Onze buurman in den Stillen Oceaan it de missie op Borneo Brand! Brand! Een korte operatie Een millionnair, die arm sterven wil ZONDAG 28 JUNI 1936 pp imm Zakenlieden, die in het land van de rijzende zon reclame willen maken, laten groote plakkaten langs de straten dragen, waarbij een paukenist en een trommelslager pogen de aandacht op de biljetten te vestigen HET ENGELAND VAN AZIË 4 4 Japansche ajgoden zijn vertoornd en vragen talrijke ofjers Japansche tooneelspelers Tempellantaarns aan een Japanschen meer oever HET LA VAN DE RUZENDE ZON Japan is de spil waarom de politiek van het Oosten draait. In steeds toenemende mate komt het Rijk van de oude Samoerai's naar den voorgrond. Het is het land dat aan gewezen is in den Stillen Oceaan de positie in te nemen, die Engeland in het Westen had; het land dat onze buurman in het gebied van Australazië is; het land waarvan wij Neder landers dus wel eens iets meer mogen weten. E wie er reeds kennis mee maakte, zal zich nog wel herinneren de uitingen van dit vroo- lijk volk, dat zoo genoeglijk glijdt van feest tot fees, ter eere van zijn tallooze tempels en goden en dat de oude zonnefeesten der Chinee- zen wist om te werken tot blijde dagen voor zijn aardig kroost. Wie, die in Japan gewoond heeft,, ziet niet voor zijn oogen weer die fijne poppen van het meisjesfeest, zorgvuldig in rijen opge steld, of ziet niet weer die slanke karpers in de blauwe lucht, ter eere van de kleine jongens, sierlijk zwevend in den voorjaarswind? Wie hoort niet weer het rhythmisch kloppen in de tempels bij het begeleiden van het gebed, of ziet de scharen niet weer dansend voortgaan met der goden baldakijn Evenals Australië was Japan in het midden der vijftiende eeuw nog onbekend in het weste lijk halfrond van den aardbol; geen enkele Europeaan had er ooit voet aan wal gezet. Met Korea en China was het Land der Rij zende Zon reeds sedert eeuwen in aanraking; zelfs heeft het de Luchu- en Bonin-eilanden eerst later ontdekt, evenals het eerst in de zeventiende eeuw vasten voet kreeg op het eiland Formosa. In den loop zijner reeds zoo oude geschiede nis had Japan bijna nooit vrede gekend. Zijn eerste keizers hadden eeuwenlang tegen de wilde oorspronkelijke bewoners van het land moeten kampen en daarna voor de handhaving van hun gezag. De beroemde Venetiaansche reiziger Marco Polo was aan het hof te Peking in de jaren dat Kublai Khan tevergeefs zijn Armada's (12471281) naar Kyushu had gezonden. Hij kon eenige vage berichten naar zijn vaderland sturen over dit geheimzinnige land. Vasco de Gama was door den koning van Portugal met een vloot uitgezonden om zijn gebied uit te breiden. Tengevolge van een schipbreuk werd het rijk van den Mikado in 1542 ontdekt door een avonturier, Fernam Mendez Pinto, bijge- naam-i de „koning der leugenaars". Hij werd er door den Daimyo van Oita vriendschappelijk ontvangen en de Portugeezen knoopten er handelsbetrekkingen aan. De Japanners, die nog nooit een ontploffings wapen hadden gezien, waren verbaasd over het lontgeweer der Portugeezen. Het hoofd der „zuidelijke barbaren" of Nambanjin leerden aan de Japanners het gebruik van vuurwapenen en schonk hun drie geweren met munitie, welke naar den Daimyo Shimazu Yoshihisa werden gebracht en door dezen aan den Shogun over geleverd. Deze harquebuses of vuurroeren wer den weldra bij duizenden nagemaakt en er was geen stad of dorp meer in het keizerrijk waar deze vuurwapenen niet werden gevonden. Zij bleven in gebruik tot in het midden der vorige eeuw, toen de