ffldiM&aal van den dag
Tuimeltje en Kruimeltje
G. K. Chesterton
ALLE ABONNE'S r iov.- F 750.- SüSETiKS F 250.-
De onbekende Verloofde
MAANDAG 29 JUNI 1936
De Yale Glee-club
Hedendaagsche
kerkmuziek
TE LAAT!
Nijmeegsch Studentencorps
„Carolus Magnus"
Het „model" voor Frather Brown
Zestig Amerikaansche studenten
Uit can
AANGlFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN ONGEVAL
DOOR LEMAIRE
TT—
De dood van den grooten Engelschen schrij
ver heeft in de pers der geheele wereld
zijn weerklank gevonden en bijna alles
wat over G. K. Chesterton geschreven werd,
getuigt van bewondering voor zijn uitzonderlijk
talent en eerbied voor zijn persoon. Een der
meest typeerende uitingen was die van Robert
Lynd in de News Chronicle: „Hij was de la
chende, strijdbare ridder, die eiken morgen ont
waakte in de hoop, dat hij vele goede zaken
zou ontdekken om voor te vechten."
„Hij zal ook blijven leven als een soort le
gende in Pleetstreet, met zijn reuzengestalte,
zijn verwarde haar, zijn wijde jas, zijn voor
liefde voor bier en zijn rijtuig, altijd wachtende
voor de deur, heelemaal vergeten tijdens zijn
overvloedig lachen en den stroom van zijn
Woorden."
Inderdaad, deze reus met het kinderlijke
hart had iets van een modernen dolenden rid
der; het is geen toeval dat zijn fantasie Don
Quichotte liet terugkeeren in Engeland. Maar
hij was méér dan een strijder voor onvervul
bars idealen. Het was steeds zijn enorm gezond
verstand dat het klavier zijner rijke verbeelding
bespeelde en juist deze doordringende Intellec
tualiteit geeft, naast een kinderlijk-optimisti
sche levensaanvaarding, aan zijn werken hun
hooge waarde. Maar ook deze eigenschappen
verklaren nog niet voldoende den invloed, dien
hij op de geesten uitoefende. Zijn natuurlijke
talenten werden voor onvruchtbaarmaking be
hoed door een vol en levend geloof.
De verbinding van zulk een geloof met een
scherpen blik op het heden, waarvan hij het
goede ten volle wist te waardeeren, maakt zijn
werken in vele opzichten tot een voorbeeld van
katholieke litteratuur. Zoovele katholieke schrij
vers zijn minder leesbaar, óf omdat hun het
noodige talent ontbreekt, ófwel omdat de ge
loofswaarheden nog te zeer in hun gedachte
leven bestaan als iets van een andere orde, die
maar weinig met het gewone leven, met mo
derne geestesstroomingen, staatsvormen, we
tenschap en techniek te maken heeft. Zulk 'n
Weltfremdheit is aan Chesterton steeds
vreemd gebleven. In zijn werk is misschien
juist het meest waardevolle een voortdurende
accoordvorming van natuurlijk en hooger in
zicht. Dit maakte zijn geest verwant aan die
der echte mystiek.
Het feit dat zijn fantasie vaak groteske beel
den zocht, zooals dat van den vliegerofficier
uit de Tales of the Long Bow, die vanuit een
luchtschip varkens laat neerdalen voor zijn
verloofde, kan den ernstigen ondertoon in zijn
werken nooit geheel overstemmen. Vaak ook
drukt het spel zijner verbeelding op treffende
wijze een diepe waarheid uit, zooals in het ver
haal van den man die een vreemd, romantisch
land ontdekte en toen bevond dat het de kust
van zijn eigen vaderland was.
Het gemak, waarmee G. K. C. fantastische en
moderne beelden wist te gebruiken om blijven
de godsdienstige en ethische waarheden te il-
lustreeren, wijst dan ook op een diepen en ge-
nialen geest, die erkende, hoe ook voor onzen
tijd geldt, hoe er „meer dingen zijn tusschen
hemel en aarde dan uw philosophie kan droo-
men."
Goede karakteristieken naast typeerende bij
zonderheden over G. K. C. vinden wij in het
laatst verschenen nummer van de Universe.
Chesterton's vriend en medestrijder Belloc geeft
onder het hoofd: „Het was een zegen hertl te
kennen" een kenschetsing' van zijn figuur.
