Onze buurman in den Stillen Oceaan
it de missie op Borneo
Brand! Brand!
Een korte operatie
Een millionnair, die
arm sterven wil
ZONDAG 28 JUNI 1936
pp
imm
Zakenlieden, die in het land van de rijzende zon reclame willen maken, laten groote
plakkaten langs de straten dragen, waarbij een paukenist en een trommelslager
pogen de aandacht op de biljetten te vestigen
HET ENGELAND VAN
AZIË
4 4
Japansche ajgoden zijn vertoornd en vragen talrijke ofjers
Japansche tooneelspelers
Tempellantaarns aan een Japanschen meer oever
HET LA
VAN DE RUZENDE ZON
Japan is de spil waarom de politiek van het
Oosten draait. In steeds toenemende mate
komt het Rijk van de oude Samoerai's
naar den voorgrond. Het is het land dat aan
gewezen is in den Stillen Oceaan de positie
in te nemen, die Engeland in het Westen had;
het land dat onze buurman in het gebied van
Australazië is; het land waarvan wij Neder
landers dus wel eens iets meer mogen weten.
E wie er reeds kennis mee maakte, zal zich
nog wel herinneren de uitingen van dit vroo-
lijk volk, dat zoo genoeglijk glijdt van feest
tot fees, ter eere van zijn tallooze tempels en
goden en dat de oude zonnefeesten der Chinee-
zen wist om te werken tot blijde dagen voor zijn
aardig kroost. Wie, die in Japan gewoond heeft,,
ziet niet voor zijn oogen weer die fijne poppen
van het meisjesfeest, zorgvuldig in rijen opge
steld, of ziet niet weer die slanke karpers in de
blauwe lucht, ter eere van de kleine jongens,
sierlijk zwevend in den voorjaarswind? Wie
hoort niet weer het rhythmisch kloppen in de
tempels bij het begeleiden van het gebed, of
ziet de scharen niet weer dansend voortgaan
met der goden baldakijn
Evenals Australië was Japan in het midden
der vijftiende eeuw nog onbekend in het weste
lijk halfrond van den aardbol; geen enkele
Europeaan had er ooit voet aan wal gezet.
Met Korea en China was het Land der Rij
zende Zon reeds sedert eeuwen in aanraking;
zelfs heeft het de Luchu- en Bonin-eilanden
eerst later ontdekt, evenals het eerst in de
zeventiende eeuw vasten voet kreeg op het
eiland Formosa.
In den loop zijner reeds zoo oude geschiede
nis had Japan bijna nooit vrede gekend. Zijn
eerste keizers hadden eeuwenlang tegen de
wilde oorspronkelijke bewoners van het land
moeten kampen en daarna voor de handhaving
van hun gezag.
De beroemde Venetiaansche reiziger Marco
Polo was aan het hof te Peking in de jaren
dat Kublai Khan tevergeefs zijn Armada's
(12471281) naar Kyushu had gezonden. Hij
kon eenige vage berichten naar zijn vaderland
sturen over dit geheimzinnige land. Vasco de
Gama was door den koning van Portugal met
een vloot uitgezonden om zijn gebied uit te
breiden. Tengevolge van een schipbreuk werd
het rijk van den Mikado in 1542 ontdekt door
een avonturier, Fernam Mendez Pinto, bijge-
naam-i de „koning der leugenaars". Hij werd er
door den Daimyo van Oita vriendschappelijk
ontvangen en de Portugeezen knoopten er
handelsbetrekkingen aan.
De Japanners, die nog nooit een ontploffings
wapen hadden gezien, waren verbaasd over het
lontgeweer der Portugeezen. Het hoofd der
„zuidelijke barbaren" of Nambanjin leerden aan
de Japanners het gebruik van vuurwapenen en
schonk hun drie geweren met munitie, welke
naar den Daimyo Shimazu Yoshihisa werden
gebracht en door dezen aan den Shogun over
geleverd. Deze harquebuses of vuurroeren wer
den weldra bij duizenden nagemaakt en er was
geen stad of dorp meer in het keizerrijk waar
deze vuurwapenen niet werden gevonden. Zij
bleven in gebruik tot in het midden der vorige
eeuw, toen de reorganisaT ie van het leger meer
moderne geweren invoerde.
