De Graal" te Haarlem bijeen %td<m&aal van den dag ia J mnuviu UTHH3B TOESPRAAK VAN MGR. J. P. HUIBERS Tarief ESPOSIBMIMIALE DELIA STOTTOTOLICA CITTA DEL VATIC AHOI93B De onbekende Verloofde MAANDAG 6 JULI 1936 99 Plechtig Lof in de Kathedraal - Hedendaagsche kerkmuziek Mis van Jos de Klerk en P. Plum O. S. M. ZANGCONCOURS TE NOORD- SCHARWOUDE R.K. Bond van Zangvereeriigingen in Noord- en Zuid-Holland AI3MA VERIT TiS mm DOOR LEMAIRE TT Ut Tn de Bisschopsstad waren gisterenmiddag duizenden Graal-leden uit het geheele diocees bijeengekomen om voor het eerst officieel ken nis te maken met Z.H.Exc. Mgr. J. P. Huibers, den opvolger van den onvergetelijken stichter van „De Graal". Vroeg in den middag kwamen de deelneem sters in het groote veilinggebouw aan den Klei nen Houtweg bijeen. Om drie uur werd 'n stoet geformeerd, die door de stad naar de Kathe draal trok, waar een pontificaal Lof zou wor den gehouden. Een vlotte, bijna eindelooze rij, trok door de zomersche straten. Kleurige uni formen en wapperende banieren, in kleuren en symbolen getuigend van de Katholieke idealen, die „De Graal" steeds onvervaard heeft uit gezongen op de voorbije feesten in het Stadion en die zij, stiller en onmerkbaar, heeft bewaard in het intieme streven van haar tallooze club huizen, in vergaderingen en bijeenkomsten, die haar consolideerden tot wat zij nu is: één groote katholieke beweging die slechts op aller medewerking wacht om waarlijk algemeen te worden. Toen Monseigneur om even over vieren de Kathedraal binnentrad, was het kerkgebouw bijna geheel gevuld met Graal-leden, terwijl een groote menigte van geloovigen in de zij paden een staanplaats had gevonden. Bij het pontificale Lof werd de Bisschop geassisteerd door plebaan F. Filbry en den directeur van de Graal, den zeereerw. zeergel. heer Aug. Vol- laerts. Onder leiding van mej. Bollinger zon gen de Graal-leden zelf de gezangen van het Lof. Onder het Lof hield Monseigneur een pre dikatie, waarin Hij op zijn wijze de beteekenis van deze feestelijke bijeenkomst uiteenzette. De Bisschop sprak naar aanleiding van den tekst uit het Officie van O. L. Vrouw: „Sta mij toe U te prijzen, heilige Maagd; schenk mij kracnt tegen uw vijanden." Mgr. sprak als volgt: Nu wij de eerste gelegenheid hebben na het feest van Onze Lieve V >uw van Altijdduren- den Bijstand, om met elkaar te zijn om Ma ria's lof te zingen, verheug ik mij, dat ik in zoo grooten getale de leden en leidsters van de Graal hier bij deze plechtigheid mag begroe ten. Immers wij komen hier om gezamenlijk een hulde te brengen aan de Allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria en Haar te dan ken voor hetgeen Zij voor ons bij Haar God delijken Zoon heeft verkregen. Wij komen hier om ons bijzonder te stellen onder Haar bescherming en voor de toekomst onder Haar leiding steeds vooruit te gaan op den rechten weg, dien Zij ons wijzen zal en die ons voeren zal tot Haar Goddelijk Kind. Het is vandaag een feestdag, een feestelijk Lof tot dankzegging is deze plechtigheid op de eerste plaats. Het is van het allergrootste belang, dat in onze dagen, meer nog dan in andere tijden zorg wordt besteed aan de opvoeding en de vol tooiing van de opvoeding van de jonge vrouw. Het jonge meisje, van nature zwak en evenals anderen getrokken tot hetgeen de wereld ons kan bieden, heeft in onze dagen meer dan an ders kracht noodig en bescherming. Want als het waar is, gelijk de H. Petrus zegt, dat de duivel altoos rondgaat als een brieschende leeuw, zoekende wien hij kan verslinden, dan begrijpen wij dat die woorden heel bijzonder op onzen tijd van toepassing zijn. En hoe zal de oude slang haar slag beter kunnen slaan dan wanneer zij dezelfde taktiek volgt, die zij eens heeft gevolgd bij onze eerste moeder. Dit alleen reeds is een reden tot groote bezorgd heid en waakzaamheid. Maar er is nog iets anders. Van de opvoeding van het meisje, van de jonge vrouw, hangt zooveel af voor de toekomst. Gij zult eens