Merkwaardig is vooral wat hij schrijft over
Chesterton's overgang tot de Kerk: ,,het was
niet in de etymologische beteekenis van het
woord een „bekeering", geen „omkeering"; het
was een vooruitgang en ontwikkeling volgens
een lijn, die van het begin af voor zijn voeten
getrokken was, naar een doel dat hij kende,
voordat hij den naam daarvan wist."
Typeerend voor het scherpe en geestige oor
deel van G. K. C. is het volgende. Belloc vroeg
hem eens: „Hoe is het toch mogelijk dat alleen
in Engeland zoovele mannen van naam Dar
win's selectie-theorie nog au sérieux nemen?"
Hierop antwoordde Chesterton: „Patriotisme".
Door dit woord was de heele zaak opgehelderd.
Ik heb het" aldus Belloc „sindsdien steeds
begrepen."
Als belangrijkste oorzaak ter verklaring zij
ner schrijversaandrift moet volgens Belloc wor
den beschouwd dat, wat Pascal noemde: „Het
begrijpen van de grootheid en de kleinheid van
den mensch." Dit gaf hem een universeel-
chnstelijk inzicht, samen met een natuurlijke
productiviteit en maakte dat hij evenzeer uit
blonk wanneer hij over St. Thomas als wan
neer hij over Dickens schreef.
Verder verhaalt een andere vriend van G. K.
C. hoe hij dezen eens ontmoette bij Victoria
Station in Londen en hem vertelde hoe men
hem had gevraagd: „Waarom toch ging Ches
terton naar jullie Kerk over?" „Wel", ant
woordde genoemde vriend, „ik zou de juiste
reden kunnen noemen, maar je zou het toch
niet begrijpen."
„En wat," vroeg Chesterton mij, „was de
reden die je hem zou hebben opgegeven?"
„Gods genade", antwoordde ik." G. K. C., die
den steller der vraag kende, barstte in lachen
uit en riep: „.Schitterend, schitterend." Dezelf
de vrager bekende na den dood van Chester-
ton in een dagblad hoe hij nog niet begrijpen
kon „waarom zulk een minnaar der Engelsche
vrijheid naar Rome overging."
Een merkwaardige bijdrage behandelt de ver
houding van Chesterton tot zijn held Pather
Brown. Als model daarvoor diende een lersch
priester, father O'Connor, dezelfde die hem in
1922 in de Katholieke Kerk opnam. Volgens
dezen werd G. K. C. tot zijn father-Brown-
serie geïnspireerd op een wandeling over de
heidevelden van Yorkshire. De priester had
toen verhaald van enkele misdaden waarvan
hij op de hoogte was. Toen zij zich nu later
weer bij de rest van het gezelschap hadden
aangesloten, hoorde Chesterton een jongeman
uit Cambridge tot een ander zeggen: „Hij weet
veel over architectuur, maar ik zou er nooit
toe kunnen komen zoo in een klooster te leven
en niets te begrijpen van wat er verkeerds is
in de wereld." Uit de ongewilde ironie van
dezen zin ontsprong het motief voor deze won
derlijke verhalen.
Ofschoon father O'Connor, juist als de held
van G. K. C.'s verhaal, vaak een paraplu van
uitzonderlijk model meesleepte en ook pakjes
die in bruin papier gewikkeld waren, ontdekte
hij pas na geruimen tijd dat hijzelf aldus door
Chesterton was vereeuwigd.
Toen men hem eens vroeg wat voor gevoel
het wel gaf om als de origineele „Father Brown"
bekend te staan, antwoordde hij: „Het geeft 'n
geyoel alsof het gaat om een geweldige grap,
die geen pijn doet. Ik heb nooit getracht om
naar het verhaal te leven, en dat vermindert
de spanning".
Toen Chesterton overleed lag Pather O'Con
nor ziek te bed in zijn pastorie te Bradford
en men durfde hem het droevige nieuws niet
mede te deelen.
Chesterton's gedichten worden besproken
door Titterton. Deze eindigt met een citaat en
een conclusie:
„Wie is voor zegepraal?
„Wie voor de vrijheid? Wie gaat naar huis?
„Wel, Gilbert Chesterton is naar huis gegaan,
en ik denk dat hl) met klokgelui en trompet
geschal werd verwelkomd aan de Poort."
De Yale Glee Club, die thans een
bezoek aan ons land brengt, is als
instituut het oudste mannenkoor van Amerika.
