ffldiM&aal van den dag Tuimeltje en Kruimeltje G. K. Chesterton ALLE ABONNE'S r iov.- F 750.- SüSETiKS F 250.- De onbekende Verloofde MAANDAG 29 JUNI 1936 De Yale Glee-club Hedendaagsche kerkmuziek TE LAAT! Nijmeegsch Studentencorps „Carolus Magnus" Het „model" voor Frather Brown Zestig Amerikaansche studenten Uit can AANGlFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN ONGEVAL DOOR LEMAIRE TT— De dood van den grooten Engelschen schrij ver heeft in de pers der geheele wereld zijn weerklank gevonden en bijna alles wat over G. K. Chesterton geschreven werd, getuigt van bewondering voor zijn uitzonderlijk talent en eerbied voor zijn persoon. Een der meest typeerende uitingen was die van Robert Lynd in de News Chronicle: „Hij was de la chende, strijdbare ridder, die eiken morgen ont waakte in de hoop, dat hij vele goede zaken zou ontdekken om voor te vechten." „Hij zal ook blijven leven als een soort le gende in Pleetstreet, met zijn reuzengestalte, zijn verwarde haar, zijn wijde jas, zijn voor liefde voor bier en zijn rijtuig, altijd wachtende voor de deur, heelemaal vergeten tijdens zijn overvloedig lachen en den stroom van zijn Woorden." Inderdaad, deze reus met het kinderlijke hart had iets van een modernen dolenden rid der; het is geen toeval dat zijn fantasie Don Quichotte liet terugkeeren in Engeland. Maar hij was méér dan een strijder voor onvervul bars idealen. Het was steeds zijn enorm gezond verstand dat het klavier zijner rijke verbeelding bespeelde en juist deze doordringende Intellec tualiteit geeft, naast een kinderlijk-optimisti sche levensaanvaarding, aan zijn werken hun hooge waarde. Maar ook deze eigenschappen verklaren nog niet voldoende den invloed, dien hij op de geesten uitoefende. Zijn natuurlijke talenten werden voor onvruchtbaarmaking be hoed door een vol en levend geloof. De verbinding van zulk een geloof met een scherpen blik op het heden, waarvan hij het goede ten volle wist te waardeeren, maakt zijn werken in vele opzichten tot een voorbeeld van katholieke litteratuur. Zoovele katholieke schrij vers zijn minder leesbaar, óf omdat hun het noodige talent ontbreekt, ófwel omdat de ge loofswaarheden nog te zeer in hun gedachte leven bestaan als iets van een andere orde, die maar weinig met het gewone leven, met mo derne geestesstroomingen, staatsvormen, we tenschap en techniek te maken heeft. Zulk 'n Weltfremdheit is aan Chesterton steeds vreemd gebleven. In zijn werk is misschien juist het meest waardevolle een voortdurende accoordvorming van natuurlijk en hooger in zicht. Dit maakte zijn geest verwant aan die der echte mystiek. Het feit dat zijn fantasie vaak groteske beel den zocht, zooals dat van den vliegerofficier uit de Tales of the Long Bow, die vanuit een luchtschip varkens laat neerdalen voor zijn verloofde, kan den ernstigen ondertoon in zijn werken nooit geheel overstemmen. Vaak ook drukt het spel zijner verbeelding op treffende wijze een diepe waarheid uit, zooals in het ver haal van den man die een vreemd, romantisch land ontdekte en toen bevond dat het de kust van zijn eigen vaderland was. Het gemak, waarmee G. K. C. fantastische en moderne beelden wist te gebruiken om blijven de godsdienstige en ethische waarheden te il- lustreeren, wijst dan ook op een diepen en ge- nialen geest, die erkende, hoe ook voor onzen tijd geldt, hoe er „meer dingen zijn tusschen hemel en aarde dan uw philosophie kan droo- men." Goede karakteristieken naast typeerende bij zonderheden over G. K. C. vinden wij in het laatst verschenen nummer van de Universe. Chesterton's vriend en medestrijder Belloc geeft onder het hoofd: „Het was een zegen hertl