WAT ZUILEN Wl] ERBIJ ETEN
WIJ LEEREN SCHAKEN
mkAfi
1 P
Smakelijke
toevoegingen
„DOE HET MET
CITROENEN"
UIT DE OUDE
DOOS
Het Pat
mpp gpp jgpp p
'Nen ouwerwetschen propmiddag
mm mm m
I m, mtum
wm mm
Verzorging van onze
handen
in nu ill
ZONDAG 5 JULI 1936
r
Het meest practische schoonheids
middel. En zoo eenvoudig als
men zich maar denken dan
Een dichterlijke ontboezeming over
het schaakmat
HP mm m
wm. W/.
Q aa m «a
inp ^iip lijf w$m
éPê
w,ro§ i«
m M
I HUi
HP HP Wm
mmmfel
BRABANTSCHE BRIEVEN
Ter eere van den verjaardag
van den Joost
Ill llllllllll I III IIIII f 1111 lllllllllll III II1111111II111111 llll III Mil 111 III II Mil II Mill III! Ill 111 Mill I Mil 111 III III III III III IIIIIIIM llllll IMI III 111 II III I llllll IIIM III lllllllll IIIIIIIIIIIIIII1I1IIIIII llllllll llllll Mill Mil III II III I 111 III III llllll IIIIIMM IN IIMIM HIM I
Evenmin als wij alle stukken uit onze gar
derobe maar lukraak bij elkander kunnen
dragen met succes, evenmin kunnen wij
alle gerechten, restanten of versche etenswaren
succesvol bij elkaar opdienen.
De huisvrouw, die uitgestudeerd is in rest-
verwerking, is bij wijze van spreken haar ge
wicht in goud waard in deze dagen!
Menige mislukte maaltijd is precies een fa
milie, waarvan alle leden afzonderlijk best ge
nietbaar zijn, maar allen tezamen een beetje
zwaar op de maag liggen, omdat zij onder
ling niet harmonieeren.
Natuurlijk kunt gij gebakken aardappelen
bij gekookte visch geven, maar het smaakt
niet zoo goed als gekookte aardappelen.
Gij kunt bij een broodpudding, als ge geen
wijnsaus wilt opdienen, limonadesaus geven,
maar een warme vanillesaus .smaakt er on
eindig beter bij.
Wanneer wij preisoep geven, dan kan daar
na geen koude sla met prei aangemaakt volgen.
Na machtig, vet eten als gebakken spek met
boonen of stamppot geven wij geen vetten
pannekoek. maar iets frisch, bv. rabarber.
Ten gerieve van de huisvrouw, die niet uit
blinkt in het bedenken en toepassen van de
juiste aanvulling bij bepaald vleesch of bepaal
de groente, geven wij hieronder een lijstje van
smakelijke combinaties:
Bij soepvleesch (al of niet uitgetrokken) ge
ven wij: selderijsaus, mosterdsaus of uiensaus
met wortelen.
Ansjovisbroodjes worden opgediend met hal
ve hardgekookte eieren.
Een restant droge rijst bakken wij op met
uien en kaantjes.
Is het maar een klein beetje, dan vullen wij
er tomaten mede na de rijst vermengd te heb
ben met geraspte kaaskorstjes.
Bij gebakken lever geven wij spinazie. Dienen
wij spinazie met spiegeleieren op zonder
vleeschgerecht, dan geven wij bruine boter
daarbjj.
By ham (warme gekookte of gerookte co
mestibles) geven wy tuinboonen of rauwe sla.
Smakeiyk is ook een rand van .spinazie met
gesnipperde gerookte ham in het midden.
Bij vleesch-uit-blik past tomatensaus met
witte boonen.
Bij ossenvleesch eten wij bij voorkeur groene
groenten als andyvie, stoofsla, raapstelen enz.,
terwijl de fynere smaak van de bloemkool en
de zoete smaak van worteltjes, peultjes en dop
erwten beter passen by wit vleesch.
Bij gestoofde pruimen wordt veelal droge
ryst opgediend en by rabarber een dikke va-
nillevla of zoete rystebry (koud).
Bij schapebout worden kleine St. Jansuitjes
meegebraden.
