i
85ot
tKdimfml mn den dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kahouterland
Sir John Simon
11=
m
De onbekende Verloofde
WOENSDAG 8 JULI 1936
Een buitengewoon groot man, die
op jeugdigen leeftijd het
hoogste ambt had kun
nen bekleeden
Hoe hij de oppositie
versloeg
Cksbte-kuXLutelt
de zuMüqdjz
de bextë
J2<nC£yL.fjL>)
Felix Timmermans
verjaart
Het noodlot der gullen
B
I Het leuke toetje
Het geslacht der Cecils
ATT TT* A DniVTlVTr'C °P ^lad z^n Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen T7 *7 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p bij een ongeval met p O CA bij verlies van een hand,
M1 il ."i /\JDVvl 11^1 tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f uw»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A i Uwi doodelijken afloop A mUv* een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR LEMAIRE
TT
De minister van Binnenlandsche Zaken
(Secretary of State for Home Affairs)
neemt hiërarchisch een zeer voorname
plaats in het Engelsche kabinet in. Hij is „Eer
ste Staatssecretaris" en heeft dus den voorrang
op de ministers van Buitenlandsche Zaken,
Oorlog, Dominions, Koloniën, Indië en Lucht
vaart Toch beschouwt een staatsman het als
een veel grooter onderscheiding wanneer hij
aan 't hoofd van het departement van Buiten
landsche Zaken komt te staan. De drie groote
ambities van Lord Curzon waren Onderkoning
van Indië minister van Buitenlandsche Zaken
en Eerste Minister te worden. Alleen de laatst
genoemde waardigheid bereikte hij niet, of
schoon het heel weinig scheeide of hij, en niet
Mr Baldwin, zou in 1923 Bonar Law opgevolgd
zijn. Hij was toen minister van Buitenlandsche
Zaken; het nog iets hoogere ambt van Home
secretary zou hij waarschijnlijk versmaad heb
ben.
Sir John Simon werd een jaar geleden van
Buitenlandsche Zaken „gepromoveerd" tot Bin-
nenlandsche Zaken, maar in werkelijkheid werd
hij aldus min of meer geëclipseerd, want van
niemand merkt men de laatste jaren minder
dan van den Home Secretary. Men schrijft oit
hieraan toe, dat de Binnenlandsche Zaken een
zoo glad en geregeld verloop hebben, dat nie
mand er veel belang in stelt. Anderen beweren,
dat de binnenlandsche aangelegenheden zoo
volkomen over alle andere departementen ver
deeld zijn, dat er voor het ministerie van Bin
nenlandsche Zaken niets meer te doen is.
Maar wat er nog te doen mocht zijn, is zeker
goed toevertrouwd aan den grooten jurist Sir
John Simonhet departement van Binnenland
sche Zaken immers is tot op zekere hoogte een
ministerie van Justitie, en in ieder geval een
van Politie, en voor zoover het dit niet is. zijn
scherp-juridische hersenen toch het meest ge
schikt om de ingewikkelde bestuurlijke proble
men, welke aan dit Departement voorgelegd
worden, te behandelen.
Sir John Simon zal zich dus in de betrekke
lijke teruggetrokkenheid van het Home Office
gelukkiger gevoeld hebben dan in den glans van
het Foreign Office, waar hij drie van de minst
succesvolle jaren van zijn leven doorgebracht
heeft. Mr. MacDonald benoemde hem in 1931
tot Foreign Secretary, omdat dit hiërarchisch
de plaats was die hem, als leider van een der
vier „nationale" groepen, toekwam. Mr. Mac
Donald was Eerste Minister, Mr. Baldwin Lord
President van den Raad, Sir Herbert Samuel
Home Secretary. Bijgevolg kreeg Sir John Si
mon het tweede staatssecretariaat: dat van
Buitenlandsche Zaken.
Alle bewonderaars van den grooten jurist be
treurden dit. Zij wisten dat het een mislukking
moest woraen. Samenwerking tusschen Mr.
MacDonald, die hooge idealen in de praktijk
wilde omzetten, en Sir John Simon, die zijn
eigen doodvonnis zou onderteekenen wanneer
dit op juridische gronden vereischt werd, was
onmogelijk. Drie en een half jaar achtereen
hebben deze twee ongelijksoortige mannen sa
mengewerkt om te bewijzen, dat zij niet kon
den samenwerken. Sir John had steeds gelijk
juridisch; zonder overtuiging moest hij dus
plannen verdedigen, ontsproten aan het idea
listische, maar hoogst on juridische brein van
Mr. MacDonald.