te kennen" een kenschetsing' van zijn figuur. Merkwaardig is vooral wat hij schrijft over Chesterton's overgang tot de Kerk: ,,het was niet in de etymologische beteekenis van het woord een „bekeering", geen „omkeering"; het was een vooruitgang en ontwikkeling volgens een lijn, die van het begin af voor zijn voeten getrokken was, naar een doel dat hij kende, voordat hij den naam daarvan wist." Typeerend voor het scherpe en geestige oor deel van G. K. C. is het volgende. Belloc vroeg hem eens: „Hoe is het toch mogelijk dat alleen in Engeland zoovele mannen van naam Dar win's selectie-theorie nog au sérieux nemen?" Hierop antwoordde Chesterton: „Patriotisme". Door dit woord was de heele zaak opgehelderd. Ik heb het" aldus Belloc „sindsdien steeds begrepen." Als belangrijkste oorzaak ter verklaring zij ner schrijversaandrift moet volgens Belloc wor den beschouwd dat, wat Pascal noemde: „Het begrijpen van de grootheid en de kleinheid van den mensch." Dit gaf hem een universeel- chnstelijk inzicht, samen met een natuurlijke productiviteit en maakte dat hij evenzeer uit blonk wanneer hij over St. Thomas als wan neer hij over Dickens schreef. Verder verhaalt een andere vriend van G. K. C. hoe hij dezen eens ontmoette bij Victoria Station in Londen en hem vertelde hoe men hem had gevraagd: „Waarom toch ging Ches terton naar jullie Kerk over?" „Wel", ant woordde genoemde vriend, „ik zou de juiste reden kunnen noemen, maar je zou het toch niet begrijpen." „En wat," vroeg Chesterton mij, „was de reden die je hem zou hebben opgegeven?" „Gods genade", antwoordde ik." G. K. C., die den steller der vraag kende, barstte in lachen uit en riep: „.Schitterend, schitterend." Dezelf de vrager bekende na den dood van Chester- ton in een dagblad hoe hij nog niet begrijpen kon „waarom zulk een minnaar der Engelsche vrijheid naar Rome overging." Een merkwaardige bijdrage behandelt de ver houding van Chesterton tot zijn held Pather Brown. Als model daarvoor diende een lersch priester, father O'Connor, dezelfde die hem in 1922 in de Katholieke Kerk opnam. Volgens dezen werd G. K. C. tot zijn father-Brown- serie geïnspireerd op een wandeling over de heidevelden van Yorkshire. De priester had toen verhaald van enkele misdaden waarvan hij op de hoogte was. Toen zij zich nu later weer bij de rest van het gezelschap hadden aangesloten, hoorde Chesterton een jongeman uit Cambridge tot een ander zeggen: „Hij weet veel over architectuur, maar ik zou er nooit toe kunnen komen zoo in een klooster te leven en niets te begrijpen van wat er verkeerds is in de wereld." Uit de ongewilde ironie van dezen zin ontsprong het motief voor deze won derlijke verhalen. Ofschoon father O'Connor, juist als de held van G. K. C.'s verhaal, vaak een paraplu van uitzonderlijk model meesleepte en ook pakjes die in bruin papier gewikkeld waren, ontdekte hij pas na geruimen tijd dat hijzelf aldus door Chesterton was vereeuwigd. Toen men hem eens vroeg wat voor gevoel het wel gaf om als de origineele „Father Brown" bekend te staan, antwoordde hij: „Het geeft 'n geyoel alsof het gaat om een geweldige grap, die geen pijn doet. Ik heb nooit getracht om naar het verhaal te leven, en dat vermindert de spanning". Toen Chesterton overleed lag Pather O'Con nor ziek te bed in zijn pastorie te Bradford en men durfde hem het droevige nieuws niet mede te deelen. Chesterton's gedichten worden besproken door Titterton. Deze eindigt met een citaat en een conclusie: „Wie is voor zegepraal? „Wie voor de vrijheid? Wie gaat naar huis? „Wel, Gilbert Chesterton is naar huis gegaan, en ik denk dat hl) met klokgelui en trompet geschal werd verwelkomd