éKdv&t&aal den dag
Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland
„Osservatore
Romano"
II,
GAAP MEER!
LEVENDE SCHADUWEN
Aanteekeningen over film
Vh
De onbekende Verloofde
WOENSDAG 1 JULI 1936
Een feestnummer
•B
De vreemdelingen
DOOR LEMAIRE
(Van onzen Bom. correspondent)
De „Osservatore Romano" viert haar 75-
jarig feest niet alleen met de tentoon
stelling der katholieke pers in het Vati-
caan, maar ook met een feestnummer, dat ter
gelegenheid van 's Pausen 79en verjaardag is
uitgegeven en wel een feestboek mag heeten.
Veertig bladzijden krantenformaat beteekenen
inderdaad evenveel als een boek van vier- of
vijfhonderd pagina's. Deze feestuitgave bevat
echter niet alleen een overzicht van de eigen
historie van het Vaticaansche orgaan, maar
een rijke verscheidenheid van bijdragen, die
het gansche katholieke leven bestrijken, zooals
een krant dat doet. Het is zooals de Amerika
nen zeggen, een super-krant.
De „Oss" zooals het Vaticaansche blad op
de redacties genoemd wordt is een dagblad
van een eigen soort. De naam van „Osserva
tore" of „waarnemer", die eigenlijk zoo vreed
zaam en neutraal klinkt, pleegt in werkelijk
heid een kritische en zelfs polemische houding
aan te duiden. Koos de Hitler-partij voor haar
strijdbladen niet den vertaalden naam van
„Beobachter"?
De „Romeinsche Opmerker" is het officieele
orgaan van den H. Stoel en de Vaticaansche
Stad. In die hoedarigheid is zij op de eerste
Plaats een soort van hofcourant, een „Gazette
de la Cour". De groote ceremonies van het
Pauselijk hof worden erin beschreven met of
ficieele nauwkeurigheid en uitvoerigheid,
waarin iedere aanwezige behoorlijk wordt „op
gemerkt" en aan het slot een woord van lof
voor de gendarmen en orde-commissarissen
niet ontbreekt.
Op de tweede plaats is de „Osservatore" met
de maandelijksche Latijnsche „Acta Apostolica
Sedis" een soort vanstaatscourant, waarin
zoowel de acten van het hoogste Kerkbestuur
(encyclieken, brieven enz.) als die van de re
geering der Vaticaansche Stad worden gepu
bliceerd.
Maar tegelijk is de „Osservatore" een echte
krant, een nieuwsblad. En de zeldzame veree-
niging van deze verschillende kwaliteiten maakt
haar bijzondere waarde, maar ook de bij
zondere zwaarte van haar taak uit. Weliswaar
is het Vaticaansche blad volgens strenge ver
klaring slechts „officieel" wat betreft de mede-
deelingen in de daarvoor bestemde rubriex
„Onze Informaties"; maar- uiteraard worden
en niet ten onrechte ajle uitingen van
dit aan den H. Stoel toebehoorend en in het
Vaticaan gedrukte blad door de lezers als „van
de meest bevoegde zijde" verstaan. Al gaan de
meesten ook niet zoover als een Portugeesche
diplomaat, die ons eenmaal op geheimzinnigen
toon zeide: „Ik lees eiken dag de „Osserva
tore" van den eersten tot den laatsten regel....
om te zien, wat er niet in staat".
De „Osservatore" zou het gemakkelijker heb
ben, als zij kon volstaan, met, zij het op nog
zoo indrukwekkende wijze, over de dingen te
zwijgen. Het tegendeel is echter het geval; veel
talrijker dan deze fijnhoorende Portugees zijn
degenen, die ongeduldig verwachten, dat het
pauselijke blad ower elke kwestie zijn gezagvol
woord duidelijk laat vernemen.
Aan deze beide eischen: eenerzijds steeds,
voortdurend en tijdig leiding te geven aan het
waarlijk wereldwijde lezerspubliek, maar an
derzijds dit te doen met die hooge voorzichtig
heid, die de officieele positie van het orgaan
meebrengt, voegt zich een derde toe, die vooral
onder- den regeerenden Paus tot haar recht
gekomen is: in alle technische opzichten van
redactie, informatie en druk op de hoogte van
den tijd te zijn: een modern dagblad.
De bijzondere positie van de „Osservatore
Romano" is langzaam gegroeid. Het eerste
nummer van 1 Juli 1861 werd in het pauselijke
Rome uitgegeven door markies Baviera, lid der
nobelgarde en vroeger kamerstenograaf. Offi
cieel staatsorgaan en tevens het eenig Romein
sche dagblad was destijds de „Gazetta di Ro
ma". De „Osservatore Romano" werd daarnaast
gesticht als een levendiger en lichter gewapend
blad, dat in dien rumoerigen tijd zijn stem
zou verheffen in strijdbare polemiek. Tegelijk
met het verlof van publicatie kreeg Baviera
van de pauselijke regeering een monopolie:
geen verdere vergunning zou daarnaast nog
worden verleend.