Pinto, op zijn reis naar Kagoshima, genas en
kele zieken, wart zijn. invloed aan het hof deed
stijgen. Spaansche en Portugeesche kooplieden
volgden hem heel spoedig en na de komst in
1549 van den H. Franciscus Xaverius, die zich
den naam verwierf van Apostel van Japan,
die ook oost-lndië had bezocht, volgden nog
vele missionarissen, die veel succes oogstten.
De heilige missie-apostel schreef in een zijner
eerste brieven over het karakter der Japanners:
„Ik geloof niet dat er onder de barbaarsche
volken ee enkel wordt gevonden, dat meer na
tuurlijke goedheid bezit dan dat van Japan.
Zij beschikken over een wonderbaarlijke gevat
heid om te herkennen wat goed en eerlijk is
en zijn uiterst begeerig om te leeren."
De wreede Nobunaga (15341582) die duizen
den Boeddhistische monniken en tempels te
vuur en te zwaard verdelgde, had eerbied voor
de paters missionarissen, voor den moed hun
ner overtuiging, voor hun broederlijke liefde,
voor de fierheid van hun karakter en de trouw
tot in den dood aan hun geloof. Hij liet voor
de Jezuïeten kerken bouwen te Kyoto en te
Azuchi bij het Biwameer, benevens een semi-
Als poppen zien de kleine Japannertjes
eruit, die zich hier in het zonnetje baden
narie. Ongeveer één derde eeuw na hun komst
werd het aantal Christenen in Japan op
300.000 geschat. In 1573 werd Nagasaki zelfs
een christelijke stad. In deze haven konden
de grootste schepen dér Portugeezen ankeren
en zij verkregen van Prins Omura een concessie
met recht van jurisdictie in deze stad, die
door hun handel en scheepvaart zeer welvarend
werd. Christenkerken werden er gebouwd, soms
op het terrein van Boeddhistische tempels, die
daarvoor werden afgebroken.
In 1582 werd door de prinsen van Omura,
Bungo en Arima een gezantschap naar Z. H.
Paus Gregorius XIII gezonden, die aan de
sociëteit van Jezus het recht schonk om in Ja
pan missiën op te richten.
Hideyoshi koesterde echter argwaan tegen de
christenen en vaardigde in 1587 een edict uit dat
aan alle vreemde godsd'ienstleeraren, op straffe
des doods, beval binnen twintig dagen Japan
te verlaten. Verblijf en handel in de havens
bleef aan de Portugeezen veroorloofd, doch
men verbood hun, vreemde geestelijken mee te
brengen. Drie Jezuïeten en zes Franciscanen,
te Kyoto en Osaha in hechtenis genomen, wer
den in 1593 als de eerste Christen martelaren
te Nagasaki levend verbrand.
Bij de Kaap werd door Hollanders een schip
genomen, waarop brieven werden gevon
den van Moro, den Chef der Portugee
sche Factory te Hirado, waarin déze een plan
voorstelde om het staatsbestuur omver te wer
pen en hulp vroeg van schepen en troepen om
dit uit te voeren. Aan Moro werd het dood
vonnis voltrokken en in 1637 en 1639 werden de
Portugeezen uit Japan verdreven. De Japan
ners deden afstand van alle gelden nog van
de Portugeezen te vorderen, wat op 700.000 taels
of 2.750.000 werd geschat. Een soort van
schadevergoeding dus voor hun verbanning.
Een en ander ging gepaard met meedoogen-
looze verdrukking. Alle propaganda voor den
vreemden godsdienst werd ten strengste ver
boden en alle missionarissen werden uitgedre
ven. De Japanners koesterden gedurende lange
jaren voortdurend vrees voor de vreemdelin
gen, die allen onder den ban werden geplaatst,
terwijl alle havens van het geheele land wer
den gesloten, behalve Nagasaki, waar alleen de
Hollanders handel mochten drijven op Deshi-
ma. Het rijk werd voor iederen vreemdeling
gesloten, en den Japanners op straffe des doods
verboden hun land te verlaten. Geen enkel
Japansch schip mocht zich buitengaats be
geven, en edelman noch soldaat mocht op Des-
hima iets koopen. „Alle vreemde schepen zul
len met hun lading worden verbrand, iedere
man aan boord zal worden gedood."