Al zijn vrienden verheugden zich toen Mr.
Baldwin een jaar geleden Sir John en het Fo
reign Off.'ce van elkaar verloste.
Nu hij niet meer de plaats innam, waarvoor hij
niet deugde, herinnerde men zich welk een
buitengewoon groot man hij eigenlijk was. De
zelfde Sir John, die op zijn zestigste jaar aan
't Foreign Office mislukt was, had op z'n veer
tigste jaar het Lord Kanselierschap afgeslagen.
Op zoo jeugdigen leeftijd had hij het hoogste
ambt kunnen bekleeden dat voor een Britsch
burger bereikbaar is een ambt, dat hem in
rang plaatst boven den Eersten Minister. Men
herinnerde zich hoe hij, ondanks de splitsing in
de Liberale partij en het daaruit voortspruiten
de diepe verval van het liberalisme, een der
grootste en indrukwekkendste persoonlijkheden
gebleven was in het openbare leven, zoodat hij,
lang voor hij zijn zestigste jaar bereikt had,
reeds op één lijn gesteld werd met die „elder
statesmen", die niet meer aan een partij, doch
aan de natie toebehooren.
Men herinnerde zich die geweldige rede, wel
ke hij in December 1926 hield in het Lager
huis, en waardoor hij een algemeene staking,
waaraan 5 millioen menschen deelnamen, en
welke bijna twee weken geduurd had, deed in
eenstorten als een kaartenhuis, waarop hij een
vuistslag gegeven had.
Men herinnerde zich dat geniale rapport, dat
onder zijn leiding opgesteld was betreffende de
constitutioneele verhoudingen in Indië een
werk waardoor hij zich als administratief jurist
eindeloos ver boven al zijn tjjdgenooten ver
hief.
Nu men zich weder ten volle herinnerde welk
'n groot man Sir John Simon eigenlijk was, be
treurde men het des te dieper dat hij drie-en-
een-half jaar lang zijn roem had laten afslij
ten aan t Foreign Office, waarvoor hij niet
deugde zeker niet met Mr. MacDonald als
chef en leider.
Dezer dagen voerde Sir John Simon, sinds 'n
jaar minister van Binnenlandsche Zaken, het
woord om de buitenlandsche politiek der Re
geering te verdedigen tegen de oppositie. Zijn
vrienden hielden hun hart vast, want hij waag
de zich opnieuw op het terrein, waarop hij zoo
vaak was uitgegleden.
Zijn rede werd echter de grootste, de gewel
digste, die in het Lagerhuis onder de Nationale
Regeering gehouden is. Hij verpletterde de te
genstanders onder de argumenten van den on-
feilbaren jurist. Mr. Lloyd George, wiens satire
vijf dagen vroeger het Huis nog geïmponeerd
had, zat hulpeloos op zijn bank en gaf elke po
ging tot verweer op. Sir Austen Chamberlain
en Mr. Churchill, die de Regeering hadden wil
len helpen met hun argumenten en hun ge
zag, bleven zwijgen. Sir John had de oppositie
totaal verslagen, gelijk hij tien jaren geleden
een algemeene staking verpletterd had.
Een jaar, nadat hij opgehouden heeft Foreign
Secretary te zijn, heeft hiJ de machtigste rede
over de buitenlandsche politiek gehouden, waar
naar het Huis sinds jaren geluisterd heeft.
Zondag 5 Juli is Felix Timmermans vijftig
jaar geworden. Het komt tegenwoordig in
de mode, dat men verdienstelijke men
schen op hun vijftigsten verjaardag al begint te
huldigen. Dit wordt dan op hun zestigsten, hun
vijf en zestigsten, hun vijf en zenventigsten enz.,
herhaald, tot hun eeuwfeest, dat zelfs doorgaat,
wanneer zij het niet „halen". Wij hebben tegen
dezen sympathieken vorm van werkverschaffing
aan publicisten niet veel bezwaar, en als het
Felix Timmermans geldt, is iedereen wel be
reid tot een hartelijk deelnemen in de feest
vreugde, waarvan deze buitengewoon begaafde en
diep-emstige auteur uit volle, katholieke over
tuiging de groote schilder en verdediger werd.
Weinig auteurs worden zóó schandelijk mis
kend als de beroemdsten, en dat is speciaal het
geval met den grooten Felix Timmermans. Lees
den stroom van warmhartige huldigingen, die
- :"'r iyjXt
v
Felix Timmermans
hem in de bladen te beurt valt, en telkens treft
u het weerzinwekkende gesol met den „leutigen",
den „sappigen" „Fé", die door iedereen maar op
de schouders wordt geklopt en geïnterviewd,
alsof hij de suikeroom van heel Nederland was.