Zoo doorleefde de „Osservatore" den bewo
gen tijd van '60 tot '70 als een niet-officieel.
maar strijdbaar katholiek orgaan. Hij ontkwam
zelfs niet altijd aan ambtelijke straffen; nog
in 1870 werd zij door de pauselijke regeering
voor enkele dagen verboden en welwegens
een scherpe kritiek op een Fransch beeldhouw
werk, dat op 'n Romeinsche tentoonstelling prijk
te, een kritiek, die de toenmaals oppermachtige
Fransche kolonie had gegriefd, welke door
toedoen van den commandant der Fransche
beschermingstroepen het blad een domper deed
opzetten. Toen Pius IX eenige dagen later zelf
de tentoonstelling bezocht en het omstreden
beeld zag, moet hij gezegd hebben: „Arme Ba
viera; zijn krant had eigenlijk gelijk".
Na den 20en September 1870 kwam de „Os
servatore Romano" in een andere positie te
staan. Langzamerhand, zonder uitdrukkelijke
verklaring, kreeg zij officieele beteekenis. Reeas
in het begin van 1871 bedient de H. Stoel zich
herhaaldelijk van het blad voor de publicatie
van officieele mededeelingen. Maar het was bij
een zeer bijzondere gelegenheid, op 10 Jan. 1878,
dat het blad voor het eerst als ambte
lijk mededeelingsorgaan op den voorgrond
trad. Op dien datum publiceerde het
'Noem dan toch aan
mijnheer den Stationschef
je connectie met al die
Spoorwegautoriteiten, dan
laat hij zeker den trein
even voor ons stoppen in
Gingerbrook. (Tit Bits)
namelijk het volgende bericht: „Zoodra
de H. Vader den ernst van de ziekte van Ko
ning Victor Emmanuel had vernomen, heeft
hij zich terstond gehaast om een eerbiedwaar
dig geestelijke (mgr. Marinelli) naar het Qui
rinaal te zenden, niet alleen om naar het ver
loop der ziekte te informeeren, maar ook om
zich te wijden aan de ziel van den zieke, op
dat zij, geroepen om voor God te verschijnen,
Zijn barmhartigheid waardig zou zijn gewor
den. De geestelijke werd niet toegelaten, maar
wij vernemen van andere zijde (mgr. Anzino),
dat de Koning de H. Sacramenten ontvangen
heeft, verklarend den Paus om vergeving te
vragen voor het onrecht, waaraan hij zich
had schuldig gemaakt. En toen het Stefani-
agentschap deze mededeeling van de „Osser
vatore" dementeerde, verklaarde het blad den
volgenden dag: „Niettegenstaande het dementi
van het Stefani-agentschap tegen de gisteren
door ons op de voorpagina van ons blad gepu
bliceerde nota, bevestigen wij kategorisch al
hetgeen daarin werd gezegd".
Ongeveer in dezelfde dagen als dit ambte
lijke bericht werd gepubliceerd, verscheen in de
„Osservatore" ook de eerste ambtelijke beris
ping n.a.v. een herderlijk schrijven van den
toenmaligen aartsbisschop van Turijn. „Ver
scheidene bladen" zoo luidde dit entrefilet,
dat Pius IX met eigen hand geschreven had
„publiceeren het Herderlijk Schrijven van Mgr.
den Aartsbisschop van Turijn, waarvan het
Stefani-agentschap reeds een samenvatting
had gegeven. £)aar wij ons niet met alle op
vattingen, welke daarin zijn uitgedrukt, kun
nen vereenigen, onthouden w"ij ons ervan, het
weer te geven".
Hier zou dus werkelijk de Portugeesche pre
laat eenigszins gelijk gehad hebben, die zoo
scherp placht te letten op hetgeen het Vati
caansche orgaan niet publiceert.
Dergelijke kleine „entrefilets" verschijnen
ook nu nog van tijd tot tijd en onverwachts
in het Vaticaansche orgaan, meestal zonder
titel, eenvoudig tusschen twee lijntjes in één
van de kolommen ingelascht. Geen vrees, dat
ze over het hoofd gezien worden!
Leo XIII knoopte de banden met de „Os
servatore Romano" nauwer en hield het blad.
toen het door allerlei omstandigheden in 18S0
op verdwijnen stond, onder directe deelneming
van den H. Stoel in het leven. De nieuwe
hoofdredacteur Casoni ontving van den Paus
zijn werkprogram; de belangrijkste artikelen
werden door Paus Leo persoonlijk gelezen.
