i 85ot tKdimfml mn den dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kahouterland Sir John Simon 11= m De onbekende Verloofde WOENSDAG 8 JULI 1936 Een buitengewoon groot man, die op jeugdigen leeftijd het hoogste ambt had kun nen bekleeden Hoe hij de oppositie versloeg Cksbte-kuXLutelt de zuMüqdjz de bextë J2<nC£yL.fjL>) Felix Timmermans verjaart Het noodlot der gullen B I Het leuke toetje Het geslacht der Cecils ATT TT* A DniVTlVTr'C °P ^lad z^n Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen T7 *7 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p bij een ongeval met p O CA bij verlies van een hand, M1 il ."i /\JDVvl 11^1 tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f uw»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A i Uwi doodelijken afloop A mUv* een voet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR LEMAIRE TT De minister van Binnenlandsche Zaken (Secretary of State for Home Affairs) neemt hiërarchisch een zeer voorname plaats in het Engelsche kabinet in. Hij is „Eer ste Staatssecretaris" en heeft dus den voorrang op de ministers van Buitenlandsche Zaken, Oorlog, Dominions, Koloniën, Indië en Lucht vaart Toch beschouwt een staatsman het als een veel grooter onderscheiding wanneer hij aan 't hoofd van het departement van Buiten landsche Zaken komt te staan. De drie groote ambities van Lord Curzon waren Onderkoning van Indië minister van Buitenlandsche Zaken en Eerste Minister te worden. Alleen de laatst genoemde waardigheid bereikte hij niet, of schoon het heel weinig scheeide of hij, en niet Mr Baldwin, zou in 1923 Bonar Law opgevolgd zijn. Hij was toen minister van Buitenlandsche Zaken; het nog iets hoogere ambt van Home secretary zou hij waarschijnlijk versmaad heb ben. Sir John Simon werd een jaar geleden van Buitenlandsche Zaken „gepromoveerd" tot Bin- nenlandsche Zaken, maar in werkelijkheid werd hij aldus min of meer geëclipseerd, want van niemand merkt men de laatste jaren minder dan van den Home Secretary. Men schrijft oit hieraan toe, dat de Binnenlandsche Zaken een zoo glad en geregeld verloop hebben, dat nie mand er veel belang in stelt. Anderen beweren, dat de binnenlandsche aangelegenheden zoo volkomen over alle andere departementen ver deeld zijn, dat er voor het ministerie van Bin nenlandsche Zaken niets meer te doen is. Maar wat er nog te doen mocht zijn, is zeker goed toevertrouwd aan den grooten jurist Sir John Simonhet departement van Binnenland sche Zaken immers is tot op zekere hoogte een ministerie van Justitie, en in ieder geval een van Politie, en voor zoover het dit niet is. zijn scherp-juridische hersenen toch het meest ge schikt om de ingewikkelde bestuurlijke proble men, welke aan dit Departement voorgelegd worden, te behandelen. Sir John Simon zal zich dus in de betrekke lijke teruggetrokkenheid van het Home Office gelukkiger gevoeld hebben dan in den glans van het Foreign Office, waar hij drie van de minst succesvolle jaren van zijn leven doorgebracht heeft. Mr. MacDonald benoemde hem in 1931 tot Foreign Secretary, omdat dit hiërarchisch de plaats was die hem, als leider van een der vier „nationale" groepen, toekwam. Mr. Mac Donald was Eerste Minister, Mr. Baldwin Lord President van den Raad, Sir Herbert Samuel Home Secretary. Bijgevolg kreeg Sir John Si mon het tweede staatssecretariaat: dat van Buitenlandsche Zaken. Alle bewonderaars van den grooten jurist be treurden dit. Zij wisten dat het een mislukking moest woraen. Samenwerking tusschen Mr. MacDonald, die hooge idealen in de praktijk wilde omzetten, en Sir John Simon, die zijn eigen doodvonnis zou onderteekenen wanneer dit op juridische gronden vereischt werd, was onmogelijk. Drie en een half jaar achtereen hebben deze twee ongelijksoortige mannen sa mengewerkt om te bewijzen, dat zij niet kon den