Wentelteefjes zyn veel smakelyker met een
weinig geraspte citroenschil.
Aangelengde gemberstroop als saus bij droge
lijst of by een brood- of bitterkoekjespudding
vormt een aangename variatie op een over
bekend gerecht.
Gekookte visch met kaassaus en harde eie
ren met kerriesaus worden veelal door de huis-
genooten zeer op prijs gesteld.
Het is weer eens iets anders dan gewone ge
smolten boter of zoo maar een gebakken ei.
Roerei vermengen wij met gehakte peterselie
of gesnipperde ham of spek of geraspte kaas,
aspergepunten of garnalen.
Gebakken ryst- en griesmeelkoekjes winnen
aanmerkelijk aan smakelijkheid door het toe
voegen van een klein kluitje jam of marme
lade. -
Het hier vermelde is niets nieuws, het is
slechts een opsomming van smakelijke toevoe
gingen die het dagelyksch menu ten goede ko
men.
Ons artikel „Doe het met citroenen", waar
in de citroen als een natuurlyk en
uiterst onschadelijk schoonheidsmiddel
en by uitstek gezond tevens, werd aangeduid,
heeft volop de belangstelling gevonden, welke
het verdiende. In Amerika weet men de eigen-
schappen van den citroen hoogelyk te waar-
deeren en de practische vrouw, huisvrouw of
niet, verstaat de kunst er partij van te trek
ken. Ons bereikten eenige vragen, waarvan de
beantwoording in onderstaande nadere aan
duidingen is neergelegd.
Voor de verzorging van de huid gebruike men
gelijke deeien glycerine en citroensap. Men be-
schouwe dit meer als een massage-middel dan
als een soort vloeibare zeep, al heeft zeer zeker
tevens een reiniging van de huid
volkomen plaats. Men vermen-
ge eenigie lepeltjes citroensap
met een gelijk aantal lepeltjes
glycerine, wat gemakkelijk in
een fleschje of potje kan wor
den bewaard, en voor het ge
bruik gereed gehouden. Men
kan natuurlyk ook méér nemen
dan een paar lepeltjes: als het
maar gelyke deelen zijn. Het
spreekt wel vanzelf, dat men
goed doet te zorgen voor ge
regelde verversching, zoodat
niet teveel ineens moet worden
gemaakt. Ook houde men alles
zuiver en stofvrij.
Voor de handen, die met al
lerlei huishoudelijken arbeid in
aanraking komen, hebbe men
altijd in keuken en badkamer
een halven citroen gereed lig
gen. Dit wil geenszins zeggen,
dat men telkens als men zich
de handen reinigt, een nieuwen
halven citroen of 'n deel daar
van nemen moet. Men legge
een halven citroen gereed om
telkens als dit by het reinigen
der handen noodig is, de nut
tige werking van het citroen
sap, van de vrucht zelf, het sap
dus, of van de schil met altijd
eenig vleesch er aan, aan de
handen en vooral aan de vin
gers te kunnen doen onder
gaan. Men ziet zelf wel, wan
neer verversching van den hal
ven citroen of van het citroen
partje of van wat van de vrucht
overbleef, gewenscht is. De on
dervinding is ook hier de moe
der van alle wijsheid.
Zomerjapon van donkerblauw met bonte bouquetten be
drukte crêpe de chine. Twee breede platte lussen, met een
bloem van de stof afgewerkt, vormen de versiering van van een zachten tandenborstel,
de taille citroensap en frisch water
Voor de verzorging van de
tanden maken men gebruik
om na te spoelen. Het is echter noodig,
dat men daarom goede tandpasta of
tandcrême of tandpoeder met een har
den tandenborstel geenszins geheel achter
wege laat. Men passé bij de gewone tanden-
borstelpractijk een behandeling met citroensap
toe. Hiervoor kan men een citroenpartje ge
reed hebben liggen. Het behoeft wel geen be
toog, dat men het citroenpart bestemd voor in
wrijven der handen niet moet gebruiken ook
voor de tandverzorging. Wel kan het partje of
de halve citroen, wanneer dit voor de tanden
niet al te veel sap meer geeft, worden aange
wend voor huidinwrijving (en inwryving van
de nagelranden en zwarte vingers of zwart-
met-groeven-dreigende vingers)
Nogeens: het gebruik zelf leert hier heel veel,
zoo niet alles. Men houde den citroen in eere
én zooveel mogelijk bij de hand. Het is een
natuurlyk schoonheids- en gezondheidsmiddel,
dat te weinig wordt gewaardeerd, misschien wel
omdat het niet voldoende gekend was. We mo
gen eens lachen als een of andere filmster met
haar beide elleboogpunten in een paar halve
citroenen zit, maar het is toch zoo gek r.iec.