zijn de vrouwen en moeders van een volgend ge slacht. En wanneer gij nu denkt aan uw eigen lieve moeder, welk een invloed zij gehad heeft en nog heeft op u en op het geheele gezin, dan zult ge begrijpen welk een invloed er kan uit gaan van een moeder op haar zonen en doch ters. Die groote invloed van de vrouw op het huisgezin, het christelijk gezin vooral, is van onbegrijpelijke waarde. Een goede en brave en heilige moeder is een schat, waarvoor wij God niet genoeg kunnen danken. Het is het kanaal, waardoor Gods gaven langs natuurlijken weg tot ons vloeien. Daarom, dierbare Graalleden, is het van zoo veel belang, dat gij wordt opgevoed tot dege lijke Katholieke vrouwen en moeders naar het voorbeeld van de Allerzaligste Moeder Gods. De zorg voor de vrouwelijke jeugd wordt dar. ook van uiterst belang geacht door uw bisschop. Wij mogen met groote dankbaarheid zeggen, dat onze onvergetelijke Voorganger met zijn scherpen en vooruitzienden blik het jeugdwerk, en ook het jeugdwerk van de vrouwelijke jeugd heeft aangegrepen met al de geestdrift van Zijn volijverige ziel en daarvoor geen offers te groot heeft geacht, waar hem het ideaal voor oogen stond: de meisjes van heden te bewaren en op te voeden tot echte vrouwen en moeders voor de toekomst. Hij zocht naar een nieuwen vorm, om het jeugdwerk beter en krachtdadiger te maken. Hij vertrouwde het toe aan de zorgen van de Vrouwen van Nazareth, die het tot hun levens taak hebben gemaakt en het als hun roeping beschouwen. Het is haar levensideaal de Hoog? Vrouwe van Nazareth na te volgen zoowel in haar eigen leven als in haar leven voor ande ren. Zoo is Maria ook de bijstand en trouwe helpster van de Vrouwen van Nazareth. Zoo ontstond de Graal, die onze echte bewondering heeft verworven en ons met grooten eerbied heeft vervuld. Maar zooals het altijd met tfen jonge opko mende beweging gaat, daar ontstonden moeilijk heden. Nog niet was de plant vast en sterk ge vormd. Er waren moeilijkheden, er moesten of fers gebracht worden. En zij werden gebracht. En de moeilijkheden kwamen tot oplossing. Maar voordat zij gansch en al waren overwonnen, heeft God zijn ziel opgeroepen om bij Hem te komen genieten, en te komen uitrusten van de vermoeienissen en het loon te ontvangen voor al zijn werken. Ziedaar, mijn dierbare Graal- leden, hoe ik, toen ik door Gods genade werd geroepen om zijn opvolger te zijn op Haarlems bisschopsstoel, mijn eerste zorg en mijn eerste werk heb gevonden in de Graal. Zooals ge weet hebben wij heel 't Bisdom ge steld onder bescherming van de Moeder van Al- tijddurenden Bijstand. Daarbij heb ik wel degelijk bijzonder gedacht aan*'t werk der vrouwelijke jeugd. Ik weet het, dat zoowel in uw Graalhui- zfën, als bij de Vrouwen van Nazareth Maria als de Moeder van Altijddurenden Bijstand hoog lijk wordt geëerd. Wij hebben met en voor el kander gebeden om de volledige bekroning van het werk te mogen zien en Maria, wij mogen het zeggen, heeft in haar moederlijke goedheid ons den weg gewezen en zij heeft ons daarbij zooveel bereidwilligheid do'an ontmoeten, dat spoediger dan wij hoopten de moeilijkheden geheel konden worden weggenomen. Dat was een vreugde, de plant vastheid te kunnen geven. Dat was een vreugde, te kunnen versterken, het geen was opgebouwd. Dat was een heer lijkheid, om in de hiërarchische organi satie van de Katholieke Actie, zooals de H. Vader de Paus die voor heel de wereld wil, een eereplaats te mogen inruimen voor onze Hol- landsche Graal. Wij konden zeggen: „H. Vader, zie, uw wenschen zijn in vervulling gegaan, hier in ons bisdom vindt men een vereeniging van jeugdige meisjes, duizenden, die zich geschaard hebben om den staf van den bisschop. ZIJ zijn bereid om u te volgen en al uw wenschen trouw te vervullen." En zoo kwam het heerlijke en onvergetelijke, dat ik heb meegemaakt en dat gij allen hebt gelezen en meegeleefd; gij zijt er als het ware bij geweest, toen wij daar waren in het parti culier vertrek van