samenwerken. Sir John had steeds gelijk juridisch; zonder overtuiging moest hij dus plannen verdedigen, ontsproten aan het idea listische, maar hoogst on juridische brein van Mr. MacDonald. Al zijn vrienden verheugden zich toen Mr. Baldwin een jaar geleden Sir John en het Fo reign Off.'ce van elkaar verloste. Nu hij niet meer de plaats innam, waarvoor hij niet deugde, herinnerde men zich welk een buitengewoon groot man hij eigenlijk was. De zelfde Sir John, die op zijn zestigste jaar aan 't Foreign Office mislukt was, had op z'n veer tigste jaar het Lord Kanselierschap afgeslagen. Op zoo jeugdigen leeftijd had hij het hoogste ambt kunnen bekleeden dat voor een Britsch burger bereikbaar is een ambt, dat hem in rang plaatst boven den Eersten Minister. Men herinnerde zich hoe hij, ondanks de splitsing in de Liberale partij en het daaruit voortspruiten de diepe verval van het liberalisme, een der grootste en indrukwekkendste persoonlijkheden gebleven was in het openbare leven, zoodat hij, lang voor hij zijn zestigste jaar bereikt had, reeds op één lijn gesteld werd met die „elder statesmen", die niet meer aan een partij, doch aan de natie toebehooren. Men herinnerde zich die geweldige rede, wel ke hij in December 1926 hield in het Lager huis, en waardoor hij een algemeene staking, waaraan 5 millioen menschen deelnamen, en welke bijna twee weken geduurd had, deed in eenstorten als een kaartenhuis, waarop hij een vuistslag gegeven had. Men herinnerde zich dat geniale rapport, dat onder zijn leiding opgesteld was betreffende de constitutioneele verhoudingen in Indië een werk waardoor hij zich als administratief jurist eindeloos ver boven al zijn tjjdgenooten ver hief. Nu men zich weder ten volle herinnerde welk 'n groot man Sir John Simon eigenlijk was, be treurde men het des te dieper dat hij drie-en- een-half jaar lang zijn roem had laten afslij ten aan t Foreign Office, waarvoor hij niet deugde zeker niet met Mr. MacDonald als chef en leider. Dezer dagen voerde Sir John Simon, sinds 'n jaar minister van Binnenlandsche Zaken, het woord om de buitenlandsche politiek der Re geering te verdedigen tegen de oppositie. Zijn vrienden hielden hun hart vast, want hij waag de zich opnieuw op het terrein, waarop hij zoo vaak was uitgegleden. Zijn rede werd echter de grootste, de gewel digste, die in het Lagerhuis onder de Nationale Regeering gehouden is. Hij verpletterde de te genstanders onder de argumenten van den on- feilbaren jurist. Mr. Lloyd George, wiens satire vijf dagen vroeger het Huis nog geïmponeerd had, zat hulpeloos op zijn bank en gaf elke po ging tot verweer op. Sir Austen Chamberlain en Mr. Churchill, die de Regeering hadden wil len helpen met hun argumenten en hun ge zag, bleven zwijgen. Sir John had de oppositie totaal verslagen, gelijk hij tien jaren geleden een algemeene staking verpletterd had. Een jaar, nadat hij opgehouden heeft Foreign Secretary te zijn, heeft hiJ de machtigste rede over de buitenlandsche politiek gehouden, waar naar het Huis sinds jaren geluisterd heeft. Zondag 5 Juli is Felix Timmermans vijftig jaar geworden. Het komt tegenwoordig in de mode, dat men verdienstelijke men schen op hun vijftigsten verjaardag al begint te huldigen. Dit wordt dan op hun zestigsten, hun vijf en zestigsten, hun vijf en zenventigsten enz., herhaald, tot hun eeuwfeest, dat zelfs doorgaat, wanneer zij het niet „halen". Wij hebben tegen dezen sympathieken vorm van werkverschaffing aan publicisten niet veel bezwaar, en als het Felix Timmermans geldt, is iedereen wel be reid tot een hartelijk deelnemen in de feest vreugde, waarvan deze buitengewoon begaafde en diep-emstige auteur uit volle, katholieke over tuiging de groote schilder en verdediger werd. Weinig auteurs worden zóó schandelijk mis kend als de beroemdsten, en dat is speciaal