Ruwe ellebogen worden zacht en sJaaf door
alweer den citroen er aan te pas te brengen op de
zooeven genoemde wyze. Geloof maar gerust,
dat heel wat schoonheden, filmsterren of niet,
rijkelyk, maar niettemin met verstand (natuur
lyk!) de eigenschappen van den citroen, voor
uitwendig gebruik, weten te waardeeren. Dat
we hier zeggen, „voor uitwendig gebruik", wil
niet zeggen, dat we iets op het inwendig ge
bruik zouden willen aanmerken. Integendeel!
Het is alleen maar, dat men nog te weinig van
het uitwendig gebruik wist. Blijkens correspon
dentie, die we ontvingen, zal hierin nu wel ver
andering komen. Veel succes met dit geschenk
van de natuur!
Men zegt dat de edele Palameed
Het eerst dit spel bedacht,
Waarbij men krijgsmanslagen smeedt
En toch geen vyand slacht.
Een spel dat overleg en list
En kunst in zich bevat,
Terwyl de zege wordt beslist
Door 't juichende schaakmat.
Want dan, als op het houten veld
De Koning weerloos staat,
Als hem des vijands stout geweld
Geen plaats tot aftocht laat.
Als zich geen helper meer vertoont
Van allen, die hy had.
Dan is de zegepraal bekroond
En hij, hij is schaakmat.
Manhaftig rukt van eiken kant
De stryd'bre heirkracht op.
Elk biedt den kloeksten tegenstand
En voert zyn kunst ten top.
Men peinst en loert en mikt en treft,
Op iederen zet gevat,
En dekt zich, daar hij 't wee beseft
Van 't zoo geducht schaakmat.
Zoo rukken paard, pion, kasteel
En raadsheer dapper aan,
De koningin neemt ook haar deel
In 't kampen op die baan.
Lang worstelt elk en manoeuvreert
En geeft noch kans noch vat,
Totdat de slimste triomfeert
En juichend roept: schaakmat.
Schaakmat, o ijzingwekkend woord
Van akelig bang geluid.
Voor hem, die 't, overwonnen, hoort,
Die 't in zyn voorspoed stuit!
Daar ligt nu 't fijn gesponnen plan,
Zoo lustig aangevat.
Hy is verschalkt, niets komt er van,
Door 't schromelyk schaakmat.
Aardig zomerjaponnetje van wit met zwart
bedrukte cloquéstof. Halsafwerking van
zwart bandfluweel in een platten strik
gelegd, waarvan de uiteinden lussen vormen,
die elkander dakpansgewijze bedekken
En toch, mijn vriend, is 't hier beneen
Niet alles zulk een spel?
Men lache en springe, of klage en ween',
Men spele slecht of wel,
Van d' eersten man tot d' armsten rot.
Dien 't wereldrond bevat.
De heer en knecht, en wijz' en zot,
't Wordt alles eens schaakmat.
Toen Alexander 't koene plan
Der aardbeheersching spon,
Toen waarlijk dacht die dwaze man,
Dat hij het spel gewon.
Toen greep een kille koorts hem aan
En hoeveel moed hy had,
Daar lag de trotschaard, 't was gedaan:
Opeens was hy schaakmat.
De wyze, die in 't onderzoek
Der letteren vaster speelt,
En bij 't geschryf van boek op boek,
Zich reeds al wys verbeeldt.
Ontmoet een vraagstuk, dat zyn brein,
Hoe scherp, toch niet bevat.
Wat wysheids-schaker hij mocht zijn,
Daar zit hy nu schaakmat.