onzen H. Vader, onzen roem rijken regeerder. En toen ik heb gesproken over de Graal, toen schoten Zijn oogen vuur van liefde en vreugde, en toen Uw Hoofdbestuur met den Directeur bij Hem mocht binnen treden, toen aarzelde Hij niet hun de hand op te leggen en te zeggen de woorden kwamen uit geheel Zijn hart dat Hij gaf zijn zegen, Z. H. Exc. Mgr. JP. Huibers verlaat de Kathedraal door een haag van Graalbanieren De Graal trekt op naar de Kathedraal in Haarlem Zijn grooten Pauselijken zegen voor de Vrou wen van Nazareth, voor hun Gezelschap en voor hun werk, voor de Graal met al haar leidsters en leden en toekomstige leden. Zoo werden zij gezegend door het Opperhoofd der Kerk, gezegend door den mond van den H. Vader, terwijl daar hun bisschop bij stond en hen mocht aanbevelen. Dat was een ontroe rend oogenblik, dat wij niet zullen vergeten, waarvoor wij dankbaar mogen zijn en waarvoor wij dan ook van harte danken onze Moeder Maria. En daarom Moeder, het is de eerste keer, dat het feest van Onze Lieve Vrouw van Al tijddurenden Bijstand sinds mijn bisschopswij ding wordt gevierd en zie eens, wat een men- scnen, die komen bedanken, zie wat U hebt uitgewerkt in zooveel harten. Zie eens hoevele levens zich aan Uw Goddelijken Zoon wijden, zie eens hoe dankbaar wij zijn voor hetgeen Gij onmiskenbaar voor ons hebt gedaan. Maar nu de toekomst. De toekomst zal onze dankbaar heid toonen. Wij gaan haar met een ontzaglijk vertrouwen tegemoet. Want waar de hulp van Moeder zoo duidelijk heeft gesproken in het begin, daar mogen wij vertrouwen, dat Zij het werk zal voortzetten. Ook die Moeder weet zoo goed. welk een moeder de jeugd noodig heeft. Zij helpt zoo graag. Zij kent het beste om U tot goede moeders te maken. Als gij op Haar vertrouwt kinderen, weest er verzekerd van, dat Zij U zal helpen en leiden naar Haar voorbeeld en boetseeren naar het hart van Haar Godde lijken Zoon. Weest Haar kinderen, zooals Jezus Haar Kind, en zooals Zij Jezus Haar Kind ge vormd heeft, zoo zal Zij ook Haar kinderen vormen naar het beeld van Haar Goddelijken Zoon. Wij gaan dus met vertrouwen de toekomst tegemoet. Maar niet denken, dat die toekomst zonder moeilijkheden zal zijn, integendeel, die blijven wij houden, dat is iets, dat het heele leven blijft. Strijden, dat moeten wij, en strij den zullen wij tot het einde toe. Als wij strij den met Cfods hulp en Maria's bijstand, dan zullen wij overwinnen, daar kunnen we zeker van zijn. Och nietwaar, we weten het, in dezen tijd wordt er van alle kanten aangedrongen op bezuiniging, zelfs moeten hier en daar huizen gesloten worden, maar zeg mij eens, in welk huisgezin moet op het oogenblik niet be zuinigd worden? Waar heeft men niet van de crisis te lijden? Och, het mooiste huis is ten slotte nog geen bewijs van een goede vereeni ging. Wij weten beter! Wij droomen wel graag van mooi, maar wij weten, het is tenslotte toch maar bijkomstig, het gaat om het innerlijke en vaak is uiterlijk verlies voor het innerlijk gewin. Dat is iets, mijn dierbare Graalleden, dat we dagelijks kunnen ondervinden. Ontdoe u van iets, dat ge mooi, prachtig vindt; het kost moeite, maar ge ondervindt hoe de sterkte en kracht van uw wil groeit, hoe ge Innerlijk beter en grooter wordt. Zoo is het ook hier mee. Het zal misschien hier en daar door con centratie of hoe dan ook gebeuren moeten, dat we een lief plekje moeten opgeven, maar wij weten zeker, dat we daardoor sterker zullen worden en onze kracht zich zal vergrooten. Zoo zal het ons gaan als met een jonge plant, die opgroeit en waarvan wij zeggen: „Kijk, wat groeit dat boompje mooi!" Men ziet het zien- deroogen vooruitgaan! Maar dan komt de tuinman. Hij neemt het snoeimes en snijdt on verbiddelijk hier een tak af en daar een tak af en dan zegt men: „och wat wordt het nu kaal", het schijnt of het minder is, maar in werkelijkheid geschiedt dat snoeien om de kracht vast te houden, om het sterker te ma ken en later zegt men: „het is goed, dat het