het geval met den grooten Felix Timmermans. Lees den stroom van warmhartige huldigingen, die - :"'r iyjXt v Felix Timmermans hem in de bladen te beurt valt, en telkens treft u het weerzinwekkende gesol met den „leutigen", den „sappigen" „Fé", die door iedereen maar op de schouders wordt geklopt en geïnterviewd, alsof hij de suikeroom van heel Nederland was. Journalisten, die zich nooit met de fraaie letteren mogen bezighouden, worden wild van enthou siasme, zoodra ze den Fé even na een lezing de hand hebben gedrukt, en ze vertellen u over zijn goedrondheid, zijn lust tot vreugde, zijn zin in een potteken biers, zijn jovialiteit, alsof er geen afstand meer bestond in de wereld van den geest. Het perspectief is volmaakt kwijt, zoodra er over den Fé wordt gepraat. Alles is plat, en van welk een platheid! Zijn „Mieke" wordt in het geding gebracht, zijn hemdsmouwen, zijn pijp, zijn grappen en grollen. Maar zijn waar achtig talent, dat heel wat dieper gaat dan al de oppervlakkigheden, welke men bij hem zoo waardeert, zijn talent, dat aan Rubens verwant is in kleur en oorspronkelijkheid, lijdt geweld onder al die hartelijkheden en bij het publiek werd de meening vastgezet, dat de goede Felix Timmermans toch maar een grapjas zou zijn van de goedaardige en ongevaarlijke soort, en dat het werkelijke genie van het Zuiden hoogtij viert in de romans van Gerard Walschap, Elsschot, Lode Zielens, Maurice Roelants, Raimond Bru- lez, Philip de Pillecyn, Maurice Gilliams, even zoo vele werkelijk buitengewoon begaafde schrij vers, over wie wij ons schamen zouden, te spre ken met de gezapige laatdunkendheid en goed- koope erkenningsdrift, die het noodlot steeds weer op Felix Timmermans loslaat. Hij is gul, deze schrijver. Hij is van een geweldige, levens volle, Rabelaisiaansche gulheid, die alles weg schenkt zonder bedenken, zonder chicane, zon der voorbehoud. Hij is zoo gul als Rubens. Hij is zoo gul als de zomer. Maar hij heeft ook een onuitputtelijk gemoed, dat heelemaal niet grappig of gezapig is, al doet het zich weinig hooghartig voor, en al heeft het de hoedanigheden, die den gezelligen, licht benaderbaren burgerman óók kenmerken. Felix Timmermans is door eenige van zijn eigenschap pen gemaakt tot den opper-bourgois van de kleine stad Lier, en dat geeft al den snobs en al den litteratuurvlooien het verlangen hem te spreken of te pikken. In werkelijkhheid is hij heelemaal geen bourgeois, doch een verrukte dichter, met een groot hart en een groot geloof. Felix Timmermans is een katholiek schrijver van den eersten rang, in wiens werk de wezens trekken van de katholieke geloofsgemeenschap zich duidelijk en schoon openbaren. Hij is geen oppervlakkig levensgenieter, geen „levende Pal lieter", hij lijkt evenveel en even weinig op Pal lieter als op Breughel, op mijnheer Piersen of op Sint Franciscus, n.l. juist zooveel als men lijkt op de geesten, die men begrijpt. Hij is een man met weinig compositiekracht als roman schrijver, maar met een zeldzaam boeiend vertel-talent, die op geheel eigen en volstrekt oorspronkelijke wijze de taal weet te zetten naar zijn gemoed. De frischheid zijner beeldspraken, de zuiverheid van zijn proza-rhythme, maar vooral de indringende kennis der elementaire gevoelens van het menschenhart geven hem recht op de erkenning van zijn superioriteit als kunstenaar, en beschermen hem tegen de toe nadering van een beduimelende en bezoedelen de menigte, die meent, in hem een speelgenoot harer platheden te mogen ontwaren. Hij is populair en hij schrijft populair, zooals de schilders van vroeger, die de kerken versier den voor ieders oog, maar in alle populariteit steekt 'n misverstand. De populaire wordt ver eenzelvigd met de menigte, die hem bewondert. Hij verliest de hooge. eenzaamheid van de in spiratie, die slechts door de stilte wordt