De maagd, dïe fier den min trotseert
En eiken aanval tart,
Van 't knaapje, dat het al regeert,
Ja zelfs dien schaker smart,
Verliest toch eindelijk haar spel,
Wat fierheid zij bezat.
Cupido mikt en treft zoo wel,
Zij mint en is schaakmat.
Of kroont geluk ons overleg,
Dan komt die koude man,
Die, wat men spottend van hem zegg',
Toch ernstig schaken kan:
Hij draalt niet lang en heeft terstond
Het juiste stuk gevat.
En helpt geen plan, geen slimme vond,
't Is aanstonds maar schaakmat.
Doch hij, die, als de nood genaakt,
Niet voor die neêrlaag beeft,
En, hoe of waar hy heeft geschaakt,
Zich niet te schamen heeft.
Legt zich nog eens blijmoedig neer
Op 't bord, waarvoor hij zat.
Want, waar hy komt speelt niemand meer,
Daar kent men geen schaakmat.
In de vorige serie lessen zijn de volgende on
derwerpen behandeld: 't spel en bord, waarde
en gang der stukken, rochade, schaa.sr geven
en schaak opheffen, het mat en in de twee
laatste rubrieken werden twee vormer van
remise besproken, te weten: remise door voort
durend schaak en remise door het d iemaa'
herhalen van een reeks zetten.
De interessantste en vaak verrassende vorm
van remise is het pat. Een party is pat als de
aan den zet zynde speler, wiens koning niet
schaak staat, geen stuk kan verzetten zonder
zyn eigen koning in schaak te brengen Dat is
nooit geoorloofd. Dus is deze speler in de on
mogelijkheid om een zet te doen, waardoor de
party dan onbeslist of remise is.
Hier volgt de eenvoudigste patstand.
abcde fgh
Het is duidelijk, dat zwart die aan zet is,
geen zet kan doen, zonder zijn eigen koning in
schaak te brengen. Als wit aan zet was. dan
zou wit gemakkelijk winnen door Kd6 of K16
te spelen. Bijv. 1. Kd6, Kf7; 2. Kd7 en niets
kan wit thans beletten door promotie vaa den
pion op e8 een dame te halen en te winnen.
In den hier volgenden stand is het spel, in
dien zwart aan zet is, eveneens remise door
pat. Noch de zwarte koning, noch de vier ge
pende officieren kunnen verzet worden, zonder
den eigen koning in schaak te brengen.
bede fgh
Zoodra een speler tot het besef komt, dat
zyn spel niet meer te winnen is, moet hij
trachten een uitweg te vinden door het spel
remise te houden.
In het volgende fraaie eindspel van een be
roemden Spaanschen eindspel-componist wordt
aangetoond, hoe een schijnbaar verloren partij
door pat remise wordt gehouden.
H. RINCK, Barcelona.
Wit begint en maakt remise.
De oplossing luidt: 1. Kf2g3, h7b5.
2. e2e4. Khlgl. Gedwongen. Speelt zwart
d6d5 dan slaat wit door e4xd5 den pion en
'oopt de witte pion door naar de 8ste iyn om
e promoveeren.
3. e4e5, d6ve5 en wit staat pat.
JOS. DUVERGé, Amsterdam
r/-wr, vw. '/m*.
abcde fgh
In bovenstaanden stand staat zwart pat;
maar niet zwart doch wit is aan zet. Doet wit
nu een afwachtenaen tempozet, dan is het
spel remise. Wit kan echter in twee zetten den
zwarten koning mat zetten. Maar hoe? Willen
de lezers dit vraagstukje zelf oplossen? Het is
noodzakelijk, het pat, waarin zwart zich be
vindt, door den eersten zet op te heffen (De
volgende week wordt de oplossing medege
deeld. Men zende geen oplossingen in).
Er zyn nog eenige vormen van remise te
vermelden.
Wanneer de twee koningen zonder meer
overblijven, is het spel natuurlyk remise. Ook
indien een der koningen slechts door een paard
of een raadsheer ondersteund wordt. Zelfs als
een der spelers twee paarden ter beschikking
heeft, is de partij remise, als de ontbloote ko
ning de juiste vluchtvelden kiest.
