De Graal" te Haarlem bijeen
%td<m&aal van den dag
ia
J
mnuviu UTHH3B
TOESPRAAK VAN
MGR. J. P. HUIBERS
Tarief
ESPOSIBMIMIALE
DELIA STOTTOTOLICA
CITTA DEL VATIC AHOI93B
De onbekende Verloofde
MAANDAG 6 JULI 1936
99
Plechtig Lof in de
Kathedraal
-
Hedendaagsche
kerkmuziek
Mis van Jos de Klerk en
P. Plum O. S. M.
ZANGCONCOURS TE NOORD-
SCHARWOUDE
R.K. Bond van Zangvereeriigingen
in Noord- en Zuid-Holland
AI3MA
VERIT
TiS
mm
DOOR LEMAIRE
TT
Ut
Tn de Bisschopsstad waren gisterenmiddag
duizenden Graal-leden uit het geheele diocees
bijeengekomen om voor het eerst officieel ken
nis te maken met Z.H.Exc. Mgr. J. P. Huibers,
den opvolger van den onvergetelijken stichter
van „De Graal".
Vroeg in den middag kwamen de deelneem
sters in het groote veilinggebouw aan den Klei
nen Houtweg bijeen. Om drie uur werd 'n stoet
geformeerd, die door de stad naar de Kathe
draal trok, waar een pontificaal Lof zou wor
den gehouden. Een vlotte, bijna eindelooze rij,
trok door de zomersche straten. Kleurige uni
formen en wapperende banieren, in kleuren en
symbolen getuigend van de Katholieke idealen,
die „De Graal" steeds onvervaard heeft uit
gezongen op de voorbije feesten in het Stadion
en die zij, stiller en onmerkbaar, heeft bewaard
in het intieme streven van haar tallooze club
huizen, in vergaderingen en bijeenkomsten, die
haar consolideerden tot wat zij nu is: één
groote katholieke beweging die slechts op aller
medewerking wacht om waarlijk algemeen te
worden.
Toen Monseigneur om even over vieren de
Kathedraal binnentrad, was het kerkgebouw
bijna geheel gevuld met Graal-leden, terwijl
een groote menigte van geloovigen in de zij
paden een staanplaats had gevonden. Bij het
pontificale Lof werd de Bisschop geassisteerd
door plebaan F. Filbry en den directeur van
de Graal, den zeereerw. zeergel. heer Aug. Vol-
laerts. Onder leiding van mej. Bollinger zon
gen de Graal-leden zelf de gezangen van het
Lof.
Onder het Lof hield Monseigneur een pre
dikatie, waarin Hij op zijn wijze de beteekenis
van deze feestelijke bijeenkomst uiteenzette. De
Bisschop sprak naar aanleiding van den tekst
uit het Officie van O. L. Vrouw: „Sta mij toe
U te prijzen, heilige Maagd; schenk mij kracnt
tegen uw vijanden."
Mgr. sprak als volgt:
Nu wij de eerste gelegenheid hebben na het
feest van Onze Lieve V >uw van Altijdduren-
den Bijstand, om met elkaar te zijn om Ma
ria's lof te zingen, verheug ik mij, dat ik in zoo
grooten getale de leden en leidsters van de
Graal hier bij deze plechtigheid mag begroe
ten. Immers wij komen hier om gezamenlijk
een hulde te brengen aan de Allerzaligste
Maagd en Moeder Gods Maria en Haar te dan
ken voor hetgeen Zij voor ons bij Haar God
delijken Zoon heeft verkregen.
Wij komen hier om ons bijzonder te stellen
onder Haar bescherming en voor de toekomst
onder Haar leiding steeds vooruit te gaan op
den rechten weg, dien Zij ons wijzen zal en die
ons voeren zal tot Haar Goddelijk Kind.
Het is vandaag een feestdag, een feestelijk
Lof tot dankzegging is deze plechtigheid op de
eerste plaats.
Het is van het allergrootste belang, dat in
onze dagen, meer nog dan in andere tijden zorg
wordt besteed aan de opvoeding en de vol
tooiing van de opvoeding van de jonge vrouw.
Het jonge meisje, van nature zwak en evenals
anderen getrokken tot hetgeen de wereld ons
kan bieden, heeft in onze dagen meer dan an
ders kracht noodig en bescherming. Want als
het waar is, gelijk de H. Petrus zegt, dat de
duivel altoos rondgaat als een brieschende
leeuw, zoekende wien hij kan verslinden, dan
begrijpen wij dat die woorden heel bijzonder op
onzen tijd van toepassing zijn. En hoe zal de
oude slang haar slag beter kunnen slaan dan
wanneer zij dezelfde taktiek volgt, die zij
eens heeft gevolgd bij onze eerste moeder. Dit
alleen reeds is een reden tot groote bezorgd
heid en waakzaamheid.