gebeurd is". Dan staat de eik in den storm. Zoo, mijn dierbare Graalleden, zal het gaan met iedere beweging, die God van oian is groot te maken. De groeikracht komt van God. Zoo gaan wij nu vooruit, altoos vol vertrouwen met den zegen ons door den H. Vader ge schonken, vertrouwend op den bijstand van Maria, die Haar kinderen nooit zal verlaten. Zoo zult gij U scharen achter de Vrouwen van Nazareth, zoo zullen de leden haar leidsters volgen in de eenheid, m de groote en ncerlijke eenheid van de Katholieke Actie. Katholieke Actie, het woord door den H. Vader zoo graag gebruikt, bestaat hierin, dat allen onder de schutse van den bisschop hem volgen en zijn woord zoo volmaakt mogelijk eensgezind uit voeren. Zoo zult gij zijn, ik mag het hier wel zeggen, als deze staf in mijn hand. De staf is niet alleen een sieraad, maar ook een sym bool. Daar steunt de bisschop op, maar hij kan hem ook bewegen, waarheen hij wil, daar gaat de staf. Zoo moet ook gij zijn. Op U moet de bisschop kunnen steunen, en gij moet zijn leiding volgen in alles. Hij steur.' op U en gij op hem en de goede God zal met groote liefde op U nederzien. Zoo gaan wij ors werk weer voortzetten stralend en blij, niettegen staande alle moeilijkheden. Ik ben geweest bij het Paaschspel, dat enkele jaren geieden is opgevoerd en hoorde U de woorden zeggen uit de Navolging van Christus: „In het Kruis is heil, in het Kruis is zegen". Dat zijn geen woorden, maar dat zijn levende waarheden, dat ondervinden wij eiken dag. In moeilijkhe den moeten wij niet zien een achteruitgang, een teleurstelling, maar wij moeten den moed hebben te herhalen die woorden, die wij toen gezegd hebben in den stralenden zonneschijn, maar die wij moeten durven herhalen, ook als het donker en bewolkt is: „Aan het Kruis is ons heil". Dat is de echte geest. Zoo zullen wij er komen, vast en zeker. In gemeenschappelijk gebed, ik voor U en gij voor mij onder bescherming van de Moeder van Altijddurenden Bijstand, onder der. zegen Gods, zullen wij verder gaan en vert: ouwen, dat onze beweging moge groeien in getal en innerlijke kracht, en ge zult wezen een kern, de hoop van de toekomst en de glorie van ons. En nu zal ik U den Pauselijken zegen geven, dien de H. Vader ons gaf. Twee andere missen, onlangs uitgegeven 1) behooren nog tot de serie composities, die ons een beperkt inzicht geven in de hedendaagsche kerkmuziek in Nederland. Het zijn de Missa in honorem Sancti Joseph! van Jos de Klerk voor twee gelijke stemmen met orgelbegeleiding en eenzelfde werk van P. J. M. Plum O.S.M. Beide missen hebben een gregoriaansche melodie als hoofdthema gekozen, hetwelk in verschillende toonaarden meermalen terug keert, evenwel steeds bescheiden, daar men hier niet met wereldlijke, doch kerkelijke mu ziek heeft te maken. Beide missen streven naar een polyphonen bouw, maar raken daarbij nooit verward in een ingewikkelde structuur: zij blijven doorzichtig van het begin tot het eind. De orgelpartij maakt nooit eenige pretentie, want zelden komt zij uit boven de haar toebedachte taak van ondersteuning en vulling' der stemmen: een eigen stem is haar ten eenenmale vreemd. In een der vorige besprekingen duidden wij een oogenblik op het groot aantal mis-parti- turen, dat te veel den indruk wekt van cliché- werk, en dat te weinig verheffing van stijl ademt. Het spijt mij en het spijt mij niet dat zelfde van deze beide composities te moeten opmerken. Zeker wij mogen niet onbillijk zijn tegen over hen, die deze werken samenstellen en wel om de eenvoudige reden, dat de capaciteiten van ons doorsnee „parochiaal zangkoor" niet zoo bijster hoog reiken. Zou derhalve een mis van ingewikkelder opzet worden geschreven, dan zou zij eenvoudig geen kans krijgen in een rendabele oplaag te worden uitgegeven. Om deze moeilijkheid in onze kerkmuziek te ondervangen en om tevens tegemoet te komen aan den wensch, dat de geloovigen meer direct in het muzikale deel onzer liturgie worden be trokken zouden