De oprichting van de Yale Glee Club dateert
van 1813 en zij is samengesteld uit 60 studen
ten van de Yale Universiteit. Zij ondernam
haar eerste concert-tournée in 1847 per zeil
schip naar de Amerikaansche steden aan de
kust van den Atlantischen Oceaan; in de laat
ste 75 jaar heeft zij regelmatig concerten in
de Vereenigde Staten gegeven en twee con
certreizen door Europa ondernomen, n.l. de
De buste van Karei van de Woestijne,
vervaardigd door Jozef Cantré, is aange
kocht door het Boymans-museum te
Rotterdam
eerste in 1928 naar Scandinavië, de tweede
door Midden-Europa naar Budapest in 1932.
Het programma der uitvoeringen van de
Yale Glee Club omvat voor een groot gedeelte
Amerikaansche volksliederen, welke met uit
zondering van de „negro-spirituals" in Europa
weinig bekend zijn. Marshall Bartholomew, de
dirigent, heeft zich vele jaren lang bezig ge
houden met het verzamelen en samenstellen
van Amerikaansche volksmuziek, speciaal op
het gebied der Amerikaansche negro-spirituals,
plantage-liederen, - volks-balladen en viool-
melodieën van de bergbevolking der Allegha-
nies, alsook der traditioneele zeemansliederen,
die op de Amerikaansche zeilschepen gezongen
worden.
omstreeks denzelfden tijd zijn „Sonate voor
piano" en zijn „Trois pastorales", werken, die
het goed recht der atonale muziek met succes
verdedigen? In een der laatste afleveringen
van het zeer interessante tijdschrift der katho
lieke toonkunstenaars typeerde Paap hem nog
als den musicus, wiens composities verwant
schap toonen met de klankenwereld van Die-
penhrock, Pranck en Debussy, doch niettemin
van den beginne af een eigen tournure hadden.
Dit gold zeer zeker voor zijn kerkelijke compo
sities, die den hoofdschotel van zijn oeuvre uit
maken. Onafhankelijk van de waarde, welke
men aan deze Missa diatoriica wil toekennen,
ligt in deze daad tóch iets raadselachtigs.
Indien Andriessen werkelijk in zich de over
tuiging draagt, dat de door hem van den be
ginne af ingeslagen weg tot goede mogelijk
heden leidt, dan dient hij ook vol te hou
den, zelfs indien de critiek aan zijn voeten
mocht branden. Stijl is geen zaak van aanpas
sen, van zich intens inleven, het is geen con
fectiewerk, integendeel, hij bestaat in de uiting
van de wetmatigheden, die den individu be-
heerschen.
Daarom hebben wij dan ook de vaste over
tuiging, dat doorgroeien in de eenmaal inge
slagen richting op den duur Andriessens werk
zeker een waarde zal schenken, die men nooit
mag en kan verwachten, indien de componist
zich op zijwegen gaat begeven.
Daarmede is echter niet de Mlssa als zoo
danig veroordeeld; dat zij verre! Ongetwijfeld
steekt zij meters uit boven stapels mis-parti-
turen, die in de laatste jaren werden en nog
worden vervaardigd. Zij is een treffend bewijs
voor het innig begrip dat Andriessen bezit van
de oude kerkcomponisten, van zijn warme
liefde voor den devoten geest dier meesters, en
niet in het minst van zijn vaktechnische be-
heersching der materie. Het valt niet moeilijk
passages aan te wijzen, die op even voortref
felijke wijze als de zestien- en zeventien-eeuw-
sche componisten dat vermogen, het pieuze
sentiment beroeren: achtereenvolgens het
„Christe eleison", het „Gratias agimus", het
„Jesu Christe" bij molto tranquillo, den inzet
van het „Sanctus" etc. J. H.
Ülllllllllllllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiinü
De Yale Glee Club
Mis van H. Andriessen
Recente uitgaven van missen, welke eenige
bekenden en minder bekenden onder onze
Nederlandsche katholieke kerkmusici het
licht deden zien, brachten ons ertoe deze wer
ken iets uitvoeriger te beschouwen en in een
meer algemeen licht te bezien.
Want het streven naar vernieuwing in den
stijl der kerkmuziek mag, ondanks het vele
goede, dat de ouderen hebben geleverd, als een
verheugend feit worden beschouwd.
In welke richting zal de vernieuwing gaan,
dat is de vraag, die verschillende jongere kerk
musici zich stellen, een vraag, waarvan het
antwoord per slot van rekening beslissen zal
over den stijl van deze jongeren.