Maar er is nog iets anders. Van de opvoeding
van het meisje, van de jonge vrouw, hangt
zooveel af voor de toekomst. Gij zult eens zijn
de vrouwen en moeders van een volgend ge
slacht. En wanneer gij nu denkt aan uw eigen
lieve moeder, welk een invloed zij gehad heeft
en nog heeft op u en op het geheele gezin, dan
zult ge begrijpen welk een invloed er kan uit
gaan van een moeder op haar zonen en doch
ters. Die groote invloed van de vrouw op het
huisgezin, het christelijk gezin vooral, is van
onbegrijpelijke waarde.
Een goede en brave en heilige moeder is een
schat, waarvoor wij God niet genoeg kunnen
danken. Het is het kanaal, waardoor Gods
gaven langs natuurlijken weg tot ons vloeien.
Daarom, dierbare Graalleden, is het van zoo
veel belang, dat gij wordt opgevoed tot dege
lijke Katholieke vrouwen en moeders naar het
voorbeeld van de Allerzaligste Moeder Gods.
De zorg voor de vrouwelijke jeugd wordt dar.
ook van uiterst belang geacht door uw bisschop.
Wij mogen met groote dankbaarheid zeggen,
dat onze onvergetelijke Voorganger met zijn
scherpen en vooruitzienden blik het jeugdwerk,
en ook het jeugdwerk van de vrouwelijke jeugd
heeft aangegrepen met al de geestdrift van Zijn
volijverige ziel en daarvoor geen offers te groot
heeft geacht, waar hem het ideaal voor oogen
stond: de meisjes van heden te bewaren en op
te voeden tot echte vrouwen en moeders voor
de toekomst.
Hij zocht naar een nieuwen vorm, om het
jeugdwerk beter en krachtdadiger te maken.
Hij vertrouwde het toe aan de zorgen van de
Vrouwen van Nazareth, die het tot hun levens
taak hebben gemaakt en het als hun roeping
beschouwen. Het is haar levensideaal de Hoog?
Vrouwe van Nazareth na te volgen zoowel in
haar eigen leven als in haar leven voor ande
ren. Zoo is Maria ook de bijstand en trouwe
helpster van de Vrouwen van Nazareth. Zoo
ontstond de Graal, die onze echte bewondering
heeft verworven en ons met grooten eerbied
heeft vervuld.
Maar zooals het altijd met tfen jonge opko
mende beweging gaat, daar ontstonden moeilijk
heden. Nog niet was de plant vast en sterk ge
vormd. Er waren moeilijkheden, er moesten of
fers gebracht worden. En zij werden gebracht.
En de moeilijkheden kwamen tot oplossing. Maar
voordat zij gansch en al waren overwonnen,
heeft God zijn ziel opgeroepen om bij Hem te
komen genieten, en te komen uitrusten van de
vermoeienissen en het loon te ontvangen voor
al zijn werken. Ziedaar, mijn dierbare Graal-
leden, hoe ik, toen ik door Gods genade werd
geroepen om zijn opvolger te zijn op Haarlems
bisschopsstoel, mijn eerste zorg en mijn eerste
werk heb gevonden in de Graal.
Zooals ge weet hebben wij heel 't Bisdom ge
steld onder bescherming van de Moeder van Al-
tijddurenden Bijstand. Daarbij heb ik wel degelijk
bijzonder gedacht aan*'t werk der vrouwelijke
jeugd. Ik weet het, dat zoowel in uw Graalhui-
zfën, als bij de Vrouwen van Nazareth Maria als
de Moeder van Altijddurenden Bijstand hoog
lijk wordt geëerd. Wij hebben met en voor el
kander gebeden om de volledige bekroning van
het werk te mogen zien en Maria, wij mogen
het zeggen, heeft in haar moederlijke goedheid
ons den weg gewezen en zij heeft ons daarbij
zooveel bereidwilligheid do'an ontmoeten, dat
spoediger dan wij hoopten de moeilijkheden
geheel konden worden weggenomen. Dat was
een vreugde, de plant vastheid te kunnen geven.
Dat was een vreugde, te kunnen versterken, het
geen was opgebouwd. Dat was een heer
lijkheid, om in de hiërarchische organi
satie van de Katholieke Actie, zooals de
H. Vader de Paus die voor heel de wereld wil,
een eereplaats te mogen inruimen voor onze Hol-
landsche Graal. Wij konden zeggen: „H. Vader,
zie, uw wenschen zijn in vervulling gegaan, hier
in ons bisdom vindt men een vereeniging van
jeugdige meisjes, duizenden, die zich geschaard
hebben om den staf van den bisschop. ZIJ zijn
bereid om u te volgen en al uw wenschen trouw
te vervullen."
