éKdv&t&aal den dag Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland „Osservatore Romano" II, GAAP MEER! LEVENDE SCHADUWEN Aanteekeningen over film Vh De onbekende Verloofde WOENSDAG 1 JULI 1936 Een feestnummer •B De vreemdelingen DOOR LEMAIRE (Van onzen Bom. correspondent) De „Osservatore Romano" viert haar 75- jarig feest niet alleen met de tentoon stelling der katholieke pers in het Vati- caan, maar ook met een feestnummer, dat ter gelegenheid van 's Pausen 79en verjaardag is uitgegeven en wel een feestboek mag heeten. Veertig bladzijden krantenformaat beteekenen inderdaad evenveel als een boek van vier- of vijfhonderd pagina's. Deze feestuitgave bevat echter niet alleen een overzicht van de eigen historie van het Vaticaansche orgaan, maar een rijke verscheidenheid van bijdragen, die het gansche katholieke leven bestrijken, zooals een krant dat doet. Het is zooals de Amerika nen zeggen, een super-krant. De „Oss" zooals het Vaticaansche blad op de redacties genoemd wordt is een dagblad van een eigen soort. De naam van „Osserva tore" of „waarnemer", die eigenlijk zoo vreed zaam en neutraal klinkt, pleegt in werkelijk heid een kritische en zelfs polemische houding aan te duiden. Koos de Hitler-partij voor haar strijdbladen niet den vertaalden naam van „Beobachter"? De „Romeinsche Opmerker" is het officieele orgaan van den H. Stoel en de Vaticaansche Stad. In die hoedarigheid is zij op de eerste Plaats een soort van hofcourant, een „Gazette de la Cour". De groote ceremonies van het Pauselijk hof worden erin beschreven met of ficieele nauwkeurigheid en uitvoerigheid, waarin iedere aanwezige behoorlijk wordt „op gemerkt" en aan het slot een woord van lof voor de gendarmen en orde-commissarissen niet ontbreekt. Op de tweede plaats is de „Osservatore" met de maandelijksche Latijnsche „Acta Apostolica Sedis" een soort vanstaatscourant, waarin zoowel de acten van het hoogste Kerkbestuur (encyclieken, brieven enz.) als die van de re geering der Vaticaansche Stad worden gepu bliceerd. Maar tegelijk is de „Osservatore" een echte krant, een nieuwsblad. En de zeldzame veree- niging van deze verschillende kwaliteiten maakt haar bijzondere waarde, maar ook de bij zondere zwaarte van haar taak uit. Weliswaar is het Vaticaansche blad volgens strenge ver klaring slechts „officieel" wat betreft de mede- deelingen in de daarvoor bestemde rubriex „Onze Informaties"; maar- uiteraard worden en niet ten onrechte ajle uitingen van dit aan den H. Stoel toebehoorend en in het Vaticaan gedrukte blad door de lezers als „van de meest bevoegde zijde" verstaan. Al gaan de meesten ook niet zoover als een Portugeesche diplomaat, die ons eenmaal op geheimzinnigen toon zeide: „Ik lees eiken dag de „Osserva tore" van den eersten tot den laatsten regel.... om te zien, wat er niet in staat". De „Osservatore" zou het gemakkelijker heb ben, als zij kon volstaan, met, zij het op nog zoo indrukwekkende wijze, over de dingen te zwijgen. Het tegendeel is echter het geval; veel talrijker dan deze fijnhoorende Portugees zijn degenen, die ongeduldig verwachten, dat het pauselijke blad ower elke kwestie zijn gezagvol woord duidelijk laat vernemen. Aan deze beide eischen: eenerzijds steeds, voortdurend en tijdig leiding te geven aan het waarlijk wereldwijde lezerspubliek, maar an derzijds dit te doen met die hooge voorzichtig heid, die de officieele positie van het orgaan meebrengt, voegt zich een derde toe, die vooral onder- den regeerenden Paus tot haar recht gekomen is: in alle technische opzichten van redactie, informatie en druk op de hoogte van den tijd te zijn: een modern dagblad. De bijzondere positie van de „Osservatore Romano" is langzaam gegroeid. Het eerste nummer van 1 Juli 1861 werd in het pauselijke Rome uitgegeven door markies Baviera, lid der nobelgarde en vroeger kamerstenograaf. Offi cieel staatsorgaan en tevens het eenig Romein sche dagblad was destijds de „Gazetta di Ro ma". De „Osservatore Romano" werd daarnaast gesticht als een levendiger en lichter gewapend blad, dat in dien rumoerigen tijd zijn stem zou verheffen in strijdbare polemiek. Tegelijk met het verlof van publicatie kreeg Baviera van de pauselijke regeering