verze kerd en behoed. De kunstenaar moet altijd vech ten om dit rijk der inwendige stilte ongerept te bewaren, en Timmermans bleef overwinnaar in dien moeilijken strijd. Zijn beste kunst, en dit is een groot gedeelte van zijn werk, ontstijgt hoog aan de luide jovialiteit van het herberggezel- schap, waarin de gulhartige zich thuis voelt, maar wordt wel door den hartelijken alledaags- schen omgang met goede vrienden gevoed. Zijn beste kunst komt voort uit zijn heerlijke kunste naarsziel, bewogen door een groot en nobel ver langen naar levende schoonheid. Hij is geen nauwgezet aestheticus met esoterische theorieën. Hij is een man, bij wien men om zoo te zeggen in de keuken mag kijken. Doch dit neemt niet weg, dat hij een gesloten heelal bewoont, waar de luidruchtigheid geen toegang heeft. De geest drift, die hem omgeeft, moet men echter ook weer niet te diep verachten. Er is zooveel op rechte dankbaarheid bij. Want wat Felix Tim mermans aan de menschen gegeven heeft, waardeerden zij op slag, omdat ze spontaan voelden hoe eerlijk, hoe zuiver en hoe nobel het in wezen is. De sfeer van zijn werk is gezond. Wie hem leest, wordt opgenomen in een goede, schoone wereld met veel burgerlijke helden en eenige sentimenteele heldinnetjes, doch ook met een prachtige beweging van de seizoenen, een bekoorlijke harmonie van het stoffelijk be staan en het geestelijk begrip en een breed, hymnisch rhythme, ruim als de ademhaling van de natuur. In deze wereld is het dichterschap de normale levensconditie. Het kwaadaardige, het vuile, het verraderlijke heeft er geen plaats, maar Sint Franciscus kan er zingen en lijden, en de Boerenpsalm, die er klinkt, is diep van ge luid om het gedragen leed en toch vol van toon om de jubelende verwachting van Gods zegen. Dat men, om zulk een lichte en toch weelderige wereld te scheppen een groot kunstenaar moet zijn, weet ieder kunstenaar, maar niet ieder le zer bevroedt het. Felix Timmermans is vaak juist door degenen, die hem het hoogst roem den, het diepst onderschat. Omdat meneer A zijn auto net op den hoek heeft geparkeerd, kan B zijn bocht niet veilig nemen. Parkeeren in bochten, in te smalle straten of te dicht bij een hoek is gevaarlijk en... verboden! Zij deed haar dodderig hoedje af, schikte wat aan haar krullen en vleide zich te genover hem in den coupé neer. Ook een man van zestig weet 'n aardig toetje nog op prijs te stellen. Boris Kowarsky zat haar tenminste in stilte te bewonderen. Hoe oud zou dat lieve kind wel wezen? Hoog stens twee of drie en twintig! Twintig minuten lang floepten de boomen en telegraafpalen als schimmen langs de raampjes van den voortjakkerenden trein. Toen verbrak zij het stilzwijgen. Wilt u zoo goed zijn even op mijn koffer te letten? En weg was ze, wrong zich door het loop- pad tusschen de reizigers door. Na vijf minu ten verscheen ze weer: Dank u vriendelijk! Ja, ziet u, er zitten veel voorwerpen van waarde in mijn koffers. In den trein ben ik altijd benauwd dat Maar juffrouw! lachte Boris. We zijn hier toch niet in Abessynië! Ik reis al veertig jaar in juweelen, maar nog nooit is iemand op de gedachte gekomen mij te bestelen, ofschoon ik toch altijd een prachtige monstercollectie in mijn binnenzak draag. In het looppad galmde de gong. Plaats nemen voor het diner! riep de kellner. Ik heb een plaats in den restauratiewa gen gereserveerd! verontschuldigde hij zich. Maar alles zal wel niet bezet zijn. Mag ik u misschien uitnoodigen? Nee, dank u! lachte zij bekoorlijk. Ik heb pas gegeten. Ikben moe en zal, terwijl u weg bent, even uitrusten. De soep was nauwelijks naar binnen, toen haastig een donkere jongeman den restauratie wagen binnentrad. Ober, ik heb haast! riep hij met Engelsch accent. Hij at zeer vlug, betaalde en mompelde een voor Boris bestemd „Sorry", toen hij bij het