En zoo kwam het heerlijke en onvergetelijke,
dat ik heb meegemaakt en dat gij allen hebt
gelezen en meegeleefd; gij zijt er als het ware
bij geweest, toen wij daar waren in het parti
culier vertrek van onzen H. Vader, onzen roem
rijken regeerder. En toen ik heb gesproken over
de Graal, toen schoten Zijn oogen vuur van
liefde en vreugde, en toen Uw Hoofdbestuur
met den Directeur bij Hem mocht binnen
treden, toen aarzelde Hij niet hun de hand op
te leggen en te zeggen de woorden kwamen
uit geheel Zijn hart dat Hij gaf zijn zegen,
Z. H. Exc. Mgr. JP. Huibers verlaat de Kathedraal door een haag van Graalbanieren
De Graal trekt op naar de Kathedraal in Haarlem
Zijn grooten Pauselijken zegen voor de Vrou
wen van Nazareth, voor hun Gezelschap en
voor hun werk, voor de Graal met al haar
leidsters en leden en toekomstige leden. Zoo
werden zij gezegend door het Opperhoofd der
Kerk, gezegend door den mond van den H.
Vader, terwijl daar hun bisschop bij stond en
hen mocht aanbevelen. Dat was een ontroe
rend oogenblik, dat wij niet zullen vergeten,
waarvoor wij dankbaar mogen zijn en waarvoor
wij dan ook van harte danken onze Moeder
Maria.
En daarom Moeder, het is de eerste keer,
dat het feest van Onze Lieve Vrouw van Al
tijddurenden Bijstand sinds mijn bisschopswij
ding wordt gevierd en zie eens, wat een men-
scnen, die komen bedanken, zie wat U hebt
uitgewerkt in zooveel harten. Zie eens hoevele
levens zich aan Uw Goddelijken Zoon wijden,
zie eens hoe dankbaar wij zijn voor hetgeen Gij
onmiskenbaar voor ons hebt gedaan. Maar nu
de toekomst. De toekomst zal onze dankbaar
heid toonen. Wij gaan haar met een ontzaglijk
vertrouwen tegemoet. Want waar de hulp van
Moeder zoo duidelijk heeft gesproken in het
begin, daar mogen wij vertrouwen, dat Zij het
werk zal voortzetten. Ook die Moeder weet zoo
goed. welk een moeder de jeugd noodig heeft.
Zij helpt zoo graag. Zij kent het beste om
U tot goede moeders te maken. Als gij op Haar
vertrouwt kinderen, weest er verzekerd van, dat
Zij U zal helpen en leiden naar Haar voorbeeld
en boetseeren naar het hart van Haar Godde
lijken Zoon. Weest Haar kinderen, zooals Jezus
Haar Kind, en zooals Zij Jezus Haar Kind ge
vormd heeft, zoo zal Zij ook Haar kinderen
vormen naar het beeld van Haar Goddelijken
Zoon.
Wij gaan dus met vertrouwen de toekomst
tegemoet. Maar niet denken, dat die toekomst
zonder moeilijkheden zal zijn, integendeel, die
blijven wij houden, dat is iets, dat het heele
leven blijft. Strijden, dat moeten wij, en strij
den zullen wij tot het einde toe. Als wij strij
den met Cfods hulp en Maria's bijstand, dan
zullen wij overwinnen, daar kunnen we zeker
van zijn. Och nietwaar, we weten het, in dezen
tijd wordt er van alle kanten aangedrongen
op bezuiniging, zelfs moeten hier en daar
huizen gesloten worden, maar zeg mij eens, in
welk huisgezin moet op het oogenblik niet be
zuinigd worden? Waar heeft men niet van de
crisis te lijden? Och, het mooiste huis is ten
slotte nog geen bewijs van een goede vereeni
ging. Wij weten beter! Wij droomen wel graag
van mooi, maar wij weten, het is tenslotte toch
maar bijkomstig, het gaat om het innerlijke
en vaak is uiterlijk verlies voor het innerlijk
gewin. Dat is iets, mijn dierbare Graalleden,
dat we dagelijks kunnen ondervinden. Ontdoe
u van iets, dat ge mooi, prachtig vindt; het
kost moeite, maar ge ondervindt hoe de sterkte
en kracht van uw wil groeit, hoe ge Innerlijk
beter en grooter wordt. Zoo is het ook hier
mee. Het zal misschien hier en daar door con
centratie of hoe dan ook gebeuren moeten, dat
we een lief plekje moeten opgeven, maar wij
weten zeker, dat we daardoor sterker zullen
worden en onze kracht zich zal vergrooten. Zoo
zal het ons gaan als met een jonge plant,
die opgroeit en waarvan wij zeggen: „Kijk, wat
groeit dat boompje mooi!" Men ziet het zien-
deroogen vooruitgaan! Maar dan komt de
tuinman. Hij neemt het snoeimes en snijdt on
verbiddelijk hier een tak af en daar een tak
af en dan zegt men: „och wat wordt het nu
kaal", het schijnt of het minder is, maar in
werkelijkheid geschiedt dat snoeien om de
kracht vast te houden, om het sterker te ma
ken en later zegt men: „het is goed, dat het
gebeurd is". Dan staat de eik in den storm.