een monopolie: geen verdere vergunning zou daarnaast nog worden verleend. Zoo doorleefde de „Osservatore" den bewo gen tijd van '60 tot '70 als een niet-officieel. maar strijdbaar katholiek orgaan. Hij ontkwam zelfs niet altijd aan ambtelijke straffen; nog in 1870 werd zij door de pauselijke regeering voor enkele dagen verboden en welwegens een scherpe kritiek op een Fransch beeldhouw werk, dat op 'n Romeinsche tentoonstelling prijk te, een kritiek, die de toenmaals oppermachtige Fransche kolonie had gegriefd, welke door toedoen van den commandant der Fransche beschermingstroepen het blad een domper deed opzetten. Toen Pius IX eenige dagen later zelf de tentoonstelling bezocht en het omstreden beeld zag, moet hij gezegd hebben: „Arme Ba viera; zijn krant had eigenlijk gelijk". Na den 20en September 1870 kwam de „Os servatore Romano" in een andere positie te staan. Langzamerhand, zonder uitdrukkelijke verklaring, kreeg zij officieele beteekenis. Reeas in het begin van 1871 bedient de H. Stoel zich herhaaldelijk van het blad voor de publicatie van officieele mededeelingen. Maar het was bij een zeer bijzondere gelegenheid, op 10 Jan. 1878, dat het blad voor het eerst als ambte lijk mededeelingsorgaan op den voorgrond trad. Op dien datum publiceerde het 'Noem dan toch aan mijnheer den Stationschef je connectie met al die Spoorwegautoriteiten, dan laat hij zeker den trein even voor ons stoppen in Gingerbrook. (Tit Bits) namelijk het volgende bericht: „Zoodra de H. Vader den ernst van de ziekte van Ko ning Victor Emmanuel had vernomen, heeft hij zich terstond gehaast om een eerbiedwaar dig geestelijke (mgr. Marinelli) naar het Qui rinaal te zenden, niet alleen om naar het ver loop der ziekte te informeeren, maar ook om zich te wijden aan de ziel van den zieke, op dat zij, geroepen om voor God te verschijnen, Zijn barmhartigheid waardig zou zijn gewor den. De geestelijke werd niet toegelaten, maar wij vernemen van andere zijde (mgr. Anzino), dat de Koning de H. Sacramenten ontvangen heeft, verklarend den Paus om vergeving te vragen voor het onrecht, waaraan hij zich had schuldig gemaakt. En toen het Stefani- agentschap deze mededeeling van de „Osser vatore" dementeerde, verklaarde het blad den volgenden dag: „Niettegenstaande het dementi van het Stefani-agentschap tegen de gisteren door ons op de voorpagina van ons blad gepu bliceerde nota, bevestigen wij kategorisch al hetgeen daarin werd gezegd". Ongeveer in dezelfde dagen als dit ambte lijke bericht werd gepubliceerd, verscheen in de „Osservatore" ook de eerste ambtelijke beris ping n.a.v. een herderlijk schrijven van den toenmaligen aartsbisschop van Turijn. „Ver scheidene bladen" zoo luidde dit entrefilet, dat Pius IX met eigen hand geschreven had „publiceeren het Herderlijk Schrijven van Mgr. den Aartsbisschop van Turijn, waarvan het Stefani-agentschap reeds een samenvatting had gegeven. £)aar wij ons niet met alle op vattingen, welke daarin zijn uitgedrukt, kun nen vereenigen, onthouden w"ij ons ervan, het weer te geven". Hier zou dus werkelijk de Portugeesche pre laat eenigszins gelijk gehad hebben, die zoo scherp placht te letten op hetgeen het Vati caansche orgaan niet publiceert. Dergelijke kleine „entrefilets" verschijnen ook nu nog van tijd tot tijd en onverwachts in het Vaticaansche orgaan, meestal zonder titel, eenvoudig tusschen twee lijntjes in één van de kolommen ingelascht. Geen vrees, dat ze over het hoofd gezien worden! Leo XIII knoopte de banden met de „Os servatore Romano" nauwer en hield het blad. toen het door allerlei omstandigheden in 18S0 op verdwijnen stond, onder directe deelneming van den H. Stoel in het leven. De nieuwe hoofdredacteur Casoni ontving van den Paus zijn werkprogram; de belangrijkste artikelen werden door Paus Leo persoonlijk gelezen. Deze betrekkingen bleven onder Pius X en werden nog levendiger onder Benedictus XV, die reeds vroeger, als Substituut der Staats- secretarie, juist de perszaken ambtshalve had behandeld. Zeer dikwijls bracht een pauselijke gendarm in burger aan de redactie van het blad, dat toen nog niet in het Vaticaan ge drukt werd, een exemplaar van de krant met eigenhandige randnotities van den