Deze betrekkingen bleven onder Pius X en
werden nog levendiger onder Benedictus XV,
die reeds vroeger, als Substituut der Staats-
secretarie, juist de perszaken ambtshalve had
behandeld. Zeer dikwijls bracht een pauselijke
gendarm in burger aan de redactie van het
blad, dat toen nog niet in het Vaticaan ge
drukt werd, een exemplaar van de krant met
eigenhandige randnotities van den Paus. En
eens stuurde Paus Benedictus aan den hoofd
redacteur Angelini een Italiaansche krant toe,
waarin een bepaald bericht zwaar met rood
pötlood omlijnd was, terv'ijl een groote pijl naar
een opmerking op dén rand van de bladzijde
wees, die luidde: „Als ik redacteur van de
„Osservatore Romano" was, maar ik ben dat
niet waardig, zou ik dit bericht hebben gede
menteerd en erop geantwoord. Benedictus XV
PP." Dergelijke niet-zeldzame vermaningen,
zoo merkt de historicus van de „Osservatore"
iiiiiiiiiiiiiiiiiiti
De wetenschap gaat immer voort,
Zoodat zij thans weer vond
Een heele nieuwe levenswet:
Het gapen is gezond.
Het gapen! Eertijds onbeleefd,
In elhen kring verfoeid,
Dat reeds bij kinderen in de wieg
Met kracht werd uitgeroeid,
Het gapen, dat je soms moest doen,
Maar dat je toch niet mocht,
En daarom achter grijns of hand
Dan te maskeeren zocht
Nu staat dat gapen flink, sportief,
Het komt in hooge eer,
Nu is 't devies: gaap vroeg, gaap laat,
In elk geval: gaap méér!
De dokters raden het nu aan,
Je wordt wel honderd jaar,
Wanneer je alles gapend doet,
Steeds gapen, gapen maar!
Dat schept een prachtig perspectief,
Dan gaat men naar den man,
Die 't saaiste spreekt, zoodat 't
publiek
Voortdurend gapen kan.
En als uw rijmelaar verveelt,
O, lezer, word niet kwaad!
Wees blij dat hij u zoo gezond,
Zoo heilzaam gapen laat!
HERMAN KRAMER I
op, waren zeker niet geschikt om den armen
Angelini in goede luim te brengen!
In den oorlogstijd schreef de kardinaal-
staatssecretaris Gasparri persoonlijk niet min
der dan zeventig artikelen in de „Osservatore"
over de positie van den H. Stoel in het con
flict.
Het was echter Paus Pius XI, die de „Os
servatore Romano" een onderdak gaf in hei;
Vaticaan zelf en het blad met een uitstekende
moderne outillage uitrustte. Sindsdien vormen
het redactiebureau en de drukkerij van de
„Osservatore" het middelpunt van dat kwartier
der Vaticaansche Stad, rechts van de Porta
Sant' Anna gelegen, dat men wel eens het
industrie-gebied van den kleinen staat noemt.
Velen meenen, dat het Vaticaansche blad
wel geheel doör geestelijken, om niet te zeggen
door „monseigneurs" wordt geschreveh. Het
tegendeel is het geval. De hoofdredacteur,
graaf Dalla Torre, is een leek evenals al zijn
voorgangers: markies Baviera (18611884),
Cesare Crispolti (1884'90), Giambattista Ca
soni (18001900) en Giuseppe Angelini (1900
1919). In den redactiestaf zetelt tegenwoordig
zelfs slechts één priester, Don Mario Boehm,
als redactiechef, hetgeen zooveel beteekent als
„spil". De andere, buitenlandsche en binnen-
landsche, politieke en kunstredacteuren zijn
allen leeken; onder hen ook de nog bijzonder
„Vaticaansche" redacteur van dit Vaticaansche
blad, prof. Cesidio Lolli, die als feillooze chro-
nist van het leven der Vaticaansche Stad te
vens de geduldige encyclopedie van alle weet-
gierigen is.
Onder de „medewerkers" van het Vaticaan
sche blad zijn echter uiteraard vele priesters,
van de kardinalen tot aan de stille geleerden
in seminaries en pastorieën. Het feestnummer,
dat de „Osservatore" aan haar pauselijken be
schermer heeft toegewijd en dat op de front
pagina den hoofdredacteur aan de zijde des
Pausen tegen den achtergrond van een prach
tige rotatiepers toont, geeft van dien staf een
grootsch overzicht. De kardinalen Nasalli-
Rocca, Seredi, Minoretti, Lavitrano, Fumasoni-
Biondi, Fossati, Salotti, Tisserant en Dalla
Costa hebben erin geschreven; verder vindt
men er o.a. de namen van mgr. Pizzardo,
Costantini, Hudal, Kirsch, Besson en Respighi,
van pater J. Stein S.J. en prof. Gemelli, van
Papini, Goyau, Martire en Herrera.
De „Osservatore Romano" heeft met dit
grootsch feestnummer een monumentalen, zij
het ook slechts papieren mijlpaal gezet bij zijn
derde kwart-eeuw', en tegelijk een prachtig
prospectus gegevén voor de vierde.
