HIT 1EVEN VAN SINTE CUNERA
mmt
'Nen dag om te verluieren
De eerste steen
kolen
Zuivel in den
rugzak
WIJ LEEREN
SCHAKEN
Talrijke mirakelen op
haar voorspraak
geschied
Macaroni met kaas
en tomaten
„E
Overpeinzingen van
een huismoeder
Oplossing
a
ZONDAG 12 JULI 1936
Gebruikers met de doodstraf
bedreigd
Dingen, die we moeten
nalaten
Door Martine Wittop Koning
De koning in het eindspel
Pionnen
Raadgevingen
Opening en ontwikkeling
van het spel
Spaansche partij
mMi
mm
iöB
■mm
ÉJf
BRABANTSCHE BRIEVEN
Eenen van ijl gepeins
e Cimerakerk van Rhenen heeft weer van
zich doen spreken, al was het dit keer
niet door brand of hemelvuur. De Rhe-
nensche toren mag als een nationaal bezit wor
den beschouwd, meer dan de trots van Rhenen
alleen. De naam Cunera heeft van de eerste
eeuwen onzer jaartelling af vermaardheid ge
had. Getuige daarvan is de geschiedenis van
deze heilige, welke verhaald wordt in een heel
oud boekje en waardoor wij worden verplaatst
in heel ouden tijd. Het boekje is „Dat Deven
ende die Passie ende Verheffinghe vander
heyliger maget Sint? Kunera". In de Middel
eeuwen werd het veel en graag gelezen. De
heilige Cunera werd in het geheele toenmalige
bisdom Utrecht vereerd, dus zoo ongeveer in
heel het tegenwoordige Nederland. Zij bezat
groote populariteit, wat ook wel bevestigd wordt
door den nog bestaanden naam Kniertje, in
Friesland en Holland wel bekend, welke van
Kunera zou zijn afgeleid.
Cunera was geboortig uit Brittanje. Haar va
der, Aurelius, die als jonge man naar het H.
Land was getrokken om te wreken „dat bloet
ons Heren", werd daar gevangen genomen. De
dochter van den sultan bevrijdde hem echter
en ging met hem naar zijn vaderland, waar zij,
na gedoopt te zijn, met hem huwde. Toen de
jonge hertog op een goeden dag door zijn
vaderstad reed, zeide een Jood, die in de sterren
lezen kon, tot zijn vrouw: „Ziet gij dezen jon
geling, die daar henen rijdt? Hem zal een doch
ter worden geboren, die vele menschen zalig
heid zal brengen en in de Christelijke kerk
groote wonderen zal verrichten." Nog geen jaar
later werden de hertog en zijn gemalin verblijd
door de geboorte van een dochter, die zij Cu
nera noemden. Het kind groeide op „in allen
deuchdelicken wercken". Zij was zeer schoon
en gezien bij God en bij de menschen.
In het jaar onzes Heeren 337 zond de heilige
jonkvrouw Ursula, die van plan was om met
hare genooten de heiligdommen van St. Petrus
en St. Paulus te bezoeken, boden naar haar
nicht Cunera en vroeg haar om haar naar
Rome te vergezellen. Zij gaf gehoor aan het
verzoek, hoewel ook haar ouders zeer bedroefd
waren over het vertrek van hun eenigst kind.
Toen de schare der heilige maagden haar bede
vaart hadden volbracht, werden zij op haar
terugreis nabij Keulen overvallen door heidenen
en wreedaardig omgebracht, gelijk in de ge
schiedenis der elf duizend maagden wordt ver
haald. In de kerk van Sinte Ursula te Keulen
wordt het gebeente dezer heilige maagden nog
als kostbare relieken bewaard.