De man, die zich in de afgeloopen jaren
heeft doen kennen als een strever naar nieuw
leven, Hendrik Andriessen, deed dit jaar een
mis het licht zien, welke hy in den zomer van
1935 heeft geschreven en op Kerstmis van dat
zelfde jaar in dé kathedraal van Utrecht liet
uitvoeren door zijn koor.
Op het eerste gezicht verwondert men zich
plotseling door een diatonisch werk van An
driessen te worden verrast. Schreef hy niet
Altijd is er veel gemopper,
Dat „het Rijk" zoo langzaam werkt, j|
Op den spoed van ambtenaren s
Wordt vaak wat aangemerkt.
H Dit of dat is maanden achter, M
H Dit of dat is in de war,
Dit of dat is lang verouderd,
H Dit of dat, 't is waarlijk bar!
H En men scheldt op de commissies,
't Kabinet, het Parlement,
E Op de Staten, de Gemeenten,
E Jammerklachten zonder end.
H Maar.... er was een reisbelasting
ff Reeds ontworpen vroeg in 't jaar,
't Reisseizoen is nu begonnen,
Ende wet is nóg niet klaar!
H Maar nu hoort men heusch geen
H klachten
Over zulk gebrek aan spoed,
j§ Nu lacht ieder in zijn vuistje
En hij zegt „Nou, die is goed!"
Menigeen, die voor vacantie
E Thans een reisje maken gaat,
H Zucht verlicht: die reisbelasting 1|
sis g odd an k.een stuk te laat! E
jf HERMAN KRAMER
illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllilllllllllllllllli
Lord Stanford was te zeer verrast om eenig
teeken van verzet te kunnen geven. Hy
zat in een gemakkeiyken stoel bij den
haard en zyn voeten rustten op de zitting van
een anderen stoel. Vol verbazing keek hy naar
den man, die vóór hem stond en die kalm zyn
lange donkere jas uittrok en nog grooter werd
zyn verwondering, toen de vreemdeling zich
vertoonde in een prachtig bewerkt zeventiende
eeuwsch costuum. Zooals de man daar stond,
was er een opvallende geiykenis tusschen hem
en Lord Stanford en de laatste begreep on
middellijk, dat de vreemde van deze gelijkenis
wilde profiteeren, om een of ander doel te be
reiken.
„En wat kan ik voor u doen?", vroeg hy
rustig.
De indringer lachte geheimzinnig, haalde
met een nonchalant gebaar een revolver uit
zyn zak en legde deze voor zich neer.
„U kunt heel wat voor me doen, Lord Stan
ford. Op de eerste plaats raad ik u aan geen
onnoodig lawaai te maken, ik weet, dat u al
leen in uw flat bent en u zoudt dus veel moeite
hebben om u te doen hooren. Dit aardig stukje
speelgoed hij maakte een achteloos gebaar
met z'n revolver is geladen, ik ben een goed
schutter en wanneer ik schiet, tref ik meestal
precies de plaats, die ik treffen wil. Boven
dien heb ik voor alle zekerheid een fleschje
chloroform megebracht en wanneer u daaraan
ruikt zult u zoo kalm zyn als wenschelijk is.
Maar ik zeg u ronduit, dat ik het hoogst on
aangenaam zou vinden tot dergelyke ruwe
praktyken mijn toevlucht te moeten nemen."
Lord Stanford glimlachte, ,,'t Zal niet noodig
zijn. Ik ben veel te nieuwsgierig naar uw plan
nen. Ik wil den boel niet in de war sturen."
„Dank u," antwoordde de indringer. „Ik
zal u het voornaamste vertellen. De Raymonds
geven vanavond een gecostumeerd feest en u
zoudt daarheen gaan als zeventiende eeuwsch
ridder, in een costuum dus als dit, dat ik door
uw kleermaker liet namaken. U zoudt natuur-
ïyk dansen met Miss Raymond en na het dan
sen zoudt u ergens op een rustig plekje gaan
zitten en Miss Raymond ten huwehjk vragen."
Lord Stanford maakte een beweging alsof
hy wilde opstaan, maar hy scheen zich te be
denken.
„U bent uitstekend op de hoogte," ant
woordde hij.
De vreemde maakte een lichte buiging. „U
hadt met Miss Raymond afgesproken een be
paald masker te dragen. Ik zou dit masker
graag willen leenen."
„Wel verdraaid," riep Lord Stanford.
De indringer manoeuvreerde dreigend met
het wapen. „Ik zal vanavond Lord Stanford
zijn, niet om u concurrentie aan te doen in de
liefde, doch alleen om de aardige kraaltjes, die
Miss Raymond draagt en die veel te kostbaar
zijn voor een jong meisje."