andere wegen kunnen worden gezocht. Zij moeten worden gezocht, want het niets- Het was een warme zomerdag. De zon scheen fel, de wind schitterde door af wezigheid. Wie vrjj was, zocht de zee op, of het bosch. Niemand had lust in werken, niemand deed méér, dan het hoog noodige. Zoo had kapper Joris niets te doen. Neen! Zijn winkel liep men eenvoudig voorbij. Nie mand dacht er aan op zulk een heerlijken dag bij hem binnen te gaan. Behalve dan een en kele heer, die „vlug" even geschoren wilde worden. Daar bleef het bij. Knip-klanten geen één. Kapper Joris zuchtte. Hij stond aan de deur van zijn kapperszaak, blazend en puffend. Keek naar de voorbijgangers en vroeg zich af, of nu niemand behoefte gevoelde om zijn haren wat te laten kortwieken. Tot.... plotseling.... een heer den weg overstak, recht op hem aan, en zwijgend bij hem binnenwandelde. Joris hem dadelijk na. Eindelijk dan, einde lijk had hij beet, eindelijk kon hij wat verdie nen, hetwelk hij bijzonder toejuichte. Ja, hij kon best een paar dubbeltjes gebruiken. En.. hij vond, dat je de hitte altijd minder voelde, als je maar wat te doen had. Aandachtig beschouwde hij den nieuwen klant. Hij was glad-geschoren. Maar zijn haren waren wat weelderig, bepaald ontzettend weel derig. Zoodat hij, niet ten onrechte vermoed de, dat het bezoek van zijn cliënt die haren betrof. Gelijk had hij. „Wilde graag geknipt worden!" zei de mijn heer met het gladgeschoren gezicht. „Maar moet eerst eens weten, wat dat kost." „Vijftig cent!" zei Joris beleefd. En zijn aan staande klant trok een bedenkelijk gezicht. „Hoort u eens!" zeide hij gemoedelijk, „vijf tig cent is mij te veel. Kunt u het niet wat billijker doen?" Joris streek eens langs zijn neus. „Vijftig cent is het gewone tarief," ver zekerde hij. „Jaja, ja, dat kan wel. Maar luistert u nu eens even. U hebt vandaag toch niets te doen. Er komt natuurlijk niemand om zich te laten knippen met dit heerlijke weer. Wat u dus ook rekenthet is voor u zoo meegenomen. Ik zal u eerlijk vertellen: daarom kom ik juist vandaag!" Peinzend staarde Joris den zuinigen Schot aan. „Wat wilde u nu eigenlijk?" vroeg hij toen. „Dat u het vandaagzoo'n bijzondere dagvoor de helft deed!" En Joris wikte en woog. Krabde zich eens achter het oor. Knikte dan van neen. Vond dat hij dat toch niet doen kon. „Tarief is tarief!" zeide hij vastbesloten. „En een kwartje is een kwartje!" hield de zuinige Schot vol. „U wilt mij dus niet voor de helft knippen, vandaag?" Joris antwoord- iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii de niet. Toen greep de ander i zijn hoed, en i ging. Werd ech- ter op den drem- E pel van de deur E teruggeroepen. Joris had zich bedacht. „Mijnheermijnheer...." riep de kapper, „ik wil u dan voor de helft knippen, omdat u het speciaal vraagt.... en omdat het vandaag zoo warm is. Met een tevreden glimlach om zijn mond keerde de mijnheer terug. Ging zwijgend in den betreffenden knipstoel zitten. „Slechte tijden!" merkte hij vertrouwelijk op. „Heel slecht!" gaf Joris toe. „Ja, je moet op de kleintjes passen tegenwoordig. Hoe wilt u geknipt worden?" „Kort, zoo kort als u kunt! Lekker frisch met den zomer!" „Meent u.... met de tondeuse?" „Precies. Drie millimeter. Dat is het kortste, geloof ik?" „Zeer zeker, mijnheer. Nog korter zou ik u niet aanraden." Joris kreeg de noodige instrumenten, keek den haardos eens aan, nam dan de tondeuse en begon zwijgend te knippen, precies zooals de zuinige Schot het zelf had voorgesteld: voor de helft. Dat wil zeggen: den geheelen linker kant knipte hij kort, drie millimeter; den rech terkant raakte hij niet aan, liet hij zooals die was. Toen nam hij zijn slachtoffer voorzichtig de witte jas af, schudde die even uit en vroeg beleefd of mijnheer ook een friction wenschte. „Neenneenneen.... natuurlijk niet. Een beetje nat maken is voldoende. Maar eerst den anderen kant." Joris grijnsde, deed wat eau de cologne op 's mans overgebleven haar en zeide dan dat het