Slechts een enkele ontkwam aan de alge
meens slachting: Sinte Cunera. Het verhaal
vertelt: terzelfder tijd, dat de heilige maagden
ten doode werden geleid, was daar aanwezig de
koning van.den Rijn, Radbodus. Toen hij Cu
nera uit net schip zag gaan, verlangend om
eveneens het doopsel des bloeds te ontvangen,
werd hij van ontferming bewogen om hare
schoonheid Hij nam haar onder zijn arm en
voerde haar naar Rhenen, waar hij woonde.
Door haar vele goede werken won zij het hart
van den koning, die haar het bestier en de
sleutelen van zijn hof toevertrouwde. Maar
daardoor wekte hij de ijverzucht op van de ko
ningin. Tevergeefs zocht deze Cunera bij haren
beschermer verdacht te maken. Op een keer,
dat de koning na afloop van den maaltijd nog
aan den disch zat, zag zijn gemalin, hoe Cu
nera brood en spijzen in haar voorschoot weg
bracht naar de armen voor de poort. Toornig
riep zij uit: „Zie, o heer, hoe onwijs uwe be-
De uuneraKerK van Knenen neeit weer van minde Cunera ons goed verspilt.De koning
zich doen spreken, al was het dit keer «et Cunera roepen. In haar angst bad zij Gode,
rinr.r Krgnrf nf hpmnivi„,r nP R.he- dat zij toch niet beschaamd mocht worden.
Terstond daarop werd het brood in spaanders
veranderd. Toen de koning de spaanders in
Cunera's schoot zag, bestrafte hij de koningin
met harde woorden. Deze zon op wraak en
overlegde met een harer kamerjonkvrouwen
om Cunera heimelijk te dooden. Zoo geviel het
op een tijd, dat de koning met zijn gevolg uit
reed om te jagen. Terstond grepen zij Cunera,
wierpen ze onder den voet en worgden ze met
een doek van wonderlijk maaksel, „welcke
dweele noch is in die kercke van Renen". Zij
begroeven haar in een paardenstal. Toen de
koning van de jacht terugkeerde, ging de ko
ningin hem tegemoet met blij gelaat. Op zijn
vraag, waar Cunera was, antwoordde zij:: „O,
heer koning, terwijl gij uit jagen waart, kwa
men hare ouders hier en voerden haar haaste-
Hjk met zich."
Intusschen werden de paarden van den ko
ning naar den stal geleid, waar Cunera be
graven lag. Maar hoe men ze ook sloeg, zij
weigerden er in te gaan. Eindelijk werden zij
naar een anderen stal gebracht, waar zij ge
willig en gedwee binnen gingen, 's Avonds, toen
de koning aan tafel zat, zag de stalknecht bo
ven de plek van Cunera's graf twee brandende
kaarsen kruisgewijs staande. Haastelijk kwam
hij tot den koning geloopen en boodschapte
wat hij gezien had. Deze zond andere knechten.
Van verre zagen ook zij de brandende kaarsen,
maar naderbij gekomen verloren zij ze uit het
oog. Eindelijk begaf de koning zich zelf naar
den stal, en zag daar de versch omwoelde aar
de, die hij liet opgraven. Zoo vond hij Cunera,
geworgd als zij was. De koning ontstak in he
vige woede. Hij liet de koningin pijnigen, tot
zij krankzinnig werd. Drie dagen lang liep zij
als een razende door het land, zich de haren
uittrekkende en de kleederen stuk scheurende.
Ten slotte stortte zij zich van de hoogte des
bergs, „die bi der stadt van Rienen leyt". De
kamenier werd in een groot vuur verbrand.
Ruim 360 jaren later, toen St. Willebrovd de
eerste bisschop van Utrecht, op zijn doorreis
naar Keulen Rhenen aandeed, baden hem de
eerbaarsten en wijsten der stad eendrachtelijk,
dat hij de heilige maagd „verheffen" wilde.