opstaan in een bocht van den spoorweg tame lijk onzacht tegen hem aan was gebotst. Toen hij zijn banaantje had gevild, de reke ning voldaan en by het opstaan gewoonte ge trouw in zijn binnenzak greep, waarin hy zyn monstercollectie droeg, werd Boris krijtwit: het doosje was verdwenen. Hevig opgewonden riep^iij om den ober. Dat kan alleen die jonge Engelschman gelapt hebben! besloot de wanhopige man. Gevolgd door treinpersoneel, liep Boris Ko warsky naar zyn compartement terug. Even iiimiiiiiiiiiiiM iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiint dacht hij nog aan de mogelijkheid, dat zijn onbekende medereizigster er meer van wist, maar zij sliep zoo vast, dat zy hem niet eens hoorde binnenkomen. Ze werd eerst wakker door de opgewonden stemmen van het trein personeel en sloeg voor dat alle reizigers, zon der aanzien des persoons, gefouilleerd zouden worden. Maar reeds kwam een der conducteurs melden dat onder de bank van een i" leegen coupé een zelfde dien de Brit in den I restauratiewagen had gedragen. Het coupédeurtje hing open en dit wees erop dat de dief uit den rydenden trein moest zijn gesprongen. Niettemin werd voor alle zekerheid de ge- heele trein afgezocht naar den jongen En gelschman. Tevergeefs! Het leuke toetje deed alle moeite om Boris te troosten en op het eerstvolgende station namen zy afscheid. Het politieonderzoek bleef zonder resultaat. Boris' gezondheidstoestand werd van dien aard, dat zijn arts hem den raad gaf op reis te gaan en verstrooiing te zoeken. Boris Kowarsky ging met zijn vrouw naar de Riviera, waar hij, om zyn eega genoegen te doen, op een avondje naar een variété ging. De eerste drie nummers lieten hem koud, maar hij kreeg opeens interesse voor de Bühne, toen er een aardige danseres verscheen met blonde krullen. Hij keek zijn oogen uit. Geen twyfel mogeiyk, dat was het leuke toetje uit den coupé. Zij was dus artiste! Zeg vrouw, die danseres is nu de jonge dame, die by me in den trein zat, toen myn collectie gestolen werd. Je weet wel, die me nog getroost heeft en moed ingesproken. Het dansnummer bleek vol variatie te zijn. Na enkele klassieke nummers sloeg zij aan parodieeren en opvallend was, hoe snel zy van kleeding kon verwisselen. Plotseling rukte de danseres haar japon uit, greep de pruik van het hoofden voor de verbaasde oogen van he publiek stond een donkere jongeman. Het applaus overstemde den luiden kreet van Boris Kowarsky, die van zijn logeplaats uit den jongen Engelschman uit den restauratie wagen herkend had, den dief van zyn mon stercollectie. De onlangs overleden Anglikaansche Bis- ;chop van Exeter, Lord William Cecil, was een zoon van Lord Salisbury, den beroem den conservatieven Eersten Minister, die in den aanvang dezer eeuw aan het hoofd der Re geering stond. De gestorven bisschop had steeds gedacht dat hij precies even oud zou worden als zyn vader, die stierf kort nadat hy zijn 73ste jaar vol tooid had. Lord William is 73 jaar en 3 maan den geworden. In de kathedraal van Exeter had de iyk- dienst plaats, maar afgeweken werd van de gewoonte volgens welke een bisschop in zyn eigen diocees begraven wordt. Het stoffelyk overschot van Lord William Cecil rust in den familie-grafkelder in de mooie parochiekerk van Hatfield, een der schilderachtigste oude stadjes ten Noorden van Londen. De familie tradities wegen zwaar by het oude geslacht der Cecils. Ondanks zijn ouderdom blijft dit beroemde geslacht zeldzaam vitaal. Cecils spelen bijna onafgebroken een rol in de geschiedenis des We zullen het vuur uitblazen, riepen de kaboutertjes tegen Tuimeltje, houd maar moed hoor ventje, en ze bliezen zoo verschrikkeiyk, dat hun heele gezichten er rood van werden. Maar het hielp niets, want de vlammen bleven even hard onder de pan branden. Haal me er uit, gilde Tuimeltje. Ik word straks by de