Journalisten, die zich nooit met de fraaie letteren
mogen bezighouden, worden wild van enthou
siasme, zoodra ze den Fé even na een lezing de
hand hebben gedrukt, en ze vertellen u over zijn
goedrondheid, zijn lust tot vreugde, zijn zin in
een potteken biers, zijn jovialiteit, alsof er geen
afstand meer bestond in de wereld van den
geest. Het perspectief is volmaakt kwijt, zoodra
er over den Fé wordt gepraat. Alles is plat, en
van welk een platheid! Zijn „Mieke" wordt in
het geding gebracht, zijn hemdsmouwen, zijn
pijp, zijn grappen en grollen. Maar zijn waar
achtig talent, dat heel wat dieper gaat dan al
de oppervlakkigheden, welke men bij hem zoo
waardeert, zijn talent, dat aan Rubens verwant
is in kleur en oorspronkelijkheid, lijdt geweld
onder al die hartelijkheden en bij het publiek
werd de meening vastgezet, dat de goede Felix
Timmermans toch maar een grapjas zou zijn
van de goedaardige en ongevaarlijke soort, en dat
het werkelijke genie van het Zuiden hoogtij viert
in de romans van Gerard Walschap, Elsschot,
Lode Zielens, Maurice Roelants, Raimond Bru-
lez, Philip de Pillecyn, Maurice Gilliams, even
zoo vele werkelijk buitengewoon begaafde schrij
vers, over wie wij ons schamen zouden, te spre
ken met de gezapige laatdunkendheid en goed-
koope erkenningsdrift, die het noodlot steeds
weer op Felix Timmermans loslaat. Hij is gul,
deze schrijver. Hij is van een geweldige, levens
volle, Rabelaisiaansche gulheid, die alles weg
schenkt zonder bedenken, zonder chicane, zon
der voorbehoud. Hij is zoo gul als Rubens. Hij
is zoo gul als de zomer.
Maar hij heeft ook een onuitputtelijk gemoed,
dat heelemaal niet grappig of gezapig is, al doet
het zich weinig hooghartig voor, en al heeft het
de hoedanigheden, die den gezelligen, licht
benaderbaren burgerman óók kenmerken. Felix
Timmermans is door eenige van zijn eigenschap
pen gemaakt tot den opper-bourgois van de
kleine stad Lier, en dat geeft al den snobs en al
den litteratuurvlooien het verlangen hem te
spreken of te pikken. In werkelijkhheid is hij
heelemaal geen bourgeois, doch een verrukte
dichter, met een groot hart en een groot geloof.
Felix Timmermans is een katholiek schrijver
van den eersten rang, in wiens werk de wezens
trekken van de katholieke geloofsgemeenschap
zich duidelijk en schoon openbaren. Hij is geen
oppervlakkig levensgenieter, geen „levende Pal
lieter", hij lijkt evenveel en even weinig op Pal
lieter als op Breughel, op mijnheer Piersen of
op Sint Franciscus, n.l. juist zooveel als men
lijkt op de geesten, die men begrijpt. Hij is een
man met weinig compositiekracht als roman
schrijver, maar met een zeldzaam boeiend
vertel-talent, die op geheel eigen en volstrekt
oorspronkelijke wijze de taal weet te zetten naar
zijn gemoed. De frischheid zijner beeldspraken,
de zuiverheid van zijn proza-rhythme, maar
vooral de indringende kennis der elementaire
gevoelens van het menschenhart geven hem
recht op de erkenning van zijn superioriteit als
kunstenaar, en beschermen hem tegen de toe
nadering van een beduimelende en bezoedelen
de menigte, die meent, in hem een speelgenoot
harer platheden te mogen ontwaren.
Hij is populair en hij schrijft populair, zooals
de schilders van vroeger, die de kerken versier
den voor ieders oog, maar in alle populariteit
steekt 'n misverstand. De populaire wordt ver
eenzelvigd met de menigte, die hem bewondert.
Hij verliest de hooge. eenzaamheid van de in
spiratie, die slechts door de stilte wordt verze
kerd en behoed. De kunstenaar moet altijd vech
ten om dit rijk der inwendige stilte ongerept te
bewaren, en Timmermans bleef overwinnaar in
dien moeilijken strijd. Zijn beste kunst, en dit is
een groot gedeelte van zijn werk, ontstijgt hoog
aan de luide jovialiteit van het herberggezel-
schap, waarin de gulhartige zich thuis voelt,
maar wordt wel door den hartelijken alledaags-
schen omgang met goede vrienden gevoed. Zijn
beste kunst komt voort uit zijn heerlijke kunste
naarsziel, bewogen door een groot en nobel ver
langen naar levende schoonheid. Hij is geen
nauwgezet aestheticus met esoterische theorieën.