Daar hij wegens dringende zaken niet toeven
kon, beloofde hij het, als hij wederkwam. Bij
zijn terugkeer den Rijn afzakkende, vergat hij
echter zijn belofte. Maar „doe hi bi Haymons
berghe quam" (de tegenwoordige Heymen-
berg), stak er zulk een storm op, dat het schip
bijna omsloeg. Eerst op Willebrordus' gebed
legde zich de wind. Toen werd hij indachtig zijn
belofte. Met groote plechtigheid liet hij het
gebeente der heilige opgraven en in de kerk
te Rhenen bijzetten. De hoogtijden, die men
van haar vieren zoude, stelde hij vast en gaf
een aflaat van veertig dagen voor allen, die
Sinte Cunera met offerande kwamen bezoeken.
Aldus wordt verhaald in het volksboekje van
omstreeks 1515, waarvan thans nog maar één
exemplaar over is, in de Koninklijke Biblio
theek te 's Gravenhage. De tekst is versierd inet
aardige houtsneden. Martinus NijlVff bracht
een facsimile van dit zVdzame
boekje in den handel. He! boek
je verhaalt van vele wonderen
Zeer talrijk zijn „die teekenen-
de mirakelen, die God almach-
tich ghedaen heeft door die
heilighe maghet ende martela-
resse Sinte Kunera". Er wordt
melding gemaakt niet alleen var;
wonderen uit de naaste om
geving van Rhenen, maar ook
uit Utrecht, Amsterdam, Zierik-
zee, Gorcum, ja zelfs uit Keulen.
Onder de reliquieën der heilige
nam de doek, waarmede zij was
geworgd, een voorname plaats
in. In het verhaal der „verhef
fing" wordt vermeld, dat hij ge
heel gaaf en ongerept bij het ge
beente werd gevonden. Vooral
lijders aan oog- en keelziekten
vonden door de aanraking van
den worgdoek genezing. Eens
dat de bekende Eleonora, doch
ter van koning Eduard II van
Engeland en gemalin van her
tog Reinoud II van Gelre, te
Rhenen vertoefde, vroeg zij, als
aan Sinte Kunera in den bloede
verwant, eenige draden van den
doek ten geschenke. De raad
der stad durfde niet weigeren.
Maar toen de hertogin buiten de
stad was gekomen, bleven de
paarden stil staan en wilden
niet verder gaan, wat men ook
beproefde. Begrijpende dat dit
het werk was der heilige Kunera,
bracht zij de draden terug, met
groote geschenken. Weinig
bekend zal zijn, dat deze doek
nu nog bewaard wordt in de
pastorie der Oud-Katholieken te
Utrecht, in den Mariahoek. Een
ander merkwaardig stuk is een
aflaatbrief van 13 October 1475,
Middagjapon van bedrukte kunstzijden crêpe de chine, ^«^e^nen, te hetTü
gegarneerd met grooten strik en strookjes aan de halve taar van sinte Cunera op haar
mouwen vierdagen bezoeken. Het stuk
werd aangekocht door den Utrechtschen archi
varis Mr. S. Muller Fz. en wel in Engeland uit
de bibliotheek van Sir Thomas Philipps. Het
bevindt zich thans met negen van de oor
spronkelijke achttien zegels in het Utrecht-
sche rijksarchief.
Met den bouw van den Rhenenscben toren,
die het stadsbeeld en den verren omtrek be-
heerscht, werd begonnen op 11 Mei 1492. Op
28 Mei 1531 was de bouw voltooid. De bouw
werd begonnen hoofdzakelijk met middelen van
de Cunera-vereering afkomstig.
Toen eens in het begin van cte veertiende
eeuw het hout zoo hoog in prijs was, dat
brouwers en smeden hun bestaan daar
door ernstig bedreigd zagen, besloten die te
Londen een proef te nemen met steenkool.
Maar daar was Londen opeens in last! Zij,
die niet met de brouwers en de smeden in de
zelfde wijken woonden, dienden een verzoek
schrift bij den koning in, waarin om een wet
verzocht werd tegen het gebruik van steenkool.