Zoo, mijn dierbare Graalleden, zal het gaan
met iedere beweging, die God van oian is
groot te maken. De groeikracht komt van God.
Zoo gaan wij nu vooruit, altoos vol vertrouwen
met den zegen ons door den H. Vader ge
schonken, vertrouwend op den bijstand van
Maria, die Haar kinderen nooit zal verlaten.
Zoo zult gij U scharen achter de Vrouwen van
Nazareth, zoo zullen de leden haar leidsters
volgen in de eenheid, m de groote en ncerlijke
eenheid van de Katholieke Actie. Katholieke
Actie, het woord door den H. Vader zoo graag
gebruikt, bestaat hierin, dat allen onder de
schutse van den bisschop hem volgen en zijn
woord zoo volmaakt mogelijk eensgezind uit
voeren. Zoo zult gij zijn, ik mag het hier wel
zeggen, als deze staf in mijn hand. De staf
is niet alleen een sieraad, maar ook een sym
bool. Daar steunt de bisschop op, maar hij
kan hem ook bewegen, waarheen hij wil, daar
gaat de staf. Zoo moet ook gij zijn. Op U
moet de bisschop kunnen steunen, en gij moet
zijn leiding volgen in alles. Hij steur.' op U
en gij op hem en de goede God zal met groote
liefde op U nederzien. Zoo gaan wij ors werk
weer voortzetten stralend en blij, niettegen
staande alle moeilijkheden. Ik ben geweest bij
het Paaschspel, dat enkele jaren geieden is
opgevoerd en hoorde U de woorden zeggen uit
de Navolging van Christus: „In het Kruis is
heil, in het Kruis is zegen". Dat zijn geen
woorden, maar dat zijn levende waarheden,
dat ondervinden wij eiken dag. In moeilijkhe
den moeten wij niet zien een achteruitgang,
een teleurstelling, maar wij moeten den moed
hebben te herhalen die woorden, die wij toen
gezegd hebben in den stralenden zonneschijn,
maar die wij moeten durven herhalen, ook als
het donker en bewolkt is: „Aan het Kruis is
ons heil". Dat is de echte geest. Zoo zullen
wij er komen, vast en zeker.
In gemeenschappelijk gebed, ik voor U en
gij voor mij onder bescherming van de Moeder
van Altijddurenden Bijstand, onder der. zegen
Gods, zullen wij verder gaan en vert: ouwen,
dat onze beweging moge groeien in getal en
innerlijke kracht, en ge zult wezen een kern,
de hoop van de toekomst en de glorie van ons.
En nu zal ik U den Pauselijken zegen geven,
dien de H. Vader ons gaf.
Twee andere missen, onlangs uitgegeven 1)
behooren nog tot de serie composities,
die ons een beperkt inzicht geven in de
hedendaagsche kerkmuziek in Nederland. Het
zijn de Missa in honorem Sancti Joseph! van
Jos de Klerk voor twee gelijke stemmen met
orgelbegeleiding en eenzelfde werk van P. J.
M. Plum O.S.M.
Beide missen hebben een gregoriaansche
melodie als hoofdthema gekozen, hetwelk in
verschillende toonaarden meermalen terug
keert, evenwel steeds bescheiden, daar men
hier niet met wereldlijke, doch kerkelijke mu
ziek heeft te maken.
Beide missen streven naar een polyphonen
bouw, maar raken daarbij nooit verward in een
ingewikkelde structuur: zij blijven doorzichtig
van het begin tot het eind. De orgelpartij
maakt nooit eenige pretentie, want zelden
komt zij uit boven de haar toebedachte taak
van ondersteuning en vulling' der stemmen:
een eigen stem is haar ten eenenmale vreemd.
In een der vorige besprekingen duidden wij
een oogenblik op het groot aantal mis-parti-
turen, dat te veel den indruk wekt van cliché-
werk, en dat te weinig verheffing van stijl
ademt. Het spijt mij en het spijt mij niet dat
zelfde van deze beide composities te moeten
opmerken.
Zeker wij mogen niet onbillijk zijn tegen
over hen, die deze werken samenstellen en wel
om de eenvoudige reden, dat de capaciteiten
van ons doorsnee „parochiaal zangkoor" niet
zoo bijster hoog reiken. Zou derhalve een mis
van ingewikkelder opzet worden geschreven,
dan zou zij eenvoudig geen kans krijgen in een
rendabele oplaag te worden uitgegeven.
Om deze moeilijkheid in onze kerkmuziek te
ondervangen en om tevens tegemoet te komen
aan den wensch, dat de geloovigen meer direct
in het muzikale deel onzer liturgie worden be
trokken zouden andere wegen kunnen worden
gezocht.
Zij moeten worden gezocht, want het niets-
Het was een warme zomerdag. De zon
scheen fel, de wind schitterde door af
wezigheid. Wie vrjj was, zocht de zee op,
of het bosch. Niemand had lust in werken,
niemand deed méér, dan het hoog noodige.