Hij is een man, bij wien men om zoo te zeggen
in de keuken mag kijken. Doch dit neemt niet
weg, dat hij een gesloten heelal bewoont, waar
de luidruchtigheid geen toegang heeft. De geest
drift, die hem omgeeft, moet men echter ook
weer niet te diep verachten. Er is zooveel op
rechte dankbaarheid bij. Want wat Felix Tim
mermans aan de menschen gegeven heeft,
waardeerden zij op slag, omdat ze spontaan
voelden hoe eerlijk, hoe zuiver en hoe nobel het
in wezen is. De sfeer van zijn werk is gezond.
Wie hem leest, wordt opgenomen in een goede,
schoone wereld met veel burgerlijke helden
en eenige sentimenteele heldinnetjes, doch ook
met een prachtige beweging van de seizoenen,
een bekoorlijke harmonie van het stoffelijk be
staan en het geestelijk begrip en een breed,
hymnisch rhythme, ruim als de ademhaling van
de natuur. In deze wereld is het dichterschap
de normale levensconditie. Het kwaadaardige,
het vuile, het verraderlijke heeft er geen plaats,
maar Sint Franciscus kan er zingen en lijden, en
de Boerenpsalm, die er klinkt, is diep van ge
luid om het gedragen leed en toch vol van toon
om de jubelende verwachting van Gods zegen.
Dat men, om zulk een lichte en toch weelderige
wereld te scheppen een groot kunstenaar moet
zijn, weet ieder kunstenaar, maar niet ieder le
zer bevroedt het. Felix Timmermans is vaak
juist door degenen, die hem het hoogst roem
den, het diepst onderschat.
Omdat meneer A zijn
auto net op den hoek
heeft geparkeerd, kan B
zijn bocht niet veilig
nemen. Parkeeren in
bochten, in te smalle
straten of te dicht bij
een hoek is gevaarlijk
en... verboden!
Zij deed haar dodderig hoedje af, schikte
wat aan haar krullen en vleide zich te
genover hem in den coupé neer.
Ook een man van zestig weet 'n aardig
toetje nog op prijs te stellen. Boris Kowarsky
zat haar tenminste in stilte te bewonderen.
Hoe oud zou dat lieve kind wel wezen? Hoog
stens twee of drie en twintig!
Twintig minuten lang floepten de boomen
en telegraafpalen als schimmen langs de
raampjes van den voortjakkerenden trein.
Toen verbrak zij het stilzwijgen.
Wilt u zoo goed zijn even op mijn koffer
te letten?
En weg was ze, wrong zich door het loop-
pad tusschen de reizigers door. Na vijf minu
ten verscheen ze weer:
Dank u vriendelijk! Ja, ziet u, er zitten
veel voorwerpen van waarde in mijn koffers.
In den trein ben ik altijd benauwd dat
Maar juffrouw! lachte Boris. We zijn
hier toch niet in Abessynië! Ik reis al veertig
jaar in juweelen, maar nog nooit is iemand op
de gedachte gekomen mij te bestelen, ofschoon
ik toch altijd een prachtige monstercollectie in
mijn binnenzak draag.
In het looppad galmde de gong.
Plaats nemen voor het diner! riep de
kellner.
Ik heb een plaats in den restauratiewa
gen gereserveerd! verontschuldigde hij zich.
Maar alles zal wel niet bezet zijn. Mag ik u
misschien uitnoodigen?
Nee, dank u! lachte zij bekoorlijk. Ik
heb pas gegeten. Ikben moe en zal, terwijl
u weg bent, even uitrusten.
De soep was nauwelijks naar binnen, toen
haastig een donkere jongeman den restauratie
wagen binnentrad.
Ober, ik heb haast! riep hij met Engelsch
accent.
Hij at zeer vlug, betaalde en mompelde een
voor Boris bestemd „Sorry", toen hij bij het
opstaan in een bocht van den spoorweg tame
lijk onzacht tegen hem aan was gebotst.
Toen hij zijn banaantje had gevild, de reke
ning voldaan en by het opstaan gewoonte ge
trouw in zijn binnenzak greep, waarin hy zyn
monstercollectie droeg, werd Boris krijtwit:
het doosje was verdwenen. Hevig opgewonden
riep^iij om den ober.