Het filmvraagstuk is van het allergrootste
belang, vooral voor ons katholieken. Hoe
belangrijk dat is, is echter helaas nog
onvoldoende tot alle lagen der katholieke be
volking doorgedrongen, en zelfs in de meer in-
tellectueele en dus beter weten moetende krin
gen stuit men nog vaak op een ontstellend ge
brek aan kennis, inzicht, overtuiging en belang
stelling, zoodra er van film in den meest zuive
ren, essentieelen zin des woords en de daarmee
samenhangende en verbandhoudende levens
waarde sprake is. Er wordt veel over film en al
les wat daaraan vastzit geschreven. Te veel,
in zooverre dit door volkomen onbevoegde bios
coopexplicateurs met een hersenmotor van
slechts één P.K. geschiedt, te weinig, in zooverre
dit gebeurt door ernstige beginselvaste filmken
ners, die sinds jaar en dag zich niet slechts op
de moreele, maar ook op de aesthetische zijde van
de film hebben bezonnen. Men kan de tot nu
toe geschreven filmliteratuur onderscheiden in
twee groote categorieën. De eerste en veruit
grootste categorie wordt gevormd door het min
of meer amusante, maar in zich verwerpelijke,
want begripsverwarrende en smaakbedervende,
geschrijf van populariteit nastrevende liktoren,
die zoowel van de filmverhandelaars als het
bioscooppubliek in het gevlij trachten te komen.
De tweede en kleinste, maar eenig waardevolle
categorie wordt gevormd door de publicatie van
hen, die volkomen onafhankelijk en zonder aan
zien des persoons, onverschillig of deze persoon
een filmstadbouwer of een advertentieleverancier
dan wel het graag naar den platten mond ge
prate Jan Publiek is, uitsluitend ingesteld zijn
op het naspeuren van het eigen wezen der film
en op het bevorderen en scheppen van een hoog
staande, tegen een strenge ethische en aesthe
tische critiek bestand zijnde filmcultuur. Tot
deze laatste categorie behoort zeer zeker het
boekje „Levende Schaduwen" van den bekenden
katholieken filmcriticus A. van Domburg (Close-
up), dat zoo juist in een stumperig geteekend
omslag, maar in een handzaam formaat bij de
Uitgeverij „Het Spectrum" te Utrecht is ver
schenen. In dit boekje van nog geen honderd
welgedrukte bladzijden geeft de schrijver eenige
aanteekeningen over film in een helderen en
overtuigenden stijl, welke door iedereen, die geen
volstrekte ongeletterde is, verstaan en gewaar
deerd kan worden. Het is geen volledig stam
daardwerk over geheel het filmvraagstuk, maar
pretendeert dat ook niet. Het is eenvoudig een
in den besten zin des woords populaire beknopte
verhandeling over het verschijnsel film en haar
geschiedenis, waarin vérschillende aspecten van
het filmvraagstuk zooals „Kleur en geluid".
„Filmkeuring", „Katholieken en film", „Neder-
landsch geluid" in afzonderlijke hoofdstukken
buitengewoon instructief en boeiend worden be
licht. Het is geen tijdschrift in den trant, welke
sommige uit gebrek aan inzicht en kunde be
dachtzame zgn. voorlichters en filmautoriteiten
pleegt te ergeren, maar een diep overtuigde en
waterklare uiteenzetting van een filminzicht,
dat zoo spoedig mogelijk gemeengoed, vooral bij
de katholieken dient te worden, opdat er krach
tiger en eensgezinder dan tot nu toe breeder
front gemaakt kan worden tegen allen, die in
film nog niets anders of beters kunnen of wil
len zien dan een handelsobject of een in zich
minderwaardig volksvermaak. Zeer duidelijk
toont de schrijver b.v. de onhoudbaarheid aan
van de nog altijd met evenveel ondeskundigheid
als aplomb geponeerde stelling aan, dat de
„speelfilm" (deze term is reeds een ketterij in
zich) niets anders dan fotografisch gereprodu
ceerd tooneel zou zijn. Wij zullen op den inhoud
van dit vlotte en toch sterk gefundeerde boekje
niet dieper ingaan, want beter is het, dat het een
zoo groot mogelijke verspreiding vinde en met
aandacht in zijn geheel gelezen worde, opdat het
aan zijn voortreffelijk doel zoo goed mogelijk
beantwoorde en den zin voor de goede en be
zielde film bevordere en de lezers prikkele tot
verdere studie. Alleen hopen wij, dat van Dom
burg nog eens gelegenheid en tijd zal vinden om
In den tuin van den rector van 't gymnasium
had Percy, z'n jongste zoon, zich achter het
heesterplantsoen in hinderlaag gelegd en
schoot met z'n windbuks op de bloempotten,
die achter de serre stonden.
Reggy Heber, die de hoop koesterde de
schoonzoon van den rector te worden, stond
alleen in de laan en zag er uit alsof hij zich
diep ongelukkig gevoelde. Mizzy, de dochter van
den rector, zat, ten zeerste ontstemd, aan een
kleine tafel, waar ze bezig was met het uit
persen van citroenen in een groote inmaak-
flesch.
De jonge Heber begon eensklaps met opzet
te hoesten. Om te laten zien, dat het haar aan
dacht niet ontging, dat de jonge man op een
afstand van ongeveer vijf meter op haar stond
te wachten, keerde Mizzy hem onverwacht den
rug toe. Reggy slaakte een zucht en kwam
enkele passen naderbij. Zij deed toen alsof ze
het zeer druk had met de nog niet uitgeperste
citroenen en de groote inmaakflesch.