Paus. En eens stuurde Paus Benedictus aan den hoofd redacteur Angelini een Italiaansche krant toe, waarin een bepaald bericht zwaar met rood pötlood omlijnd was, terv'ijl een groote pijl naar een opmerking op dén rand van de bladzijde wees, die luidde: „Als ik redacteur van de „Osservatore Romano" was, maar ik ben dat niet waardig, zou ik dit bericht hebben gede menteerd en erop geantwoord. Benedictus XV PP." Dergelijke niet-zeldzame vermaningen, zoo merkt de historicus van de „Osservatore" iiiiiiiiiiiiiiiiiiti De wetenschap gaat immer voort, Zoodat zij thans weer vond Een heele nieuwe levenswet: Het gapen is gezond. Het gapen! Eertijds onbeleefd, In elhen kring verfoeid, Dat reeds bij kinderen in de wieg Met kracht werd uitgeroeid, Het gapen, dat je soms moest doen, Maar dat je toch niet mocht, En daarom achter grijns of hand Dan te maskeeren zocht Nu staat dat gapen flink, sportief, Het komt in hooge eer, Nu is 't devies: gaap vroeg, gaap laat, In elk geval: gaap méér! De dokters raden het nu aan, Je wordt wel honderd jaar, Wanneer je alles gapend doet, Steeds gapen, gapen maar! Dat schept een prachtig perspectief, Dan gaat men naar den man, Die 't saaiste spreekt, zoodat 't publiek Voortdurend gapen kan. En als uw rijmelaar verveelt, O, lezer, word niet kwaad! Wees blij dat hij u zoo gezond, Zoo heilzaam gapen laat! HERMAN KRAMER I op, waren zeker niet geschikt om den armen Angelini in goede luim te brengen! In den oorlogstijd schreef de kardinaal- staatssecretaris Gasparri persoonlijk niet min der dan zeventig artikelen in de „Osservatore" over de positie van den H. Stoel in het con flict. Het was echter Paus Pius XI, die de „Os servatore Romano" een onderdak gaf in hei; Vaticaan zelf en het blad met een uitstekende moderne outillage uitrustte. Sindsdien vormen het redactiebureau en de drukkerij van de „Osservatore" het middelpunt van dat kwartier der Vaticaansche Stad, rechts van de Porta Sant' Anna gelegen, dat men wel eens het industrie-gebied van den kleinen staat noemt. Velen meenen, dat het Vaticaansche blad wel geheel doör geestelijken, om niet te zeggen door „monseigneurs" wordt geschreveh. Het tegendeel is het geval. De hoofdredacteur, graaf Dalla Torre, is een leek evenals al zijn voorgangers: markies Baviera (18611884), Cesare Crispolti (1884'90), Giambattista Ca soni (18001900) en Giuseppe Angelini (1900 1919). In den redactiestaf zetelt tegenwoordig zelfs slechts één priester, Don Mario Boehm, als redactiechef, hetgeen zooveel beteekent als „spil". De andere, buitenlandsche en binnen- landsche, politieke en kunstredacteuren zijn allen leeken; onder hen ook de nog bijzonder „Vaticaansche" redacteur van dit Vaticaansche blad, prof. Cesidio Lolli, die als feillooze chro- nist van het leven der Vaticaansche Stad te vens de geduldige encyclopedie van alle weet- gierigen is. Onder de „medewerkers" van het Vaticaan sche blad zijn echter uiteraard vele priesters, van de kardinalen tot aan de stille geleerden in seminaries en pastorieën. Het feestnummer, dat de „Osservatore" aan haar pauselijken be schermer heeft toegewijd en dat op de front pagina den hoofdredacteur aan de zijde des Pausen tegen den achtergrond van een prach tige rotatiepers toont, geeft van dien staf een grootsch overzicht. De kardinalen Nasalli- Rocca, Seredi, Minoretti, Lavitrano, Fumasoni- Biondi, Fossati, Salotti, Tisserant en Dalla Costa hebben erin geschreven; verder vindt men er o.a. de namen van mgr. Pizzardo, Costantini, Hudal, Kirsch, Besson en Respighi, van pater J. Stein S.J. en prof. Gemelli, van Papini, Goyau, Martire en Herrera. De „Osservatore Romano" heeft met dit grootsch feestnummer een monumentalen, zij het ook slechts papieren mijlpaal gezet bij zijn derde kwart-eeuw', en tegelijk een prachtig prospectus gegevén voor de vierde. Het filmvraagstuk is van het allergrootste belang, vooral voor ons katholieken. Hoe belangrijk dat is, is echter helaas nog onvoldoende tot alle lagen der katholieke be volking doorgedrongen, en zelfs in de meer in- tellectueele en dus beter weten moetende krin gen stuit men nog vaak op een ontstellend ge brek aan kennis, inzicht, overtuiging en belang stelling, zoodra er van