Dat kan alleen die jonge Engelschman
gelapt hebben! besloot de wanhopige man.
Gevolgd door treinpersoneel, liep Boris Ko
warsky naar zyn compartement terug. Even
iiimiiiiiiiiiiiM
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiint
dacht hij nog aan de mogelijkheid, dat zijn
onbekende medereizigster er meer van wist,
maar zij sliep zoo vast, dat zy hem niet eens
hoorde binnenkomen. Ze werd eerst wakker
door de opgewonden stemmen van het trein
personeel en sloeg voor dat alle reizigers, zon
der aanzien des persoons, gefouilleerd zouden
worden. Maar reeds kwam een der conducteurs
melden dat onder
de bank van een i"
leegen coupé een
zelfde dien de
Brit in den I
restauratiewagen
had gedragen. Het coupédeurtje hing open en
dit wees erop dat de dief uit den rydenden
trein moest zijn gesprongen.
Niettemin werd voor alle zekerheid de ge-
heele trein afgezocht naar den jongen En
gelschman. Tevergeefs! Het leuke toetje deed
alle moeite om Boris te troosten en op het
eerstvolgende station namen zy afscheid.
Het politieonderzoek bleef zonder resultaat.
Boris' gezondheidstoestand werd van dien
aard, dat zijn arts hem den raad gaf op reis
te gaan en verstrooiing te zoeken.
Boris Kowarsky ging met zijn vrouw naar
de Riviera, waar hij, om zyn eega genoegen te
doen, op een avondje naar een variété ging.
De eerste drie nummers lieten hem koud, maar
hij kreeg opeens interesse voor de Bühne, toen
er een aardige danseres verscheen met blonde
krullen. Hij keek zijn oogen uit. Geen twyfel
mogeiyk, dat was het leuke toetje uit den
coupé.
Zij was dus artiste!
Zeg vrouw, die danseres is nu de jonge
dame, die by me in den trein zat, toen myn
collectie gestolen werd. Je weet wel, die me
nog getroost heeft en moed ingesproken.
Het dansnummer bleek vol variatie te zijn.
Na enkele klassieke nummers sloeg zij aan
parodieeren en opvallend was, hoe snel zy van
kleeding kon verwisselen. Plotseling rukte de
danseres haar japon uit, greep de pruik van
het hoofden voor de verbaasde oogen van
he publiek stond een donkere jongeman.
Het applaus overstemde den luiden kreet
van Boris Kowarsky, die van zijn logeplaats uit
den jongen Engelschman uit den restauratie
wagen herkend had, den dief van zyn mon
stercollectie.
De onlangs overleden Anglikaansche Bis-
;chop van Exeter, Lord William Cecil, was
een zoon van Lord Salisbury, den beroem
den conservatieven Eersten Minister, die in den
aanvang dezer eeuw aan het hoofd der Re
geering stond.
De gestorven bisschop had steeds gedacht dat
hij precies even oud zou worden als zyn vader,
die stierf kort nadat hy zijn 73ste jaar vol
tooid had. Lord William is 73 jaar en 3 maan
den geworden.
In de kathedraal van Exeter had de iyk-
dienst plaats, maar afgeweken werd van de
gewoonte volgens welke een bisschop in zyn
eigen diocees begraven wordt. Het stoffelyk
overschot van Lord William Cecil rust in den
familie-grafkelder in de mooie parochiekerk
van Hatfield, een der schilderachtigste oude
stadjes ten Noorden van Londen. De familie
tradities wegen zwaar by het oude geslacht
der Cecils.
Ondanks zijn ouderdom blijft dit beroemde
geslacht zeldzaam vitaal. Cecils spelen bijna
onafgebroken een rol in de geschiedenis des
We zullen het vuur uitblazen, riepen de kaboutertjes tegen
Tuimeltje, houd maar moed hoor ventje, en ze bliezen zoo
verschrikkeiyk, dat hun heele gezichten er rood van werden.
Maar het hielp niets, want de vlammen bleven even hard onder
de pan branden. Haal me er uit, gilde Tuimeltje. Ik word
straks by de erwten gekookt en opgegeten en gelukkig kreeg
een der kaboutermannetjes een mes in de gaten.