Ten slotte nog een theoretische bepaling, die
is genomen om misbruiken te voorkomen. Een
partij is remise, indien een speler bewijst, dat
50 zetten van weerskanten zijn gespeeld, zonder
dat een stuk is genomen of zonder dat een
pion is vooruitgezet.
Indien er geen kans op winst of remise is,
geve men de party op. Sportief jegens de te
genpartij
Er rest nog te vermelden, dat bij wedstryden
de winnaar van een party met één punt be
loond wordt. Wordt de partij remise, dan gaat
de puntenlyst van beide spelers i/2 pur.t voor
uit.
bede fgh
Goed onderhouden handen zyn een van
de eerste vereischten voor de werkende
vrouw. Zoowel de verkoopster als de
typiste moet tegenwoordig een welverzorgd
uiterlijk vertoonen, wil zij kans van slagen
hebben.
Dit wil niet zeggen, dat het uiterlijk van
meer belang is dan de kundigheden, doch mee
tellen doet het zeker.
De benoodigdheden zijn niet kostbaar.
Een goede buigzame nagelvijl met een rond
einde, liefst van been, in ieder geval niet van
metaal, aan een zijde afgeplat, nagelhoutje,
watten, nagelschuurpapier, vaseline en water-
stofperoxyde.
Nagels mogen niet worden geknipt met een
schaartje, doch moeten steeds worden byge-
vijid, wil men een goeden vorm verkrijgen.
Het maantje op den nagel komt mooi te zien,
wanneer men met den nagel van de andere
hand het randje terugduwt.
De juiste vorm van de nagels is ovaalrond.
Wanneer men een heel vuil werkje te ver
richten heeft, dan verdient het aanbeveling,
de nagels in zachtezeep te zetten, zoodat er
geen vuil onder de nagels kan komen, daar de
zeep dit belet.
Men kan de nagels polijsten of lakken.
Met het laatste moet men voorzichtig zyn,
want hard glimmende nagels zien er al spoedig
een tikje ordinair uit.
Meniex,
Ota den Joost te
plazieren, ge kent
'm, dat weduwman-
neke uit Oosterhout,
reiziger op de fiets in worsterijen en
aanverwanten, om hum dan te plazie
ren, zou de propclub vorigen Zondag niet
gaan schieten. In plek daarvan, zouwen
we 'nen middag feestelyk proppen, ter
eere van den Joost zynen verjaardag. Vijfen
vijftig wierd ie, deuzen, al dertig jaren onge
slagen weareldkampioenWat nog al Iets zeg
gen wil op den dag van vandaag, nou geenen
Zondag meer passeert zonder 'n stuk of tien
nieuwe weareldrecordsDen Joost schijnt in
dertijd dan ook nie gevochten te hebben veur
éen of twee tienden van 'n secondeke, hy
hakte geen splinterke, hy hakte heele spaan
ders af. Van 't ouwe record liet ie nie veul
anders over, dan 'n zooike brandhout! En 't
geheim van zyn taaie, onverwoestbare kam
pioenschap zal 'm wel zitten in 't feit, dat den
Joost 'nen gebóren en geenen opgefókten
sportman was!
Daar is veul, hemelsbreed verschil, tusschen
de van God gegeven eigenschappen en talen
ten en die welke door den mensch worden op
gekweekt. 't Verschil is zóó groot, dat de
menschen van deuze kunstmatige weareld,
waarin veur God en zyn Natuur haast geen
plek meer overbleef, zelfs vyandig staan teu-
genover 't aangeborene; teugenover het deur
God aangewezene.
Training!
Alles training, da's 'n soortement van
nieuw geloof.
't Robuste van de Schepping zelve, da's te
écht veur de moderne namaak!
Training! Training van 't lichaam en trai
ning van den geest.
Training van de spieren en training van de
harsens.
Zie maar in de kranten van deuze zomer
dagen. Kolommen van examens. Kolommen
van gebroken records.
Of dat allegaar athleten zijn? Athleten van
geest, athleten van spieren? Allez!
Veur bekaans 100 pCt. is 't materiaal waar
van op 'nen goeien dag den een of anderen
„Joost" brandhout hakt!
Training!
