeidsverrichtingen, zoowel der uitwendige als der inwendige, die in de or ganen plaats vinden, brengt met zich mee een verhoogde zuurstofopnarpe en koolzuurafgifte. Wil dus het gehalte aan deze'gassen in 't bloed en de weefsels ongeveer constant blijven, dan moet geregeld elk teveel daarvan worden ver wijderd en elk gebrek daaraan worden aange vuld. Dat ons lichaam hierbij soms voor moei lijke opgaven komt te staan wordt duidelijk als men bedenkt dat de voedselverbranding (en dus ook de gaswisseling) in de weefsels bij iemand die zwaren arbeid verricht tienmaal grooter kan zijn dan bij iemand die in rust is. Het voornaamste middel ter regeling van het gasgehalte in het bloed is de zoogenaamde longventilatie, welke berust op het vermogen der longen, om door versterking of verzwak king, versnelling of vertraging der ademha lingsbewegingen de gaswisseling te regelen. Het bestaan van zulk een regeling blijkt duidelijk uit het sneller en dieper ademen van iemand die hard geloopen heeft; aldus wordt dan aan de vergroote behoefte aan zuurstof voldaan, terwijl eveneens het meerdere koolzuurgas wordt verwijderd. Het omgekeerde effect treedt op wanneer men, rustig in een stoel gezeten, een tijd lang snel en diep ademt. Het bloed bevat dan op een gegeven oogenblik te veel zuurstof en te weinig koolzuurgas; nu stokt öe adem, totdat het gasgehalte in het bloed weer normaal is geworden. Deze regeling der ademhaling is een zooge- naariide reflectorische. Het' onderzoek heeft namelijk geleerd dat de bewegingen der longen worden opgewekt vanuit een bepaald zenuw centrum, dat is gelegen in 't „verlengde merg" hetwelk de verbinding tusschen hersenen en ruggemerg vormt. Het bedoelde „ademcen- trum" wordt tot groote activiteit opgewekt zoodra het koolzuurgehalte in het bloed stijgt tot boven 5.6 procent, en vermindert zijn wer king als het koolzuurgehalte daalt tot onder het gewone peil. In het eerste geval wordt dus de ademhaling versterkt, in het tweede geval verminderd, wat geheel overeenstemt met de boven vermelde verschijnselen. Merkwaardig is het ook om na te gaan hoe ons lichaam zich gedraagt in omstandigheden welke de beschreven regeling dreigen te ver storen. Geeft men bijvoorbeeld iemand zuivere zuurstof te ademen, dan wordt de ademhaling slechts weinig verminderd. Want in dit geval zal het zuurstofgehalte in het bloed wel iets stijgen, maar het koolzuurgehalte slechts wei nig verminderen omdat dit laatste afhangt van de weefselverbranding, welke gewoon doorgaat. De prikkel voor de longbewegingen blijft dus gewoon doorwerken. Wel blijkt dat de bloed stroom in de weefsels wordt verminderd als een aanpassing aan den vergrooten zuurstof- aanvoer. Het lichaam streeft ook in dit geval dus naar herstel der normale verhoudingen. Practisch van meer belang is de studie der ademhaling in een omgeving met een zuurstof gehalte, dat kleiner is dan dat der gewone ademlucht. Want bergbeklimmers en bewoners van hooggelegen plaatsen zullen met deze om standigheden geregeld te doen hebben. Het lichaam komt dan voor geheel eigenaardige moeilijkheden te staan. Eenerzij ds zal het bloed minder zuurstof kunnen opnemen, en ander zijds zal als gevolg daarvan de verbranding af nemen, zoodat ook het koolzuurgehalte in het bloed daalt. Het ademcentrum wordt dus maar zwak geprikkeld, terwijl er toch zuurstofge brek in het lichaam heerscht; het eindresul taat is dan ook dat het bloed doorloopend te weinig zuurstof bevat. Het gevolg daarvan is duizeligheid, en vaak zelfs bewusteloosheid. Dat hier inderdaad het verminderde koolzuur gehalte een rol speelt blijkt uit het fei, dat de ademhaling sterker wordt als men in dit geval koolzuurgas aan de ademlucht toevoegt. Bij langer verblijf op groote hoogten past het lichaam zich echter weer aan, en treedt öe zoogenaamde „acclimatisatie" op. Terwij iemand die snel stijgt tot boven 3000 meter hoogte al duidelijke verschijnselen van berg- ziekte vertoont, kan men na de acclimatisatie gedurende langeren tijd op meer dan 6000 me ter hoogte verblijven, zonder dat ziektevei- schijnselen worden waargenomen. Deze aanpassing wordt op verschillende wi;- zen bereikt. Vooreerst stijgt het gehalte aan roode bloedkleurstof, zoodat het bloed meer zuurstof gaat opnemen. Parallel hiermee gaan veranderingen in het roode beenmerg, waar de roode