'n Dwaas gevraagd!
W OJA
'IX
a
Zi
Zeldzaam Kunstgebeuren
f
(t
Ktüofb
Medische Kroniek
SALON DE GENÈYE
BRITSCHE GROOTHEID
i
De Negus„Keurige bediening, maar
daar kaal van afgekomen!"
wat
ZONDAG 5 JULI 1936
IDEEËN
Overmatige invoer van
benzol
Wetsontwerp ingediend om dezen
aan banden te leggen
Metalen schepwerk
Zeevisch en paling
DU IT SC HE VLIEGTUIGEN
BOVEN ONS LAND
Aandacht in regeeringskringen
if
De Hertog van Kent opent de ten
toonstelling „Twee eeuwen
Engelsche Kunst" in
Amsterdams Stede
lijk Museum
's Konings broeder
spreekt Nederlandsch
Toespraak burgemeester
Minister Colijn spreekt
Rede Hertog van Kent
DÉFILÉ VOOR KONINGIN
EN PRINSES
Sportterrein Houtrust
Voorstellen om den bouw van een
tentoonstellingsgebouw
mogelijk te maken
NEDERLANDSCH FABRIKAAT
Dagdroomen
VLEESCHKNOEIERIJEN
Ons land wordt in deze dagen overstroomd
met boeken, vlugschriften en artikelen
over den grooten Nederlander Desiderius
Erasmus, die op 22 Juli as vier eeuwen dood
Zal zijn, maar wiens geest zoo verzekeren ons de
eeuwherdenkers nog voortleeft, hoewel van zijn
geschriften weinig rechtstreeksche invloed meer
Uitgaat op het moderne bewustzijn. Zeker, met
Welbehagen vindt menigeen bij Erasmus zekere
gedachten terug, die hem sympathiek zijn, zoo
als b.v. de gedachte, dat de oorlog iets afschu
welijks, iets misdadigs en iets menschonwaar-
tiigs is, doch deze en dergelijke ideeën heeft de
fr.oderne mensch niet aan Erasmus ontleend. Hij
bewondert den Rotterdammer, omdat hij bij
hem terugvindt wat hij reeds wist. Iemand, die
een levendigen invloed uitoefent, is iemand, die
dingen zegt, welke men nog niet wist, of welke
Zoo verwaarloosd werden, dat ze hoewel oud
thans als nieuwe waarheden klinken. Is bij
Erasmus zulk een gedachte te vinden?
Wanneer men aan een hedendaagsch be
schaafd Nederlander vraagt: „Wie was Eras
inus?" is het meest waarschijnlijke antwoord:
„De schrijver van den Lof der Zotheid." Dit
w-eet iedereen nog wel zoo ongeveer. Maar uit
een enquête naar de kennis van beroemde man
nen, gehouden in verschillende lagen der be
volking, bleek, dat menigeen heelemaal niet
meer wist, waar hij Erasmus moest thuisbren
gen en men antwoordde b.v. dat hij een apothe
ker was, of dat hij een bekend leeraar aan een
gymnasium te Rotterdam is geweest. Een enkele
wist nog, dat Erasmus in eenig verband stond
met de Hei-vorming, maar welk verband het
precies was, kon hij zich niet meer herinneren.
Alleen de titel van dat ééne boek: De Lof der
Zotheid (hoeveel menschen hebben het boek
zélf gelezen) is nog niet geheel vergeten buiten
de kringen van degenen, die zich meer intens
met de beoefening van kunst of wetenschap be
zighouden.
De Lof der Zotheid! Welk een goedgekozen
titel! Maar wat heeft de schijver er eigenlijk
mee bedoeld? Hij heeft zeker allereerst de men-
schelijke dwaasheid willen ontmaskeren. Hij
heeft willen aantoonen, hoe de begeerte naar
geld, naar macht, naar roem, ons verstand
verdwaast. De groote zotheid van het mensclie-
lijk geslacht, zoo heeft hij willen zeggen, is de
begeerte.