Zoo had kapper Joris niets te doen. Neen!
Zijn winkel liep men eenvoudig voorbij. Nie
mand dacht er aan op zulk een heerlijken dag
bij hem binnen te gaan. Behalve dan een en
kele heer, die „vlug" even geschoren wilde
worden. Daar bleef het bij. Knip-klanten
geen één.
Kapper Joris zuchtte. Hij stond aan de deur
van zijn kapperszaak, blazend en puffend.
Keek naar de voorbijgangers en vroeg zich af,
of nu niemand behoefte gevoelde om zijn haren
wat te laten kortwieken. Tot.... plotseling....
een heer den weg overstak, recht op hem aan,
en zwijgend bij hem binnenwandelde.
Joris hem dadelijk na. Eindelijk dan, einde
lijk had hij beet, eindelijk kon hij wat verdie
nen, hetwelk hij bijzonder toejuichte. Ja, hij
kon best een paar dubbeltjes gebruiken. En..
hij vond, dat je de hitte altijd minder voelde,
als je maar wat te doen had.
Aandachtig beschouwde hij den nieuwen
klant. Hij was glad-geschoren. Maar zijn haren
waren wat weelderig, bepaald ontzettend weel
derig. Zoodat hij, niet ten onrechte vermoed
de, dat het bezoek van zijn cliënt die haren
betrof.
Gelijk had hij.
„Wilde graag geknipt worden!" zei de mijn
heer met het gladgeschoren gezicht. „Maar
moet eerst eens weten, wat dat kost."
„Vijftig cent!" zei Joris beleefd. En zijn aan
staande klant trok een bedenkelijk gezicht.
„Hoort u eens!" zeide hij gemoedelijk, „vijf
tig cent is mij te veel. Kunt u het niet wat
billijker doen?"
Joris streek eens langs zijn neus.
„Vijftig cent is het gewone tarief," ver
zekerde hij.
„Jaja, ja, dat kan wel. Maar luistert u nu
eens even. U hebt vandaag toch niets te doen.
Er komt natuurlijk niemand om zich te laten
knippen met dit heerlijke weer. Wat u dus ook
rekenthet is voor u zoo meegenomen. Ik
zal u eerlijk vertellen: daarom kom ik juist
vandaag!"
Peinzend staarde Joris den zuinigen Schot
aan.
„Wat wilde u nu eigenlijk?" vroeg hij toen.
„Dat u het vandaagzoo'n bijzondere
dagvoor de helft deed!"
En Joris wikte en woog. Krabde zich eens
achter het oor. Knikte dan van neen. Vond
dat hij dat toch niet doen kon.
„Tarief is tarief!" zeide hij vastbesloten.
„En een kwartje is een kwartje!" hield de
zuinige Schot vol. „U wilt mij dus niet voor
de helft knippen, vandaag?"
Joris antwoord-
iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
de niet. Toen
greep de ander i
zijn hoed, en i
ging. Werd ech-
ter op den drem- E
pel van de deur E
teruggeroepen.
Joris had zich bedacht.
„Mijnheermijnheer...." riep de kapper,
„ik wil u dan voor de helft knippen, omdat u
het speciaal vraagt.... en omdat het vandaag
zoo warm is.
Met een tevreden glimlach om zijn mond
keerde de mijnheer terug. Ging zwijgend in den
betreffenden knipstoel zitten.
„Slechte tijden!" merkte hij vertrouwelijk op.
„Heel slecht!" gaf Joris toe. „Ja, je moet
op de kleintjes passen tegenwoordig. Hoe wilt
u geknipt worden?"
„Kort, zoo kort als u kunt! Lekker frisch
met den zomer!"
„Meent u.... met de tondeuse?"
„Precies. Drie millimeter. Dat is het kortste,
geloof ik?"
„Zeer zeker, mijnheer. Nog korter zou ik u
niet aanraden."
Joris kreeg de noodige instrumenten, keek
den haardos eens aan, nam dan de tondeuse
en begon zwijgend te knippen, precies zooals
de zuinige Schot het zelf had voorgesteld: voor
de helft. Dat wil zeggen: den geheelen linker
kant knipte hij kort, drie millimeter; den rech
terkant raakte hij niet aan, liet hij zooals die
was. Toen nam hij zijn slachtoffer voorzichtig
de witte jas af, schudde die even uit en vroeg
beleefd of mijnheer ook een friction wenschte.
„Neenneenneen.... natuurlijk niet.
Een beetje nat maken is voldoende. Maar eerst
den anderen kant."
Joris grijnsde, deed wat eau de cologne op
's mans overgebleven haar en zeide dan dat
het klaar was en dat hij één kwartje kreeg.
„Maarmaar...." stamelde de zuinige
Schot, terwijl hij zich in den spiegel bekeek.
„Ik heb precies gedaan zooals u dat wensch
te," zei Joris dadelijk. „Ik heb u voor de helft
geknipt!"