Duizenden en duizenden Christenen, leden
der „slechte sekte", werden op de gruwelijkste
wijze en onder de meest verfijnde wreedheden
ter dood gebracht. Arima, bij Shimabara ge
legen, werd de plaats van een der meest tragi
sche gebeurtenissen gedurende deze ten deele
ook agrarische opstanden der zeventiende eeuw.
Van de 37.000 mannen, vrouwen en kinderen,
die voor den dood door het zwaard of den hon
ger gespaard bleven, werd aan niemand na
een beleg van 102 dagen en na de bestorming
op 14 April 1638 het leven gelaten. Neder-
landsche kanonnen onder Koekebakker deden
daarbij gedurende vijftien dagen dienst. Als
hoofd der Nederlandsche Factory te Hirado ge
lastte hem de Shogun, de generalissimus, een
schip te zenden „tot onderwerping der op
standelingen". Koekebakker gehoorzaamde,
doch zond spoedig al zijn andere schepen weg,
om niet genoodzaakt te worden nog meer hulp
te verleenen. Door sommigen scherp veroor
deeld, verdedigt von Siebold in dezen den
ambtenaar der Oost-Indische Compagnie als
daartoe door nood gedwongen. Ook David
Murray erkent in zijn Story of Japan, dat „the
help, wich the Dutch rendered in this siege,
exposed them to much vituperation, especially
from the Jesuit historians," doch dat uit de
brieven van Koekebakker duidelijk is geble
ken, dat de Japanners geen hulp vroegen aan
de Nederlanders, doch alleen kanonnen en
tij." :lijk de beschikking over het schip „de Rijp".
Een jaar later werden de Nederlanders zelf van
Hirado verdreven.
Enkele Portugeezen, die in later jaren nog
beproefden te landen, werden onverbiddelijk
ter dood gebracht en evenmin slaagden andere
naties er in op den duur zich in Japan te
nestelen.
Reeds in 1596 was Hideyoshi de meening' toe
gedaan, dat de Europeesche missionarissen fei
telijk spionnen waren
en in 1614 achtte Iye-
yasu zijn edict, waar
door zij uit Japan wer
den verdreven, noodig
voor de veiligheid van
het keizerrijk. De Ja
pansche christenen
werden aan de proef
van het efumi. d.i. het
vertrappen van het
Kruis onderworpen.
Hun werd de keus ge
laten: het k-uis te
vertrappen ol den
dood ondergaan. Het
laatste werd aocr.' de
overgroote meerderheid
gekozen, die met een
glimlach op het gelaat
en een loflied op de
lippen den marteldood
tegemoet ging, hetzij
door ophangen, ont
hoofden, kruisigen,
vierendeelen, levend
verbranden, in „den
put" hangen, hetzij
door van een klip in
gloeiende zwavelbron
nen te worden geworpen.
In zijn „Geschiedenis van Japan" heeft
Kaempfer deze verfoeilijke „plechtigheid" be
schreven, waarbij straat voor straat alle be
woners, huis na huis, werden overgehaald hun
voet op het crucifix te plaatsen om hun afkeer
te kennen te geven van het Christendom.
In 1613 kwamen de Engelschen er onder
Sarris en bleven van 1614 tot 1623 op Hirado,
in dienst van de London East-India Company,
die, gesteund door een brief van koning Jacobus
I, van den Shogun de vrijheid had verkregen
om handel te drijven in alle Japansche havens.
De concurrentie met de Nederlandsch-Oost-
Indische Compagnie konden zij echter niet vol
houden. Hun Factory werd geslóten, na een
verlies te hebben geleden van 480.000. Latere
pogingen tot toelating mochten niet slagen;
zij moesten wachten op de Tractaten in 1855,
1858 en later gesloten. Ook de Franschen wer
den nog in 1849, onder admiraal Cécile, ge
dwongen onverrichterzake weer het ruime sop
te kiezen.