Toe jongens help mee, de slang doorsnijden, beval het kabou
tertje en dat lieten ze zich geen twee keer zeggen. Ze kropen
boven op de gasslang en staken er groote gaten in. Van alle
kanten kwam er gas uitgevlogen, maar dat gaf niet, het vuur
was gedoofd en Tuimeltje werd uit de pan gelicht. Och, wat
was het arme ventje er slecht aan toe. Zpn velletje was heele
maal rood van het warme water en zpn oortjes zaten vol
groene erwten.
Dat hebben jullie goed gedaan, zei Tuimeltje met zyn zachte
stem, maar wat ruikt het hier toch gek. En dat was waar ook,
de gasslang was stuk en met een reuzen vaartje stroomde het
gas de keuken in. De kaboutertjes kregen het benauwd. Tuimel
tje die er toch al zoo verbrand uitzag, had er den meeisten
last van.
lands, en zyn, ofschoon hun onafhankeiyke po
sitie hun een gemakkeiyk leven zou kunnen
verzekeren, steeds met vurigen ijver werkzaam
in het openbaar belang 't zy in de kerk,
't zy in de politiek.
Van de vyf Cecils was Lord William de
eenige die een onvoorwaardelijk tegenstander
was van de sanctie-politiek. In het Hoogerhuis
bracht hij de zaak nimmer ter sprake, maar in
December schreef hy een artikel, waarin hy
sancties veroordeelde op humanitaire gronden,
aangezien zy ontberingen met zich brengen
voor de armen, speciaal voor de kinderen.
De bekendste Cecil is natuuriyk Lord Cecil
of Chelwood, die tijdens den oorlog minister voor
Blokkade geweest is, en later als lid van Con
servatieve Regeeringen Engelands woordvoer
der te Genève. Een geschil met het tweede
kabinet-Baldwin (19241929) dreef hem ten
slotte naar de Labourparty, waarmede hij
weinig anders gemeend heeft dan zyn denkbeel
den op internationaal gebied, en van welker
sanctie-politiek hy een der vurigste kampioenen
is. In de Volkenbonds-Unie neemt hy eer. der
leidende plaatsen in.
Zpn broeder Lord Hugh Cecil, het parle
mentslid voor Oxford, heeft in 't Lagerhuis
nooit over sancties gesproken, maar dezer da
gen sprak hy op een vergadering zyn afkeu
ring erover uit dat de Regeering haar politiek
van sancties opgeeft, aangezien deze .sterk
genoeg zyn om wetschendend nationalisme te
breken."
Lord Hugh Cecil, die tot de invloedryke con
servatieve „back benchers" behoort, is vooral
bekend als een der toonaangevende leeken in
de Anglo-Katholieke sectie der Staatskerk.
Lord Cranborne, de ondersecretaris van Bui
tenlandsche Zaken, is eveneens een Cecil; hy
heeft namens de regeering sancties in het
Hoogerhuis verdedigd.
Lord Salisbury, het hoofd van het geslacht,
heeft aanzienlijke posten in conservatieve en
nationale kabinetten bekleed, en wordt alge
meen beschouwd als een voorstander van een
krachtige buitenlandsche- en verdedigingspoli-
tiek. Over het sanctie-vraagstuk heeft hy zich
echter nooit in het openbaar uitgelaten, maar
men neemt aan dat hy met de Regeerings-
politiek, irr haar verschillende phases, inge
stemd heeft.
Lord William Cecil was dus het eenige lid
van het geslacht, dat een politiek van sancties
afkeurde. Buiten zijn eigen diocees, en buiten
de engere kerkelijke kringen, genoot hy een
minder algemeene bekendheid dan de andere
Cecils, want ofschoon hy, ook als lid van het
Hoogerhuis, niet buiten het politieke leven
stond, nam hij hieraan toch slechts by hooge
uitzondering actief deel. Zijn aandacht werd
voornameiyk in beslag genomen door de zaken
van zijn diooees, dat in rang een der voor
naamste van Engeland is, en ook in de kerke
lijke politiek was hy een minder militante fi
guur dan zijn geduchte broeder, Lord Hugh
Cecil.
38
Levend wezen of schim, naderde de kunste
naar my langzaam. Ik deed een pas vooruit,
hem tegemoet, maar bleef toen staan, verbaasd,
vreezend mij te bedriegen. Het was een onbe
kende die voor mij stond. Noch Georges, noch
zelfs Robert konden zulk een hartstochtelijk
gelaat, zulke vurige oogen bezitten, de trek
ken verdwenen in een intensiviteit van uit
drukking, die ik niet kende, zoo had ik zelfs
in den droom den man niet gezien die voor mij
stond. Eindeiyk zei hy: „Ben jij het Denise?"
Ik herkende de stem van Georges.