film in den meest zuive ren, essentieelen zin des woords en de daarmee samenhangende en verbandhoudende levens waarde sprake is. Er wordt veel over film en al les wat daaraan vastzit geschreven. Te veel, in zooverre dit door volkomen onbevoegde bios coopexplicateurs met een hersenmotor van slechts één P.K. geschiedt, te weinig, in zooverre dit gebeurt door ernstige beginselvaste filmken ners, die sinds jaar en dag zich niet slechts op de moreele, maar ook op de aesthetische zijde van de film hebben bezonnen. Men kan de tot nu toe geschreven filmliteratuur onderscheiden in twee groote categorieën. De eerste en veruit grootste categorie wordt gevormd door het min of meer amusante, maar in zich verwerpelijke, want begripsverwarrende en smaakbedervende, geschrijf van populariteit nastrevende liktoren, die zoowel van de filmverhandelaars als het bioscooppubliek in het gevlij trachten te komen. De tweede en kleinste, maar eenig waardevolle categorie wordt gevormd door de publicatie van hen, die volkomen onafhankelijk en zonder aan zien des persoons, onverschillig of deze persoon een filmstadbouwer of een advertentieleverancier dan wel het graag naar den platten mond ge prate Jan Publiek is, uitsluitend ingesteld zijn op het naspeuren van het eigen wezen der film en op het bevorderen en scheppen van een hoog staande, tegen een strenge ethische en aesthe tische critiek bestand zijnde filmcultuur. Tot deze laatste categorie behoort zeer zeker het boekje „Levende Schaduwen" van den bekenden katholieken filmcriticus A. van Domburg (Close- up), dat zoo juist in een stumperig geteekend omslag, maar in een handzaam formaat bij de Uitgeverij „Het Spectrum" te Utrecht is ver schenen. In dit boekje van nog geen honderd welgedrukte bladzijden geeft de schrijver eenige aanteekeningen over film in een helderen en overtuigenden stijl, welke door iedereen, die geen volstrekte ongeletterde is, verstaan en gewaar deerd kan worden. Het is geen volledig stam daardwerk over geheel het filmvraagstuk, maar pretendeert dat ook niet. Het is eenvoudig een in den besten zin des woords populaire beknopte verhandeling over het verschijnsel film en haar geschiedenis, waarin vérschillende aspecten van het filmvraagstuk zooals „Kleur en geluid". „Filmkeuring", „Katholieken en film", „Neder- landsch geluid" in afzonderlijke hoofdstukken buitengewoon instructief en boeiend worden be licht. Het is geen tijdschrift in den trant, welke sommige uit gebrek aan inzicht en kunde be dachtzame zgn. voorlichters en filmautoriteiten pleegt te ergeren, maar een diep overtuigde en waterklare uiteenzetting van een filminzicht, dat zoo spoedig mogelijk gemeengoed, vooral bij de katholieken dient te worden, opdat er krach tiger en eensgezinder dan tot nu toe breeder front gemaakt kan worden tegen allen, die in film nog niets anders of beters kunnen of wil len zien dan een handelsobject of een in zich minderwaardig volksvermaak. Zeer duidelijk toont de schrijver b.v. de onhoudbaarheid aan van de nog altijd met evenveel ondeskundigheid als aplomb geponeerde stelling aan, dat de „speelfilm" (deze term is reeds een ketterij in zich) niets anders dan fotografisch gereprodu ceerd tooneel zou zijn. Wij zullen op den inhoud van dit vlotte en toch sterk gefundeerde boekje niet dieper ingaan, want beter is het, dat het een zoo groot mogelijke verspreiding vinde en met aandacht in zijn geheel gelezen worde, opdat het aan zijn voortreffelijk doel zoo goed mogelijk beantwoorde en den zin voor de goede en be zielde film bevordere en de lezers prikkele tot verdere studie. Alleen hopen wij, dat van Dom burg nog eens gelegenheid en tijd zal vinden om In den tuin van den rector van 't gymnasium had Percy, z'n jongste zoon, zich achter het heesterplantsoen in hinderlaag gelegd en schoot met z'n windbuks op de bloempotten, die achter de serre stonden. Reggy Heber, die de hoop koesterde de schoonzoon van den rector te worden, stond alleen in de laan en zag er uit alsof hij zich diep ongelukkig gevoelde. Mizzy, de dochter van den rector, zat, ten zeerste ontstemd, aan een kleine tafel, waar ze bezig was met het uit persen van citroenen in een groote inmaak- flesch. De jonge