erwten gekookt en opgegeten en gelukkig kreeg een der kaboutermannetjes een mes in de gaten. Toe jongens help mee, de slang doorsnijden, beval het kabou tertje en dat lieten ze zich geen twee keer zeggen. Ze kropen boven op de gasslang en staken er groote gaten in. Van alle kanten kwam er gas uitgevlogen, maar dat gaf niet, het vuur was gedoofd en Tuimeltje werd uit de pan gelicht. Och, wat was het arme ventje er slecht aan toe. Zpn velletje was heele maal rood van het warme water en zpn oortjes zaten vol groene erwten. Dat hebben jullie goed gedaan, zei Tuimeltje met zyn zachte stem, maar wat ruikt het hier toch gek. En dat was waar ook, de gasslang was stuk en met een reuzen vaartje stroomde het gas de keuken in. De kaboutertjes kregen het benauwd. Tuimel tje die er toch al zoo verbrand uitzag, had er den meeisten last van. lands, en zyn, ofschoon hun onafhankeiyke po sitie hun een gemakkeiyk leven zou kunnen verzekeren, steeds met vurigen ijver werkzaam in het openbaar belang 't zy in de kerk, 't zy in de politiek. Van de vyf Cecils was Lord William de eenige die een onvoorwaardelijk tegenstander was van de sanctie-politiek. In het Hoogerhuis bracht hij de zaak nimmer ter sprake, maar in December schreef hy een artikel, waarin hy sancties veroordeelde op humanitaire gronden, aangezien zy ontberingen met zich brengen voor de armen, speciaal voor de kinderen. De bekendste Cecil is natuuriyk Lord Cecil of Chelwood, die tijdens den oorlog minister voor Blokkade geweest is, en later als lid van Con servatieve Regeeringen Engelands woordvoer der te Genève. Een geschil met het tweede kabinet-Baldwin (19241929) dreef hem ten slotte naar de Labourparty, waarmede hij weinig anders gemeend heeft dan zyn denkbeel den op internationaal gebied, en van welker sanctie-politiek hy een der vurigste kampioenen is. In de Volkenbonds-Unie neemt hy eer. der leidende plaatsen in. Zpn broeder Lord Hugh Cecil, het parle mentslid voor Oxford, heeft in 't Lagerhuis nooit over sancties gesproken, maar dezer da gen sprak hy op een vergadering zyn afkeu ring erover uit dat de Regeering haar politiek van sancties opgeeft, aangezien deze .sterk genoeg zyn om wetschendend nationalisme te breken." Lord Hugh Cecil, die tot de invloedryke con servatieve „back benchers" behoort, is vooral bekend als een der toonaangevende leeken in de Anglo-Katholieke sectie der Staatskerk. Lord Cranborne, de ondersecretaris van Bui tenlandsche Zaken, is eveneens een Cecil; hy heeft namens de regeering sancties in het Hoogerhuis verdedigd. Lord Salisbury, het hoofd van het geslacht, heeft aanzienlijke posten in conservatieve en nationale kabinetten bekleed, en wordt alge meen beschouwd als een voorstander van een krachtige buitenlandsche- en verdedigingspoli- tiek. Over het sanctie-vraagstuk heeft hy zich echter nooit in het openbaar uitgelaten, maar men neemt aan dat hy met de Regeerings- politiek, irr haar verschillende phases, inge stemd heeft. Lord William Cecil was dus het eenige lid van het geslacht, dat een politiek van sancties afkeurde. Buiten zijn eigen diocees, en buiten de engere kerkelijke kringen, genoot hy een minder algemeene bekendheid dan de andere Cecils, want ofschoon hy, ook als lid van het Hoogerhuis, niet buiten het politieke leven stond, nam hij hieraan toch slechts by hooge uitzondering actief deel. Zijn aandacht werd voornameiyk in beslag genomen door de zaken van zijn diooees, dat in rang een der voor naamste van Engeland is, en ook in de kerke lijke politiek was hy een minder militante fi guur dan zijn geduchte broeder, Lord Hugh Cecil. 