Behalve echter zulk een ontmaskering van
de verdwazende begeerte, aan wier macht zich
bijna niemand onttrekt, is het boek ook een lof-
.spraak van de dwaasheid. Want er bestaat niet
alleen een belachelijke dwaasheid, er bestaat
ook een edele dwaasheid. Om dit aan te toonen
wijst de schrijver aan het einde van zijn werk
op de verheven uitzinnigheid van de geestver-
rukten, de mystieken, die als het ware uit het
aardsche leven worden opgenomen in de extase,
en hie dan een voorsmaak krijgen van het
eeuwige geluk. Sommige beoordeelaars schi.ineft
te denken, dat Erasmus ook met deze edele
dwaasheid den spot heeft willen drijven, en dat
hij dus de begeestering van de mystieken niet
begreep. Als men echter zijn boek goed leest,
komt men o.i. noodzakelijk tot de tegenoverge
stelde gevolgtrekking. Erasmus heeft de dwaas
heid van de begeerte naar vergankelijke goe
deren willen ontmaskeren, maar de edele dwaas
heid, die door de begeerte naar het eeuwige in
het leven wordt gehouden, heeft hij wel dege
lijk willen prijzen. Het is juist deze dwaasheid,
waarvan hij den lof zingt. Hij weet wel, dat
menigeen zich op dit gebied gaarne laat mis
leiden en zichzelf voor een verheven dwaas zal
houden, terwijl hij m werkelijkheid toch maar
een belachelijke dwaas is. Doch ,,de dwaasheid
des kruises" werd door Erasmus niet veracht.
Het is alsof hij zeggen wil: een mensch moet
zijn gezond verstand bewaren, en zich niet la
ten meesleepen door den stroom van de dwaas
heden dezer wereld. Maar van den anderen
kant is een mensch, die niets anders heeft dan
zijn gezond verstand, toch eigenlijk maar een
stakker. Hü mist de begeestering, die het leven
mooi en levenswaardig maakt. Wij kunnen niet
zonder ons gezond verstand, maar wij kunnen
ook niet zonder een gezonde dwaasheid. Wij
moeten het vermogen tot critisch bekijken var
de dingen niet prijsgeven, maar wij moeten ook
niet alle geestdrift laten versmoren door de cri-
tiek. Het is noodzakelijk, dat wij verstandige
menschen zijn, maar het is niet genoeg, dat wij
verstandige menschen. zijn. Wij moeten men
schen zijn met een hart, menschen met een
verbeeldingskracht, menschen, die verder durven
zien dan den meest nabijen horizon.
Van Erasmus wordt wel eens gezegd, dat hij
te weinig hart had. Het is mogelijk deze bewe
ring vol te houden, doch het is onmogelijk, te
beweren, dat Erasmus het gemis aan persoon
lijke begeestering zou hebben aangeraden of
aangeprezen. Hij heeft wel degelijk, en wel zeer
bewust deze wijze man den lof van de
dwaasheid gezongen.
In dit opzicht valt er zeker iets bij hem te
leeren. Want wij zouden hem, den veel-bestre-
dene, onwaardig herdenken, als wij hem alleen
huldigden om datgene, waarin hij ons gelijk
geeft en ons gedrag goedkeurt, wij moeten hem
ook huldigen als den man die onze tekortkomin
gen laakt.
Beziet men de geestelijke kaart van het te
genwoordige katholieke Nederland, dan komt
men heel wat verstandige menschen tegen. Als
men dat eens vergelijkt met een eeuw geleden,
is er alle reden om verheugd te zijn! De katho
lieke geest is sterk ontwikkeld, en het feit, dat
er thans zoo veel katholieke „deskundigen"
leven, valt niet te ontkennen. Natuurlijk is dit
een verheugend feit! Wij behoeven ons heusch
niet in den hoek te laten duwen door de laat
dunkendheid van menschen als de Utrechtsche
professor Vollgraff.