Daar de nieuwe brandstof in prijs ver beneden
dien van hout bleef en ook in verwarmend ver
mogen hout overtrof, valt het licht te begrijpen,
dat de verbruikers van steenkolen zich niet aan
de protesten stoorden. Hetgeen voor de toen
malige regeering aanleiding was, met ernst op
te treden tegen zoodanig „misbruik"! Er werd
een wet aangenomen, waarbij een ieder met
dedoodstraf werd bedreigd, die in Londen
steenkool durfde branden. Naar verluidt, heeft
minstens een persoon die vermetelheid met het
hoofd moeten betalen.
Vooraan in de rijen der tegenstanders ston
den de dames, die meenden, dat hun teint
onder eten walm der nieuwe brandstof lijden
zou. En klaarblijkelijk was men toen reeds op
de hoogte van boycotten, althans: uitnoodigin-
gen in huizen, waar van de nieuwe brandstof
gebruik werd gemaakt, sloegen zij consequent
af en zij raakten geen spijzen aan ,die aan de
„vervloekte" brandstof haar gaarheid dankten!
Of men toen reeds voorzag, welk een lijden
den Londenaars later door dien rook te wach
ten stond?
et meerdat zijn de begin
woorden van veel reclamezinnen voor
voedingsmiddelen. Vaak zal dat „meer
eten" wel in 't belang van den producent, maar
minder in dat van den verbruiker zijn. Voor
zuivelproducten geldt deze redeneering echter
niet.
Zuivelproducten zijn eiwithoudende voedings
middelen, en deze zijn voor de voeding van een
mensch onmisbaar. Over 't geheel zijn deze
voedingsmiddelen (de dierlijke) hoog in prijs,
zuivelproducten behooren tot de goedkoopste.
Kaas bijvoorbeeld wordt door andere eiwit
rijke levensmiddelen wat voedingswaarde be
treft, niet geëvenaard. Daarbij is kaas een sma
kelijk product, dat niet gauw gaat vervelen.
Eet daarom kaas niet alleen op 't brood, maar
ook in, den warmen maaltijd.
B.v. Macaroni met kaas en tomaten.
Het recept is voor 4 personen6 ons macaroni,
plm. lVa L. water, 3 ons vette kaas, y2 ons bo
ter, 1 K.G. tomaten, wat zout.
Breng het water met het zout aan den kook.
Voeg de in stukjes gesneden macaroni toe, die
geheel onder moeten staan, en laat ze, in on
geveer y uur, zachtjes gaar en bijna droog ko
ken. Vermeng de macaroni met de boter en de
geraspte kaas.
Snijd de gewasschen tomaten in schijfjes en
bak deze in de koekepan met wat boter, gedu
rende enkele minuten.
Dien beide gerechten afzonderlijk in dekscha
len op-
Of: Doe de, met boter en geraspte kaas ver
mengde macaroni laag om laag met schijfjes
tomaat in een vuurvasten schotel. Zorg, dat de
bovenste laag uit macaroni bestaat. Bestrooi
deze met een beetje paneermeel, leg er enkele
klontjes boter op en zet den schotel ongeveer
10 min. in een warmen oven.
Moet dit kaasgerecht als voorgerecht gegeten
worden, dan kan men met de helft van de op
gegeven hoeveelheden volstaan.
Er zijn onnoemelijk veel dingen, die we
beter kunnen nalaten. Zoo hebben we er
gewoonlijk niets aan, als weonom
wonden hardop verkondigen wat we denken.
Vriendelijkheid en beleefdheid dwingen ons her
haaldelijk tot het bekende leugentje-om-best-
wil.
Evenmin brengt het ons eenig voordeel wan
neer we met een grootsch gebaar alle lasten
van anderen op onze schouders laden tot ein
delijk onze behulpzaamheid als iets vanzelf
sprekends wordt aanvaard en allen onmiddel
lijk tot hulpelooze, onzelfstandige stumperds
worden in onze nabijheid.
Ook is het niet aan te bevelen uren om te
loopen, ten einde een dubbeltje voor de tram
te sparen, want schoenzolen zijn duur.