aan de Poort." De Yale Glee Club, die thans een bezoek aan ons land brengt, is als instituut het oudste mannenkoor van Amerika. De oprichting van de Yale Glee Club dateert van 1813 en zij is samengesteld uit 60 studen ten van de Yale Universiteit. Zij ondernam haar eerste concert-tournée in 1847 per zeil schip naar de Amerikaansche steden aan de kust van den Atlantischen Oceaan; in de laat ste 75 jaar heeft zij regelmatig concerten in de Vereenigde Staten gegeven en twee con certreizen door Europa ondernomen, n.l. de De buste van Karei van de Woestijne, vervaardigd door Jozef Cantré, is aange kocht door het Boymans-museum te Rotterdam eerste in 1928 naar Scandinavië, de tweede door Midden-Europa naar Budapest in 1932. Het programma der uitvoeringen van de Yale Glee Club omvat voor een groot gedeelte Amerikaansche volksliederen, welke met uit zondering van de „negro-spirituals" in Europa weinig bekend zijn. Marshall Bartholomew, de dirigent, heeft zich vele jaren lang bezig ge houden met het verzamelen en samenstellen van Amerikaansche volksmuziek, speciaal op het gebied der Amerikaansche negro-spirituals, plantage-liederen, - volks-balladen en viool- melodieën van de bergbevolking der Allegha- nies, alsook der traditioneele zeemansliederen, die op de Amerikaansche zeilschepen gezongen worden. omstreeks denzelfden tijd zijn „Sonate voor piano" en zijn „Trois pastorales", werken, die het goed recht der atonale muziek met succes verdedigen? In een der laatste afleveringen van het zeer interessante tijdschrift der katho lieke toonkunstenaars typeerde Paap hem nog als den musicus, wiens composities verwant schap toonen met de klankenwereld van Die- penhrock, Pranck en Debussy, doch niettemin van den beginne af een eigen tournure hadden. Dit gold zeer zeker voor zijn kerkelijke compo sities, die den hoofdschotel van zijn oeuvre uit maken. Onafhankelijk van de waarde, welke men aan deze Missa diatoriica wil toekennen, ligt in deze daad tóch iets raadselachtigs. Indien Andriessen werkelijk in zich de over tuiging draagt, dat de door hem van den be ginne af ingeslagen weg tot goede mogelijk heden leidt, dan dient hij ook vol te hou den, zelfs indien de critiek aan zijn voeten mocht branden. Stijl is geen zaak van aanpas sen, van zich intens inleven, het is geen con fectiewerk, integendeel, hij bestaat in de uiting van de wetmatigheden, die den individu be- heerschen. Daarom hebben wij dan ook de vaste over tuiging, dat doorgroeien in de eenmaal inge slagen richting op den duur Andriessens werk zeker een waarde zal schenken, die men nooit mag en kan verwachten, indien de componist zich op zijwegen gaat begeven. Daarmede is echter niet de Mlssa als zoo danig veroordeeld; dat zij verre! Ongetwijfeld steekt zij meters uit boven stapels mis-parti- turen, die in de laatste jaren werden en nog worden vervaardigd. Zij is een treffend bewijs voor het innig begrip dat Andriessen bezit van de oude kerkcomponisten, van zijn warme liefde voor den devoten geest dier meesters, en niet in het minst van zijn vaktechnische be- heersching der materie. Het valt niet moeilijk passages aan te wijzen, die op even voortref felijke wijze als de zestien- en zeventien-eeuw- sche componisten dat vermogen, het pieuze sentiment beroeren: achtereenvolgens het „Christe eleison", het „Gratias agimus", het „Jesu Christe" bij molto tranquillo, den inzet van het „Sanctus" etc. J. H. Ülllllllllllllllllllll iiiiiiiiiiiiiiiiiiiinü De Yale Glee Club Mis van H. Andriessen Recente uitgaven van missen, welke eenige bekenden en minder bekenden onder onze Nederlandsche katholieke kerkmusici het licht deden zien, brachten