„Ja, ik ben het." Nu verdween de halluci
natie en ik zag Georges voor my, kalm, be
daard, nauwelijks ontroerd.
„Ik heb je doen schrikken?" zei ik.
„O neen, wel verrast. Ik dacht, dat ik alleen
ln huis was. Je was allen vóór my vertrok
ken."
„De auto vertikte het verder te gaan dan een
twaalfhonderd meter van hier en daarom zijn
wü te voet teruggaan. Maar jy zou toch per
fiets naar huis terugkeeren?"
„De avond was zoo mooi, dat ik op het
strand bleef tot het donker was en toen....
was het een beetje laat geworden."
„En heb je er de voorkeur aan gegeven voor
de sterren een serenade te spelen. Ik kon niet
slapen, Georges, en het was zoo mooi! Ik heb
den kunstenaar willen zien, ik heb hem gezien
en ben tevreden."
„Is het waar?"
„Zeker. Ik wist niet, dat je zoo goed viool
kon spelen."
„Ik speel niet altijd zoo goed, maar jij had
het my gevraagd. Als ik alleen ben of meen
alleen te zijn, speel ik dit voor je."
Hy sprak die woorden heel zachtjes uit met
een teedere stem en voor het eerst voelde ik
mij ontroerd, zonder dat het beeld van Robert
zich voor mijn geest vertoonde.
„Je neemt dus je viool mee als je uitgaat?"
vroeg ik lachend om myn verwarring te ver
bergen.
„O, deze blijft hier. Ik speel alleen als ik
alleen ben en gewooniyk hoort hier niemand
mü."
Ik wilde niet latten merken, hoe aangedaan
ik was en wendde my naar de deur. „Goeden
nacht, Georges, morgen zien wij elkaar weer."
„Denise!"
In de halve duisternis onderscheidde ik uit
gestrekte handen en een verwrongen gelaat.
„Denise!" herhaalde hij.
Ik wachtte hygend van verlangen de woorden
te hooren, die hy ging spreken. „Goeden nacht,
Denise," zei hy kalm.
Teleurgesteld en verbijsterd ging ik naar mijn
kamer en naar bed, zonder Francoise wakker
te makten. In mijn wit bedje onder de witte
lakens gedoken, riep ik tevergeefs den slaap,
die mü ontvlood. Mijn hart deed my pijn, het
leek te groot voor mijn borst. Om het te ver
lichten huilde ik langen tyd, stille tranen,
tranen van vreugde en verdriet.
Wat had ik toch gehoopt, dat het stilzwe
gen van Georges mij den volgenden dag zoo
droevig maakte? Was dan alles maar een
droom geweest?
HOOFDSTUK XIX
Wat 'n haard van liefde was dat vreedzame
Saint-Flavien! De neiging van Franeoise voor
haar Jean werd van dag tot dag grooter; zij
sprak er niet over, maar ik zag, dat zy voort
durend aan hem dacht. Ik wilde haar niet
storen in haar droomen, die beurtelings zalig
of droevig waren, om my beter in de müne
te verdiepen.
Wat ik nu gevoelde, was niet meer die
eigenaardige, sentimenteele gril, die ik vroeger
aan Michel toevertrouwde, het was nu een
diepe neiging, kostbaar en sterk. Mijn onbe
kende verloofde had geheel bezit van mijn hart
genomen en ik zocht hem onophoudeiyk in
zyn levend evenbeeld, Georges Peral, want hun
gelijkenis was mij in de laatste brieven, uit het
Runland ontvangen, steeds duideiyker gewor
den: dezelfde gestalte, hetzelfde gelaat, dezelfde
kalme manieren, dezelfde neigingen voor kunst
en letterkunde.... maar Robert wist mü zulke
lieve woorden te zeggen en Georges zweeg....
Opdat de geiyktenis volkomen mocht zyn,
verlangde ik er vurig naar, dat Georges my
over liefde sprak. Hij zei echter niets, misschien
beminde hy mij niet meer. Toch had hij mij
dit te kennen gegeven, dien dag in het Rozten-
park.... Nu ik zyn geestelijke waarde er
kende, gaf ik met het schaamrood op de wan
gen toe, dat men zoo'n pretendent niet afwyst
zooals ik gedaan hadi en dat hij alle reden had
om mij niet te betreuren.
Beminde hy mij nog? Die vraag was een
kwelling geworden en verjoeg dikwijls de ge
dachte aan Robert. Als ik mij voor den geest
haalde het hartstochtelijk gelaat, flauw onder
scheiden in het sterrenlicht, dien onvergete-
lijken nacht, voelde ik een golf van geluk
en dan, als hy by ons was, met zijn kalmen
glimlach, zoo meester van zichzelf, dan be
sloot ik daaruit: Hy bemint my niet meer!