reorganisaT ie van het leger meer moderne geweren invoerde. Pinto, op zijn reis naar Kagoshima, genas en kele zieken, wart zijn. invloed aan het hof deed stijgen. Spaansche en Portugeesche kooplieden volgden hem heel spoedig en na de komst in 1549 van den H. Franciscus Xaverius, die zich den naam verwierf van Apostel van Japan, die ook oost-lndië had bezocht, volgden nog vele missionarissen, die veel succes oogstten. De heilige missie-apostel schreef in een zijner eerste brieven over het karakter der Japanners: „Ik geloof niet dat er onder de barbaarsche volken ee enkel wordt gevonden, dat meer na tuurlijke goedheid bezit dan dat van Japan. Zij beschikken over een wonderbaarlijke gevat heid om te herkennen wat goed en eerlijk is en zijn uiterst begeerig om te leeren." De wreede Nobunaga (15341582) die duizen den Boeddhistische monniken en tempels te vuur en te zwaard verdelgde, had eerbied voor de paters missionarissen, voor den moed hun ner overtuiging, voor hun broederlijke liefde, voor de fierheid van hun karakter en de trouw tot in den dood aan hun geloof. Hij liet voor de Jezuïeten kerken bouwen te Kyoto en te Azuchi bij het Biwameer, benevens een semi- Als poppen zien de kleine Japannertjes eruit, die zich hier in het zonnetje baden narie. Ongeveer één derde eeuw na hun komst werd het aantal Christenen in Japan op 300.000 geschat. In 1573 werd Nagasaki zelfs een christelijke stad. In deze haven konden de grootste schepen dér Portugeezen ankeren en zij verkregen van Prins Omura een concessie met recht van jurisdictie in deze stad, die door hun handel en scheepvaart zeer welvarend werd. Christenkerken werden er gebouwd, soms op het terrein van Boeddhistische tempels, die daarvoor werden afgebroken. In 1582 werd door de prinsen van Omura, Bungo en Arima een gezantschap naar Z. H. Paus Gregorius XIII gezonden, die aan de sociëteit van Jezus het recht schonk om in Ja pan missiën op te richten. Hideyoshi koesterde echter argwaan tegen de christenen en vaardigde in 1587 een edict uit dat aan alle vreemde godsd'ienstleeraren, op straffe des doods, beval binnen twintig dagen Japan te verlaten. Verblijf en handel in de havens bleef aan de Portugeezen veroorloofd, doch men verbood hun, vreemde geestelijken mee te brengen. Drie Jezuïeten en zes Franciscanen, te Kyoto en Osaha in hechtenis genomen, wer den in 1593 als de eerste Christen martelaren te Nagasaki levend verbrand. Bij de Kaap werd door Hollanders een schip genomen, waarop brieven werden gevon den van Moro, den Chef der Portugee sche Factory te Hirado, waarin déze een plan voorstelde om het staatsbestuur omver te wer pen en hulp vroeg van schepen en troepen om dit uit te voeren. Aan Moro werd het dood vonnis voltrokken en in 1637 en 1639 werden de Portugeezen uit Japan verdreven. De Japan ners deden afstand van alle gelden nog van de Portugeezen te vorderen, wat op 700.000 taels of 2.750.000 werd geschat. Een soort van schadevergoeding dus voor hun verbanning. Een en ander ging gepaard met meedoogen- looze verdrukking. Alle propaganda voor den vreemden godsdienst werd ten strengste ver boden en alle missionarissen werden uitgedre ven. De Japanners koesterden gedurende lange jaren voortdurend vrees voor de vreemdelin gen, die allen onder den ban werden geplaatst, terwijl alle havens van het geheele land wer den gesloten, behalve Nagasaki, waar alleen de Hollanders handel mochten drijven op Deshi- ma. Het rijk werd voor iederen vreemdeling gesloten, en den Japanners op straffe des doods verboden