Heber begon eensklaps met opzet te hoesten. Om te laten zien, dat het haar aan dacht niet ontging, dat de jonge man op een afstand van ongeveer vijf meter op haar stond te wachten, keerde Mizzy hem onverwacht den rug toe. Reggy slaakte een zucht en kwam enkele passen naderbij. Zij deed toen alsof ze het zeer druk had met de nog niet uitgeperste citroenen en de groote inmaakflesch. Nauwelijks echter had ze de flesch in d'r handen genomen, of.krak, de flesch sprong uit elkaar, de bodem viel er uit. Ze gat een gil. Het citroensap stroomde over het tafeltje en vandaar op het gras. Reggy schoot toe om te helpen. „O, lieveling!" riep hij, „wat is er gebeurd? Je hebt je toch niet gesneden, hoop' ik?" Maar Mizzy riep, als wanhopig: „Wat een ongeluk! Ik ben al meer dan een uur lang die citroenen uit te persen en nu is alles, t»t den laatsten druppel, naar de maan!" „Er moet een breuk in de flesch geweest zijn," opperde de jongeman. „En nu is er geen kwast op het weldadig heidsfeest, dat in den tuin gegeven wordt Moeder zal vreeselijk boos zijn. O, 't is meer dan erg." „Kom, kom," hernam Reggy, „zoo erg is het niet. We zullen opnieuw beginnen te persen." „Hoe kan dat nu?" vroeg Mizzy verstoord; „bijna al- de citroenen heb ik al gebruikt." „Wanneer jij een andere inmaakflesch gaat halen, dan zal ik naar de groentevrouw looper. voor citroenen." „Wel bedankt, maar ik heb je hulp niet noo- dig. Bovendien," liet ze er op volgen, „daar hebben we geen tijd meer voor. Binnen een half uur moet alles klaar zijn en ik moet me nog kleeden ook." „Laten we in elk geval ons best doen." be moedigde Riggy. „Als we samen ijverig aan 't werk gaan, dan komen we waarschijnlijk wel op tijd klaar." „Nu, vooruit dan maar, gan dan maar gauw citroenen halen Een kwartier later zaten Mizzy en Reggy knusjes naast elkaar aan het tafeltje. Zwijgend persten ze den eenen citroen na den anderen uit. Mizzy was een beetje zachter gestemd en werd langzamerhand wat spraakzamer. Reggy dacht er over na wat hij zeggen zou, om alles weer goed te maken. „Nu kunnen we het citroensap in de flesch gieten, lieveling," zei hij. Hij beurde het heele toestel op, om het dich ter bij haar te zetten. Op hetzelfde oogenblik klonk de doffe, gesmoorde knal van een schot uit een windbuks, het klonk van heel nabij. Reggy slaakte een kreet van pijn. Hij kreeg IIIHIIIIIIMIlilllllll een breeder opgezet werk over film samen te stellen. Na deze initieerende „Levende Schadu wen", welke bevestigen, dat hij daarvoor de noodige kennis en bekwaamheid bezit, kan de behoefte daaraan slechts grooter en dringender worden en dat pleit voor de qualiteiten van deze uitgave. H. v. M. 1) A. van Domburg, „Levende Schaduwen", aanteekeningen over film. Uitg. „Het Spectrum", Utrecht. rVEndjPT in-de. PUDPINCf AFJBUJVEhJ een gevoel over zich alsof z'n hand met een priem doorboord werd, en liet jammerend de inmaakflesch op den grond vallen. Voor de tweede maal werd het gras van citroensap door drenkt. „Reggy!" riep Mizzy tegelijk verschrikt en woedend uit; „dwaas die je bent! Kijk toch naar wat je doet! Alweer een inmaakflesch ka pot en nu zal er zeker geen kwast zijn! O, 't is om gek te worden!" „Au, au!" jammerde Reggy, terwijl hij stamp voetend van pijn z'n getroffen hand wreef. „Die leelijke kwajongen! Als ik hem te pakken krijg, zal ik hem een geduchte rammeling toedienen!" Met dit voornemen rende hij de laan in. Binnen een minuut had hij Percy bij den kraag gepakt en uit de struiken gesleurd. Hij legde hem over de knie om hem een pak slaag te geven. „Hou op!" schreeuwde de in 't nauw gebrachte j\p micluktP schutter! .Wat i /rllolUKtt! mankeert je. I, vent! Laat me f llWClSl los! iedereen i schiet toch wel eens mis!" Maar Reggy had hem al een paar slagen ge geven, die aankwamen, vóór Mizzy zich met het geval kon bemoeien. „Hoe durf je zoo iets te doen, Reggy Heber?" riep ze verontwaardigd, „laat m'n broer los, onmiddellijk." „Zie je dan niet wat hij gedaan heeft?" vroeg de jongeman. „Hij heeft mij geraakt, maar hij mikte op de flesch." „Nu nog mooier!" schreeuwde de schuldige, die zich in allerlei bochten wrong, om zich uit Reggy's greep los te rukken. „Je hebt me zelf verzocht op de flesch