't Is d' uitkomst veur de middelmatigheid
Sterker: 't is de kroning van de middelmatig
heid! Waaruit 'nen „Joost" z'n eigen zoo moei
zaam ontworstelt. Want hy vecht nie veur 'n
„record" alleen! Hy vecht meteen teugen de
heele weareld van de middelmatighedens.
Dat leste doet ie er dan meteen „efkens" by!
Maarr't zijn kearels van staal, zulke
„Joosten", gehard in 't vuur van de hel, die
de middelmatige duvels zoo heet kunnen sto
ken. Gehard ook in de bloedstremmende kou,
die van 't egoisme en den wangunst der mid
delmatigheid uitgaat.
Maar den Joost!
'k Heb alty 'n warm plekske in m'n hart,
veur deuzen eenzamen kearel, die van dag tot
dag van 't eene naar 't andere durp trekt, op
z'n ouwe, piepende fietske, dat nie veul méér
woerd is, dan den belastingpenning, die er mee
'n touwke aanbungelt. 'k Heb altij compassie
mee 'm, al zou 'k hum dat nie geren laten
merken. Want 't is 'n yzerhard, 'n stalen
keareltje, gehard deur 't „leven" eigens, ïyk
wy de heete afgunst en de kouwe trouweloos
heid van onzen evennaaste noemen. En by zul-
ken, als zoo'nen Joost, mot ge nie mee kui
smoesjes aankomen!
Hy was dan jarig, wa 'k goed onthouwen
had, daar zijnen jaardag geiyk valt met eenen,
die 'k nie vergeten kan
„Fielp" had ik gezeed van de week: „Zus-
en zoo en convoceert den Joost."
,,'t Zou poddome tijd worren ook," vond den
Fielp.
„Dat den Joost verjaart, Fielp?"
„Neeë, dat er weer 's gepropt wordt!
Juilie mee oew schietrommel, ge leert oew
proppen er eelegaar mee haf!"
„Nie vergeten, Fielp!"
„VergetenBen ik zoo vergeethachtig
soms? 'k Zal 'm subiet convlecureeren!"
En toen den Joost Zondagmiddag kwam aan
gestampt, toen wapperde uit de „Gouwen Koei"
de vlag! Op z'n plaats aan 't tafeltje stond al
'n ijskoud kruikske dubbel gerste en 'n pakske
mee tien dure sigaren ernaast.
„Wa 's hier te doen," zoo kwam ie binnen
en onderwijle schoof ie 't bolhoedeke op den
kraag van z'n jaske en veegde z'n veurhoofd
droog.
„Ge zy toch jarig," zee den Jaan, die altij
bly is, als ie denkt veur 'n ander 'n nieuwke
te hebben.
Den Joost vergat efkens mee z'nen zakdoek
te vrijven, hy hield 'm efkens op één plek
van z'nen kop, sjuust of ie daarop gevallen
was, en toen hakkelde-n-ie: „jijja....
jarig?? Eh eh den hoevelsten is 't van
daag?"
„Den achtentwinstige," kwekte den Jaan, die
weer bly was.
Langzaam, langzaam begost den Joost te
lachen. Op de manier, zooals de zon wel 'ns
deur 'n wolkske komt schijnen, zoo begost den
lach te glanzen over den Joost zijnen donke
ren kop.
„Vrek, guilie hebt gelijk," zee-t-ie ein-
delyk.
Toen wierd ie geïnstalleerd als 'nen nieuwen
burgemeester achter z'n kruikske bier en z'n
sigaren.
Den Fielp stond op. 'n Feest zonder toe
spraak is by den Fielp proppen zonder piek!
„Joost," begon ie: „jubilaris, 't Is wel 'n
bietje de homgekeerde weareld hom den jubi
laris by de feestcommissie te laten komen, in
plak dat de feestcommissie naar jou toekwam,
maar de kwetsie is deus: wy wouwen van deus
gelegenheid gebruik maken, hom weer 'nen
keer te proppen. Die ufters, die hamper 'nen
haas van 'nen eer kunnen honderscheiën den
ken wel dat ze 's zomers nie oeven te kaarten
om by te blijven, maar van zulke heigenwyze
hezelsveulens kan ik hok gin menschen maken."
Den Blaauwe applaudisseerde veur deuze ge
voelige woorden.