Maar zijn er ook katholieke „dwazen" genoeg
in ons land? Het is een vreemde vraag! Toch
heeft de wetenschap, de nauwe plichtsbetrach
ting, de zorgvuldigheid, de georganiseerdheid
een tegenwicht van „dwaasheid", van begeeste
ring noodig. Wordt er onder ons niet te veel
van die dwaasheid verstikt? Zijn wij er niet te
bang van? Hebben wij, met onze sterken eerbied
voor traditie, wel voldoende achting voor de
oorspronkelijkheid? Ziedaar een vraag, die de
Erasmus-herdenking ons stelt. Wanneer dezelf
de Erasmus vandaag onder ons terugkwam,
zouden de meesten van ons hem slecht verdia
gen. Ze zouden zijn humor niet door de vingers
kunnen zien, en zijn flitsende geestigheden
maar heel matigjes waardeeren. In nog sterker
mate geldt dat b.v. voor dien veel grooteren en
edelenden dwaas, die Sint Franciscus van Assisië
was. Zou hij in Nederland, vandaag, niet onmo
gelijk worden gemaakt?
Vraagt men, wat er vandaag aan ons kath'>
lieke leven ontbreekt, dan is het niet de ernst,
maar de dwaasheid, niet de wetenschap, maar
de zotheid, niet de stiptheid, maar de hegees
tering, niet de organisatie, maar de originaliteit.
Ons leven vraagt een dwaas. Chesterton heeft
eens gezegd: „Onze tijd heeft behoefte aan een
ón-practisch mensch." Welnu: katholiek Neder
land heeft behoefte aan een échten, aan een
verheven dwaas. Het zijn ónze gezinnen, die zulk
een dwaas moeten voortbrengen. Zijn ze er we
voldoende op ingericht?
AD INTERIM.
Bij de Tweede Kamer is ingediend een wets
ontwerp, houdende regeling, van den invoer van
benzol.
De toelichting wijst op het volgende:
In den laatsten tijd is de prijs van benzol
ill vergelijking met dien van benzine zoodanig
gedaald, dat het thans voor de benzine-han
delaars een financieel voordeel oplevert, de hier
te lande als motorbrandstof te bezigen benzine
voor de distributie en het gebruik als zoodanig
met benzol te vermengen. Tot voor kort was
men voor deze vermenging op binnenslands
vervaardigde benzol aangewezen, omdat het
prijsverschil toen nog niet zoo groot was, dat
hiervoor ook buitenlandsche benzol, waarvoor
bij invoer in ieder geval het gewone invoer
recht ad 1.25 per 100 K.G. betaald moét wor
den, met voordeel gebezigd kon worden. Waai
de binnenlandsche benzolproductie beperkt is,
was toen hierdoor ook de toevoeging van ben
zol aan benzine begrensd. Door de verdere da-
lmg van den benzolprijs geeft thans echter ook
de vermenging met andere buitenlandsche ben
zol profijt.
Een en ander heeft ten gevolge gehad, dat
de invoer van benzol sedert het einde van het
vc.rig jaar op onrustbarende wijze boven het
normale niveau is gestegen. Door dezen over-
matigen invoer van benzol en de toevoeging
er van aan benzine dreigde de Nederlandsche
schatkist door derving van het bijzonder in
voerrecht over de overeenkomstige hoeveelheid
door benzol gesubstitueerde benzine groote
schade te lijden. Zou hieraan een einde ge
maakt zijn door zonder meer voor de heffing
van het bijzonder invoerrecht benzol met ben
zine gelijk te stellen, dan zou aan verschillen
de Nederlandsche bedrijven min of meer be
langrijke schade zijn toegebracht.
De minister van Financiën heeft daarom
voorgesteld, om voorloopig den invoer van ben
zol aan banden te leggen. De derving van het
benzinerecht wordt dan tot matige proporties
teruggebracht, terwijl inmiddels de gelegenheid
te baat kan worden genomen om te overwe
gen, welke maatregelen verder dienen te wor
den genomen om eenerzijds de belangen van
's Rijks schatkist, anderzijds de belangen van
de betrokken groepen van het Nederlandsche
bedrijfsleven zooveel mogelijk te behartigen.