Ik nam dan de brieven van myn Robert ter
hand om er de teedere woorden te vinden,
waarnaar ik hongerde en dorstte. Hy schreef
my:
„Myn koninginnetje, tot nu toe heb ik je mijn
ziel niet getoond; de woorden, die ik zou wil
len spreken als ik je beeld voor mijn geest
haal, verstyvten op mijn lippen, nu ik ze moet
neerschrijven; de muur is weer gerezen tus
schen je oogen en mijn hart, myn hart zoo vol
van je. Kun je raden, wat ik niet kan zeg
gen? Vandaag lijd ik te zeerZie mij aan,
mijn lief koninginnetje, ik heb behoefte om
mijn oogen in de jouwe te doen verzinken..."
Ik zocht de eenzaamheid op om my te ver
diepten in die liefkoozende zoetheid, maar vreemd
geval: myn droom verplaatste zich, ik letende
aan die woorden de stem van Georges Peral.
Vroeger was het Robert, dien ik in hem zag,
nu was het Georges, die tot mij de woorden
sprak, die Robert tot my richtte. En als wy
elkaar dan ontmoetten, als hij de alledaagsche
woorden sprak, na de woorden van teederheid,
die ik in mijn droom had gehoord, dan voelde
ik my smartelyk aangedaan.
Op een morgen in Augustus zei Michel: „Ik
schrijf vandaag aan Robert, heb je ook een
briefje voor hem?"
„Ik heb er geen gereed."
„Je schrijft minder dikwyls. Hebben jelui
ruzie gemaakt?"
„Wel neten, ik bemin hem meer dan ooit."
Dat was geen leugen.
Onmiddellijk ging ik naar de bibliotheek en
schreef
„O, mijn onbekende verloofde, weet jij, dat
ik geen gedachte meer heb, die niet vol is van
jou? De ontdekkingsreis, die wij ondernomen
hebben, heeft my naar een heerlyk land ge
voerd. Ik heb met sneeuw bekroonde bergen
beklommten om lichtende horizonten te ont
dekken, een land van schoonheid, waar de zon
de rozen doet ontluiken en de gouden vruch
ten van een groote liefde koestertIk heb
uw verborgen waarde ontdekt, uw heldhaf
tigheid, die u hoog verheft boven de gewone
menschen.
Mijn onbekende verloofde, waarom heb ik je
zoo laat gekend, nu je my niet meer bemint,
nu ik het geluk heb laten voorbygaan, dat zich
aan my aanbood?...."
De pen viel uit mijn hand. Lieve hemel, wat
heb ik daar geschreven! Ben ik gek geworden?
Ik krijg den indruk van een catastrophe in
mijn leven, van iets, dat niet te herstellen is.
Mijn hoofd doet pijn, ik verberg myn gezicht
in de bevende handen, ik durf niet in myn
ziel lezen, ik ben bang voor hetgeen ik daar
zal zien.... Hoe is het mogelijk! Wat voor
schepsel ben ik dan toch?
Tranen overstroomden mijn gelaat. Maar ze
gaven geen verlichting aan myn.. gemoed.
„Denise, Denise!" Dat was tante, die onder
de vensters van de bibliotheek voorbykwam, zy
roept weer: „Denise, ben je daar? Och, wil je
even mijn blauwe zijde opzoeken, die ik in den
salon heb latten liggen?"
„Dadelijk, tante!" Als zy maar niet ziet,
hoe verward ik ben, als niets my maar ver
raadt!
Als een slaapwandelaarster ga ik naar den
salon. Maar die zyde is niet te vinden! Niet
in de werktafel, niet in het werkmandje....
O. mijn hoofd! Daar ligt het strengetje vlak
voor mij!
„Ziedaar, tante Madeleine, ik kon het zoo
gauw niet vindend'
Ik hol terug naar de lessenaar, waar ik heb
zitten schrijven. Wat is er gebeurd gedurende
mijn korte afwezigheid? Myn begonnen brief is
er niet meer. Verblindt my dezelfde verbij
stering, die ik zooeven ondervond, toen ik de
zyde van tante zocht? Koortsachtig bevena
zoek ik zonder brief te vinden, die myn ver
schrikkeiyk geheim bevatWie heeft dien ge
stolen? Wat heeft men er er mee gedaan?
(Wordt vervolgd)