„Dus Joost, gefieliesierteerdWij uldigen in
jou 'n trouwen kameraad, 'nen gèèven spulder
en wy open van erte dat ge nog 'n bussel van
jaren ier in hons midden, hoew propke komt
speulen! Veur de harigëid ebben we tien goeie
sigaren veur hoe neergeleed en 'n kruikske duo-
bele, schenkt hoew glas nou heerst 'ns vol,
suffert, zooow, goed zoo, 't is nie veul maar
toch, maar toch
„Weinig," riep den Blaauwe.
„Sjuust," zee den Fielp: en uit 'n goei art.
Joost," den bakker pakte z'n glaske: „Joost!
staan juilie 'ns op, lapzwansen! Joost, ik
klink mee hoe hop 'n goeie gezondheid, veule
jaren, enen
,,'n Zalig uiteinde," zee den Tiest.
,,'n Goej begin," zee den bakker, die 't heft
nie uit z'n handen liet nemen. „Joost, nog
maals, namens de feestcommissie, santjes en
gewitterallesvanEn ik geef, ruiters is troef!"
Meteen zat ie de kaarten al te deelen. Onder
wijle feliciteerden wy den Joost nog altij, ook al
kregen we daar dan eigenlijk de kans nie veur,
van den Fielp.
Den Blaauwe voelde z'n eigen daardeur ge
raakt in z'nen ponteneur. Dus vroeg ie:
„Zeg, papzak, as hier 'nen jubilaris is, meug-
de gij dan alleen 'n haanspraak ouwen?"
„Ik piek," zee den Fielp ijskoud.
„Eeft huwhedelhachtbare me nie verstaan?"
vroeg den Blaauwe 'n bietje vuil.
„Mot nou mee halle geweld deus heerste
kaartmiddagske na vyf weken aan stukskes en
brokskes gekletst worren, Blaauwe?" vroeg
den Fielp. „Motte gy nou mee halle duvelsche
geweld hok spietsen? Gaanw dan, nimt oewen
haanloop!"
,,'k Was heelegaar nie van plan te spietsen,"
zee den Blaauwe: ,,'t is maar bij manier van
spreken, ee, Fielp?"
Eaten juilie 's voldoen, jongens," noodigde
den Joost uit.
Maar den Fielp schudde zijnen kop en zee:
„gin aar op m'n oofd!"
„Ok bij manier van spreken," zee den Jaan
toen, die na z'n pensioen veul meer durft te
zeggen teugen 't Raadslid, dat zoo kaal is als
'n eerpelschaal.
„Zwijg, geaktbal," zee den Fielp superieur:
„of ik dien 'n bezuinigjngsveurstel in, in den
Raad, tot verlaging van salarissen en pen
sioenen."
Onmiddellyk paste den Jaan a a n en ge
dwee zee-t-ie: „borst".
„Joost," ging den Fielp toen opgelucht ver
der: „wij ebben de zaak homgekeerd, dus wij
tracteeren. En nou veur 't lest: piek!"
't Wierd 'nen ouwerwetschen propmiddag,
dus eenen mee veul vuile pico's van den Fielp,
mee veul plazier en 'nen half-zatten Jaan, die
op 't lest docht, dat hij verjaarde. Want toen
z'n spichtige Tonia 'm kwam halen, toen be-
weerde-n-ie: „Toontje, Toontje toch; 'nen
mensch is toch maar ééns in 't jaar jarig!"
Als die twee weg waren, dan zee den Joost:
„ik zou haast ook wel veur den tweeden keer
willen trouwen, maar éenen kwaaien borrel, en
ge raakt van den drank af!" (Ge weet, amico,
den Joost heeft 'n helleke gehad, mee z'n over-
lejen levensgezellin).
„En toch...." zee-t-ie.
Wij zwegen. Na 'n tydje vroeg den Blaauwe:
„ja?"
„En tochzee den Joep: „vandaag had
ik op visite gemotten."
„Is er van datte?" vroeg den Fielp dalyk
en hy hield zyn knuist-als-'n-zonsvcrduistering
onder den Joost z'n neus, 'n geldtellende be
weging makend mee vinger en duim.
Den Joost knikte. „Zat," zee-t-ie.