ons ertoe deze wer ken iets uitvoeriger te beschouwen en in een meer algemeen licht te bezien. Want het streven naar vernieuwing in den stijl der kerkmuziek mag, ondanks het vele goede, dat de ouderen hebben geleverd, als een verheugend feit worden beschouwd. In welke richting zal de vernieuwing gaan, dat is de vraag, die verschillende jongere kerk musici zich stellen, een vraag, waarvan het antwoord per slot van rekening beslissen zal over den stijl van deze jongeren. De man, die zich in de afgeloopen jaren heeft doen kennen als een strever naar nieuw leven, Hendrik Andriessen, deed dit jaar een mis het licht zien, welke hy in den zomer van 1935 heeft geschreven en op Kerstmis van dat zelfde jaar in dé kathedraal van Utrecht liet uitvoeren door zijn koor. Op het eerste gezicht verwondert men zich plotseling door een diatonisch werk van An driessen te worden verrast. Schreef hy niet Altijd is er veel gemopper, Dat „het Rijk" zoo langzaam werkt, j| Op den spoed van ambtenaren s Wordt vaak wat aangemerkt. H Dit of dat is maanden achter, M H Dit of dat is in de war, Dit of dat is lang verouderd, H Dit of dat, 't is waarlijk bar! H En men scheldt op de commissies, 't Kabinet, het Parlement, E Op de Staten, de Gemeenten, E Jammerklachten zonder end. H Maar.... er was een reisbelasting ff Reeds ontworpen vroeg in 't jaar, 't Reisseizoen is nu begonnen, Ende wet is nóg niet klaar! H Maar nu hoort men heusch geen H klachten Over zulk gebrek aan spoed, j§ Nu lacht ieder in zijn vuistje En hij zegt „Nou, die is goed!" Menigeen, die voor vacantie E Thans een reisje maken gaat, H Zucht verlicht: die reisbelasting 1| sis g odd an k.een stuk te laat! E jf HERMAN KRAMER illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllilllllllllllllllli Lord Stanford was te zeer verrast om eenig teeken van verzet te kunnen geven. Hy zat in een gemakkeiyken stoel bij den haard en zyn voeten rustten op de zitting van een anderen stoel. Vol verbazing keek hy naar den man, die vóór hem stond en die kalm zyn lange donkere jas uittrok en nog grooter werd zyn verwondering, toen de vreemdeling zich vertoonde in een prachtig bewerkt zeventiende eeuwsch costuum. Zooals de man daar stond, was er een opvallende geiykenis tusschen hem en Lord Stanford en de laatste begreep on middellijk, dat de vreemde van deze gelijkenis wilde profiteeren, om een of ander doel te be reiken. „En wat kan ik voor u doen?", vroeg hy rustig. De indringer lachte geheimzinnig, haalde met een nonchalant gebaar een revolver uit zyn zak en legde deze voor zich neer. „U kunt heel wat voor me doen, Lord Stan ford. Op de eerste plaats raad ik u aan geen onnoodig lawaai te maken, ik weet, dat u al leen in uw flat bent en u zoudt dus veel moeite hebben om u te doen hooren. Dit aardig stukje speelgoed hij maakte een achteloos gebaar met z'n revolver is geladen, ik ben een goed schutter en wanneer ik schiet, tref ik meestal precies de plaats, die ik treffen wil. Boven dien heb ik voor alle zekerheid een fleschje chloroform megebracht en wanneer u daaraan ruikt zult u zoo kalm zyn als wenschelijk is. Maar ik zeg u ronduit, dat ik het hoogst on aangenaam zou vinden tot dergelyke ruwe praktyken mijn toevlucht te moeten nemen." Lord Stanford glimlachte, ,,'t Zal niet noodig zijn. Ik ben veel te nieuwsgierig naar uw plan nen. Ik wil den boel niet in de war sturen." „Dank u," antwoordde de indringer. „Ik zal u het voornaamste vertellen. De Raymonds geven vanavond een gecostumeerd feest en u zoudt daarheen gaan als zeventiende eeuwsch ridder, in een costuum dus als dit, dat ik door uw kleermaker liet namaken. U zoudt natuur- ïyk dansen met