Voorts hebben wij er gewoonlijk niets aan,
wanneer we onze meest geliefde bezittingen uit-
leenen aan vrienfcen en kennissen, die het lee-
nen als een sport beoefenen. Een beleefde, doch
ferme weigering doet hier wonderen.
Evenmin hebben wij er iets aan, als we met
rijke vrienden willen meedoen ten koste van
rust, gemak en allerlei andere opofferingen
Cf als wij een hoognoodige vacantie schrappen
omdat wij van het hiervoor benoodigde geld
geen afstand willen doen.
Het is onverstandig omeen bezoek aan
den tandarts uit te stellen uit verkeerd toege
paste zuinigheidom met de handen in den
schoot te zitten en anderen te benijdenom
der echtgenoot onheusch te bejegenen en de
kinderen om iedere kleinigheid af te snau
wenom op één dag te willen doen, wat
minstens drie dagen eischt, enom zoo'n
voorbeeldelooze moeder te zijn dat er geen
oogenblikje overblijft voor eigen ontspanning
of voor het spelen met de kinderen, en ten
slotteom aan iedereen te vertellen hoeveel
gij voor iets betaald hebt: was het zeer veel,
dan zal men u blufferig vinden, en was het
zeer weinig, dan kunt gij dat beter voor u zelf
houden!
De tijd voor het kampeeren is weer aange
broken; fiets- en wandeltochten voor
vacantiedagen of voor een week-end! op
touw gezet komen weer aan de orde van
den dag.
En de leuze daarbij is: hoe eenvoudiger hoe
beter; geen luxe, geen overbodige ballast, voor
al geen onnoodige uitgaven, want hoe zuiniger
we te werk gaan, des te meer keeren kunnen we
in dit seizoen van het buitenleven genieten.
Toch moeten we er allerminst aan denken,
om op het voedsel te bekrimpen. Waar er voor
lichaamsbeweging in de frissche lucht heel wat
energie vereischt wordt, daar kan het wel niet
anders of er moet op tijd gedacht worden aan
voedsel, dat die energie vernieuwt. Welk voed
sel dat zijn zal, is een punt van belang en het
is zeker de moeite waard, dat we die vraag
eens wat nader samen bekijken.
De rugzak is tot op zekere hoogte geduldig,
maar waar er toch altijd allerlei onontbeerlijke
dingen een plaats in moeten hebben, daar zullen
we er goed aan doen geen overbodig voedsel mee
te nemen. Brood b.v. kunnen we overal ge
makkelijk op onzen tocht koopen: daarvan ne
men we dus niet méér, dan voor een bepaal
den maaltijd noodig is wat het voordeel
meebrengt, dat we het dan ook altijd versch
kunnen hebben.
Boter daarentegen kunnen we in een van
van de gemakkelijke lichte aluminiumdoosjes
best voor een paar dagen tegelijk meenemen,
vooral als de warmte niet al te fel is.
Iets om de boterham te beleggen?
Ik zou zeggen, er is op dat gebied niets beters
dan een flink stuk kaas: het laat zich gemak
kelijk inpakken, het ondergaat gedurende den
tocht geen minder gewenschte veranderingen,
het laat zich gemakkelijk enkel met behulp
van een mes verdéelen. Bovendien zijn er
weinig voedingsmiddelen, die ons in een klein
volume zóóveel stoffen aanbrengen, die het li
chaam noodig heeft, terwijl ik er als slot nog de
verzekering aan wil toevoegen, dat het moeilijk
zal zijn om voor den lagen prijs van kaas an
dere levensmiddelen in te slaan, die een gelijke
waarde hebben.
Trouwens, waarom zouden we bij dit punt
eigenlijk langer stilstaan? Kaas behoort nu
eenmaal tot onze meest gewaardeerde Holland-
sche broodbelegsels en het is een gelukkige
samenloop van omstandigheden, die het ons
mogelijk maakt er ook buitenshuis op onze ver
schillende tochten naar hartelust van gebruik
te maken.