hun land te verlaten. Geen enkel Japansch schip mocht zich buitengaats be geven, en edelman noch soldaat mocht op Des- hima iets koopen. „Alle vreemde schepen zul len met hun lading worden verbrand, iedere man aan boord zal worden gedood." Duizenden en duizenden Christenen, leden der „slechte sekte", werden op de gruwelijkste wijze en onder de meest verfijnde wreedheden ter dood gebracht. Arima, bij Shimabara ge legen, werd de plaats van een der meest tragi sche gebeurtenissen gedurende deze ten deele ook agrarische opstanden der zeventiende eeuw. Van de 37.000 mannen, vrouwen en kinderen, die voor den dood door het zwaard of den hon ger gespaard bleven, werd aan niemand na een beleg van 102 dagen en na de bestorming op 14 April 1638 het leven gelaten. Neder- landsche kanonnen onder Koekebakker deden daarbij gedurende vijftien dagen dienst. Als hoofd der Nederlandsche Factory te Hirado ge lastte hem de Shogun, de generalissimus, een schip te zenden „tot onderwerping der op standelingen". Koekebakker gehoorzaamde, doch zond spoedig al zijn andere schepen weg, om niet genoodzaakt te worden nog meer hulp te verleenen. Door sommigen scherp veroor deeld, verdedigt von Siebold in dezen den ambtenaar der Oost-Indische Compagnie als daartoe door nood gedwongen. Ook David Murray erkent in zijn Story of Japan, dat „the help, wich the Dutch rendered in this siege, exposed them to much vituperation, especially from the Jesuit historians," doch dat uit de brieven van Koekebakker duidelijk is geble ken, dat de Japanners geen hulp vroegen aan de Nederlanders, doch alleen kanonnen en tij." :lijk de beschikking over het schip „de Rijp". Een jaar later werden de Nederlanders zelf van Hirado verdreven. Enkele Portugeezen, die in later jaren nog beproefden te landen, werden onverbiddelijk ter dood gebracht en evenmin slaagden andere naties er in op den duur zich in Japan te nestelen. Reeds in 1596 was Hideyoshi de meening' toe gedaan, dat de Europeesche missionarissen fei telijk spionnen waren en in 1614 achtte Iye- yasu zijn edict, waar door zij uit Japan wer den verdreven, noodig voor de veiligheid van het keizerrijk. De Ja pansche christenen werden aan de proef van het efumi. d.i. het vertrappen van het Kruis onderworpen. Hun werd de keus ge laten: het k-uis te vertrappen ol den dood ondergaan. Het laatste werd aocr.' de overgroote meerderheid gekozen, die met een glimlach op het gelaat en een loflied op de lippen den marteldood tegemoet ging, hetzij door ophangen, ont hoofden, kruisigen, vierendeelen, levend verbranden, in „den put" hangen, hetzij door van een klip in gloeiende zwavelbron nen te worden geworpen. In zijn „Geschiedenis van Japan" heeft Kaempfer deze verfoeilijke „plechtigheid" be schreven, waarbij straat voor straat alle be woners, huis na huis, werden overgehaald hun voet op het crucifix te plaatsen om hun afkeer te kennen te geven van het Christendom. In 1613 kwamen de Engelschen er onder Sarris en bleven van 1614 tot 1623 op Hirado, in dienst van de London East-India Company, die, gesteund door een brief van koning Jacobus I, van den Shogun de vrijheid had verkregen om handel te drijven in alle Japansche havens. De concurrentie met de Nederlandsch-Oost- Indische Compagnie konden zij echter niet vol houden. Hun Factory werd geslóten, na een verlies te hebben geleden van 480.000. Latere pogingen tot toelating mochten niet slagen; zij moesten wachten op de Tractaten in 1855, 1858 en later gesloten. Ook de Franschen wer den nog in 1849, onder