De minister van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart heeft gemeend, aan het voorstel
van zijn voorn »3mden ambtgenoot., waarmee
hij zich geheel kan vereenigen, gevolg te moe
ten geven.
Bij de Tweede Kamer is ingediend een wets
ontwerp, houdende regeling van den invoer
van metalen schepwerk.
Bij Koninklijk Besluit van 2 Juni is de in
voel van schepwerk voor een tijdvak van vier
maanden beperkt.
In de toelichting wordt het volgende opge
merkt:
De onderhavige invoerbeperking omvat al-
leer het schepwerk van overwegend niet edel
metaal, waarbij als grens het in artikel 6 der
Waarborgwet 1927, voorkomende criterium voor
gouden en zilveren werken is aanvaard.
De twee voornaamste groepen, welke deze
contingenteering omvat, zijn het schepwerk
van nieuwzilver, al of niet verzilverd, en het
schepwerk van verchroomd ijzer of koper.
Terwijl de invoer van nieuwzilveren schep
werk geen abnormaal karakter draagt, is sinds
enkele jaren de invoer van schepwerk van ver
chroomd ijzer of koper zeer aanzienlijk en in
een steeds sneller tempo toegenomen. Deze in
voer bestaat voornamelijk uit artikelen van
minderwaardige qualiteit, met een zeer dunne
chroomlaag. De prijzen zijn belangrijk lager
dan die van de goedkoopste hier te lande ge
fabriceerde artikelen van nieuwzilver of chroom
nikkel (het ijzeren en koperen schepwerk zelf
wcrdt in Nederland niet vervaardigd). Hierte
genover staat echter een aanmerkelijk kortere
levensduur van het geïmporteerde artikel,
waardoor het gebruik hiervan minder econo
misch is te achten dan dat van het hiermede
concurreerende Nederlandsche schepwerk.
De belangrijkste Nederlandsche producente
der betreffende artikelen heeft, vooral in den
laatsten tijd en ondanks sterke aanpassing van
haar kant, den invloed van dezen invoer in
ernstige mate ondervonden.
Onder deze omstandigheden heeft de minister
gemeend, aan deze industrie eenigen steun te
moeten verleenen, waarbij hij met name het
oog heeft gehad op het arbeidsintensieve ka
rakter van haar productie.
Voorts zijn wetsontwerpen ingediend tot ver
lenging der contingenteering betreffende den
invoer van zeevisch en paling.
Veelvuldiger dan vroeger het geval is ge
weest verschijnen in den laatsten tijd Duitsche
vliegtuigen boven het Nederlandsche grensge
bied en ook in regeeringskringen trekt dit ver
schijnsel de aandacht, bericht het Volk. Men
gaf het blad bij informatie te bevoegder plaat
se de verzekering, dat men deze ontwikkeling
nauwkeurig volgt en in verband daarmede naar
omstandigheden maatregelen neemt.
In het Amsterdamsche Stedelijke
Museum is Zaterdagmiddag door
den Hertog van Kent als vertegen
woordiger van zijn broeder den ko
ning van Engeland de tentoonstel
ling van „Twee Euwen Engelsche
Kunst" plechtig geopend. Tegen
woordig waren de vertegenwoordi
ger van H. M. de Koningin, ba
ron van Hardenbroek, onze mi-
nister-president Z. Exc. Colijn, mi
nister J. R. Slotemaker de Bruine,
de Engelsche gezant uit Den Haag
en de Nederl. Gezant uit Londen,
de Commissaris der Koningin in
Noord-Holland en de burgemeester
van Amsterdam, alsmede de voor
zitter van het Engelsch uitvoerend
comité lord Balniel, de directeur
der Londensche Tate Gallery J. B.