Nauwelijks echter had ze de flesch in d'r
handen genomen, of.krak, de flesch sprong
uit elkaar, de bodem viel er uit. Ze gat een
gil. Het citroensap stroomde over het tafeltje
en vandaar op het gras. Reggy schoot toe om
te helpen.
„O, lieveling!" riep hij, „wat is er gebeurd?
Je hebt je toch niet gesneden, hoop' ik?"
Maar Mizzy riep, als wanhopig: „Wat een
ongeluk! Ik ben al meer dan een uur lang die
citroenen uit te persen en nu is alles, t»t den
laatsten druppel, naar de maan!"
„Er moet een breuk in de flesch geweest
zijn," opperde de jongeman.
„En nu is er geen kwast op het weldadig
heidsfeest, dat in den tuin gegeven wordt
Moeder zal vreeselijk boos zijn. O, 't is meer
dan erg."
„Kom, kom," hernam Reggy, „zoo erg is het
niet. We zullen opnieuw beginnen te persen."
„Hoe kan dat nu?" vroeg Mizzy verstoord;
„bijna al- de citroenen heb ik al gebruikt."
„Wanneer jij een andere inmaakflesch gaat
halen, dan zal ik naar de groentevrouw looper.
voor citroenen."
„Wel bedankt, maar ik heb je hulp niet noo-
dig. Bovendien," liet ze er op volgen, „daar
hebben we geen tijd meer voor. Binnen een
half uur moet alles klaar zijn en ik moet me
nog kleeden ook."
„Laten we in elk geval ons best doen." be
moedigde Riggy. „Als we samen ijverig aan 't
werk gaan, dan komen we waarschijnlijk wel
op tijd klaar."
„Nu, vooruit dan maar, gan dan maar gauw
citroenen halen
Een kwartier later zaten Mizzy en Reggy
knusjes naast elkaar aan het tafeltje. Zwijgend
persten ze den eenen citroen na den anderen
uit. Mizzy was een beetje zachter gestemd en
werd langzamerhand wat spraakzamer. Reggy
dacht er over na wat hij zeggen zou, om alles
weer goed te maken.
„Nu kunnen we het citroensap in de flesch
gieten, lieveling," zei hij.
Hij beurde het heele toestel op, om het dich
ter bij haar te zetten. Op hetzelfde oogenblik
klonk de doffe, gesmoorde knal van een schot
uit een windbuks, het klonk van heel nabij.
Reggy slaakte een kreet van pijn. Hij kreeg
IIIHIIIIIIMIlilllllll
een breeder opgezet werk over film samen te
stellen. Na deze initieerende „Levende Schadu
wen", welke bevestigen, dat hij daarvoor de
noodige kennis en bekwaamheid bezit, kan de
behoefte daaraan slechts grooter en dringender
worden en dat pleit voor de qualiteiten van deze
uitgave.
H. v. M.
1) A. van Domburg, „Levende Schaduwen",
aanteekeningen over film. Uitg. „Het Spectrum",
Utrecht.
rVEndjPT in-de.
PUDPINCf
AFJBUJVEhJ
een gevoel over zich alsof z'n hand met een
priem doorboord werd, en liet jammerend de
inmaakflesch op den grond vallen. Voor de
tweede maal werd het gras van citroensap door
drenkt.
„Reggy!" riep Mizzy tegelijk verschrikt en
woedend uit; „dwaas die je bent! Kijk toch
naar wat je doet! Alweer een inmaakflesch ka
pot en nu zal er zeker geen kwast zijn! O, 't is
om gek te worden!"
„Au, au!" jammerde Reggy, terwijl hij stamp
voetend van pijn z'n getroffen hand wreef. „Die
leelijke kwajongen! Als ik hem te pakken krijg,
zal ik hem een geduchte rammeling toedienen!"
Met dit voornemen rende hij de laan in.
Binnen een minuut had hij Percy bij den kraag
gepakt en uit de struiken gesleurd. Hij legde
hem over de knie om hem een pak slaag te
geven.
„Hou op!"
schreeuwde de in
't nauw gebrachte j\p micluktP
schutter! .Wat i /rllolUKtt!
mankeert je. I,
vent! Laat me f llWClSl
los! iedereen i
schiet toch wel
eens mis!"
Maar Reggy had hem al een paar slagen ge
geven, die aankwamen, vóór Mizzy zich met
het geval kon bemoeien.
„Hoe durf je zoo iets te doen, Reggy Heber?"
riep ze verontwaardigd, „laat m'n broer los,
onmiddellijk."
„Zie je dan niet wat hij gedaan heeft?" vroeg
de jongeman. „Hij heeft mij geraakt, maar hij
mikte op de flesch."