38 Levend wezen of schim, naderde de kunste naar my langzaam. Ik deed een pas vooruit, hem tegemoet, maar bleef toen staan, verbaasd, vreezend mij te bedriegen. Het was een onbe kende die voor mij stond. Noch Georges, noch zelfs Robert konden zulk een hartstochtelijk gelaat, zulke vurige oogen bezitten, de trek ken verdwenen in een intensiviteit van uit drukking, die ik niet kende, zoo had ik zelfs in den droom den man niet gezien die voor mij stond. Eindeiyk zei hy: „Ben jij het Denise?" Ik herkende de stem van Georges. „Ja, ik ben het." Nu verdween de halluci natie en ik zag Georges voor my, kalm, be daard, nauwelijks ontroerd. „Ik heb je doen schrikken?" zei ik. „O neen, wel verrast. Ik dacht, dat ik alleen ln huis was. Je was allen vóór my vertrok ken." „De auto vertikte het verder te gaan dan een twaalfhonderd meter van hier en daarom zijn wü te voet teruggaan. Maar jy zou toch per fiets naar huis terugkeeren?" „De avond was zoo mooi, dat ik op het strand bleef tot het donker was en toen.... was het een beetje laat geworden." „En heb je er de voorkeur aan gegeven voor de sterren een serenade te spelen. Ik kon niet slapen, Georges, en het was zoo mooi! Ik heb den kunstenaar willen zien, ik heb hem gezien en ben tevreden." „Is het waar?" „Zeker. Ik wist niet, dat je zoo goed viool kon spelen." „Ik speel niet altijd zoo goed, maar jij had het my gevraagd. Als ik alleen ben of meen alleen te zijn, speel ik dit voor je." Hy sprak die woorden heel zachtjes uit met een teedere stem en voor het eerst voelde ik mij ontroerd, zonder dat het beeld van Robert zich voor mijn geest vertoonde. „Je neemt dus je viool mee als je uitgaat?" vroeg ik lachend om myn verwarring te ver bergen. „O, deze blijft hier. Ik speel alleen als ik alleen ben en gewooniyk hoort hier niemand mü." Ik wilde niet latten merken, hoe aangedaan ik was en wendde my naar de deur. „Goeden nacht, Georges, morgen zien wij elkaar weer." „Denise!" In de halve duisternis onderscheidde ik uit gestrekte handen en een verwrongen gelaat. „Denise!" herhaalde hij. Ik wachtte hygend van verlangen de woorden te hooren, die hy ging spreken. „Goeden nacht, Denise," zei hy kalm. Teleurgesteld en verbijsterd ging ik naar mijn kamer en naar bed, zonder Francoise wakker te makten. In mijn wit bedje onder de witte lakens gedoken, riep ik tevergeefs den slaap, die mü ontvlood. Mijn hart deed my pijn, het leek te groot voor mijn borst. Om het te ver lichten huilde ik langen tyd, stille tranen, tranen van vreugde en verdriet. Wat had ik toch gehoopt, dat het stilzwe gen van Georges mij den volgenden dag zoo droevig maakte? Was dan alles maar een droom geweest? HOOFDSTUK XIX Wat 'n haard van liefde was dat vreedzame Saint-Flavien! De neiging van Franeoise voor haar Jean werd van dag tot dag grooter; zij sprak er niet over, maar ik zag, dat zy voort durend aan hem dacht. Ik wilde haar niet storen in haar droomen, die beurtelings zalig of droevig waren, om my beter in de müne te verdiepen. Wat ik nu gevoelde, was niet meer die eigenaardige, sentimenteele gril, die ik vroeger aan Michel toevertrouwde, het was nu een diepe neiging, kostbaar en sterk. Mijn onbe kende verloofde had geheel bezit van mijn hart genomen en ik zocht hem onophoudeiyk in zyn levend evenbeeld, Georges Peral, want hun gelijkenis was mij in de laatste brieven, uit het Runland ontvangen, steeds duideiyker gewor den: dezelfde gestalte, hetzelfde gelaat, dezelfde kalme manieren, dezelfde neigingen voor kunst en letterkunde.... maar Robert wist mü zulke lieve woorden te zeggen en Georges zweeg.... Opdat de geiyktenis volkomen mocht zyn, verlangde ik er vurig naar, dat Georges my over liefde sprak. Hij zei echter niets, misschien beminde hy mij niet meer. Toch had hij mij dit te kennen gegeven, dien dag in het Rozten- park.... Nu ik zyn geestelijke waarde er kende, gaf ik met het schaamrood op de wan gen toe, dat men zoo'n pretendent niet afwyst zooals ik gedaan hadi en dat hij alle reden had om mij niet te betreuren. Beminde hy mij nog? Die vraag was