te schieten. Zeg toch dat hij me loslaat. Mizzy! Hij zei dat als ik de flesch stuk schoot, terwijl hij het ding in de hand hield, er niemand erg in zou hebben. Hij heeft me ook beloofd dat ik er geen standje voor zou krijgen „Maai-, mijnheer Heber!" sprak Mizzy lang zaam, met een blik van afkeuring. „Is 't waar, wat Percy daar zegt? Hebt u hem, na al m'n moeite en zorg, overgehaald de inmaakflesch kapot te schieten, zoodat ik onmogelijk kwast kon maken? Zeg me toch in vredesnaam wat u daarmee voorhadt?" „Ikikstotterde Reggy. Hij wist zich tegenover Mizzy niet uit het wespennest te redden, waarin hij zich gestoken had, en be gon daarom maar tegen den jongen Percy uit te varen. „Jij deugniet, was één flesch niet genoeg voor je? Je weet heel goed dat het m'n be doeling was alleen de eerste kapot te krijgen." „Maar voor de eerste flesch kreeg ik geen kans," jammerde Percy. „Mizzy brak de eerste zelf, vóór ik het ding onder schot kon krijgen. Heb je het niet gezien? Ze brak de flesch m een ommezientje stuk, door haar tegen den rand van de tafel te slaan." „Percy!" riep het jonge meisje. Ze stond versteld. Reggy zag haar met groote oogen aan. „Jij was het dus die de eerste flesch stuk sloeg?" klonk het vol verbazing uit z'n mond „Och, wees nu niet dwaas," beet Mizzy hem toe. „Wie weet hoe lang je nog naar me als een uil in doodsnood had staan kijken, als ik het niet gedaan had. Denk je soms dat ik met zag hoe graag je me met die citroenen had willen helpen? Maar je domme toots alleen.." Ben glimlach verhelderde het betrokken ge zicht van Reggy. Met een juichkreet nam hij d'r hand in de zijne. Van dit oogenblik maakte kleine Percy ge bruik om onbemerkt de plaat te poetsen. „M'n lieveling, wil je me vergeven?" smeekte Reggy. „Ja, het was meer dan erg, wat ik Percy verzocht te doen. Ik. denk er juist aan, dat die kleine deugniet jou evengoed had kunnen trer- fen als mij of de flesch. Maar ik was ook zóó opgewonden en geheel uit m'n gewone doen. Je gaf door geen geluid of teeken te kennen dat je me zag. ik werd er bijna wanhopig door. Waar hadden we gisteren ook weer kwes tie over?" „Dat weet ik niet meer; het was natuurlijk iets waarover het niet de moeite waard was te kibbelen,' lachte Mizzy; „maar we hebben geen tijd te verliezen, als we nog wat kwast voor t tuinfeest willen maken „Och wat, laat die kwast maar naar den drommel loopen," opperde Reggy; „de genoo- digden moeten het dit keer maar met spuit water doen." Hoewel het natuurlijk erg gevaarlijk was, sloop Tuin.eltje de gevangenis uit er#ging eerst Kruimeltje halen. Toen waren er nog een paar andere kaboutertjes en zoo gingen ze naar den muizensalon. Ik durf hem niet op te eten, zoo mooi vond ik den pudding, zei de muizenvader en de kaboutertjes waren het daarmee eens. Hij is wel groot, maar ik kan er toch wel over heen springen, viel Tuimeltje plotseling uit en r.a een heele boel gepraat, zou hij het eens probeeren. Een, twee, drie telden de anderen en daar ging Tuimeltje hoor. Het was wel een wonder, hij sprong er radicaal over. Dat kunnen wij ook, schreeuwden toen de muizen en kabouter tjes, maar dat was toch wel een beetje gewaagd vond de muizenvader en alleen Tuimeltje mocht het nog een keer doen. Die had getoond het te kunnen en hij nam nu nog een veel grooteren aanloop dan straks. Weer telden de anderen een, twee drie en Tuimeltje sprong. Maar owee, hij bleef met zijn eene punt van zijn schoen in het bovenste torentje zitten en zonk al dieper en dieper. Op zijn hulpgeroep wilden de anderen toeschieten, maar dat was nog zoo gemakkelijk niet, want de pudding bibberde maar heen en weer. Namens verschillende Nederlandsche vakhe den in de film heeft de cameraman Henk Al sem een telegram gezonden naar den minister van Sociale Zaken, waarin geprotesteerd wordt tegen het feit, dat vele vreemdelingen in de Nederlandsche filmindustrie werkzaamheden verrichten, welke evengoed door Nederlandsche krachten kunnen waargenomen worden. Reeds vroeger heeft de heer Alsem in deze materie strijd gevoerd, onder meer door een uitvoerig adres aan het bestuur van den Bios coopbond, in welk adres met klem wordt gewe zen op de misstanden in het filmbedrijf, dat