Manson, sir Robert Witt e.a.
In de groote eere-zaal op de bovenverdieping
was rechts een afzonderlijke ruimte vrij ge
houden voor den vorstelijken gast en diens
naaste omgeving. Voor den Hertog en de
voornaamste andere aanwezigen waren enkele
zetels neergezet tegenover welke een spreek
gestoelte stond opgesteld.
De hertog had ten huize van burgemeester
dr. W. de Vlugt de lunch gebruikt.
Amsterdams burgemeester, dr. W. de Vlugt,
verwelkomde eerbiedig Zijne Koninklijke Hoog
heid in het Engelsch. Het stemt tot groote
erkentelijkheid, dat een expositie in de zalen
van het Stedelijk Museum te Amsterdam aan
leiding was tot de overkomst van Zijne Ko
ninklijke Hoogheid. Dankbaar memoreerde de
burgemeester het werk van Lord Balniel, van
de secretaresse Miss Wade, van mr. Opé e.a
wier medewerking waarborg is, ,,dat deze ten
toonstelling' de belangrijkste is, die ooit door
Engeland "werd uitgezonden."
„Toen in 1928 de stad Amsterdam het schoon
ste uit haar bezit afstond aan de Hollandsche
Expositie in Burlington House, was het voor
haar een groote voldoening, dat zoovele dui
zenden bezoekers daarvan hebben kuunen ge
nieten. Moge het ook thans voor comité en
inzenders een bijzondere voldoening zijn dat
de veelzijdige rijkdom dezer tentoonstelling
aan duizenden Nederlanders een ongekend ge
not zal verschaffen.
Het is merkwaardig, dat, waar de fuitureele
banden tusschen onze beide landen zoo sterk
zijn en de Engelsche litteratuur hier zoo be
wonderd wordt, de Engelsche beeldende kunst
hier vrijwel onbekend is. Het verheugt, mij. dat
dit thans zal veranderen en dat deze ten
toonstelling zal brengen de waardeering voo"
Engelands kunst, die zij zoo ten volle ver
dient
Zijne Excellentie minister Colijn gaf uiting
aan de levendige voldoening der regeering.
Hier heeft plaats een uitwisseling van kunst
schatten tusschen twee landen, welke be
Echouwd mag worden als een wederzijdsche
betuiging van goede gezindheid.
„Ofschoon de beide landen somtijds in het
verleden niet op den besten voet met elkaar
hebben gestaan, toont onze wederzijdsche ge
schiedenis, dat wij vaker hebben samenge
werkt om een gemeenschappelijk doei te be
reiken. Bovendien is er sedert vele geslachten
nooit het minste conflict tusschen de twee
landen geweest. Deze historische feiten en
daarbij gevoegd, onze wederzijdsche gevoelens,
onze levenswijze, en onze gelijksoortige waar
deering van de dingen, verklaren v .iknmen.
waarom wij zoo van ganscher harte de ten
toonstelling verwelkomen, welke nu wordt ge
opend.
De Hertog van Kent, die naast den verte
genwoordiger der Koningin had gezeten, stond
nu op om voor den katheder met de zeven
microfoons van verschillende omroeporganisa
ties en sprekende filminstallaties, te gaan staan
en op een wijze, die onmiddellijk aller sym
pathie won, lachend te beginnen:
„Mijnheer de burgemeester, dames en hee
ren."
Een storm van applaus brak los bij dit Ne
derlandsch begin van de in 't Engelsch voort
gezette toespraak.
De hertog zeide, verheugd te zijn, deze expo
sitie, waarop de Engelsche kunst zoo represen
tatief mogelijk wordt vertegenwoordigd te
kunnen openen in het land, waarvan de kunst
in Engeland zoo wordt bewonderd. De uitnoodi-
ging, deze opening te verrichten, heeft spreker
met veel genoegen ontvangen.
De hertog besloot met de Nederlandsche
woorden
Ik heb de eer, deze tentoonstelling geopend
te verklaren.