Miss Raymond en na het dan sen zoudt u ergens op een rustig plekje gaan zitten en Miss Raymond ten huwehjk vragen." Lord Stanford maakte een beweging alsof hy wilde opstaan, maar hy scheen zich te be denken. „U bent uitstekend op de hoogte," ant woordde hij. De vreemde maakte een lichte buiging. „U hadt met Miss Raymond afgesproken een be paald masker te dragen. Ik zou dit masker graag willen leenen." „Wel verdraaid," riep Lord Stanford. De indringer manoeuvreerde dreigend met het wapen. „Ik zal vanavond Lord Stanford zijn, niet om u concurrentie aan te doen in de liefde, doch alleen om de aardige kraaltjes, die Miss Raymond draagt en die veel te kostbaar zijn voor een jong meisje." „Op de sofa ligt het masker," zei Lord Stanford en zijn gelaat bleef onbewogen. „Neem het mee. Nog iets van uw dienst?" „Ja, uw woord van eer, dat u vanavond niet naar de Raymonds gaat. Twee Lords Stanford op één avond is van het goede te veel. Verder moogt u binnen twee uren geen waarschuwing geven via uw buren. Ik heb tijd noodig om m'n werk te doen." „En wanneer ik weiger?" „Dan ben ik genoodzaakt de reeds ge noemde maatregelen te nemen. Een oogenblik scheen Lord Stanford te wei felen. „Nee," zei hij dan, „doet u geen moeite, ik zal aan uw verzoek voldoen. Maar vertelt u me wat u zult uitvoeren." „Ik dacht dat ik het reeds duideiyk ge noeg gezegd had. Ik ga naar de Raymonds en dans en na het dansen zal ik met Miss Ray mond praten zooals het een Stanford betaamt. Men verwacht een huweiyksaanzoek en in een dergelyk geval laat men een jong paartje wel eenige oogenblikken alleen in een met palmen versierd, stil hoekje. Denkt u ook niet? Drie druppels chloroform op een zakdoek zijn vol doende om de lieftallige Miss Raymond eenige oogenblikken gedachteloos te maken en mij de gelegenheid te geven den stralenden dia manten ketting in andere handen te brengen. Eenvoudig, nietwaar?" „Inderdaad." beaamde Lord 1 Stanfordt. „Hoogst eenvou- T dig. En ik moet JJe pSeUClO LOVCL I twee uren wach- ten, voor ik de politie waarschu wen mag?" „Twee uren." „Dan stem ik toe." „Ik dank u voor uw bereidwilligheid. Het masker zal ik terugsturen. Hij trok zijn jas aan en stapte rustig de deur uit. „Goeden avond, Lord Stanford," zei hy nog. „Ik vertrouw op uw woord." De deur werd gesloten en Lord Stanford was alleen. „Gelukkig," mompelde hij, „dat ik niet genoodzaakt was op te staan, anders zou hij hebben bmerkt dat ik door m'n verzwikten en kel niet in staat ben te loopen. En gelukkig ook dat Dorit van het ongeval op de hoogte is en weet dat ik niet komen kan. Maar voor m'n vriend, den diamantendief is het een strop. Ik ben bang dat z'n plannen in duigen zullen vallen." En hy nam een boek en begon te lezen. Een uur later telefoneerde Dorit Raymond dat een gentleman-dief getracht had onder Lord Stanford's naam binnen te dringen, doch dat de man onmiddeliyk gearresteerd was door den detective, die veiligheidshalve op het avondfeest aanwezig ■was. 'vekbopem Zoowat midden op den dag kwam de kabouterbaas eens kyken, hoe het met de turftrappers ging. Maar hy was heel wat slechter geluimd dan de opzichter. „Wat doen die ben gels daar voor gekke dingen", viel de kabouterbaas uit. „Hoe komt het dat er nog niets van te zien is, dat ze al een heelen dag aan het werk zyn", en hy liet de twee ondeugden bij zich komen. Toen zag ook de opzichter voor het eerst, dat ze alleen maar dunne boomschors onder hun voeten hadden. Doe ze den voetketting om en laat ze meegaan", beval de kabouterbaas. Het was duidelyk te zien, dat hy erg kwaad was en hij liep zelf voorop naar het kasteel. Toen ze daar aan kwamen, zei de kabouterbaas: „Naar