klaar was en dat hij één kwartje kreeg. „Maarmaar...." stamelde de zuinige Schot, terwijl hij zich in den spiegel bekeek. „Ik heb precies gedaan zooals u dat wensch te," zei Joris dadelijk. „Ik heb u voor de helft geknipt!" „Dat zie ik," siste de ander, terwijl een on vriendelijke trek op zijn gladgeschoren gezicht verscheen. Toen greep hij zijn hoed. „De andere helft raak ik elders wel kwijt," verzekerde hij. „Endat kwartje krijgt u niet!" „O ho," zei Joris. „Mijnheer, dat zou oplich ting zijn. Enmag ik u er even beleefd op attent maken, dat hier nogal veel straatjon gens in de buurt rondloopen?" Toen liet hij zijn onwilligen klant nog eens in een handspiegel kijken, met gevolg dat deze toch even aarzelde. „Verder kan ik u ook de verzekering geven," vervolgde Joris, „dat, waar u ook heengaat, u overal het volle pond zult moeten betalen. Ik ben de eenige die voor één kwartje meer ook de andere helft knip." Toen keerde de mijnheer zich nijdig om en bedacht hij zich. „Knip ook de andere helft," commandeer de hij. „Heel graag, mijnheer, maaru had daar juist zulke onaangename plannen. Ik zag dan wel graag eerst mijn geld. Twee kwartjes bij elkaar." Diep uit 's mans vestzakje kwamen twee kwartjes te voorschijn. „Dank u vriendelijk," zeide Joris, knipte dan den mijnheer vlug af en zuchtte, toen hij den Schot eindelijk zag gaan. „Wordt beslist geen vaste klant," mompelde hij voor zich heen. zeggend karakter van veel polyphone kerk muziek leidt tot een afkeer van haar, tot een terugkeer tot het Gregoriaansch en zijn be oefening als volkszang. Dit verschijnsel zou in dien het overdreven vormen aannam tot on vruchtbaarheid in polyphonie kunnen leiden. Terugkomend op beide aangehaalde werken, formuleeren wij onze bezwaren: zij missen te veel de intense beleving, het eenmaal gekozen thema komt noch melodisch, noch harmonisch tot ontwikkeling', de dynamische lijn ontwik kelt zich naar het model van duizenden voor gangers en wekt niet den indruk deel voordeel verantwoord te zijn. Mogen ook zij, die in de werkwijze der oude school zijn opgegroeid, en alle jongeren mede werken aan het vinden van waarden, dat zij nieuw of oud zijn zal niet ter zake doen, op dat onze polyphone kerkmuziek in nieuw leven glanze zooals dat weleer het geval was. J. H. 1) Missa in honorem Sancti Josephi. Uit gave Wed. J. R. van Rossum. Missa „Veni Creator Spiritus". Uitgave W. Bergmans, Til burg. Uitslag concert wedstrijd 4e afd. Vrouwenkoren: „Zang en Vriendschap", Hoogwoud, 191 p., 2e prijs; 3e afd. kwartetten: „Ons Genoegen" (Hei- loo), 195X' p., 2e prijs; 3e afd. Gem. Koren: St. Caecilia, (Goorn) 186 p., 2e prijs; 3e afd. gem. Koren: St. Ambrosius (Nibbixwoud)205p., Ie prijs;„Zang en Vriendschap" (Hoogwoud) 210% p., Ie prijs; 2e afd. Gem. Koren: St. The- resia, (Wervershoof), 216 p., Ie prijs; St. Ambro sius (Sassenheim) 191 p., 2e prijs; St. Theresia, (Blokker) 193 K p., 2e prijs. 2e afd. Mannenkoren: „Semper Crescendo", (Voorburg) 233 p., Ie prijs; 2e afd. Vrouwenko ren: St. Theresia (Wervershoof) 238 p., ie prijs; le afd. Vrouwenkoren: 214 p., Ie prijs; le afd. gem. koren: Alkm. R. K. Gem. Koor 190K p., 2e prijs; afd. Uitm. gsm. Koren: „Viribus Unitis (Hoorn) 183 p., 2e prijs. Afdeeling Uitmuntend heid Mannenkoren: St. Caecilia (Zaandam) 195 p., 2e prijs; St. Caecilia (Adam), 213 p., le prijs. Het gem. koor St. Caecilia te N.-Scharwoude, dr. Jac. N. Al, behaalde den extra prijs voor het hoogst aantal punten, behaald over het geheele concours. Uitslag Eere-wedstrijd: le Eere-prijs: Medaille H. M. de Koningin: Dameskoor St. Caecilia, N.-Scharwoude; 2e eere-prijs: Lauwerkrans van Z. H. Exc. Mgr. Huibers, bisschop van Haarlem; Gem. Koor St. Caecilia, N.-Scharwoude, 3e eere- prijs: St. Theresia, Wervershoof; 4e eere-prijs: Zang en Vriendschap (Wognum)5e eere-prijs: Streeker Mannenkoor (Grootebroek). 