admiraal Cécile, ge dwongen onverrichterzake weer het ruime sop te kiezen. Vele eeuwen wist zich alleen de handel der Chineezen te handhaven, ofschoon nu eens tijdens de Mingdynastie door China, dan door Japan (in 885) en na de aanvallen van Kublaï Khan in 1281 verboden. Hun handel was echter gedurende de jaren 1543 tot 1586 door de concurrentie der Portugeezen van wei nig beteekenis, terwijl hij, evenal.; die der Ne derlanders te Deshima, onder beperkende be palingen gedreven werd. De wijk „Tojin yashiki", hun in Nagasaki aangewezen, w&s niet veel beter dan een gevangenis. Hun schepen werden aan een uiterst streng onderzoek onder worpen en op hun goederen werd 60 pCt. in voerrecht geheven. Met smokkelaars had men geen genade. Evenals de Nederlanders kenden de Chineezen een Compagnie- en een privé- handel en zij moesten alles leveren aan de Japansche geldkamer „Kaisho", die er groote winsten uit haalde, noodig om de verliezen met den Nederlandschen handel geleden te dekken. De Chineezen voerden Europeesche wa ren in, benevens Chineesche producten, in Japan zeer begeerd, maar niet te verkrijgen. Zij waren dus voor dit land onmisbaar zoolang de wereldhandel er nog voor toedeur kwam. Vol gens von Siebold hadden de Japanners in 1613 met niet minder dan zestien verschillende vol ken handelsbetrekkingen aangeknoopt. De Ne derlanders en de Engelschen trachtten in dit tijdperk van groote handelsactiviteit de hegemo nie der Spanjaarden en Portugeezen te bre ken. Enkele tientallen jaren later bleven alleen de Chineezen, Koreanen en Nederlanders voor Japan over. In 1609 zond Jan Pietersz. Coen van uit Batavia een gezantschap naar den keizer, dat minzaam werd ontvangen. Abra ham van den Broek en Nicolaas Puyck, twee Hollandsche kooplieden, ondernamen een tocht naar Kyoto, waar de Shogun Iyeyasu zetelde, om hem een brief van Stadhouder Prins Mau- rits te brengen, benevens vele geschenken. Als bewijs van de godsdienstige onverdraag zaamheid van den stadhouder diene deze pas sus uit den bewusten brief: „En om hen te belemmeren in al hun po gingen, hoop ik dat Uwe Keizerlijke Majesteit goede en zorgvuldige preventieve maatregelen zal treffen tegen de Jezuïeten, die onder het mom van godsdienstige heiligheid er naar stre ven twist en partijstrijd en ten laatste burger oorlog té brengen in Uw nobel Koninkrijk, door verandering van religie. En dat alleen om door elk middel hun doel te bereiken, dat zij nooit op andere wijze zouden verkrijgen." Door krasse maatregelen werd ook de „krui sing van rassen" zooveel mogelijk voorkomen. (Wat Duitschland dus op het oogenblik wil is dus niet nieuw en heeft zijn voorganger al gehad in Japan). „De Japanners" zoo heette het van hoogerhand, „begeeren geen vermen ging, teneinde te voorkomen dat zij in later jaren zouden geregeerd worden door deze ge slachten." Alle Japansche vrouwen, die met Portugeezen waren getrouwd, werden in 1636 met haar kroost naar Macao gedeporteerd. De Hollanders en Engelschen, die in hetzelfde geval verkeerden, werden drie jaar later- naar Jacatra gestuurd. Zelfs Melchior van Sant voort, de patriarch der Wëstersche vreemde lingen in Japan, moest met zijn eega na een verblijf van 39 jaren naar Batavia eclipseeren. Geboorten uit gemengde huwelijken mochten on Deshima niet plaats vinden, de bevalling- moest elders geschieden en de kinderen werden weggenomen om als volbloed Japanners te worden opgevoed, of soms gedood. Het land was zoodoende volkomen afgezon derd voor alle Westersch verkeer uit angst voor vreemde