Vele eeuwen wist zich alleen de handel der
Chineezen te handhaven, ofschoon nu
eens tijdens de Mingdynastie door China,
dan door Japan (in 885) en na de aanvallen
van Kublaï Khan in 1281 verboden. Hun handel
was echter gedurende de jaren 1543 tot 1586
door de concurrentie der Portugeezen van wei
nig beteekenis, terwijl hij, evenal.; die der Ne
derlanders te Deshima, onder beperkende be
palingen gedreven werd. De wijk „Tojin
yashiki", hun in Nagasaki aangewezen, w&s niet
veel beter dan een gevangenis. Hun schepen
werden aan een uiterst streng onderzoek onder
worpen en op hun goederen werd 60 pCt. in
voerrecht geheven. Met smokkelaars had men
geen genade. Evenals de Nederlanders kenden
de Chineezen een Compagnie- en een privé-
handel en zij moesten alles leveren aan de
Japansche geldkamer „Kaisho", die er groote
winsten uit haalde, noodig om de verliezen
met den Nederlandschen handel geleden te
dekken. De Chineezen voerden Europeesche wa
ren in, benevens Chineesche producten, in
Japan zeer begeerd, maar niet te verkrijgen. Zij
waren dus voor dit land onmisbaar zoolang de
wereldhandel er nog voor toedeur kwam. Vol
gens von Siebold hadden de Japanners in 1613
met niet minder dan zestien verschillende vol
ken handelsbetrekkingen aangeknoopt. De Ne
derlanders en de Engelschen trachtten in dit
tijdperk van groote handelsactiviteit de hegemo
nie der Spanjaarden en Portugeezen te bre
ken. Enkele tientallen jaren later bleven alleen
de Chineezen, Koreanen en Nederlanders voor
Japan over. In 1609 zond Jan Pietersz. Coen
van uit Batavia een gezantschap naar den
keizer, dat minzaam werd ontvangen. Abra
ham van den Broek en Nicolaas Puyck, twee
Hollandsche kooplieden, ondernamen een tocht
naar Kyoto, waar de Shogun Iyeyasu zetelde,
om hem een brief van Stadhouder Prins Mau-
rits te brengen, benevens vele geschenken.
Als bewijs van de godsdienstige onverdraag
zaamheid van den stadhouder diene deze pas
sus uit den bewusten brief:
„En om hen te belemmeren in al hun po
gingen, hoop ik dat Uwe Keizerlijke Majesteit
goede en zorgvuldige preventieve maatregelen
zal treffen tegen de Jezuïeten, die onder het
mom van godsdienstige heiligheid er naar stre
ven twist en partijstrijd en ten laatste burger
oorlog té brengen in Uw nobel Koninkrijk, door
verandering van religie. En dat alleen om door
elk middel hun doel te bereiken, dat zij nooit
op andere wijze zouden verkrijgen."
Door krasse maatregelen werd ook de „krui
sing van rassen" zooveel mogelijk voorkomen.
(Wat Duitschland dus op het oogenblik wil
is dus niet nieuw en heeft zijn voorganger al
gehad in Japan). „De Japanners" zoo heette
het van hoogerhand, „begeeren geen vermen
ging, teneinde te voorkomen dat zij in later
jaren zouden geregeerd worden door deze ge
slachten." Alle Japansche vrouwen, die met
Portugeezen waren getrouwd, werden in 1636
met haar kroost naar Macao gedeporteerd. De
Hollanders en Engelschen, die in hetzelfde
geval verkeerden, werden drie jaar later- naar
Jacatra gestuurd. Zelfs Melchior van Sant
voort, de patriarch der Wëstersche vreemde
lingen in Japan, moest met zijn eega na een
verblijf van 39 jaren naar Batavia eclipseeren.
Geboorten uit gemengde huwelijken mochten
on Deshima niet plaats vinden, de bevalling-
moest elders geschieden en de kinderen werden
weggenomen om als volbloed Japanners te
worden opgevoed, of soms gedood.