„Nu nog mooier!" schreeuwde de schuldige,
die zich in allerlei bochten wrong, om zich uit
Reggy's greep los te rukken. „Je hebt me zelf
verzocht op de flesch te schieten. Zeg toch dat
hij me loslaat. Mizzy! Hij zei dat als ik de
flesch stuk schoot, terwijl hij het ding in de
hand hield, er niemand erg in zou hebben. Hij
heeft me ook beloofd dat ik er geen standje
voor zou krijgen
„Maai-, mijnheer Heber!" sprak Mizzy lang
zaam, met een blik van afkeuring. „Is 't waar,
wat Percy daar zegt? Hebt u hem, na al m'n
moeite en zorg, overgehaald de inmaakflesch
kapot te schieten, zoodat ik onmogelijk kwast
kon maken? Zeg me toch in vredesnaam wat
u daarmee voorhadt?"
„Ikikstotterde Reggy. Hij wist zich
tegenover Mizzy niet uit het wespennest te
redden, waarin hij zich gestoken had, en be
gon daarom maar tegen den jongen Percy uit
te varen.
„Jij deugniet, was één flesch niet genoeg
voor je? Je weet heel goed dat het m'n be
doeling was alleen de eerste kapot te krijgen."
„Maar voor de eerste flesch kreeg ik geen
kans," jammerde Percy. „Mizzy brak de eerste
zelf, vóór ik het ding onder schot kon krijgen.
Heb je het niet gezien? Ze brak de flesch m
een ommezientje stuk, door haar tegen den
rand van de tafel te slaan."
„Percy!" riep het jonge meisje. Ze stond
versteld. Reggy zag haar met groote oogen aan.
„Jij was het dus die de eerste flesch stuk
sloeg?" klonk het vol verbazing uit z'n mond
„Och, wees nu niet dwaas," beet Mizzy hem
toe. „Wie weet hoe lang je nog naar me als
een uil in doodsnood had staan kijken, als ik
het niet gedaan had. Denk je soms dat ik met
zag hoe graag je me met die citroenen had
willen helpen? Maar je domme toots alleen.."
Ben glimlach verhelderde het betrokken ge
zicht van Reggy. Met een juichkreet nam hij
d'r hand in de zijne.
Van dit oogenblik maakte kleine Percy ge
bruik om onbemerkt de plaat te poetsen.
„M'n lieveling, wil je me vergeven?" smeekte
Reggy. „Ja, het was meer dan erg, wat ik Percy
verzocht te doen. Ik. denk er juist aan, dat die
kleine deugniet jou evengoed had kunnen trer-
fen als mij of de flesch. Maar ik was ook zóó
opgewonden en geheel uit m'n gewone doen.
Je gaf door geen geluid of teeken te kennen
dat je me zag. ik werd er bijna wanhopig
door. Waar hadden we gisteren ook weer kwes
tie over?"
„Dat weet ik niet meer; het was natuurlijk
iets waarover het niet de moeite waard was te
kibbelen,' lachte Mizzy; „maar we hebben geen
tijd te verliezen, als we nog wat kwast voor t
tuinfeest willen maken
„Och wat, laat die kwast maar naar den
drommel loopen," opperde Reggy; „de genoo-
digden moeten het dit keer maar met spuit
water doen."
Hoewel het natuurlijk erg gevaarlijk was, sloop Tuin.eltje
de gevangenis uit er#ging eerst Kruimeltje halen. Toen waren
er nog een paar andere kaboutertjes en zoo gingen ze naar
den muizensalon. Ik durf hem niet op te eten, zoo mooi vond
ik den pudding, zei de muizenvader en de kaboutertjes waren
het daarmee eens. Hij is wel groot, maar ik kan er toch wel
over heen springen, viel Tuimeltje plotseling uit en r.a een
heele boel gepraat, zou hij het eens probeeren.
Een, twee, drie telden de anderen en daar ging Tuimeltje
hoor. Het was wel een wonder, hij sprong er radicaal over.
Dat kunnen wij ook, schreeuwden toen de muizen en kabouter
tjes, maar dat was toch wel een beetje gewaagd vond de
muizenvader en alleen Tuimeltje mocht het nog een keer doen.
Die had getoond het te kunnen en hij nam nu nog een veel
grooteren aanloop dan straks.
Weer telden de anderen een, twee drie en Tuimeltje sprong.
Maar owee, hij bleef met zijn eene punt van zijn schoen in
het bovenste torentje zitten en zonk al dieper en dieper. Op zijn
hulpgeroep wilden de anderen toeschieten, maar dat was nog
zoo gemakkelijk niet, want de pudding bibberde maar heen en
weer.
Namens verschillende Nederlandsche vakhe
den in de film heeft de cameraman Henk Al
sem een telegram gezonden naar den minister
van Sociale Zaken, waarin geprotesteerd wordt
tegen het feit, dat vele vreemdelingen in de
Nederlandsche filmindustrie werkzaamheden
verrichten, welke evengoed door Nederlandsche
krachten kunnen waargenomen worden.