bloedlichaampjes worden gevormd, zoo dat dit thans in staat is meer daarvan te pro- duceeren en het gehalte aan haemoglobine daarin te verhoogen. Verder blijkt dat de sa menstelling der urine verandert, omdat deze thans minder zuur en meer alkali gaat bevat ten. Ook dit is een doelmatige regeling^ Wam als de nieren meer alkali afscheiden, stijgt het zuurgehalte van het bloed, en dit verschijnsel heeft hetzelfde effect als een vermeerdering van het koolzuurgehalte: versterking der adem haling treedt op. Ten slotte blijkt dat de wand der zoogenaam de longblaasjes, de fijnste vertakkingen der ademwegen, die zich anders passief gedraagt ten opzichte der gaswisseling, nu begint met actief zuurstof uit de longlucht naar het bloed te pompen. Dit is tenminste de meening van Haldane, die er op wijst, dat zonder de genoem de actieve medewerking van den wand der longblaasjes de acclimatisatie onmogelijk zou zijn. Hij baseert deze opvatting op de resulta ten van de studie der ademhaling tijdens een der Mount Everest-expedities, en tijdens een beklimming van het Rotsgebergte waaraan hij zelf deelnam en waarbij vele proefnemingen werden verricht. In elk geval blijkt uit de beschreven resul taten der ademhalingsphysiologie duidelijk, dat hier vele processen in harmonische ordening samenwerken, en dat deze ordening geen star- machinale is, maar op soepele wijze zich aan past aan veranderde omstandigheden. Als het doel waarop alles ten slotte is gericht moet worden beschouwd de instandhouding van het leven. Deze gedachte wordt door Haldane aan het slot van zijn beschrijving der ademhalings- processen aldus uitgedrukt: „De normaliteit in de samenstelling van net bloed is slechts één aspect van een geheel eigen normaliteit, welke meer algemeen in het leven van een organisme tot uiting komt, en waardoor de samenhang en zelfhandhaving tot één geheel ontstaat." M- B- zier aan heeft en dat dus een gang naar het filmtheater alleszins loont. Jolanthe dan is het varken van boer Lamp ken, een pracht van een zeug, welke meerdere bekroningen verwierf en dan ook na de laat ste veetentoonstelling met muziek en een eere escorte van de ruiters van het dorp wordt in gehaald. In één moeite door doen ook de nieu we onderwijzer en de nieuwe veldwachter hun entree. De feestvreugde wordt verstoord door het optreden van den deurwaarder, die beslag legt op Jolanthe, omdat haar baas, de oude boer, principieel weigerachtig is zijn belasting te betalen. Als Jolanthe publiek wordt geveild is heel het dorp solidair. Men blokkeert de toegangs wegen en doet de koopers omkeeren, zoodat de deurwaarder en de veldwachter eenzaam met Jolanthe zitten te wachten tot eindelijk cte dorpsfanfare en de boerenruiters een eere rondje om hen maken. Jolanthe wordt in het spuithuisje opgeslo ten, maar 's avonds als een ruiterfeest wordt gegeven, en heel het dorp bij zang en dans bij een is, beramen de boeren een plan om Jo lanthe te bevrijden en te verdonkeremanen. In middels is een idylle gegroeid tusschen enkele dorpsschoonen, den jongen molenaar Boenjes en den dorpsschoolmeester. Ook hierbij speelt Jolanthe onbewust een rol. De ontknooping van heel de historie komt pas den volgenden avond, wanneer het heele gezelschap aan een feestelijken maaltijd is ver- eenigd, waarbij de ingewijden meenen, dat zij de heimelijk geslachte Jolanthe verorberen. Plots verschijnt de dorpsveldwachter, die de Verdwijning van Jolanthe uit het spuithuisje heeft ontdekt. Het dreigt er een oogenblik lee- lijk voor de complottanten uit te zien, maar de dochter van boer Lampken haalt dan rus tig het bewijs te voorschijn, dat zij de belasting heeft betaald en de kwestie al lang uit de we reld is. Van de feesttafel, waar nu ook de veld wachter aanschikt, staan twee verloofde paar tjes op. En in den stal zit, onherkenbaar met zwart geverfden kop, Jolanthe, die toch het heele drama heeft overleefd. Twee prachtige typen spelen nog een rol in dit kostelijk filmgebeuren: de lacherige boe renmeid Stine (Carla Löck) en de meesterlijk gecreërde knecht Hinnerick (Fritz Hooptz). Voor kinderen is het geheel geen kost, maar ouderen kunnen er zich uitstekend bij ver maken. Harry Piel, de beroemde, is naai\ de wil dernis afgedwaald. Hij heeft de stoffige steden, waar hij in vroegere jaren zijn avonturen placht te beleven op den rand van het