„Op de sofa ligt het masker," zei Lord
Stanford en zijn gelaat bleef onbewogen. „Neem
het mee. Nog iets van uw dienst?"
„Ja, uw woord van eer, dat u vanavond
niet naar de Raymonds gaat. Twee Lords
Stanford op één avond is van het goede te
veel. Verder moogt u binnen twee uren geen
waarschuwing geven via uw buren. Ik heb tijd
noodig om m'n werk te doen."
„En wanneer ik weiger?"
„Dan ben ik genoodzaakt de reeds ge
noemde maatregelen te nemen.
Een oogenblik scheen Lord Stanford te wei
felen. „Nee," zei hij dan, „doet u geen moeite,
ik zal aan uw verzoek voldoen. Maar vertelt u
me wat u zult uitvoeren."
„Ik dacht dat ik het reeds duideiyk ge
noeg gezegd had. Ik ga naar de Raymonds en
dans en na het dansen zal ik met Miss Ray
mond praten zooals het een Stanford betaamt.
Men verwacht een huweiyksaanzoek en in een
dergelyk geval laat men een jong paartje wel
eenige oogenblikken alleen in een met palmen
versierd, stil hoekje. Denkt u ook niet? Drie
druppels chloroform op een zakdoek zijn vol
doende om de lieftallige Miss Raymond eenige
oogenblikken gedachteloos te maken en mij
de gelegenheid te geven den stralenden dia
manten ketting in andere handen te brengen.
Eenvoudig, nietwaar?"
„Inderdaad."
beaamde Lord 1
Stanfordt.
„Hoogst eenvou- T
dig. En ik moet JJe pSeUClO LOVCL I
twee uren wach-
ten, voor ik de
politie waarschu
wen mag?"
„Twee uren."
„Dan stem ik toe."
„Ik dank u voor uw bereidwilligheid. Het
masker zal ik terugsturen. Hij trok zijn jas aan
en stapte rustig de deur uit. „Goeden avond,
Lord Stanford," zei hy nog. „Ik vertrouw op
uw woord."
De deur werd gesloten en Lord Stanford was
alleen.
„Gelukkig," mompelde hij, „dat ik niet
genoodzaakt was op te staan, anders zou hij
hebben bmerkt dat ik door m'n verzwikten en
kel niet in staat ben te loopen. En gelukkig ook
dat Dorit van het ongeval op de hoogte is en
weet dat ik niet komen kan. Maar voor m'n
vriend, den diamantendief is het een strop. Ik
ben bang dat z'n plannen in duigen zullen
vallen."
En hy nam een boek en begon te lezen.
Een uur later telefoneerde Dorit Raymond
dat een gentleman-dief getracht had onder
Lord Stanford's naam binnen te dringen, doch
dat de man onmiddeliyk gearresteerd was door
den detective, die veiligheidshalve op het
avondfeest aanwezig ■was.
'vekbopem
Zoowat midden op den dag kwam de kabouterbaas eens
kyken, hoe het met de turftrappers ging. Maar hy was heel
wat slechter geluimd dan de opzichter. „Wat doen die ben
gels daar voor gekke dingen", viel de kabouterbaas uit. „Hoe
komt het dat er nog niets van te zien is, dat ze al een heelen
dag aan het werk zyn", en hy liet de twee ondeugden bij zich
komen. Toen zag ook de opzichter voor het eerst, dat ze alleen
maar dunne boomschors onder hun voeten hadden.
Doe ze den voetketting om en laat ze meegaan", beval de
kabouterbaas. Het was duidelyk te zien, dat hy erg kwaad was
en hij liep zelf voorop naar het kasteel. Toen ze daar aan
kwamen, zei de kabouterbaas: „Naar de gevangenis met die
boeven. We zullen ze wel eens anders leeren." Nou, dat was
iets wat niet gauw gebeurde en nu kreeg Tuimeltje toch erg
veel berouw.
„Meneer de Opperbaas", begon Tuimeltje, „ik zal het nooit
meer doen." „Geen smoesjes meer. Ik wil niets meer hooren",
zei de oude kabouter. En zoo werden Tuimeltje en Kruimeltje
ieder in een gevangenis gezet. De bordjes met opschriften, die
er hingen, maakten Tuimeltje nog bedroefder en hij had ook al
zoo'n maagpyn van de honger. Maar er kwam iemand die hem
hielp. Door een gat dat in den muur van de gevangenis zat,
kwam een vriendelijk muisje hem wat appelbollen brengen.