heerschappij, die den haat tegen de Christenen had opgewekt, zooals hij ruim twee eeuwen later zou dwingen tot de wederopen- stelling voor het wereldverkeer en moderne krijgstoerustingen. De Tokugawa Shogun dacht er een oogenblik over de Nederlanders te ver bannen, doch hij kon hun hulp niet missen. De adel was gewend geraakt aan de door hen ingevoerde producten en aan de Japansche ge schutgieterij waren Nederlandsche artilleristen verbonden. Doch voortaan waren alle huwelij ken met Japansche vrouwen uitgesloten en werd ten strengste verboden „papen of derge- lijken geschriften en beelden op den R.K. gods dienst betrekking hebbende" in te voeren. Alle havens werden gesloten, alle Europeesche boe ken geweerd, allen vreemdelingen de toegang tot het land ontzegd, behalve de enkele reeds genoemde uitzonderingen. Iyemitsu, die het spionneerstelsel tot het uiterste dreef, meende alle Europeanen te kun nen missen, maar om redenen van staatkun dig beleid verbrak hij de banden, die Japan aan Nederland bonden, niet. Het was, zooals hij aan Lemaire, den vertegenwoordiger der Oost- Indische Compagnie, verklaarde „van weinig belang voor zijn rijk of vreemdelingen er kwa men om handel te drijven of wegbleven", om dat er geen dringende behoefte was aan buiten- landsche artikelen. De ontwikkeling der nationale industrie werd krachtig bevorderd door die strenge afsluiting van het eilandenrijk en de bloei der inheem- sche nijverheid deed, door toenemende vraag, o.a. die (nog heden zoo voorname) bron van volksinkomen ontstaan: de teelt van zijde, vroe ger een gewild importartikel. De afzondering van vrijwel de geheele wereld was voor Japan volkomen; het scheen geduren de 230 jaren als gekristalliseerd. Gedurende de middeleeuwen stonden de Japanners bekend als goede scheepsbouwers en koene zeevaarders, die wel eens vreedzamen handel afwisselden met zeeroof, China, For mosa, Korea, de Philippijnen, Cambodja en Siam zagen hun schepen verschijnen op de kusten. De geschiedenis van een hunner avon turiers, Yamada Nagamasa, die de legers van den koning van Siam ter overwinning voerde, diens dochter huwde en tot Regent werd be noemd, gelijkt wel een sprookje uit de „Arabi sche Nachtvertellingen". In Batavia, Soerabaja en Menado (Jap. „Minato" is haven) waren velen hunner gevestigd. Opgenomen onder het Portugeesche garnizoen van Malakka, vochten zij, het „katana" (zwaard) in de hand, tegen de Hollandsche belegeraars met zulk een roe- keloozen moed alsof zij den dood zochten. Ge durende dén meerdaagschen zeeslag aldaar (Oc tober 1606) vochten zij, volgens de Nederland sche verhalen, als ware duivels. In den wreeden kamp tegen de Engelschen op Ambon in 2619, stonden ze de Portugeezen trouw ter zijde, ter wijl anderen tot versterking der Hollandsche troepen voor Banda waren geworven, op zijn Japansch gekleed en met pijl en boog gewa pend. In 1622 waren bij den aanval der Neder landers op Macao van de 2000 man troepen er 900 Hollanders en 1100 Japanners en Maleiers. Ze werden met een verlies van de helft aan doo- den en gewonden teruggeslagen. De Japanners hadden hun jonken met ka nonnen bewapend, naar het voorbeeld van de Hollanders en de Portugeezen, van wie ze ook het zeerooven hadden overgenomen. Dapper en tuk op avonturen kwamen ze tot in de meest afgelegen streken van Zuid-Azië en van den Indischen Archipel. In een ziekenhuis te Dublin werd een klein meisje gebracht, dat een open veiligheids speld had ingeslikt. Na 'n operatie die slechts 90 seconden duurde, had men het voorwerp verwijderd uit de keel van het kind. Kort geleden kwamen er slechte berich ten uit mijn missie. Een huis waar ik 'n jaar of zes gewoond had, waar ik eigen handig de kapel had gebouwd; dat nu sinds eenige jaren buitenstatie van me was, is geheel en al afgebrand. Zoo'n bamboe en houten huis kurkdroog, met sagoblaren dak brandt goed. 