„Dat zie ik," siste de ander, terwijl een on
vriendelijke trek op zijn gladgeschoren gezicht
verscheen. Toen greep hij zijn hoed.
„De andere helft raak ik elders wel kwijt,"
verzekerde hij. „Endat kwartje krijgt u
niet!"
„O ho," zei Joris. „Mijnheer, dat zou oplich
ting zijn. Enmag ik u er even beleefd op
attent maken, dat hier nogal veel straatjon
gens in de buurt rondloopen?"
Toen liet hij zijn onwilligen klant nog eens
in een handspiegel kijken, met gevolg dat deze
toch even aarzelde.
„Verder kan ik u ook de verzekering geven,"
vervolgde Joris, „dat, waar u ook heengaat, u
overal het volle pond zult moeten betalen. Ik
ben de eenige die voor één kwartje meer ook
de andere helft knip."
Toen keerde de mijnheer zich nijdig om en
bedacht hij zich.
„Knip ook de andere helft," commandeer
de hij.
„Heel graag, mijnheer, maaru had daar
juist zulke onaangename plannen. Ik zag dan
wel graag eerst mijn geld. Twee kwartjes bij
elkaar."
Diep uit 's mans vestzakje kwamen twee
kwartjes te voorschijn.
„Dank u vriendelijk," zeide Joris, knipte dan
den mijnheer vlug af en zuchtte, toen hij den
Schot eindelijk zag gaan.
„Wordt beslist geen vaste klant," mompelde
hij voor zich heen.
zeggend karakter van veel polyphone kerk
muziek leidt tot een afkeer van haar, tot een
terugkeer tot het Gregoriaansch en zijn be
oefening als volkszang. Dit verschijnsel zou in
dien het overdreven vormen aannam tot on
vruchtbaarheid in polyphonie kunnen leiden.
Terugkomend op beide aangehaalde werken,
formuleeren wij onze bezwaren: zij missen te
veel de intense beleving, het eenmaal gekozen
thema komt noch melodisch, noch harmonisch
tot ontwikkeling', de dynamische lijn ontwik
kelt zich naar het model van duizenden voor
gangers en wekt niet den indruk deel voordeel
verantwoord te zijn.
Mogen ook zij, die in de werkwijze der oude
school zijn opgegroeid, en alle jongeren mede
werken aan het vinden van waarden, dat zij
nieuw of oud zijn zal niet ter zake doen, op
dat onze polyphone kerkmuziek in nieuw leven
glanze zooals dat weleer het geval was.
J. H.
1) Missa in honorem Sancti Josephi. Uit
gave Wed. J. R. van Rossum. Missa „Veni
Creator Spiritus". Uitgave W. Bergmans, Til
burg.
Uitslag concert wedstrijd 4e afd. Vrouwenkoren:
„Zang en Vriendschap", Hoogwoud, 191 p., 2e
prijs; 3e afd. kwartetten: „Ons Genoegen" (Hei-
loo), 195X' p., 2e prijs; 3e afd. Gem. Koren: St.
Caecilia, (Goorn) 186 p., 2e prijs; 3e afd. gem.
Koren: St. Ambrosius (Nibbixwoud)205p.,
Ie prijs;„Zang en Vriendschap" (Hoogwoud)
210% p., Ie prijs; 2e afd. Gem. Koren: St. The-
resia, (Wervershoof), 216 p., Ie prijs; St. Ambro
sius (Sassenheim) 191 p., 2e prijs; St. Theresia,
(Blokker) 193 K p., 2e prijs.
2e afd. Mannenkoren: „Semper Crescendo",
(Voorburg) 233 p., Ie prijs; 2e afd. Vrouwenko
ren: St. Theresia (Wervershoof) 238 p., ie prijs;
le afd. Vrouwenkoren: 214 p., Ie prijs; le afd.
gem. koren: Alkm. R. K. Gem. Koor 190K p.,
2e prijs; afd. Uitm. gsm. Koren: „Viribus Unitis
(Hoorn) 183 p., 2e prijs. Afdeeling Uitmuntend
heid Mannenkoren: St. Caecilia (Zaandam) 195
p., 2e prijs; St. Caecilia (Adam), 213 p., le
prijs.
Het gem. koor St. Caecilia te N.-Scharwoude,
dr. Jac. N. Al, behaalde den extra prijs voor het
hoogst aantal punten, behaald over het geheele
concours.
Uitslag Eere-wedstrijd: le Eere-prijs: Medaille
H. M. de Koningin: Dameskoor St. Caecilia,
N.-Scharwoude; 2e eere-prijs: Lauwerkrans van
Z. H. Exc. Mgr. Huibers, bisschop van Haarlem;
Gem. Koor St. Caecilia, N.-Scharwoude, 3e eere-
prijs: St. Theresia, Wervershoof; 4e eere-prijs:
Zang en Vriendschap (Wognum)5e eere-prijs:
Streeker Mannenkoor (Grootebroek).