dak of op andere ongewone plaatsen, ver laten en hij leeft nu mogen we althans de film gelooven in cle oerwouden, die voor den tevreden Harry een paradijs vormen. Hij heeft olifanten een groote dosis beschaving bijgebracht en de goede dieren helpen hen met enthousiasme bij den aanleg van katoen plantages. Hij heeft een aap als huisknecht aangesteld en het is een lust den knappen ba viaan borden te zien wasschen of tafels te zien dekken. Vercter heeft hij een kakatoe, een paard en een tijger tot zijn beschikking, zoo dat het aardsch bestaan van den heer Piel vol schoonheid en vreugde is en de aanwezigheid van den vlindervangenden professor Paul Henckels en ekens lieftallig dochtertje nog slechts die vreugde kunnen vergrooten. Harry Piel dus is met huid en haar ver kocht aan de wildernis, die hem steeds maar roept en hij voelt er werkelijk niets voor om de apen in den steek te laten voor een we reld waar men radio heeft en bioscopen. Doch op een kwaden dag komt men hem aan die wereld herinneren. De wildernis, die aan zee ligt, krijgt bezoek van een uitgebreid gezelschap, grootendeels bestaande uit kenne lijk onnutte leden der maatschappij. De jon gemannen dragen witte costumes en tropen helmen en ze verdeelen hun tijd tusschen dan sen en spelen. De jongedames houden de jon gemannen gezelschap. De voornaamste jonge dame, Diana geheeten, ziet den wilden Harry Piel en ze probeert hem te vangen, zeer tot ongenoegen van de professorsdochter. Diana begeeft zich, terwijl de anderen dansen, in de wildernis en ze laat zich alles verklaren door den gids Piel, die het bezoek wel op prijs stelt en het meisje per olifant naar huis brengt. Doch behalve Diana, zijn er nog enkele lieden de wildernis ingetrokken, waaronder een zeer onsympathiek man, die een heiligen stier doodt en daardoor de wraak van de wilden over zich afroept. De wilden, die Harry Piel voor den schuldige aanzien, breken los en probeeren den jungle-koning te dooden, maar Harry wordt door een tijger gered. De slechte man wil den tijger dooden, doch dit heeft een opstand onder de dieren tenge volge. Olifanten, stieren, buffels, apen, alle die ren van de wildernis rennen door de bosschen. Het kamp der blanken wordt verwoest en al leen door de goede zorgen van Harry Piel kunnen de schoone juffrouw en haar gezellen aan den vertrappingsdood ontkomen. Wel tracht men den heer Piel mee te lok ken naar wat men de beschaving noemt, maar één blik op den olifant, den aap, de kakatoe, en het meisje doet zijn besluit vaststaan. Hij blijft in de wildernis en hoopt nog gelukkiger te worden dan hij reeds was. En de profes sorsdochter zal trachten deze hoop te ver vullen. De film is zeer spannend en sensationeel. Voor liefhebbers om van te genieten! Voor wie den voortgang van het befaamde Marsman-conflict in de Leidsche Maat schappij der Nederlanösche Letterkunde gevolgd hebben, was het niet twijfelachtig, of de Commissie voor Schoone Letteren zou haar advies van het vorige jaar herhalen en, nu de Wet gewijzigd is, gebruik maken van de thans voor het eerst toe- - gestane gelegen heid de jaarlijk- sche vergadering te doen beslissen ten gunste van den dichter, wiens be kroning het vorige jaar door het Be stuur geweigerd werd. Hoewel niet zonder een hoofde lijke stemming, die nog eenigszins, maar verzwakt, de spanning der ge moederen deed ge voelen, kwam het advies van de commissie thans met glans er door, .omdat het Bestuur mede gunstig had geadviseerd. Zoo is dan Marsman thans tóch bekroond, en werden dus van de meest officieeele zijde, welke ons land op dit stuk kent, zijne verdiensten voor de Nederlandsche letterkunde van den nieuwen tijd erkend. De verdiensten zijn veelzijdig. Marsman is om te beginnen de dichter, die het sterkst het élan van de jongere beweging in de literatuur heeft aangewakkerd. Hij is de criticus, die in korte felle uitspraken het werk zijner tijdge- nooten karakteriseerde en gezaghebbend schiftte. Hij is de aestheticus van het vitalis me, die geen systematische schoonheidsleer ont wierp, doch de schoonheidswaardeering sterk beïnvloedde door zijn theoretische betoogen over den samenhang van leven en kunst. Over won hij het simplisme der levenskritiek, hij stelde anderzijds de „bewogen persoonlijkheid" als voorwaarde tot de „creatieve daad," zooals de termen luidden, die in de