'n Stuk of wat spijkers, 'n paar raamhengsels, een of twee deursloten was al het metaal dat er in was, voor de rest alles eerste brandstof. Toen ik het hoorde stond het schreien me nader dan het lachen! Alleen vanwege de onkosten! Moet weer opnieuw gebouwd worden. Het huis had historischen naam kunnen krijgen, n.l. als 't huis waar Mgr. T. van Valenberg eenige dagen heeft doorgebracht! 't Is wel even een opluch ting te schatten hoeveel honderden „wandjes" in het. vuur geknapt zijn. Dat de inboedel „niet veel soeps" was. Dat alleen een paar oude paramenten in de kapel verteerd zijn, maar toch: ik zit met de gebakken peren! Die bacil len, microben, cocci, parasieten treiteren me meer en langer dan ik dacht en nu komen ze nog met 'n brandje op je dak! Aannemen meneer, niks an te doen. Hier en daar hoor je op Borneo 'n sage van een heel-in-de-oudheid brand, toen alles in vuur opging. Zoo is het volgende onder mijn Dajaks 'n bitter-uur-praatje. 't Was heet, snikheet! Onze gewone huistem- peratuur overdag is 90 a 94 gr. F. 's Avonds tegen het slaapuur altijd ver in de zeventig. De allerlaagste temp. die ik de laatste dozijn jaren heb meegemaakt was 68 gr. en dat maar ééns. Gewoonlijk niet onder 70 en niet boven 100Wel 't was snikheet. De lucht hing te trillen, wekenlang was geen regen gevallen. De Da jakkers lagen den meesten tijd in de rivieren die meer en meer droogden. Visch werd met de hand, zóó maar, gevangen. Vele menschen stierven van de hitte. De kalksteenen bergen weerkaatsten de zengende zonnestralen, 't Was niet te harden! En toen kwam de bliksem. Brand! brand! Alle huizen, alle boomen, alle gewas, alle dieren en vogels, ja alle menschen op het eiland werden een prooi van het vuur. Allen behalve twee kleine kinders: een jongetje en een meiske. Tirigu was haar naam, de zijne schiet me op het oogenblik niet te binnen. Zij vluchtten in een diepe grot van een kalk berg. Daar bleven zij gespaard. Kalkbergen zijn talrijk op Borneo, alle met prachtige grotten en gangen en kamers, waarin de zwaluw haar nesten bouwt, de welbekende eetbare vogel nestjes. Een duur, maar flauw gerecht. Toen de kinderen zich buiten waagden zagen ze het heele landschap zwart-gebrand liggen. Boomen stonden verkoold rechtop, hun doode takken teekenden zich scherp af tegen den zwak-blauwen hemel. Hun huis was verbrand. Slechts wat doorgebrande palen en uitgebran de rommel toonden de plaats. Hier en daar verbrande menschenlijken. Ze waren bang de twee kleintjes. Ze snuffelden wat rond nu en dan, doch leefden in de grot. Ze speerden visch en aten die. Vuur maken konden ze niet. Alle padie, alle boschblaren, alle sagoboomen waren verbrand. Rauwe visch was alles dat ze hadden. Daar kwam een kraai aangevlogen. De kinders vroegen hem rond te vliegen om te zien waar menschen woonden, dan konden ze daarheen gaan. De gedienstige kraai vloog rond in grooter en wijder cirkels en toen-ie terug kwam kraste-ie: „nkak, nkak, anjap awang": kraai, kraai, geen ziel te zien. Vele dagen gingen voorbij. De kinders waren steeds bij elkaar. Plotseling stond een vrouw voor hen. Ze werden bang, doch de vrouw zei: „Weest maar niet bang. Heb je geen mat voor me?" Een