Brood, boter, kaas.zoo zijn we al een
heel eind op streek! Maar wandelen, fietsen,
lichaamsbeweging in 't algemeen (vooral in de
warmte!) maakt ook dorstig. Hebben we in
verband hiermede misschien voorzorgen ge
nomen?
't Is zeker aan te raden, dat dé veldflesch
wordt omgehangen: lang niet overal zal op den
tocht betrouwbaar drinkwater te verwachten
zijn. En eischt de tocht véél van onze lichaams
kracht, dan zal een flesch melk in d'en rug
zak misschien nog beter het doe*. treffendaar
in vinden we dan niet alleen het middel om
den dorst te lesschten, maar tegelijkertijd de
mogelijkheid om de verloren krachten weer aan
te vullen.
Met een flink stuk kaas en liefst ook een
flesch melk in den rugzak zijn we op alle ge
vallen voorbereid: we kunnen er tegen!
In de vorige les werd den lezers een eind
spel ter oplossing voorgelegd. Hier volgt de
notatie van die opgaaf. Wit: koning e3,
raadsheer bl, paarden d8 en g6; pion h4;
zwart: koning f6, pionnen g7, h6 en h5.
Als zwart aan zet was, dan zou het spel re
mise zijn, omdat zwart geen zet kan doen,
zonder zich in schaak te begeven dat nooit
geoorloofd is. Zwart stond dus pat. Echter niet
zwart, doch wit is aan zet. Wit wint in
twee zetten: 1. Ke3—e4. Een interferentiezet.
De witte raadsheer wordt afgesloten van zijn
werking op de diagonaal (schuine lijn) blg6,
welke beweging interferentie wordt genoemd.
De zwarte koning kan nu een zet doen, zonder
zich in schaak te begeven. 1. Kf6xg6, waarop
wit 2. Ke4e5 mat laat volgen.
Voor de rol, die de koning in het besproken
eindspel vervult, had ook een pion op e3 kun
nen dienen. Het verloop was dan: 1. e3e4,
Kf8xg62. e4e5 mat. Die pion ontbrak nu.
Indien de witte koning nog op de 1-lijn stond,
dan had wit ook wel gewonnen, maar dan lag
de winst in het verschiet. Omdat de witte ko
ning jn het actief spel was gebracht, kon wit
snel winnen.
Wanneer moet de koning aan den strijd
actief gaan deelnemen? In den regel niet eer
der dan na afruil van het zware materiaal:
dame en torens, en nadat er een voldoende
opruiming onder het lichter materiaal gehou
den is. Anders is het te gevaarlijk den koning
uit zijn residentie te halen. Door oefening moet
men leeren, wanneer het juiste moment is
gekomen, om den koning in het actief spel
te brengen.
De koning is een zeer sterk stuk in het eind
spel, voor wiens veiligheid de speler natuurlijk
de grootste zorg moet dragen. De koning is
uitstekend geschikt om zwakke punten te be
schermen en tot het tegenhouden van opruk
kende pionnén van de tegenpartij. Bovendien
slaat de koning ongedekte vijandelijke stukken
op de acht omringende velden.
In vorige lessen is het en-passant slaan en
het promoveeren van pionnen begonnen. Hier
volgen nog eenige inlichtingen over het pion-
nenspel.
In het boven besproken eindspel staan op
de h-lijn twee zwarte pionnen. Twee pionnen
van dezelfde kleur op dezelfde rechte lijn
noemt men dubbelpionnen. Een dubbelpion is
uiteraard niet sterk, omdat zij elkander niet
dekken (verdedigen)De zwarte pion op h5
komt van f7 en kan alleen op h5 komen door
het slaan van een wit stuk op g6 en later op h5.
De pionnen g7 en h6 zijn verbonden pion
nen, omdat de een den ander dekt.