Reeds vroeger heeft de heer Alsem in deze
materie strijd gevoerd, onder meer door een
uitvoerig adres aan het bestuur van den Bios
coopbond, in welk adres met klem wordt gewe
zen op de misstanden in het filmbedrijf, dat
bovendien alle geestelijke waarden over het
hoofd ziet. Waar dit adres zonder resultaat
bleef, heeft men zich thans tot den minister
gewend om uitkomst.
A I T ADHMMr'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 7^0 bij een ongeval met 17 OCA
/AL. Ll El IJV Tl IV Pi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen UV» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 I til/»" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
32
Inderdaad zag Francoise eruit als iemand, die
het bewustzijn verliest, maar zij opende ter
stond weer de oogen.
„Het is de ontroering, niet waar, gelukkig
meisje!" zei juffrouw Brissot.
Een smartelijke glimlach koelde de geest
drift van tante af. „Komaan Francoise,
komaan
Wat mij betreft begreep ik heel goed, dat mijn
lieve nicht leed en dat tante een der wreedste
teleurstellingen van haar leven ging onder
vinden. Op dat oogenblik was het alleen Fran
coise, met wie ik medelijden had. Ik kwam
dichter bij haar en om de noodige reactie te
brengen zei ik op schertsenden toon: „Met
zoo'n echtgenoot, blijf je altijd op den weg
der wijze voorzichtigheid. Ik blijf hem mijn
leven lang dankbaar voor de goede raadgevin
gen dien dag tijdens het onweer."
Zij keek mij aan met haar groote droevige
oogen, die zonder moeite in de mijne lazen
wat ik haar wilde doen begrijpen en haar arm
om mijn hals slaande, smolt zij weg in tranen.
„Maar, Francoise.... herhaalde haar moeder
ongerust.
Toen haar tranen een beetje mijn rose blouse
hadden bevochtigd, antwoordde mijn nicht met
een vermoeid stemmetje: „Ik wil mijnheer de
Rives niet."
Juffrouw Brissot uitte een geluid, dat klonk
als het klokken van een kip. Tante bedwong
zich en vroeg: „Waarom wil je hem niet?"
„Omdat ik niet van hem houd!"
„Hou je niet van hem? Dat is geen reden,"
beweerde tante die haar twintigjarigen leeftijd
scheen vergeten te hebben. „Je zult toch
moeten bekennen, dat de vicomte de Rives
„Het kan mij allemaal niets schelen, maar ik
bemin hem niet."
„Het is genoeg, dat hij je niet mishaagt."
,'En als dat het geval is?"
„Hoe is het mogelijk! Hij is goed opgevoed,
knappe jongen, rijk en vicomte
„In ieder geval," onderbrak haar Francoise,
„is het niet om eenvoudig vicomtesse te wor
den, dat ik met een man zou trouwen, die mij
niet bevalt. Als dat, zoo was. zou ik minstens
een markies moeten hebben."
In de meening, dat zij het zwakke punt van
haar moeder had geraakt, scheen Francoise zich
verlicht te gevoelen, maar tante Madeleine liet
zich niet zoo gemakkelijk uit het veld slaan.
„Deze vicomte is meer waard dan menige
markies, hij is verwant aan de Bareuil Mancel!"
„Ik kan toch niet met hem trouwen, als ik
een hekel aan hem heb!" herhaalde Francoise
met een nieuwen tranenvloed.
„Zü kan niet met hem trouwen, als zij hem
niet bemint," zei ik met volle overtuiging.
„Zwijg," gebood tante mij streng. „Jij en je
nicht passen bij elkaar. Ga maar heen!"
Het onweer was in den familiekring losge
broken. Ik vluchtte naar de bibliotheek, ver
bijsterd door hetgeen ik gehoord had. De ont
roering van Francoise bij de eerste ontmoe
ting op het strand was een voorgevoel, een
vrees voor hetgeen vandaag gebeurd was. Zij
had dadelijk de bedoelingen van dien minnaar
ontdekt, te voren reeds had zij zijn pogingen
afgewezen, hoewel zij wist, dat haar moeder die
begunstigde. Na haar strijd tegen de vader
lijke wenschen voorzag zij een nieuwen tegen
den wil van haar moeder en was er bang voor.
Arme, lieve Francoise, zou zij kunnen strijden
tegen de vasthoudendheid van tante Madeleine,
zou zij niet ten slotte toch met dien preten
dent trouwen?
Eigenlijk, waarom zou zij niet? Wat had zij
dien vicomte te verwijten? Op dit oogenblik
gingen plotseling mijn gedachten een drietal
maanden achteruit. En ik, wat had ik Georges
Peral te verwijten? Waarom had ik hem niet
aangenomen?
Maar dat is verschillend. Ik ben niet verstan
dig, dat zegt iedereen, maar Francoise wel
Men wijst niet alle aanzoeken af, als het hart
niet door een ander is gewonnen. Zou., zij dan
iemand anders beminnen of koestert zij een
andere soort eerzucht? Zij heeft laten door
schemeren, dat zij een markies moest hebben,
zou zij aan mijn Robert gedacht hebben?