Zaterdag heeft de Koninklijke Nederland
sche Bond van Oud-Onderofficieren te Apel
doorn zijn 48ste algemeene jaarvergadering ge
houden.
Om twaalf uur hebben de deelnemers ten
getale van zeshonderd, ten paleize Het Loo
voor H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Juliana gedefileerd. Aan den stoet, waarin de
vlaggen van alle afdeelingen, alsmede die der
Fransche en Belgische delegaties werden mee
gevoerd, ging de militaire kapel uit Amers
foort vooraf.
Namens den bond bood me.j. Annie Kraay.
dochter van den voorzitter der plaatselijke af-
deeling, H. M. een bouquet roode rozen aan.
waarna Riet Saarloos, dochter van den mili
tairen adviseur dezer afdeeling, H. K. H de
Prinses een bouquet rose anjers overhandigde.
B. en W. van Den Haag stellen den raad voor,
met medewerking van de tegenwoordige huur
ster, de N.V. Houtrust, tot tusschentijdsche ont
binding der bestaande huurovereenkomst, nage
noeg het geheele terrein Houtrust op bijzondere
erfpachtsvoorwaarden tot 31 December 1986 in
erfpacht te geven aan de firma Oppenheim en
van Till te 's Gravenhage, ten behoeve van een
door haar en/of anderen op e richten naam-
looze vennootschap en voorts, om aan die N.V.
uit de gemeentekas een 4>/2 pCt. geldleening te
verstrekken, groot 350.000, ten behoeve van
een op het terrein te stichten tentoonstellings
gebouw aan den Houtrustweg en de Laan van
Poot.
Een gedeelte van het terrein blijft voorloopig
bestemd voor tennisbanen, terwijl ook de voet-
balvereeniging H.B.S. haar terrein zal kunnen
blijven bespelen.
Ten slotte zal een gedeelte van het terrein
beschikbaar worden gesteld voor vergaderingen,
meetings, volksfeesten, muziekuitvoeringen,
sportdoeleinden, enz.
Het tentoonstellingsgebouw zal voor een ge
deelte gedurende het winterseizoen tevens wor
den gebezigd als kunstijsbaan.
Het Congres der Vereeniging Nederlandsch
Fabrikaat heeft bij de bestuursverkiezing het
aftredend bestuurslid ir. P. M. Montijn herbe
noemd. Dr. W. C. A. baron van Vredenburch
wenschte niet voor herbenoeming in aanmer
king te komen; hem werd hulde gebracht voor
de diensten, aan het Nederlandsch fabrikaat
bewezen. In zijn plaats werd benoemd prof. ir.
Dresden, die zijn benoeming in beraad hield.
Het geldelijk beheer over 1935 werd goedge
keurd, evenals de begrooting 1936 en de jaar
verslagen.
Eenigé statutenwijzigingen inzake de samen
stelling van het hoofdbestuur werden goedge
keurd.
Hierna hield de heer Zaalberg' zijn redevoe
ring, waarna de congressisten zich aan het
noenmaal vereenigden.
De doodelijke stroom
Zaterdagmiddag is te Sloten op een bouw
werk aan de Burgemeester van Amersfoordt-
laan de heer H. van der Meulen, toen hij een
plank wilde grijpen in aanraking gekomen met
een onbeschermden draad, waarop electrische
stroom stond. De ongelukkige was op slag dood.
Misschien weet niet iedereen wat dagdroo
men zijn, en waarschijnlijk zijn er ook
vele menschen, die nooit dagdroomen
hebben. Het is een soort verstrooidheid; en
daarmee komen we meteen op de vraag wat
verstrooidheid is. De gewone uitleg is, dat zij
een afdwaling van de gedachten is. weg van
datgene, waarmede iemand eigenlijk bezig moet
zijn. Dat laatste wordt dan door den betroffen
persoon minder belangrijk gevonden dan de ge
dachten, waarmede hij in zijn verstrooidheid
bezig is. Zoo zal b.v. een soldaat soms steeds zijn
gedachten hebben bü zijn burgerberoep of bij
zijn gezin: hij mag dan een goed soldaat zijn.
maar hij is het niet met hart en ziel.