biezen mat werd uit de grot gehaald, waarop de oude tante ging zitten. Zij was Priteng: 'n baker, 'n kindermeisje enz. „Vang me 'n penchek 'n schildpad". De kinderen gingen samen naar de rivier en vingen er een. Ze brachten die naar opoe. „Kook em". De kinderen antwoordden: „Maar we hebben geen vuur". De oude vrouw: „Vraag me om vuur!" Ze vroegen en daar waren al een paar takken die vlamden. Een heele bos takjes werd verzameld en vuur was er. De schildpad werd in de asch geroosterd. „Hebben jullie geen rijst?" vroeg tante toen. „Neen, niks". „Vraag mij om rijst!" Ze vroegen. De vrouw antwoordde „haal me 'n gong en begin te trommelen!" De kinderen haalden 'n gong en begonnen er lekker op los te slaan. De vrouw begon te dansen en goudgele padie viel waar zij danste. Zoo kwam de padie weer op aarde. „Bereid wat rijst!" zei de wonderbare. Wat padie werd gehulst en de rijst gekookt. Ze hadden een reuzen maal: rijst met schildpad! De kinderen vroegen nog veel meer. En sinds vragen al hun afstammelingen en zijn barre bedelaars, die je ooren van je kop vragen! Die dienstbare geest verdween. Haar naam is een bijvoeglijk naamwoord, doch dat gaat ons te ver. De kraai kwam weer eens terug van Java, met zijn bek vol zaden, die hij liet vallen vlak bij de kinderen. Zoo kwam Borneo weer te groenen en alles dat er groeit kwam van Java! De twee kleinen groeiden op, de eenigste menschjes op Borneo. Hun oudste zoon heette Adam. Met zoo'n verhaal kunnen ze uren en uren' zoet zijn. Als de verteller goe-d is, wat fantasie heeft, kan 't uitgewerkt worden tot een ein- delooze duizend en één nacht J. STAAL De thans 81-jarige multi-millionnair John G. Hardin heeft besloten even arm te sterven, als toen hij ter wereld kwam. En dat wil heel wat zeggen, want Hardin werd In een tent aan den oever van de Red River ge boren. Zijn ouders, reizende kooplieden, waren zóó arm, dat zij geen geld hadden om kleertjes voor c'ten zuigeling te koopen. Zij moesten hem in een paardendeken wikkelen. Dat Harciin in latere jaren millionnair gewor den is, is niet zoozeer het gevolg van zijn be kwaamheden, doch veel meer van het geluk, dat hem het geld als het ware in den schoot wierp. Na in zijn jonge jaren cowboy geweest te zijn, vestigde hij zich later als farmer in Texas en zwoegde van den vroegen morgen tot den laten avond om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Totdat men op zekeren dag op zijn boerderij petroleum ontdekte. Vanaf dit moment was het fortuin van Hardin ge maakt. Spoedig stond hij aan het hoofd van zes millioen dollar. Zijn huwelijk bleef kinder loos, zijn vrouw stierf en Hardin bleef een te ruggetrokken leven lijden. Te Dallas liet hij zich een villa bouwen. In den tuin van deze villa verbouwde Hardin zelf groente en vruchten. In de buitenwereld liet hü zich zelden zien. Dezer dagen, toen Harciin 81 jaar geworden was, bracht hij de heele streek in opschudding door zijn verklaring, dat hij net zoo arm wilde sterven, als toen hij begon. Te dien einde schonk hij vijf millioen dollar voor den bouw van ziekenhuizen en scholen in den Staat Texas. Toen kondigde hij aan, dat hij zijn laat ste millioen onder de arme menschen verdee- len wilde. De menschen moesten in Texas ge boren zijn, en aldaar nog verblijf houden. Voor hem zelf wil^p hij niet meer behouden dan een maandelijksche rente van honderd dollar. Voorts heeft hij een klein landhuisje gehuurd, waar hü tot aan het einde zijner dagen verblijf zal houden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8