„Hier", zei het diertje", „eet dat maar lekker op."
De senaat van het N.S.C. is voor het corps
jaar 1936/37 als volgt samengesteld:
Praeses: jhr. A. J. M. van Nispen tot Pan-
nerden, Barbarossastraat 21, Nymegen. vac.
'adres Kerkstraat 329, Se venaar. Vice-praeses:
J. H. W. Houben, Ger. Noodtstraat 64, Nyme
gen, vac. adres Hertogsihgei 3, Maastricht. Ab-
actis: O. E. E. Scholtens, Regentessestraat 29
Nymegen, vac. adres Boedekerstraat 2 Deventer,
telefoon 2601. Questor: G. A. M. Vogelaar, Ny-
hoffstraat 4, Nijmegen, vac. adres Prins Mau-
rltslaan 57, Den Haag, telefoon 550935. Ab-actis
2: mej. M. J. J. Hoefnagels, Staringstraat 9.
Nymegen en L. C. Verwer, P. Brugmanstraat 3,
Nymegen.
De kamercommissie bestaat uit: mej. R. Hoef
nagels, Staringstraat 9, Nymegen en L. C. Ver
wer, P. Brugmanstraat 3, Nijmegen.
De inlichtingencommissie is als volgt samen
gesteld: C. H. M. Hoogewegen S.J., Molenstraat
39, Nymegen, moderator van het N.S.C. Alk
maar: mej. G. van Dijk, Langestraat 95, tel.
1040. Amersfoort: J. J. G. van Voorst tot Voorst
Vondelplein 2. Amsterdam: F. Goseling, Com.
Schuytótraat 80, telefoon 29897. Arnhem: Ph.
Hillen, Ernst Casimirlaan 58, tel. 26235! Breda:
B. Drion, v. Coothpleln 22, tel. 2041. Deventer:
O. Scholtens, Boedekerstraat 2. tel. 2601. Eind
hoven: G. v. d. Dungen, Aalsterweg 91. telef.
2048. Enschede: B. Overmaat, Gronausche-
straatweg 183. Den Haag: mej. H. Derksen,
Sportlaan 81; G. Vogelaar, Prins Mauritslaan
57. Heerlen: L. Schweitzer, Valkenburgerweg
28, tel. 52. 's Hertogenbosch: mej. C. Bauwens,
Julianapleln 13 en mr. E. Sassen, Julianaplein
21, telefoon 509. Kerkrade: J. Zeyen, Chevre-
montstraat 19. Leeuwarden: mej. A. Trombock,
Vr. de Vriesstraat 20, tel. 5189. Maastricht: mej.
Li. Hommes, St. Jacobsstraat 21 en J. Houben,
Hertogsingel 3. Nymegen: mej. R. Hoefnagels,
Staringstraat 9, tel. 947. Oldenzaal: mej. M.
Barichter, Boerskotten, tel. 508. Roermond: mej.
E. Breukers, Munsterstraat 4, tel. 254 en J.
Cals Pieter, Cuyperstraat 1, telefoon 387. Rot
terdam: J. Vrymoed, Mathenesserlaan 309, tel.
■<0831. Sittard: F. Storms, Ryksweg 30a, tel. 165.
regelen: G. Canoy, Kaldenkerkerweg 57. Tiel:
A. Daalderop, Veemarkt 2, tel. 253. Tilburg: W.
Verhoeven, Nieuwlandstraat 34, tel. 322. IJzen-
dijke: Th. Hendrikse. Zeist: J. Dykhoff, Home
ruslaan 21.
Allen, die het voornemen hebben, in Nyme
gen te gaan studeeren, kunnen by bovenge
noemde adressen alle inlichtingen omtrent het
studentenleven aldaar verkrygen.
bij verlies van een hand,
een voet ol een oog
30
Als hy, gekleed in een gele overall, vol olie
vlekken, onder zyn machine gekropen en op
zijn rug liggend, die ausculteert zooals een
dokter het zijn patiënt doet, is Michel inder
daad de gelukkigste mensch ter wereld. Myn
aangelegenheid moest hem wel erg interessee
ren, dat hy zijn dierbaar werk onderbrak om
kennis te nemen van hetgeen Robert schreef.
„Als je met dat vuile werk klaar bent," zei
ik, „kom dan in de bibliotheek om samen het
antwoord te schrijven."
Juist toen ik mij omkeerde om de garage uit
te gaan, stond ik vlak voor juffrouw Brissot.