bovendien alle geestelijke waarden over het hoofd ziet. Waar dit adres zonder resultaat bleef, heeft men zich thans tot den minister gewend om uitkomst. A I T ADHMMr'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 7^0 bij een ongeval met 17 OCA /AL. Ll El IJV Tl IV Pi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen UV» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 I til/»" doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 32 Inderdaad zag Francoise eruit als iemand, die het bewustzijn verliest, maar zij opende ter stond weer de oogen. „Het is de ontroering, niet waar, gelukkig meisje!" zei juffrouw Brissot. Een smartelijke glimlach koelde de geest drift van tante af. „Komaan Francoise, komaan Wat mij betreft begreep ik heel goed, dat mijn lieve nicht leed en dat tante een der wreedste teleurstellingen van haar leven ging onder vinden. Op dat oogenblik was het alleen Fran coise, met wie ik medelijden had. Ik kwam dichter bij haar en om de noodige reactie te brengen zei ik op schertsenden toon: „Met zoo'n echtgenoot, blijf je altijd op den weg der wijze voorzichtigheid. Ik blijf hem mijn leven lang dankbaar voor de goede raadgevin gen dien dag tijdens het onweer." Zij keek mij aan met haar groote droevige oogen, die zonder moeite in de mijne lazen wat ik haar wilde doen begrijpen en haar arm om mijn hals slaande, smolt zij weg in tranen. „Maar, Francoise.... herhaalde haar moeder ongerust. Toen haar tranen een beetje mijn rose blouse hadden bevochtigd, antwoordde mijn nicht met een vermoeid stemmetje: „Ik wil mijnheer de Rives niet." Juffrouw Brissot uitte een geluid, dat klonk als het klokken van een kip. Tante bedwong zich en vroeg: „Waarom wil je hem niet?" „Omdat ik niet van hem houd!" „Hou je niet van hem? Dat is geen reden," beweerde tante die haar twintigjarigen leeftijd scheen vergeten te hebben. „Je zult toch moeten bekennen, dat de vicomte de Rives „Het kan mij allemaal niets schelen, maar ik bemin hem niet." „Het is genoeg, dat hij je niet mishaagt." ,'En als dat het geval is?" „Hoe is het mogelijk! Hij is goed opgevoed, knappe jongen, rijk en vicomte „In ieder geval," onderbrak haar Francoise, „is het niet om eenvoudig vicomtesse te wor den, dat ik met een man zou trouwen, die mij niet bevalt. Als dat, zoo was. zou ik minstens een markies moeten hebben." In de meening, dat zij het zwakke punt van haar moeder had geraakt, scheen Francoise zich verlicht te gevoelen, maar tante Madeleine liet zich niet zoo gemakkelijk uit het veld slaan. „Deze vicomte is meer waard dan menige markies, hij is verwant aan de Bareuil Mancel!" „Ik kan toch niet met hem trouwen, als ik een hekel aan hem heb!" herhaalde Francoise met een nieuwen tranenvloed. „Zü kan niet met hem trouwen, als zij hem niet bemint," zei ik met volle overtuiging. „Zwijg," gebood tante mij streng. „Jij en je nicht passen bij elkaar. Ga maar heen!" Het onweer was in den familiekring losge broken. Ik vluchtte naar de bibliotheek, ver bijsterd door hetgeen ik gehoord had. De ont roering van Francoise bij de eerste ontmoe ting op het strand was een voorgevoel, een vrees voor hetgeen vandaag gebeurd was. Zij had dadelijk de bedoelingen van dien minnaar ontdekt, te voren reeds had zij zijn pogingen afgewezen, hoewel zij wist, dat haar moeder die begunstigde. Na haar strijd tegen de vader lijke wenschen voorzag zij een nieuwen tegen den wil van haar moeder en was er bang voor. Arme, lieve Francoise, zou zij kunnen strijden tegen de vasthoudendheid van tante Madeleine, zou zij niet ten slotte toch met dien preten dent trouwen? Eigenlijk, waarom zou zij niet? Wat had zij dien vicomte te verwijten? Op dit oogenblik gingen plotseling mijn gedachten een drietal maanden achteruit. En ik, wat had ik Georges Peral te verwijten? Waarom had ik hem niet aangenomen? Maar dat is verschillend. Ik ben niet verstan dig, dat zegt iedereen, maar Francoise wel Men wijst niet alle aanzoeken af, als het hart niet door een ander is gewonnen. Zou., zij dan iemand anders beminnen of koestert zij een andere soort eerzucht? Zij heeft laten door schemeren, dat zij een markies moest hebben, zou zij aan mijn Robert gedacht hebben? Neen, neenik verlies