debatten omtrent dit onderwerp het meest gebezigd werden. Als prozaschrijver heeft Marsman niet dezelfde be- teekenis, maar hier bestreed hij het Holland- sche realisme ten gunste eener scherper weer gave van de werkelijkheid, die tegelijkertijd .zakelijk" en „seelisch" zou zijn. Hij vocht voor het „Europeesche peil" in de Nederland sche romankunst en voor de doorleefde actua liteit tegen de rust in „den schommelstoel der historie." Gevraagd naar zijn ambacht, heeft hij, jaren geleden, eens geantwoord: „asceet en quaeru- lant." De aardigheid was juist. Marsman heeft, trots alle begeesterend élan, een fijne zelfbe perking toegepast, en toch gevochten met een hevigheid, die soms verbaasde, en die klaar blijkelijk ergernis gaf. Het is merkwaardig, dat Marsman, die met zooveel vurigheid de „quaes- tie van de generatie" stelde, en die zoo weinig behoefte gevoelde aan traditionalisme of zelfs maar aan historiekennis bij de beoefening der fraaie letteren, toch zoo heftig kon te keer gaan, indien de eer der Nederlandsche letter kunde werd te kort gedaan. Hij schreef dan geen scheldproza a la Van Deyssel, maar kor te, verbeten uitvallen, sarcastische afweer- artikelen, vlijmend, soms bijna gemeen. De bij drage, waarover al de ruzie geweest - is, was zulk een blindelings verrichte aanval, in wezen een verdediging der „generatie." In de poëzie van Marsman vindt men, zonder die woede, sdms een blindelingsche felheid van dezelfde kracht, maar ze zuiverde zich allengs tot een meer bezonnen, tragisch levensbesef. De verschijning van Marsman's eerste dicht bundel „Verzen", is een datum geweest in Jong Hollands literatuur. Geen jongere zal dezen datum vergeten. Het roode boekje, dik zwart bedrukt, ging van hand tot hand. Ieder een kende het van buiten. Het deed een nieuwe verstechniek, een nieuwe „levenstech niek" als men dat zeggen mag ontstaan. Het legde verband tusschen de Hollanasche jongeren-beweging en de poëzie der beste Duit schers: Rilke, Trakl, de nieuw-ontdekte Höl- derlin' en het maakte, na de actie van „Het Getij", die voorbereidend was geweest, ruim baan voor de groep van „De Vrije Bladen" Ook op de katholieke letteren had het zijn weerslag. Het verscheen één jaar voor De Ge meenschap, tot wier vriendengroep Marsman sedert de oprichting van het maandblad, waar aan hij ook meermalen medewerkte, behoort. In de z.g. aesthetische zuiverings-actie van De Gemeenschap waren de inzichten van Mars man soms beslissend. Er ontstond, typisch ken merk eener nieuwe beweging, een nieuwe waar- deeringsschaal. Gerard Bruning, persoonlijk met Marsman bevriend, voelde contact met be paalde kanten van de Fransche poëzie, welke hij kende en verdedigde hartstochtelijk de kunst als levensbelijdenis, dus de kunst van Baudelaire boven de kunst van de Pamassiens, de symbolisten en de decadenten. De verschijning van „Paradise Regained", Marsman tweeden bundel, bood gelegenheid tot confrontatie van de beginselen met de prac- tijk. Er werd zwaar geëssayeerd in die dagen, en met hartstocht volgden de essayisten de ont wikkeling van den dichter, wiens werk zoo vi taal den stoot had gegeven tot een vernieu wing van de Nederlandsche poëzie. Men be speurde een vermindering der spankracht. Marsman werd deswege zelfs „dood" verklaard in die vonnisgretige dagen, maar in werkelijk heid vond hij een nieuw dichterlijk principe, dat in „Witte Vrouwen" en „Porta Nigra" tot zijn recht komt en dat de vitale reactie ver bindt aan de mentale bezinning op de wagen van leven en dood. Gedichten als „De Bruid of „Breeros" zijn karakteristiek voor dezen overgang van het felle zinnenleven naar een meer bezonken geestesleven als bron der dich terlijke inspiratie. Toen „Porta Nigra" dan ook verscheen, sloot Marsman een periode van zijn ontwikkeling af, en was het oogenblik aangebroken om zijn ver diensten te erkenhen. Het werd om de be kende reden vertraagd. Nu het toch gekomen is, zal dit de liefhebbers van de dichtkunst verheugen, want werd in andere dichters, ais J. Slauerhoff en Jan Engelman, reeds het ta lent der jongere generatie officieel erkend, door Marsman te bekronen, zet men als het ware voorop, dat het beginsel der jongere gene ratie erkenning verdient. Zulke erkenning be hoeft niet kritiekloos te zijn, wanneer ze er maar is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9