„Ik kwam hier voorby." zei zy met haar
neusstem, „om naar de waschvrouwen te zien
en nu hoorde ik in de garage praten."
„Is het zoo verwonderlijk, dat er in de garage
gesproken wordt?"
„O neen, dat niet."
Wie of wat wilde zy op dat oogenblik be-
spionneeren? Met haar scherpe oogjes, waaraan
niets ontgaan kon, bemerkte zij de lange
crèmekleurige enveloppe, die ik in de hand
hield. Zy kende dat soort al, doordat zij ze
ln handen had gezien van Michel, toen hy de
■a«te hripven van Robert, in den familiekring
voorlas, 2>U kon haar nieuwsgierigheid niet
bedwingen en zei: „Dus mijnheer de Beaufeu
schrijft u nog altyd! Dat is wel merkwaardig."
„Waarom, juf?"
„Een heer, dien je ftiet kent...."
„Ik leer hem kennen, juf."
„Het is in alle geval niet behooriyk, dat een
jong meisje aan een vreemde brieven schryft."
„O, maak u daarover niet bezorgd, lieve jut.
Michel heeft er de verantwoordeiykheid van
en bovendien Robert de Beaufeu is voor mij
geen vreemde. Wij zyn verloofd," voegde ik
er blufferig aan toe.
„Zoo.... wel.... is die zaak al zoover ge
vorderd?" stotterde de juf verschrikt.
„Ja, juf."
„Dat is vreeseiyk, vreesehjk...." zei zy, ter-
wyi zij de deur uitging.
„Je had juffrouw Brissot niet in vertrou
wen moeten nemen," zei Michel, toen zy ver
dwenen was.
„Ik heb haar niet in vertrouwen genomen
Mijn gevoelens voor Robert zyn geen geheim."
„Toch zou het beter zijn ze niet van de
daken te verkondigen."
Ik luisterde niet meer naar hem, ik amu
seerde my met naar haar omvangrijke figuur
te kijken, zooals zy door de laan schommelde
en ik dacht er over na, wat er wel onder haar
gryze chignon omging.
„Michel, de juf is niet bekoorlyk, wel?"
Hij lachte van onder zijn auto.
„1 meter 71, dat is zeer groot, niet waar?"
„Niet erg," antwoordde een eedemDte stem.
„Hoe groot zou juf zyn?"
Misschien 1.52, maar dat zal zoo niet lang
blijven: zy krimpt alle dagen een beetje in."
Arme juffrouw Brissot! Ik vraag mij af hoe
zy' er uit zal zien, als zij niet meer kan krim
pen! Michel, hoe is jouw lengte op kousen-
Hy kroop van onder den wagen uit. „Ik meet
1 meter 73 centimeter."
„Wat jij 1 Dat kan toch niet"
,',Wel dat is het toppunt!" verklaarde hij,
ter'wyl 'hy in volle lengte zich oprichtte.
„Maar, Michel, je weet wel, dat Robert 200
groot is als jy."
„Dat heb je je maar verbeeld, lief nichtje
Ik was teleurgesteld en ontstemd. Als Robert
kleiner was dan mijn neef, had ik wel onnoodig
in myn droom aan hem de silhouet van myn
heer Lebreuil toegedacht.
„Als je er op gesteld bent om je brief te
schrijven," zei mijn kameraad, „ga dan naar
de bibliotheek, ik zal my eerst wasschen en
dan kom ik ook."
Een kwartier later kwam hy terug met
blanke handen, geparfumeerd met zeep met
seringengeur en schreef hy zijn antwoord aan
Robert.
„Beste vriend, ik moet mij maar tevreden
stellen met de functie van brievenbesteller, nu
ik niets te doen heb dan uwe brieven af te
geren. Ontvang dan dien, welken Denise u
schrijft en dien ik trouw in den mynen schuif.
Hoe gaat het me de zenuwen?
MICHEL."
„Laten wy nu eens zien wat Denise ge
schreven heeft." Hy nam mijn brief ter hand
zonder my iets te vragen en las:
„Mynheer, u heeft gelijk, ik ben blond als
rijpe korenaren en dat u mij aldus u voor
stelt vervult my met blijdschap. Ikzelf heb
van 'u een duidelyk beeld in mijn geest ge
vormd: is u niet donkerbruin van haar en
snor, met een matte, warme gelaatskleur,
zwarte oogen en een langwerpig ovaal gezicht?