36
Maar ja, zucht naar adellijke titels aan den
eenen kant, financieele voordeelen aan den
anderen hadden de geheele familie met blind
heid geslagen, want mijnheer Servoix kon niet
in aanmerking komen wat betreft adel of for
tuin.
Francoise beefde zoo erg, dat zij de bloemen,
die wij geplukt hadden op het tapijt liet val
len. Ik raapte ze haastig op en, zei: „Kom,
wij gaan de bloemenmand vullen."
Ik bracht haar echter naar haar kamer,
waarvan ik zorgvuldig de deur sloot.
„En nu, Francoise, nu ga je mij alles ver
tellen."
Haar mooie oogen lazen in de mijne en zagen
daar, dat ik de waarheid achterhaald had. Zij
verborg haar gelaat tegen mijn schouder en
kon niets anders zeggen dan: „Denise
Denise!" Zij klampte zich vast tegen mij aan,
en eindelijk kwam de reactie en begon z(j le
schreien.
„Francoise zoo verstandig, maar zoo ge
veinsd," zei ik, „hoe is het mogelijk, dat je
zoo iets voor mij geheim hebt gehouden! Je
houdt dus niet van mij?"
Ik voelde behoefte om ook te huilen fen deze
grief gaf mij er een welkome gelegenheid toe.
„Je bent wel gelukkig, Francoise, je hebt de
gave der tranen. Je huilt als je vader je een
millionnair aanbeveelt, je huilt als tante je met
een vicomte wil doen trouwen, je huilt als je
denkt aan den man, die je liefde bezit, maar
met dat al vertel je mij niets. Ik zou dus wel
met je mee willen huilen, omdat je niet meer
van mij houdt, maar wat ik ook doe, de tranen
blijven in daii hoekje van mijn oog verscholen."
Zij begon te lachen en dan vertrouwde zij
mij haar geheim toe.
„Ja, ik bemin hem. Toen hij voor de eerste
maal bij ons aan huis kwam dacht ik, zoo zou
ik mijn toekomstigen echtgenoot wenschen en
toenen toen. Je kent hem, hoe zou ik hem
niet hebben kunnen beminnen!"
„Je sprak er nooit over, Francoise."
„Ik durfde niet en daarbij vreesde ik jouw
aandacht op hem te vestigenWat was ik
blij, .toen Georges Peral je vroeg, maar welke
teleurstelling, toen je hem afwees. Ik was zoo
bang, dat het om Jean wasik noem
hem eenvoudig Jean, als ik aan hem denk
ik kan je verklaren, dat ik verscheidene dagen
erg temeer geslagen was."
„Arme lieveling!"
„Het is, omdat ik niet eens weet, of hij mij
bemint. Soms denk ik van wel, maar in plaats
van mij daarover te verheugen, voorzie ik allerlei
bezwaren. Je kent mijn ouders. Na voor mij
een schitterend huwelijk gedroomd te hebben,
zou ik trouwen met een burgerman zonder for
tuin. Kun je je dat voorstellen, Denise?"
„Inderdaad dat zal niet grappig zijn! Maar
mijn oom houdt veel van mijnheer Servoix.
Zijn positie aan de fabriek is prachtig. Als hij
niet rijk is zal hij het worden."
„Maar moeder...."
„Om haar te overreden, zullen wij zijn inge
boren distinctie doen gelden. Wij zullen al onze
welsprekendheid in het werk stellen. Wat mij be
treft, ik vind hem om verliefd op te worden."
„Dat word je toch niet, hoop ik?"
„Neen, dat is maar zoo'n vergelijking!"
Francoise voelde zich zoo gelukkig dat zij
eindelijk haar gemoed kon verlichten, dat zij
mij haar angsten, haar hoop, haar vrees, alles
door elkaar zei. Zij lachte en huilde,
omhelsde mij telkens weer en bracht mij in ver
bazing door haar levendigheid, toen haar tranen
gedroogd, wij alle vrees ter zijde stelden om ons
enkel met de hoop bezig te houden. Ik ried haar
aan Michel in het vertrouwen te nemen, maar
daar wilde zij niet van hooren.
„Ik zeg hem wel alles," zei ik.
„O, jelui bent een paar oude kameraden,
jelui begrijpt elkaar als de zakkenrollers op de
kermis, maar ik wil met niemand samenspan
nen. Als je mijn geheim niet geraden had, zou
ik ook verder gezwegen hebben."
Wat een geluk! Ik was de eenigste op de
geheele wereld, die wist, dat Francoise, dat
model van wijsheid en gezond verstand, verliefd
was geworden op een ingenieurtje zonder for
tuin! O, mijn fantastische roman was tienmaal
verstandiger dan die van mijn bezadigde nicht!
Was het daarom, dat ik mij zoo opgeruimd en
gelukkig gevoelde, nu het geheim van Fran
coise mij niet meer kwelde?