het verstand! Ik heb te veel ontroeringen sedert eenigén tijd gehad. Die gedachten werden onderbroken door de komst van Michel. „Denk je niet aan de lunch, Denise?" „Wordt er vandaag dan nog gegeten? Ik dacht er niet meer aan. Die arme Francoise!" „Ja, dat is wat moois! Zij wil niets weten van den vicomte en moeder had haar zinnen daarop gesteld. Denk toch eens na, hij is ver want aan den hertog van Bareuil-Mancel!" „Wat denk jij er van, Michel?" „Sapperloot, het is duidelijk genoeg, zij wil een ander hebben." „Weet je wien?" „Neen, en jij?" „Zou het niet Robert kunnen zijn?" „Denise, ik geloof, dat ik alleen in huis het /erstand heb behouden. Wat mankeert jelui ioch allemaal?" Zijn grappig gezicht deed mij lachen en opeens gevoelde ik een reusachtigen honger. „Apropos," zei tante, laat in den avond, terwijl wij ons best deden om te hooi en te gras een gesprek gaande te houden, „ik heb eens nage dacht. Als die mijnheer de Beaufeu zich steeds behoorlijk heeft gedragen, zou je hem beleedi- gen door zoo plotseling de briefwisseling te staken. Je kunt hem dus af en toe schrijven, maar eenvoudig kameraadschappelijke brie ven!" „Lieve tante," dacht ikje wilt niet je vogeltjes alle tegelijk laten wegvliegen!" HOOFDSTUK XVI Op Saint-Flavien ging alles slecht. Tante en Francoise hadden telkens weer geheimzinnige bijeenkomsten in de kamer van mijn nicht, waaruit zij kwamen, bleek of rood, zenuwachtig met bevende handen en een somber gezicht. Bij de maaltijden hadden Michel en ik de grootste moeite om een alledaagsch gesprek te onderhouden, Francoise at niets, tante maakte zich er boos om, juffrouw Brissot zuchtte. Ver schillende uitnoodigingen tot gardenparties of soirees waren afgewezen of afbesteld, wij gingen niet meer naar Fleurville en tot overmaat van ramp bleef het weer regenachtig. Ik hield mij bezig met sombere gedachten. Mijn heerlijke toekomst leek zoo stralend niet meer, ik had akelige voorgevoelens en soms een vagen angst, waarvoor ik geen reden wist. Het raadselachtige geval met Francoise veront rustte mijDat verstandige meisje had be slist een geheime liefde opgevat en ik, die voortdurend met haar mee leefde, ik had er niets van bemerkt. Was ik dan blind of dom? Welk vertrouwen kon ik stellen in mijn scherp zinnigheid, waarvan ik zoo zeker Was? Francoise verliefd! Dat wierp al mijn ver onderstellingen, mijn vooringenomen ideeën omver. Als ik maar den naam van haar ge liefde wist! Maar ondanks mijn vragen, hetzij direct, hetzij zijdelings bleef zij zich in een schuw zwijgen hullen Toen kwam ik er toe te denken, dat er iets was, dat zij niet durfde bekennen.... waar schijnlijk Robert. Het scheelde weinig of ik was er al overtuigd van. dat woord Markies was mij naar het scheen een voldoend bewijs. Ik ver onderstelde niet, dat zij hem werkelijk beminde, maar zij had in hem een aanneembare partij gezien, misschien had zij zich onwillekeurig aan dat idee gehecht. Maar toch bij nader inzien, leek het mij niet logisch. Het voldeed mij niet. Francoise was er het meisje niet naar om mijn mededingster te zijn, zij was niet zooals ik een romanesk persoontje, maar zij be schouwde de dingen van degelijk standpunt, zoo ongeveer als Georges Peral deed. Georges Peral! Opeens meende ik nieuwe horizonten te ontdekken. Waarom zou Georges niet het groote geheim van Fran coise zijn? Zij had mij wel zelf aangeraden om met Georges te trouwen, maar toen had zij misschen nog niet in haar hart gelezen. Is men wel ooit zeker van zijn hart? Misschien had zij het nu pas begrepen. Waarom zou zij dien Georges, wiens edele hoedanigheden zij zoo waardeerde, niet beminnen? Marianne, de elegante, gevierde Marianne had er geen ge heim van gemaakt, dat zij zulk een gevoelen voor hem koesterde en Paulette flirtte na haar redding veel minder met Michel.... En al de anderen, die ik niet kende.... een don Juan, die Georges! Die redeneering, hoewel geruststellend wat betrof mijn Robert, liet toch een vage ontstem ming in mij achter. Was het de regen? De mislukte feestelijkheden? De roode oogen van Francoise, het ontevreden gezicht van tante of de geheimzinnige manieren van de juf? (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9