Het land was zoodoende volkomen afgezon
derd voor alle Westersch verkeer uit angst voor
vreemde heerschappij, die den haat tegen de
Christenen had opgewekt, zooals hij ruim twee
eeuwen later zou dwingen tot de wederopen-
stelling voor het wereldverkeer en moderne
krijgstoerustingen. De Tokugawa Shogun dacht
er een oogenblik over de Nederlanders te ver
bannen, doch hij kon hun hulp niet missen. De
adel was gewend geraakt aan de door hen
ingevoerde producten en aan de Japansche ge
schutgieterij waren Nederlandsche artilleristen
verbonden. Doch voortaan waren alle huwelij
ken met Japansche vrouwen uitgesloten en
werd ten strengste verboden „papen of derge-
lijken geschriften en beelden op den R.K. gods
dienst betrekking hebbende" in te voeren. Alle
havens werden gesloten, alle Europeesche boe
ken geweerd, allen vreemdelingen de toegang
tot het land ontzegd, behalve de enkele reeds
genoemde uitzonderingen.
Iyemitsu, die het spionneerstelsel tot het
uiterste dreef, meende alle Europeanen te kun
nen missen, maar om redenen van staatkun
dig beleid verbrak hij de banden, die Japan
aan Nederland bonden, niet. Het was, zooals hij
aan Lemaire, den vertegenwoordiger der Oost-
Indische Compagnie, verklaarde „van weinig
belang voor zijn rijk of vreemdelingen er kwa
men om handel te drijven of wegbleven", om
dat er geen dringende behoefte was aan buiten-
landsche artikelen.
De ontwikkeling der nationale industrie werd
krachtig bevorderd door die strenge afsluiting
van het eilandenrijk en de bloei der inheem-
sche nijverheid deed, door toenemende vraag,
o.a. die (nog heden zoo voorname) bron van
volksinkomen ontstaan: de teelt van zijde, vroe
ger een gewild importartikel.
De afzondering van vrijwel de geheele wereld
was voor Japan volkomen; het scheen geduren
de 230 jaren als gekristalliseerd.
Gedurende de middeleeuwen stonden de
Japanners bekend als goede scheepsbouwers en
koene zeevaarders, die wel eens vreedzamen
handel afwisselden met zeeroof, China, For
mosa, Korea, de Philippijnen, Cambodja en
Siam zagen hun schepen verschijnen op de
kusten. De geschiedenis van een hunner avon
turiers, Yamada Nagamasa, die de legers van
den koning van Siam ter overwinning voerde,
diens dochter huwde en tot Regent werd be
noemd, gelijkt wel een sprookje uit de „Arabi
sche Nachtvertellingen". In Batavia, Soerabaja
en Menado (Jap. „Minato" is haven) waren
velen hunner gevestigd. Opgenomen onder het
Portugeesche garnizoen van Malakka, vochten
zij, het „katana" (zwaard) in de hand, tegen
de Hollandsche belegeraars met zulk een roe-
keloozen moed alsof zij den dood zochten. Ge
durende dén meerdaagschen zeeslag aldaar (Oc
tober 1606) vochten zij, volgens de Nederland
sche verhalen, als ware duivels. In den wreeden
kamp tegen de Engelschen op Ambon in 2619,
stonden ze de Portugeezen trouw ter zijde, ter
wijl anderen tot versterking der Hollandsche
troepen voor Banda waren geworven, op zijn
Japansch gekleed en met pijl en boog gewa
pend. In 1622 waren bij den aanval der Neder
landers op Macao van de 2000 man troepen er
900 Hollanders en 1100 Japanners en Maleiers.
Ze werden met een verlies van de helft aan doo-
den en gewonden teruggeslagen.
De Japanners hadden hun jonken met ka
nonnen bewapend, naar het voorbeeld van de
Hollanders en de Portugeezen, van wie ze ook
het zeerooven hadden overgenomen.
Dapper en tuk op avonturen kwamen ze tot
in de meest afgelegen streken van Zuid-Azië
en van den Indischen Archipel.
In een ziekenhuis te Dublin werd een klein
meisje gebracht, dat een open veiligheids
speld had ingeslikt. Na 'n operatie die slechts
90 seconden duurde, had men het voorwerp
verwijderd uit de keel van het kind.