de gevangenis met die boeven. We zullen ze wel eens anders leeren." Nou, dat was iets wat niet gauw gebeurde en nu kreeg Tuimeltje toch erg veel berouw. „Meneer de Opperbaas", begon Tuimeltje, „ik zal het nooit meer doen." „Geen smoesjes meer. Ik wil niets meer hooren", zei de oude kabouter. En zoo werden Tuimeltje en Kruimeltje ieder in een gevangenis gezet. De bordjes met opschriften, die er hingen, maakten Tuimeltje nog bedroefder en hij had ook al zoo'n maagpyn van de honger. Maar er kwam iemand die hem hielp. Door een gat dat in den muur van de gevangenis zat, kwam een vriendelijk muisje hem wat appelbollen brengen. „Hier", zei het diertje", „eet dat maar lekker op." De senaat van het N.S.C. is voor het corps jaar 1936/37 als volgt samengesteld: Praeses: jhr. A. J. M. van Nispen tot Pan- nerden, Barbarossastraat 21, Nymegen. vac. 'adres Kerkstraat 329, Se venaar. Vice-praeses: J. H. W. Houben, Ger. Noodtstraat 64, Nyme gen, vac. adres Hertogsihgei 3, Maastricht. Ab- actis: O. E. E. Scholtens, Regentessestraat 29 Nymegen, vac. adres Boedekerstraat 2 Deventer, telefoon 2601. Questor: G. A. M. Vogelaar, Ny- hoffstraat 4, Nijmegen, vac. adres Prins Mau- rltslaan 57, Den Haag, telefoon 550935. Ab-actis 2: mej. M. J. J. Hoefnagels, Staringstraat 9. Nymegen en L. C. Verwer, P. Brugmanstraat 3, Nymegen. De kamercommissie bestaat uit: mej. R. Hoef nagels, Staringstraat 9, Nymegen en L. C. Ver wer, P. Brugmanstraat 3, Nijmegen. De inlichtingencommissie is als volgt samen gesteld: C. H. M. Hoogewegen S.J., Molenstraat 39, Nymegen, moderator van het N.S.C. Alk maar: mej. G. van Dijk, Langestraat 95, tel. 1040. Amersfoort: J. J. G. van Voorst tot Voorst Vondelplein 2. Amsterdam: F. Goseling, Com. Schuytótraat 80, telefoon 29897. Arnhem: Ph. Hillen, Ernst Casimirlaan 58, tel. 26235! Breda: B. Drion, v. Coothpleln 22, tel. 2041. Deventer: O. Scholtens, Boedekerstraat 2. tel. 2601. Eind hoven: G. v. d. Dungen, Aalsterweg 91. telef. 2048. Enschede: B. Overmaat, Gronausche- straatweg 183. Den Haag: mej. H. Derksen, Sportlaan 81; G. Vogelaar, Prins Mauritslaan 57. Heerlen: L. Schweitzer, Valkenburgerweg 28, tel. 52. 's Hertogenbosch: mej. C. Bauwens, Julianapleln 13 en mr. E. Sassen, Julianaplein 21, telefoon 509. Kerkrade: J. Zeyen, Chevre- montstraat 19. Leeuwarden: mej. A. Trombock, Vr. de Vriesstraat 20, tel. 5189. Maastricht: mej. Li. Hommes, St. Jacobsstraat 21 en J. Houben, Hertogsingel 3. Nymegen: mej. R. Hoefnagels, Staringstraat 9, tel. 947. Oldenzaal: mej. M. Barichter, Boerskotten, tel. 508. Roermond: mej. E. Breukers, Munsterstraat 4, tel. 254 en J. Cals Pieter, Cuyperstraat 1, telefoon 387. Rot terdam: J. Vrymoed, Mathenesserlaan 309, tel. ■<0831. Sittard: F. Storms, Ryksweg 30a, tel. 165. regelen: G. Canoy, Kaldenkerkerweg 57. Tiel: A. Daalderop, Veemarkt 2, tel. 253. Tilburg: W. Verhoeven, Nieuwlandstraat 34, tel. 322. IJzen- dijke: Th. Hendrikse. Zeist: J. Dykhoff, Home ruslaan 21. Allen, die het voornemen hebben, in Nyme gen te gaan studeeren, kunnen by bovenge noemde adressen alle inlichtingen omtrent het studentenleven aldaar verkrygen. bij verlies van een hand, een voet ol een oog 30 Als hy, gekleed in een gele overall, vol olie vlekken, onder zyn machine gekropen en op zijn rug liggend, die ausculteert zooals een dokter het zijn patiënt doet, is Michel inder daad de gelukkigste mensch ter wereld. Myn aangelegenheid moest hem wel erg interessee ren, dat hy zijn dierbaar werk onderbrak om kennis te nemen van hetgeen Robert schreef. „Als je met dat vuile werk klaar bent," zei ik, „kom dan in de bibliotheek om samen het antwoord te schrijven." Juist toen ik mij