een kwelling geworden en verjoeg dikwijls de ge dachte aan Robert. Als ik mij voor den geest haalde het hartstochtelijk gelaat, flauw onder scheiden in het sterrenlicht, dien onvergete- lijken nacht, voelde ik een golf van geluk en dan, als hy by ons was, met zijn kalmen glimlach, zoo meester van zichzelf, dan be sloot ik daaruit: Hy bemint my niet meer! Ik nam dan de brieven van myn Robert ter hand om er de teedere woorden te vinden, waarnaar ik hongerde en dorstte. Hy schreef my: „Myn koninginnetje, tot nu toe heb ik je mijn ziel niet getoond; de woorden, die ik zou wil len spreken als ik je beeld voor mijn geest haal, verstyvten op mijn lippen, nu ik ze moet neerschrijven; de muur is weer gerezen tus schen je oogen en mijn hart, myn hart zoo vol van je. Kun je raden, wat ik niet kan zeg gen? Vandaag lijd ik te zeerZie mij aan, mijn lief koninginnetje, ik heb behoefte om mijn oogen in de jouwe te doen verzinken..." Ik zocht de eenzaamheid op om my te ver diepten in die liefkoozende zoetheid, maar vreemd geval: myn droom verplaatste zich, ik letende aan die woorden de stem van Georges Peral. Vroeger was het Robert, dien ik in hem zag, nu was het Georges, die tot mij de woorden sprak, die Robert tot my richtte. En als wy elkaar dan ontmoetten, als hij de alledaagsche woorden sprak, na de woorden van teederheid, die ik in mijn droom had gehoord, dan voelde ik my smartelyk aangedaan. Op een morgen in Augustus zei Michel: „Ik schrijf vandaag aan Robert, heb je ook een briefje voor hem?" „Ik heb er geen gereed." „Je schrijft minder dikwyls. Hebben jelui ruzie gemaakt?" „Wel neten, ik bemin hem meer dan ooit." Dat was geen leugen. Onmiddellijk ging ik naar de bibliotheek en schreef „O, mijn onbekende verloofde, weet jij, dat ik geen gedachte meer heb, die niet vol is van jou? De ontdekkingsreis, die wij ondernomen hebben, heeft my naar een heerlyk land ge voerd. Ik heb met sneeuw bekroonde bergen beklommten om lichtende horizonten te ont dekken, een land van schoonheid, waar de zon de rozen doet ontluiken en de gouden vruch ten van een groote liefde koestertIk heb uw verborgen waarde ontdekt, uw heldhaf tigheid, die u hoog verheft boven de gewone menschen. Mijn onbekende verloofde, waarom heb ik je zoo laat gekend, nu je my niet meer bemint, nu ik het geluk heb laten voorbygaan, dat zich aan my aanbood?...." De pen viel uit mijn hand. Lieve hemel, wat heb ik daar geschreven! Ben ik gek geworden? Ik krijg den indruk van een catastrophe in mijn leven, van iets, dat niet te herstellen is. Mijn hoofd doet pijn, ik verberg myn gezicht in de bevende handen, ik durf niet in myn ziel lezen, ik ben bang voor hetgeen ik daar zal zien.... Hoe is het mogelijk! Wat voor schepsel ben ik dan toch? Tranen overstroomden mijn gelaat. Maar ze gaven geen verlichting aan myn.. gemoed. „Denise, Denise!" Dat was tante, die onder de vensters van de bibliotheek voorbykwam, zy roept weer: „Denise, ben je daar? Och, wil je even mijn blauwe zijde opzoeken, die ik in den salon heb latten liggen?" „Dadelijk, tante!" Als zy maar niet ziet, hoe verward ik ben, als niets my maar ver raadt! Als een slaapwandelaarster ga ik naar den salon. Maar die zyde is niet te vinden! Niet in de werktafel, niet in het werkmandje.... O. mijn hoofd! Daar ligt het strengetje vlak voor mij! „Ziedaar, tante Madeleine, ik kon het zoo gauw niet vindend' Ik hol terug naar de lessenaar, waar ik heb zitten schrijven. Wat is er gebeurd gedurende mijn korte afwezigheid? Myn begonnen brief is er niet meer. Verblindt my dezelfde verbij stering, die ik zooeven ondervond, toen ik de zyde van tante zocht? Koortsachtig bevena zoek ik zonder brief te vinden, die myn ver schrikkeiyk geheim bevatWie heeft dien ge stolen? Wat heeft men er er mee gedaan? (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9