Om de waarheid te zeggen, meende ik, dat u
grooter was dan Michel, maar het schynt, dat
ik mij vergist heb.
Beschrijf nu mijn gelaat en de kleur van
myn oogen.
Die ontdekkingsreis is verrukkelijk. Wat een
mooien inval hebt u daarmede gehad! En hoe
alledaagsch is daarentegen het wisselen van
foto's! Denkt u ookniet.dat het voor onsheer-
lyk zal zyn als wij elkander herkennen, den
eersten keer, dat wij elkaar zullen zien?
Michel zal zich weer vrooiyk over my maken,
maar ik ben tevreden als u my begrypt.
Daar wy nu toch aan het ontdekken zyn,
schrijf my eens, of u nog uw moeder bezit.
Ik heb de mijne verloren en dat is zoo treurig!
Ik zou de uwe willen liefhebben.
Wy hebben hier in ons rozenpark donkerroode
rozen, geheel gelyk aan die, welke zich op
myn hoofd vleien, by u op uw balkon
„Je slaat op hol, romanesk kind!" zei
Michel.
„Zal ik dat van de roten er maar uitlaten?"
„Neen, daar hebben wij geen tyd voor. Denk
aan het programma van vandaag."
Inderdaad, dat programma was wel zwaar be
last. Tante zou ons meenemen naar Fleurville,
daar zouden wy in zee gaan, daarna ergens in
een hoeve theedrinken, dan tennis, diner in
het Palace en ten slotte naar den schouwburg
in het Casino. Het weer, niet te warm, maar
helder, was byzonder aangenaam; de Perals
waren allen gekomen en in de hoeve vonden wy
al de andere vrienden en vriendinnen. Daar had
ik gelegenheid de teederheid van mevr. Peral
jegens Frangoise te bewonderen. Zeker vond zy
mijn nicht heel wat verkieselyker dan my, die
haar witten raaf afgewezen had.
Marianne, omgeven door eenigen van haar
dansers, had haar goed humeur teruggevonden:
het was waar, dat Georges naast haar gezeten
haar vroolyke opmerkingen beantwoordde met
al de entrain, waarover hy kon beschikken.
Naast my zat de andere Robert, maar ik
ondervond niet meer dat zoete gevoel, dat my
anders bekropen had en later by het tennisspel,
toen ik zag. dat hy wel een half hoofd grooter
dan Michel was, kreeg ik den indruk, dat hij
my vreemd werd, dat hij om zoo te zeggen Uet
vertrouwen beschaamde, dat ik in hem ge
steld had. Hy nam te veel plaats in in de
atmosfeer, hy overschreed de maat, hij was
niet langer geschikt voor de vertegenwoordiging,
waarmede ik hem belast had. En ondanks
myzelf, werden mijn manieren jegens hem
anders.
„Wat scheelt er aan, juffrouw?" vroeg hy
ongerust. Hij zei dat met de stem van Robert,
mij aanziende met de oogen vag Robert en het
vertrouwen keerde terug tot ik door een glim
lach van Michel bemerkte, dat ik zonder het
te weten aan dien jongeman weer het recht
had gegeven te denken dat „ik gek op hem
was."
Hij speelde heel goed tennis. Georges integen
deel speelde heel slecht; verschillende keeren
sloeg hij mis en toen ik het geduld verloor en
hem op bitsen toon daarover een aanmerking
maakte antwoordde hy kalm: „Het is waar,
ik speelde vroeger veel beter, maar om je het
spel niet te doen verlieten, zal ik myn raket
aan Michel afstaan."
„Nu ben je boos."
„Heelemaal niet, Denise, maar vandaag ben
ik eenvoudig niet op streek."
Zonder naar ons te luisteren ging hy naar
de tent, waar Lily Darolles en Sabine d'Osmont
hun beurt zaten af te wachten.
„Het is waar, dat Georges vandaag niet
schitterend is in zyn spel," zei Maurice Darol
les.
„Och," antwoordde Frangoise, „als u zooals
hy een kogel door den schouder had gekregen,
zou u misschien nog slechter spelen."
O, ik was het, die niet schitterend speelde!
De woorden van Frangoise veroorzaakten wroe
ging by me. Hoe had ik kunnen vergeten, dat
Georges zoo'n zware verwonding aan het front
had opgeloopen!
Zoodra ik met schande het spel verloren had,
volgde ik myn nicht naar onze tent.
„Dus het gaat vandaag niet goed met uw
arm?" vroeg Frangoise lief.
„Neen, heelemaal niet."
(Wordt vervolgd)