De daaropvolgende Zondag blijft in mijn ge
dachte als een paradijselijke dag. Toen wij in
Fleurville aankwamen, leek de zee een blauwe
turkoois overdekt met een zilveren net, het
vochtige zand schitterde als goud, de men-
schen leken allen vroolijk, Francoise had een
zonnetje van geluk in de oogen, mijnheer
Servoix had zijn gewone deftigheid in Parijs
achter gelaten. Ik bemerkte, dat hij dikwijls
met ontroering den blik vestigde op mijn
blozend nichtje, dat er mooier dan ooit uit zag.
Zooals zjj was ik er van overtuigd, dat haar
liefde beantwoord werd. Maar ik begreep ook,
dat hij de eerzucht van mijn oom kende en
dat hij zich niet zou declareeren, indien de
Voorzienigheid hem niet te hulp kwam.
Uit den grond van mijn hart bad ik, dat de
goddelijke Voorzienigheid een wonder zou
wrochten, ik geloofde aan dat wonder. Het was
dien dag zoo heerlijk op het strand, waar wij na
het diner ons in een groep verzameld hadden
om naar het ondergaan der zon te kijken.
Die stomme liefde vlak naast mij hulde
mij in een geheimzinnige uitstraling en in die
bedwelmende atmosfeer stelde ik mij voor den
geest de jonge en krachtige gestalte van mijn
Robert. Het was alsof die oproeping een eigen
aardige kracht bezat, want ik meende hem
voor mij te zien met dat nieuwe gelaat, glim
lachend en zacht, ik raadde zijn vurige ziel
onder zijn kalm uiterlijk, ik hoorde hem mij
zeggen:. „Mijn kleine met rozen gekroonde
fee.... men leert gemakkelijk, wat men lief
heeft...."
Ja, hij staat daar voor mij; o, wat is zijn
blik teeder om mijn glimlach te beantwoor
denmaar hij wendt zich af, drukt de hand
van tante en ik hoor Michel hem zeggen:
„Wel, Georges, wat zeg je wel van zulk
weer?"
Marianne komt er aan, zij bloost hevig; hij
houdt zich niet meer met mij bezig, maar ik
ben ontwaakt uit mijn droom: Het was Geor
ges, die veertien kilometers per fiets heeft af
gelegd om de zon in de zee te zien neerdalen.
Ik wilde mijzelf uitlachen, maar het deed mij
pijn het levend evenbeeld van mijn onbeken
den verloofde naast een jong meisje te zien,
dat alles in het werk stelde om hem te be
hagen. Maar toen hij naar mij terug kwam,
voelde ik de levensvreugde tot mij terug-
keeren.
O, ik heb zoo'n behoefte om te beminnen....
Wat er van komt, kan mij niet schelen, het is
niet meer Georges, die mij zijn verrukking
mededeelt voor het heerlijke natuurtooneel, dat
wij aanschouwen, ik luister naar hem met half
gesloten oogen, verheugd, dat zijn gedachten
zoo met de mijne overeenstemmen. Zooals ik,
bemint hij het lied der zee, de heerlijke geur
van het zeewier, de pracht van de ondergaande
zon. Evenals ik zou hij dat uur exquis onder
allen willen doen voortduren, zoo blijven leven
in den stillen avondvrede
Het was mijn Robert, dien ik de hand drukte,
toen, wij zouden heengaan en aün beeld, dat Ik
in mijn herinnering meenam als een kostbare
schat.
Wij brachten eerst oom en mijnheer Servoix
naar het station, daarna vertrokken wij naar
Saint-Flavien.
Francoise, stralend van geluk, gaf mij een
knipoogje, dat heel veel wilde zeggen en dat ik
aldus vertaalde: „Ik word bemind, hij heeft
het mij gezegd, of doen begrijpen." Ik maakte
de conclusie, dat „Jean" hoe vast hij ook be
sloten was om zijn liefde te verbergen, zich had
verraden door te welsprekende blikken. Mijn
glimlach gaf mijn lief nichtje te kennen, dat
ik in haar vreugde deelde, maar zonder verder
iets te zeggen, verzonk ik in een zalige ver-
dooving.
De zon was ondergegaan, nog eenige lichte
strepen bleven in de lucht achter, de groote
lantaarns van onzen auto verjoegen de duis
ternis voor ons uit en het was in een stroom
van licht, dat ik mijn droom meevoerde.
Mijn arme droom, hij ging niet ver op dezen
tocht. Ongeveer twaalf of vijftienhonderd
meters van Fleurville verwijderd, bleef de auto
opeens stilstaan.
„Wat is er aan de hand?" vroeg tante vol
strekt niet ongerust.
Onze chauffeur en Michel onderzochten reeds
de machinerie. „Nu, wat is er?" herhaalde tante
na eenige minuten.
„Een panne, moeder!"
„Nu, zoo laat op een eenzamen weg! 't Is
wat moois l"
(Wordt vervolgd)