Men kan natuurlijk ook willens en wetens
verstrooid zijn; iemand die een concert hoort,
dat hem koud laat, zal zijn gedachten den vrijen
loop laten; hij geeft zich vrijwillig over aan de
verstrooiing. Maar welke gedachten zullen dan
bij hem opkomen? Nu, dat kan werkelijk wel
eenigszins van het toeval afhangen; hij kan
b.v. iemand zien die op een bekende van hem
lijkt, en zijn gedachten zullen dan bij dien be
kende verwijlen.
Maar in den regel staat datgene, wat bij hem
opkomt, in verband met de verlangens, begeer
ten en ontroeringen, die in den grooten schat
van zijn onderbewustzijn stil liggen, en slechts
opstaan, wanneer de bewuste geest niet door
een of ander onderwerp ernstig in beslag wordt
genomen.
Zoo gebeurt het dan ook in de slaapdroomen;
dan komt het onbewuste voor den dag, maar
vaak zoo verkleed en in vreemde gedaante ge
huld, dat men het niet herkent.
Dit nu kan ook in wakenden toestand gebeu
ren. Een jonge man, die met zijn tantes zit te
praten, is enkele oogenblikken verstrooid en ziet
in dien korten tijd zich zelf geheel in een drama
verwikkeld waarin hij overwint of waarin hij op
edele wijze de nederlaag lijdt, zoodat hij zijn
eigen medelijden opwerkt; of hij ziet zich, ter
wijl hij in 'n wazig landschap zijn liefde aan 'n
meisje verklaart, of hij ziet zich in een vooraan
staande positie bevelen geven, of hij ziet, dat
plotseling aan al zijn verlangens en begeerten-
de bodem wordt ingeslagen. Een andere maa'.
ziet hü zich zelf terug in het vertrouwde milieu
aan den huiselijken haard; een andermaal ziet
hü, dat een vriend of bekende op de pijnlükste
wüze vernederd wordt. Of hü ziet zichzelf, aan
genaam vermoeid, na een lange dagtaak, thuis
komen, in een ouderwetsch en vertrouwd aan
doende omgeving, en vroolijk ontvangen worden
door vrouw en kinderen.
Het hebben van dagdroomen kan vaak onaan
genaam zün; maar dat hangt vooral van twee
dingen af; in de eerste plaats of die dagdroomen
uiting zün van een onvervulde begeerte en op
de tweede plaats, hoe de persoon bewust staal
tegenover den inhoud van zün dagdroomen. Zoo
wanneer een groote eerzucht telkens in iemands
dagdroomen opkomt, terwül hü zelf daarvan het
onmogelüke inziet, beteekenen die dagdroomen
voor hem niet meer dan een bekoring in den
lichten zin van het woord: iets, waarmee hij
bewust afgerekend heeft, maar dat hü nog niet
geheel en al onder de knie heeft. HÜ staat dan
min of meer vrü daar tegenover.
Maar anders is het, wanneer hü met die
eerzucht nog niet heeft afgerekend. Dan staat
hü er niet vrij tegenover, dan is hü niet in staat,
zichzelf uit te lachen. Dan worden de dagdroo
men pijnlük.
Maar geheel iets anders is het, wanneer hij
den inhoud van zijn dagdroomen mooi vindt.
De H. Bernardus ondernam eens een flinken
tocht te paard, van een paar uur lang, om
iemand te bezoeken. Toen hü bü zün vriend
was aangekomen, maakte deze hem een compli
ment over zün prachtig paard; de heilige keek
verbaasd op, want hij was zich niet bewust,
paardgereden te hebben; hü was zoo zeer in
meditatie verdiept, dat hü dat niet gemerkt had.