„Hoe oud is da kindje?" vroeg den Blaauwe.
„Zestig," zee den Joost, maar ik mot zeggen:
ze ziet er uit as vijfenzeuventig."
„Krom," vroeg den Fielp.
„As 'nen hoepel," zee den Joost.
,,'Nen baard?" vroeg ik.
,,'n Gèèf kneveltje," zee den Joost enthousiast.
„Dus 'n hander gaat er nie mee haan den
aal?" stelde den Fielp vast.
„Die rustigheid zou 'k wel hebben," knikte
den Joost: „tenzytenzij iemand die heel
slecht van gezicht was!"
„Ik begrijp 't," peinsde den Fielp hardop,
deur 't horreke den weg opturend: „hal aar
haantrekkelykheid zit in aren spaarpot."
„En moeste gy daar vanmiddag op visite,
Joost, bij da da meiske-mee-den-baard?"
vroeg den Tiest.
Den Joost knikte.
„Dus wy hebben oew verloving in de weer
gestuurd?" vroeg ik.
Den Joost knikte.
„Bezit ze genogt van datte, Joost, om de
worsteryen aan kant te doen en 'n nuuwe fiets
te koopen veur oew plazier?"
Den Joost knikte. „Ja, da wel! Maar dan
mot ik 'nen tandem koopen, zee ze!"
„Mot ge ze veur laten rijen," zee den Blaauwe
mee 'n slim gezicht. „Mee zo'n rond ruggeske
veurop, da 's 'n sportief gezicht en goeie
gangmaking."
Den Joost lachte zachtjes.
Ik zat me inwendig te bedooien.
Maar den Fielp zee na veul nadenken: „Neeë,
Joost. Dan kunde gij beter alleenig, mee de
worsterijen bly ven fietsen!"
„Da ok mijn gedacht" antwoordde den
Joost droog. „Ik mot kiezen tusschen mijnen
baas enneen da troeleke. M'nen baas heb
ik dikkels aan gehakt in den worst gewenscht,
want dieën kearel behandelde me dikkels as
'nen hond, maar toch.... nou ik kiezen mot..,
ik denk toch den baas maar te kiezen."
„Dón is 't ok 'nie de ware liefde!" riep
den Tiest als 'nen vader, die lang en seerjeus
't wel en wee veur z'nen zoon overwogen had.
„Neeë," peinsde den Joost hardop: „ik blijf
er 's nachts dan ok nie wakker van, om in de
maan te leggen droomen."
Wij zwegen. Genoten.
„Hebt ge gin portret van 'r in oewen porte-
fulli?" vroeg den Blaauwe.
„Neeë," teemde den Joost: ,,'t staat op
m'n nachtkastje." Toen: „de tijen zyn wei
zwaar, jongens. De klanten weten da en de
bazen weten da-d-ok! Maar trouwen en
kel en alleen om tusschen den druk uit te ko
men van patroon en klantenneeë! Dan
zou 'k de pest aan m'n eigen krijgen. En dan
heb ik liever nog 'n bietje de smoor aan m'nen
worstbaas en m'n worstklanten. En'k zorg: zelf
nie den hansworst te gaan speulen. Dan wierd
me 't zaakje 'n bietje al te worsterig!"
„Op da worsterijke geef ik 'n rondje," kwek
te den Blaauwe! „Keee! Keee!"
En zoo, amico, zoo ont-w o r s t-elde den
Joost weer aan 'n helleke. 't Helleke van ver
lies aan respect veur z'n eigen, 'n helleke waar
baas en klanten hum bekaanst ingetrapt had
den! Want.... worst maken en worst kóópen
schynen die menschen 'n veul verhevener taak
te vinden, dan worst vérkoopen! Zóó verheve
ner, dat ze meenen den worstverkooper zoo
te mogen tempteeren, dat ie van den zorg
zijnen verjaardag en zijn eigen zou gaan
vergeten. Maar „toevallig" hebben èn baas èn
klanten geen weareldkampioenschap ooit ge
haald dus: als ze den harden Joost trappen,
bezeeren ze hunnen eigen grooten teen!
Vol.
Veul groeten van Trui en als alty geen
haarke minder van oewen
t.a.v.
DRÉ.