omkeerde om de garage uit te gaan, stond ik vlak voor juffrouw Brissot. „Ik kwam hier voorby." zei zy met haar neusstem, „om naar de waschvrouwen te zien en nu hoorde ik in de garage praten." „Is het zoo verwonderlijk, dat er in de garage gesproken wordt?" „O neen, dat niet." Wie of wat wilde zy op dat oogenblik be- spionneeren? Met haar scherpe oogjes, waaraan niets ontgaan kon, bemerkte zij de lange crèmekleurige enveloppe, die ik in de hand hield. Zy kende dat soort al, doordat zij ze ln handen had gezien van Michel, toen hy de ■a«te hripven van Robert, in den familiekring voorlas, 2>U kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en zei: „Dus mijnheer de Beaufeu schrijft u nog altyd! Dat is wel merkwaardig." „Waarom, juf?" „Een heer, dien je ftiet kent...." „Ik leer hem kennen, juf." „Het is in alle geval niet behooriyk, dat een jong meisje aan een vreemde brieven schryft." „O, maak u daarover niet bezorgd, lieve jut. Michel heeft er de verantwoordeiykheid van en bovendien Robert de Beaufeu is voor mij geen vreemde. Wij zyn verloofd," voegde ik er blufferig aan toe. „Zoo.... wel.... is die zaak al zoover ge vorderd?" stotterde de juf verschrikt. „Ja, juf." „Dat is vreeseiyk, vreesehjk...." zei zy, ter- wyi zij de deur uitging. „Je had juffrouw Brissot niet in vertrou wen moeten nemen," zei Michel, toen zy ver dwenen was. „Ik heb haar niet in vertrouwen genomen Mijn gevoelens voor Robert zyn geen geheim." „Toch zou het beter zijn ze niet van de daken te verkondigen." Ik luisterde niet meer naar hem, ik amu seerde my met naar haar omvangrijke figuur te kijken, zooals zy door de laan schommelde en ik dacht er over na, wat er wel onder haar gryze chignon omging. „Michel, de juf is niet bekoorlyk, wel?" Hij lachte van onder zijn auto. „1 meter 71, dat is zeer groot, niet waar?" „Niet erg," antwoordde een eedemDte stem. „Hoe groot zou juf zyn?" Misschien 1.52, maar dat zal zoo niet lang blijven: zy krimpt alle dagen een beetje in." Arme juffrouw Brissot! Ik vraag mij af hoe zy' er uit zal zien, als zij niet meer kan krim pen! Michel, hoe is jouw lengte op kousen- Hy kroop van onder den wagen uit. „Ik meet 1 meter 73 centimeter." „Wat jij 1 Dat kan toch niet" ,',Wel dat is het toppunt!" verklaarde hij, ter'wyl 'hy in volle lengte zich oprichtte. „Maar, Michel, je weet wel, dat Robert 200 groot is als jy." „Dat heb je je maar verbeeld, lief nichtje Ik was teleurgesteld en ontstemd. Als Robert kleiner was dan mijn neef, had ik wel onnoodig in myn droom aan hem de silhouet van myn heer Lebreuil toegedacht. „Als je er op gesteld bent om je brief te schrijven," zei mijn kameraad, „ga dan naar de bibliotheek, ik zal my eerst wasschen en dan kom ik ook." Een kwartier later kwam hy terug met blanke handen, geparfumeerd met zeep met seringengeur en schreef hy zijn antwoord aan Robert. „Beste vriend, ik moet mij maar tevreden stellen met de functie van brievenbesteller, nu ik niets te doen heb dan uwe brieven af te geren. Ontvang dan dien, welken Denise u schrijft en dien ik trouw in den mynen schuif. Hoe gaat het me de zenuwen? MICHEL." „Laten wy nu eens zien wat Denise ge schreven heeft." Hy nam mijn brief ter hand zonder my iets te vragen en las: „Mynheer, u heeft gelijk, ik ben blond als rijpe korenaren en dat u mij aldus u voor stelt vervult my met blijdschap. Ikzelf heb van 'u een duidelyk beeld in mijn geest ge vormd: is u niet donkerbruin van haar en snor, met een matte, warme gelaatskleur, zwarte oogen en een langwerpig ovaal gezicht? Om de waarheid te zeggen, meende ik, dat u grooter was dan Michel, maar het schynt, dat ik mij vergist heb. Beschrijf nu mijn gelaat