Kort geleden kwamen er slechte berich
ten uit mijn missie. Een huis waar ik 'n
jaar of zes gewoond had, waar ik eigen
handig de kapel had gebouwd; dat nu sinds
eenige jaren buitenstatie van me was, is geheel
en al afgebrand. Zoo'n bamboe en houten huis
kurkdroog, met sagoblaren dak brandt goed.
'n Stuk of wat spijkers, 'n paar raamhengsels,
een of twee deursloten was al het metaal dat
er in was, voor de rest alles eerste brandstof.
Toen ik het hoorde stond het schreien me nader
dan het lachen! Alleen vanwege de onkosten!
Moet weer opnieuw gebouwd worden. Het huis
had historischen naam kunnen krijgen, n.l. als 't
huis waar Mgr. T. van Valenberg eenige dagen
heeft doorgebracht! 't Is wel even een opluch
ting te schatten hoeveel honderden „wandjes"
in het. vuur geknapt zijn. Dat de inboedel „niet
veel soeps" was. Dat alleen een paar oude
paramenten in de kapel verteerd zijn, maar
toch: ik zit met de gebakken peren! Die bacil
len, microben, cocci, parasieten treiteren me
meer en langer dan ik dacht en nu komen ze
nog met 'n brandje op je dak! Aannemen
meneer, niks an te doen.
Hier en daar hoor je op Borneo 'n sage van
een heel-in-de-oudheid brand, toen alles in
vuur opging. Zoo is het volgende onder mijn
Dajaks 'n bitter-uur-praatje.
't Was heet, snikheet! Onze gewone huistem-
peratuur overdag is 90 a 94 gr. F. 's Avonds
tegen het slaapuur altijd ver in de zeventig.
De allerlaagste temp. die ik de laatste dozijn
jaren heb meegemaakt was 68 gr. en dat maar
ééns. Gewoonlijk niet onder 70 en niet boven
100Wel 't was snikheet. De lucht hing te
trillen, wekenlang was geen regen gevallen. De
Da jakkers lagen den meesten tijd in de rivieren
die meer en meer droogden. Visch werd met
de hand, zóó maar, gevangen. Vele menschen
stierven van de hitte. De kalksteenen bergen
weerkaatsten de zengende zonnestralen, 't Was
niet te harden! En toen kwam de bliksem.
Brand! brand! Alle huizen, alle boomen, alle
gewas, alle dieren en vogels, ja alle menschen
op het eiland werden een prooi van het vuur.
Allen behalve twee kleine kinders: een jongetje
en een meiske. Tirigu was haar naam, de zijne
schiet me op het oogenblik niet te binnen.
Zij vluchtten in een diepe grot van een kalk
berg. Daar bleven zij gespaard. Kalkbergen zijn
talrijk op Borneo, alle met prachtige grotten
en gangen en kamers, waarin de zwaluw haar
nesten bouwt, de welbekende eetbare vogel
nestjes. Een duur, maar flauw gerecht.
Toen de kinderen zich buiten waagden zagen
ze het heele landschap zwart-gebrand liggen.
Boomen stonden verkoold rechtop, hun doode
takken teekenden zich scherp af tegen den
zwak-blauwen hemel. Hun huis was verbrand.
Slechts wat doorgebrande palen en uitgebran
de rommel toonden de plaats. Hier en daar
verbrande menschenlijken. Ze waren bang de
twee kleintjes. Ze snuffelden wat rond nu en
dan, doch leefden in de grot. Ze speerden
visch en aten die. Vuur maken konden ze niet.
Alle padie, alle boschblaren, alle sagoboomen
waren verbrand. Rauwe visch was alles dat ze
hadden. Daar kwam een kraai aangevlogen.
De kinders vroegen hem rond te vliegen om te
zien waar menschen woonden, dan konden ze
daarheen gaan. De gedienstige kraai vloog rond
in grooter en wijder cirkels en toen-ie terug
kwam kraste-ie: „nkak, nkak, anjap awang":
kraai, kraai, geen ziel te zien.
Vele dagen gingen voorbij. De kinders waren
steeds bij elkaar. Plotseling stond een vrouw
voor hen. Ze werden bang, doch de vrouw zei:
„Weest maar niet bang. Heb je geen mat voor
me?" Een biezen mat werd uit de grot gehaald,
waarop de oude tante ging zitten. Zij was
Priteng: 'n baker, 'n kindermeisje enz. „Vang
me 'n penchek 'n schildpad".