Het onderbewuste vormt den achtergrond van
onze daden en gedachten; bü den heilige staat
God, wanneer hü niet op den voorgrond staat,
toch in elk geval op den achtergrond: maar Hü
is er altijd. Bij anderen zijn vrouw en kinderen,
het huiselijk leven steeds op den achtergrond
van de gedachten en gevoelens; maar bij velen
zijn het ook onvoldane begeerten en verlangens,
die op den achtergrond staan, en hun invloed
op de bewuste gedachten-daden uitoefenen.
Begeerten en verlangens zün de dingen, die de
ziel in beweging zetten; wanneer zü dus in het
onbewuste een groote plaats innemen, en men
ze dus niet goed kent, bewegen zü de ziel op
een zoodanige wijze, dat men die beweging niet
begrüpt.
Geheel anders echter zün de genietingen van
schoonheid, die zoozeer in de ziel zün ingeprent,
dat zü ook het onbewuste leven in beslag nemen,
en'telkens, onwillekeurig naar boven komen,
wanneer de geest niet bewust ergens mee bezig
is, wanneer men rust van den arbeid.
Vandaar de groote rust, die de avond en de
r.acht, de natuur en vooral het uitspansel geven.
Inderdaad, de sterren en de wolken zijn voor
onze begeerten niet te bereiken: deze zwijgen
dan ook; en een stil genot is het eenige, wat
op zijn plaats is.
Hiermede is dan ook wel meteen het genees
middel aangegeven tegen de dagdroomen, die uit
onvoldane begeerten en verlangens van 't onbe
wuste te voorschijn komen. Dit geneesmiddel is
van tweeërlei aard: vooreerst moeten verlangens
en begeerten niet onbewust, maar bewust zün
iedereen moet zelf goed weten, wat hij wil en
wat hij wenscht. In Christelijke termen uitge
drukt: ieder moet zich bewust zijn van de zwak
te van zün natuur en de verkeerdheid van som
mige zijner begeerten.
Deze begeerten worden niet, zooals men dik-
wüls meent, op de eerste plaats tot zwügen ge
bracht door er op rumoerige en hardnekkige
wüze tegen te vechten, maar door ze te laten
rusten. En dit is slechts mogelijk, wanneer de
ziel met andere dingen gevuld is. Menschen, die
last hebben van dagdroomen, en daardoor on
rustig en zenuwachtig zün, komen dus niet veel
verder, door deze te bevechten, maar door hun
geest te vervullen met de genieting, dat is de
beschouwing en meditatie van schoone dingen.
Zelfs een gebed om kracht is eigenlijk niets an
ders, aan den blik afwenden van de eigen zwak
heid, en opheffen tot de schoonheid en genade
van God.
Zoo ook om tot het geneeskundig terrein
terug te keeren moet iemand, die in zijn dag
droomen zich zelf ziek ziet, niet in staat om te
werken, eerst zichzelf bewust maken, of hü
misschien wel naar een ziekte verlangt, om van
de zorgen des levens bevrüd te zün; dan moet
hü zich eenmaal goed laten onderzoeken, om te
weten, waar hü aan toe is; en dan moet hü
zulke werkzaamheden en genietingen opzoeken,
die zijn levenskracht en rust opwekken; de na
tuur, de sport, de lezing van Shakespeare, die
daarvoor de beste schrüver is; dan, wr.t nog
beter is, de zelfopoffering, die op wonderlüke
wüze de levenskracht vermeerdert, en de eigen
begeerten doet vergeten; ten laatste de rust en
de ongeschapen schoonheid.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
De kantonrechter te Alphen heeft den eige
naar va.n een vleeschwarenfabriek. dié bedor
ven vleesch in voorraad had gehad, tot 1000
boete veroordeeld subs. 3 maanden hechtenis.
Een slagersknecht had met tuberkelbacillen
besmette runderlevers weggenomen. Hü werd
veroordeeld tot een maand hechtenis.