en de kleur van myn oogen. Die ontdekkingsreis is verrukkelijk. Wat een mooien inval hebt u daarmede gehad! En hoe alledaagsch is daarentegen het wisselen van foto's! Denkt u ookniet.dat het voor onsheer- lyk zal zyn als wij elkander herkennen, den eersten keer, dat wij elkaar zullen zien? Michel zal zich weer vrooiyk over my maken, maar ik ben tevreden als u my begrypt. Daar wy nu toch aan het ontdekken zyn, schrijf my eens, of u nog uw moeder bezit. Ik heb de mijne verloren en dat is zoo treurig! Ik zou de uwe willen liefhebben. Wy hebben hier in ons rozenpark donkerroode rozen, geheel gelyk aan die, welke zich op myn hoofd vleien, by u op uw balkon „Je slaat op hol, romanesk kind!" zei Michel. „Zal ik dat van de roten er maar uitlaten?" „Neen, daar hebben wij geen tyd voor. Denk aan het programma van vandaag." Inderdaad, dat programma was wel zwaar be last. Tante zou ons meenemen naar Fleurville, daar zouden wy in zee gaan, daarna ergens in een hoeve theedrinken, dan tennis, diner in het Palace en ten slotte naar den schouwburg in het Casino. Het weer, niet te warm, maar helder, was byzonder aangenaam; de Perals waren allen gekomen en in de hoeve vonden wy al de andere vrienden en vriendinnen. Daar had ik gelegenheid de teederheid van mevr. Peral jegens Frangoise te bewonderen. Zeker vond zy mijn nicht heel wat verkieselyker dan my, die haar witten raaf afgewezen had. Marianne, omgeven door eenigen van haar dansers, had haar goed humeur teruggevonden: het was waar, dat Georges naast haar gezeten haar vroolyke opmerkingen beantwoordde met al de entrain, waarover hy kon beschikken. Naast my zat de andere Robert, maar ik ondervond niet meer dat zoete gevoel, dat my anders bekropen had en later by het tennisspel, toen ik zag. dat hy wel een half hoofd grooter dan Michel was, kreeg ik den indruk, dat hij my vreemd werd, dat hij om zoo te zeggen Uet vertrouwen beschaamde, dat ik in hem ge steld had. Hy nam te veel plaats in in de atmosfeer, hy overschreed de maat, hij was niet langer geschikt voor de vertegenwoordiging, waarmede ik hem belast had. En ondanks myzelf, werden mijn manieren jegens hem anders. „Wat scheelt er aan, juffrouw?" vroeg hy ongerust. Hij zei dat met de stem van Robert, mij aanziende met de oogen vag Robert en het vertrouwen keerde terug tot ik door een glim lach van Michel bemerkte, dat ik zonder het te weten aan dien jongeman weer het recht had gegeven te denken dat „ik gek op hem was." Hij speelde heel goed tennis. Georges integen deel speelde heel slecht; verschillende keeren sloeg hij mis en toen ik het geduld verloor en hem op bitsen toon daarover een aanmerking maakte antwoordde hy kalm: „Het is waar, ik speelde vroeger veel beter, maar om je het spel niet te doen verlieten, zal ik myn raket aan Michel afstaan." „Nu ben je boos." „Heelemaal niet, Denise, maar vandaag ben ik eenvoudig niet op streek." Zonder naar ons te luisteren ging hy naar de tent, waar Lily Darolles en Sabine d'Osmont hun beurt zaten af te wachten. „Het is waar, dat Georges vandaag niet schitterend is in zyn spel," zei Maurice Darol les. „Och," antwoordde Frangoise, „als u zooals hy een kogel door den schouder had gekregen, zou u misschien nog slechter spelen." O, ik was het, die niet schitterend speelde! De woorden van Frangoise veroorzaakten wroe ging by me. Hoe had ik kunnen vergeten, dat Georges zoo'n zware verwonding aan het front had opgeloopen! Zoodra ik met schande het spel verloren had, volgde ik myn nicht naar onze tent. „Dus het gaat vandaag niet goed met uw arm?" vroeg Frangoise lief. „Neen, heelemaal niet." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 11