Neen, neenik verlies het verstand! Ik heb
te veel ontroeringen sedert eenigén tijd gehad.
Die gedachten werden onderbroken door de
komst van Michel. „Denk je niet aan de
lunch, Denise?"
„Wordt er vandaag dan nog gegeten? Ik
dacht er niet meer aan. Die arme Francoise!"
„Ja, dat is wat moois! Zij wil niets weten
van den vicomte en moeder had haar zinnen
daarop gesteld. Denk toch eens na, hij is ver
want aan den hertog van Bareuil-Mancel!"
„Wat denk jij er van, Michel?"
„Sapperloot, het is duidelijk genoeg, zij wil
een ander hebben."
„Weet je wien?"
„Neen, en jij?"
„Zou het niet Robert kunnen zijn?"
„Denise, ik geloof, dat ik alleen in huis het
/erstand heb behouden. Wat mankeert jelui
ioch allemaal?"
Zijn grappig gezicht deed mij lachen en
opeens gevoelde ik een reusachtigen honger.
„Apropos," zei tante, laat in den avond, terwijl
wij ons best deden om te hooi en te gras een
gesprek gaande te houden, „ik heb eens nage
dacht. Als die mijnheer de Beaufeu zich steeds
behoorlijk heeft gedragen, zou je hem beleedi-
gen door zoo plotseling de briefwisseling te
staken. Je kunt hem dus af en toe schrijven,
maar eenvoudig kameraadschappelijke brie
ven!"
„Lieve tante," dacht ikje wilt niet je
vogeltjes alle tegelijk laten wegvliegen!"
HOOFDSTUK XVI
Op Saint-Flavien ging alles slecht. Tante en
Francoise hadden telkens weer geheimzinnige
bijeenkomsten in de kamer van mijn nicht,
waaruit zij kwamen, bleek of rood, zenuwachtig
met bevende handen en een somber gezicht.
Bij de maaltijden hadden Michel en ik de
grootste moeite om een alledaagsch gesprek te
onderhouden, Francoise at niets, tante maakte
zich er boos om, juffrouw Brissot zuchtte. Ver
schillende uitnoodigingen tot gardenparties of
soirees waren afgewezen of afbesteld, wij gingen
niet meer naar Fleurville en tot overmaat van
ramp bleef het weer regenachtig.
Ik hield mij bezig met sombere gedachten.
Mijn heerlijke toekomst leek zoo stralend niet
meer, ik had akelige voorgevoelens en soms een
vagen angst, waarvoor ik geen reden wist. Het
raadselachtige geval met Francoise veront
rustte mijDat verstandige meisje had be
slist een geheime liefde opgevat en ik, die
voortdurend met haar mee leefde, ik had er
niets van bemerkt. Was ik dan blind of dom?
Welk vertrouwen kon ik stellen in mijn scherp
zinnigheid, waarvan ik zoo zeker Was?
Francoise verliefd! Dat wierp al mijn ver
onderstellingen, mijn vooringenomen ideeën
omver. Als ik maar den naam van haar ge
liefde wist! Maar ondanks mijn vragen, hetzij
direct, hetzij zijdelings bleef zij zich in een
schuw zwijgen hullen
Toen kwam ik er toe te denken, dat er iets
was, dat zij niet durfde bekennen.... waar
schijnlijk Robert. Het scheelde weinig of ik was
er al overtuigd van. dat woord Markies was mij
naar het scheen een voldoend bewijs. Ik ver
onderstelde niet, dat zij hem werkelijk beminde,
maar zij had in hem een aanneembare partij
gezien, misschien had zij zich onwillekeurig aan
dat idee gehecht. Maar toch bij nader inzien,
leek het mij niet logisch. Het voldeed mij niet.
Francoise was er het meisje niet naar om
mijn mededingster te zijn, zij was niet zooals
ik een romanesk persoontje, maar zij be
schouwde de dingen van degelijk standpunt,
zoo ongeveer als Georges Peral deed.
Georges Peral! Opeens meende ik nieuwe
horizonten te ontdekken. Waarom zou
Georges niet het groote geheim van Fran
coise zijn? Zij had mij wel zelf aangeraden om
met Georges te trouwen, maar toen had zij
misschen nog niet in haar hart gelezen. Is
men wel ooit zeker van zijn hart? Misschien
had zij het nu pas begrepen. Waarom zou zij
dien Georges, wiens edele hoedanigheden zij
zoo waardeerde, niet beminnen? Marianne, de
elegante, gevierde Marianne had er geen ge
heim van gemaakt, dat zij zulk een gevoelen
voor hem koesterde en Paulette flirtte na haar
redding veel minder met Michel.... En al de
anderen, die ik niet kende.... een don Juan,
die Georges!
Die redeneering, hoewel geruststellend wat
betrof mijn Robert, liet toch een vage ontstem
ming in mij achter. Was het de regen? De
mislukte feestelijkheden? De roode oogen van
Francoise, het ontevreden gezicht van tante of
de geheimzinnige manieren van de juf?
(Wordt vervolgd.)