36 Maar ja, zucht naar adellijke titels aan den eenen kant, financieele voordeelen aan den anderen hadden de geheele familie met blind heid geslagen, want mijnheer Servoix kon niet in aanmerking komen wat betreft adel of for tuin. Francoise beefde zoo erg, dat zij de bloemen, die wij geplukt hadden op het tapijt liet val len. Ik raapte ze haastig op en, zei: „Kom, wij gaan de bloemenmand vullen." Ik bracht haar echter naar haar kamer, waarvan ik zorgvuldig de deur sloot. „En nu, Francoise, nu ga je mij alles ver tellen." Haar mooie oogen lazen in de mijne en zagen daar, dat ik de waarheid achterhaald had. Zij verborg haar gelaat tegen mijn schouder en kon niets anders zeggen dan: „Denise Denise!" Zij klampte zich vast tegen mij aan, en eindelijk kwam de reactie en begon z(j le schreien. „Francoise zoo verstandig, maar zoo ge veinsd," zei ik, „hoe is het mogelijk, dat je zoo iets voor mij geheim hebt gehouden! Je houdt dus niet van mij?" Ik voelde behoefte om ook te huilen fen deze grief gaf mij er een welkome gelegenheid toe. „Je bent wel gelukkig, Francoise, je hebt de gave der tranen. Je huilt als je vader je een millionnair aanbeveelt, je huilt als tante je met een vicomte wil doen trouwen, je huilt als je denkt aan den man, die je liefde bezit, maar met dat al vertel je mij niets. Ik zou dus wel met je mee willen huilen, omdat je niet meer van mij houdt, maar wat ik ook doe, de tranen blijven in daii hoekje van mijn oog verscholen." Zij begon te lachen en dan vertrouwde zij mij haar geheim toe. „Ja, ik bemin hem. Toen hij voor de eerste maal bij ons aan huis kwam dacht ik, zoo zou ik mijn toekomstigen echtgenoot wenschen en toenen toen. Je kent hem, hoe zou ik hem niet hebben kunnen beminnen!" „Je sprak er nooit over, Francoise." „Ik durfde niet en daarbij vreesde ik jouw aandacht op hem te vestigenWat was ik blij, .toen Georges Peral je vroeg, maar welke teleurstelling, toen je hem afwees. Ik was zoo bang, dat het om Jean wasik noem hem eenvoudig Jean, als ik aan hem denk ik kan je verklaren, dat ik verscheidene dagen erg temeer geslagen was." „Arme lieveling!" „Het is, omdat ik niet eens weet, of hij mij bemint. Soms denk ik van wel, maar in plaats van mij daarover te verheugen, voorzie ik allerlei bezwaren. Je kent mijn ouders. Na voor mij een schitterend huwelijk gedroomd te hebben, zou ik trouwen met een burgerman zonder for tuin. Kun je je dat voorstellen, Denise?" „Inderdaad dat zal niet grappig zijn! Maar mijn oom houdt veel van mijnheer Servoix. Zijn positie aan de fabriek is prachtig. Als hij niet rijk is zal hij het worden." „Maar moeder...." „Om haar te overreden, zullen wij zijn inge boren distinctie doen gelden. Wij zullen al onze welsprekendheid in het werk stellen. Wat mij be treft, ik vind hem om verliefd op te worden." „Dat word je toch niet, hoop ik?" „Neen, dat is maar zoo'n vergelijking!" Francoise voelde zich zoo gelukkig dat zij eindelijk haar gemoed kon verlichten, dat zij mij haar angsten, haar hoop, haar vrees, alles door elkaar zei. Zij lachte en huilde, omhelsde mij telkens weer en bracht mij in ver bazing door haar levendigheid, toen haar tranen gedroogd, wij alle vrees ter zijde stelden om ons enkel met de hoop bezig te houden. Ik ried haar aan Michel in het vertrouwen te nemen, maar daar wilde zij niet van hooren. „Ik zeg hem wel alles," zei ik. „O, jelui bent een paar oude kameraden, jelui begrijpt elkaar als de zakkenrollers op de kermis, maar ik wil met niemand samenspan nen. Als je mijn geheim niet geraden had, zou ik ook verder gezwegen hebben." Wat een geluk! Ik was de eenigste op de geheele wereld, die wist, dat Francoise, dat model van wijsheid en gezond verstand, verliefd was geworden op een ingenieurtje zonder for tuin! O, mijn fantastische roman was tienmaal verstandiger dan die van mijn bezadigde nicht! Was het daarom, dat ik mij zoo opgeruimd en gelukkig gevoelde, nu het geheim van Fran coise mij niet meer kwelde? De daaropvolgende Zondag blijft in mijn ge dachte als een paradijselijke dag. Toen wij in Fleurville aankwamen, leek de zee een