De kinderen gingen samen naar de rivier en
vingen er een. Ze brachten die naar opoe.
„Kook em". De kinderen antwoordden: „Maar
we hebben geen vuur". De oude vrouw: „Vraag
me om vuur!" Ze vroegen en daar waren al
een paar takken die vlamden. Een heele bos
takjes werd verzameld en vuur was er. De
schildpad werd in de asch geroosterd. „Hebben
jullie geen rijst?" vroeg tante toen. „Neen,
niks". „Vraag mij om rijst!" Ze vroegen. De
vrouw antwoordde „haal me 'n gong en begin
te trommelen!" De kinderen haalden 'n gong
en begonnen er lekker op los te slaan. De vrouw
begon te dansen en goudgele padie viel waar
zij danste. Zoo kwam de padie weer op aarde.
„Bereid wat rijst!" zei de wonderbare. Wat
padie werd gehulst en de rijst gekookt. Ze
hadden een reuzen maal: rijst met schildpad!
De kinderen vroegen nog veel meer. En sinds
vragen al hun afstammelingen en zijn barre
bedelaars, die je ooren van je kop vragen! Die
dienstbare geest verdween. Haar naam is een
bijvoeglijk naamwoord, doch dat gaat ons te
ver. De kraai kwam weer eens terug van Java,
met zijn bek vol zaden, die hij liet vallen vlak
bij de kinderen. Zoo kwam Borneo weer te
groenen en alles dat er groeit kwam van Java!
De twee kleinen groeiden op, de eenigste
menschjes op Borneo. Hun oudste zoon heette
Adam.
Met zoo'n verhaal kunnen ze uren en uren'
zoet zijn. Als de verteller goe-d is, wat fantasie
heeft, kan 't uitgewerkt worden tot een ein-
delooze duizend en één nacht
J. STAAL
De thans 81-jarige multi-millionnair John
G. Hardin heeft besloten even arm te
sterven, als toen hij ter wereld kwam.
En dat wil heel wat zeggen, want Hardin werd
In een tent aan den oever van de Red River ge
boren. Zijn ouders, reizende kooplieden, waren
zóó arm, dat zij geen geld hadden om kleertjes
voor c'ten zuigeling te koopen. Zij moesten hem
in een paardendeken wikkelen.
Dat Harciin in latere jaren millionnair gewor
den is, is niet zoozeer het gevolg van zijn be
kwaamheden, doch veel meer van het geluk, dat
hem het geld als het ware in den schoot wierp.
Na in zijn jonge jaren cowboy geweest te
zijn, vestigde hij zich later als farmer in Texas
en zwoegde van den vroegen morgen tot den
laten avond om in zijn levensonderhoud te
kunnen voorzien. Totdat men op zekeren dag
op zijn boerderij petroleum ontdekte. Vanaf
dit moment was het fortuin van Hardin ge
maakt. Spoedig stond hij aan het hoofd van
zes millioen dollar. Zijn huwelijk bleef kinder
loos, zijn vrouw stierf en Hardin bleef een te
ruggetrokken leven lijden.
Te Dallas liet hij zich een villa bouwen. In
den tuin van deze villa verbouwde Hardin zelf
groente en vruchten. In de buitenwereld liet hü
zich zelden zien.
Dezer dagen, toen Harciin 81 jaar geworden
was, bracht hij de heele streek in opschudding
door zijn verklaring, dat hij net zoo arm wilde
sterven, als toen hij begon. Te dien einde
schonk hij vijf millioen dollar voor den bouw
van ziekenhuizen en scholen in den Staat
Texas. Toen kondigde hij aan, dat hij zijn laat
ste millioen onder de arme menschen verdee-
len wilde. De menschen moesten in Texas ge
boren zijn, en aldaar nog verblijf houden. Voor
hem zelf wil^p hij niet meer behouden dan een
maandelijksche rente van honderd dollar. Voorts
heeft hij een klein landhuisje gehuurd, waar
hü tot aan het einde zijner dagen verblijf zal
houden.