blauwe turkoois overdekt met een zilveren net, het vochtige zand schitterde als goud, de men- schen leken allen vroolijk, Francoise had een zonnetje van geluk in de oogen, mijnheer Servoix had zijn gewone deftigheid in Parijs achter gelaten. Ik bemerkte, dat hij dikwijls met ontroering den blik vestigde op mijn blozend nichtje, dat er mooier dan ooit uit zag. Zooals zjj was ik er van overtuigd, dat haar liefde beantwoord werd. Maar ik begreep ook, dat hij de eerzucht van mijn oom kende en dat hij zich niet zou declareeren, indien de Voorzienigheid hem niet te hulp kwam. Uit den grond van mijn hart bad ik, dat de goddelijke Voorzienigheid een wonder zou wrochten, ik geloofde aan dat wonder. Het was dien dag zoo heerlijk op het strand, waar wij na het diner ons in een groep verzameld hadden om naar het ondergaan der zon te kijken. Die stomme liefde vlak naast mij hulde mij in een geheimzinnige uitstraling en in die bedwelmende atmosfeer stelde ik mij voor den geest de jonge en krachtige gestalte van mijn Robert. Het was alsof die oproeping een eigen aardige kracht bezat, want ik meende hem voor mij te zien met dat nieuwe gelaat, glim lachend en zacht, ik raadde zijn vurige ziel onder zijn kalm uiterlijk, ik hoorde hem mij zeggen:. „Mijn kleine met rozen gekroonde fee.... men leert gemakkelijk, wat men lief heeft...." Ja, hij staat daar voor mij; o, wat is zijn blik teeder om mijn glimlach te beantwoor denmaar hij wendt zich af, drukt de hand van tante en ik hoor Michel hem zeggen: „Wel, Georges, wat zeg je wel van zulk weer?" Marianne komt er aan, zij bloost hevig; hij houdt zich niet meer met mij bezig, maar ik ben ontwaakt uit mijn droom: Het was Geor ges, die veertien kilometers per fiets heeft af gelegd om de zon in de zee te zien neerdalen. Ik wilde mijzelf uitlachen, maar het deed mij pijn het levend evenbeeld van mijn onbeken den verloofde naast een jong meisje te zien, dat alles in het werk stelde om hem te be hagen. Maar toen hij naar mij terug kwam, voelde ik de levensvreugde tot mij terug- keeren. O, ik heb zoo'n behoefte om te beminnen.... Wat er van komt, kan mij niet schelen, het is niet meer Georges, die mij zijn verrukking mededeelt voor het heerlijke natuurtooneel, dat wij aanschouwen, ik luister naar hem met half gesloten oogen, verheugd, dat zijn gedachten zoo met de mijne overeenstemmen. Zooals ik, bemint hij het lied der zee, de heerlijke geur van het zeewier, de pracht van de ondergaande zon. Evenals ik zou hij dat uur exquis onder allen willen doen voortduren, zoo blijven leven in den stillen avondvrede Het was mijn Robert, dien ik de hand drukte, toen, wij zouden heengaan en aün beeld, dat Ik in mijn herinnering meenam als een kostbare schat. Wij brachten eerst oom en mijnheer Servoix naar het station, daarna vertrokken wij naar Saint-Flavien. Francoise, stralend van geluk, gaf mij een knipoogje, dat heel veel wilde zeggen en dat ik aldus vertaalde: „Ik word bemind, hij heeft het mij gezegd, of doen begrijpen." Ik maakte de conclusie, dat „Jean" hoe vast hij ook be sloten was om zijn liefde te verbergen, zich had verraden door te welsprekende blikken. Mijn glimlach gaf mijn lief nichtje te kennen, dat ik in haar vreugde deelde, maar zonder verder iets te zeggen, verzonk ik in een zalige ver- dooving. De zon was ondergegaan, nog eenige lichte strepen bleven in de lucht achter, de groote lantaarns van onzen auto verjoegen de duis ternis voor ons uit en het was in een stroom van licht, dat ik mijn droom meevoerde. Mijn arme droom, hij ging niet ver op dezen tocht. Ongeveer twaalf of vijftienhonderd meters van Fleurville verwijderd, bleef de auto opeens stilstaan. „Wat is er aan de hand?" vroeg tante vol strekt niet ongerust. Onze chauffeur en Michel onderzochten reeds de machinerie. „Nu, wat is er?" herhaalde tante na eenige minuten. „Een panne, moeder!" „Nu, zoo laat op een eenzamen weg! 't Is wat moois l" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 12