Voorts noemt men een pion, die niet door
een anderen pion gedekt is, noch gedekt kan
worden, 'een geïsoleerde pion.
Een pion, die niet door een pion van de
tegenpartij kan worden tegengehouden, wordt
vrijboer genoemd.
Men gewenne zich beurtelings met wit en
zwart te spelen. In den regel loot men wie
het eerst met wit speelt.
Speel het koninklijke spel op fijne manier.
Hinder uw tegenpartij niet door bijv. zijn stuk
ken aan te raken of tijdens 't spel opmerkin
gen over zijn spel te maken. Draag verlies en
winst met bescheidenheid. Erken bij verlies dat
uw tegenpartij beter heeft gespeeld.
Een uitstekende oefening om goed te leeren
schaken, is iedere partij te noteeren, door de
eigen zetten en die der tegenpartij op te schrij
ven. Men kan dan later het gespeelde na
spelen en nagaan welke zwakke zetten of fou
ten er gemaakt zijn. Is men aan zet, dan rus
tig den besten zet zoeken. Meent men dien te
hebben gevonden, dan noteert men dien zet
en gaat opnieuw speuren of er wellicht geen
betere zet te doen is. Als er geen stuk is aan
geraakt, mag de notatie veranderd worden,
maai- een aangeraakt stuk moet gespeeld woe
den. Trek nooit terug als een stuk is aan
geraakt, maar speel het onmiddellijk.
Het naspelen en bestudeeren van meester-
partijen moet een goeden invloed op de speel-
kwaliteiten hebben. Profiteer dus van het werk
der schaakmeesters en baanbrekers. Kennis
komt niemand aanwaaien. Dr. Euwe heeft zijn
succes niet alleen aan zijn genialen aanleg,
maar ook aan zijn studie te danken.
Val in den regel niet te spoedig aan, maar
ontwikkel eerst uw spel. Ontwikkelen is zijn
stukken op de goede plaats brengen. Dat zullen
wij trachten duidelijk te maken in de theorie
over de openingen.
Aan de jongelui, die in hun studietijd zijn,
geven wij den raad te bedenken dat het schaak
spel het schoonste spel is, waarvan de kennis
een waardevol geestelijk bezit kan zijn, maar
het moet toch spel blijven. Beoefen 't schaak-
Jeugdig pakje bestaande uit beige met
rood bedrukte linnen japon met bijbe-
hoorend ongevoerd kort jasje van rood
met beige bedrukt
spel matig; wetenschappelijke en andere stu
dies gaan voor.
Opening van het spel is een serie zetten, die
ten doel heeft onder de hoede van voorzichtig
heid en waakzaamheid, de stukken zoo goed
mogelijk in het spel te brengen, om de vijan
delijke stelling afbreuk te doen met als eind
doel den koning van de tegenpartij schaakmat
te zetten. En tevens de veiligheid van eigen
stelling en vooral van eigen koning zoo goed
mogelijk te verzekeren.
Door de bijna onbegrensde mogelijkheden in
de opening is de theorie over de openingen
zeer uitgebreid. Daartegenover staat het feit,
dat in iederen tijd een begrensd aantal in trek
zijn. De schaakspeler dient evenwel minstens
elementaire begrippen niet alleen der in trek
zijnde openingen, maar ook van de oude klas
sieke openingen te hebben. Nog een raad:
speel niet slaafs volgens de theorie. Durf ook
eens eigen inzichten tot uiting te brengen.
Met de volgende tien zetten werd de der
tiende partij uit de match om het wereldkam
pioenschap AljechinEuwe geopend.
Wit: Dr. Aljechin
Zwart: Dr. Euwe
1. e2e4 e7e5
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Rflb5. Door dezen zet is het een Spaan
sche partij geworden.
3a7—a6. De
meest gebruikelijke zet. Ook wordt hier Fg8f6
gespeeld.
4. Rb5a4 Pg8f6
5. 0—0 Pf6xe4
6. d2d4 b7b5
7. Ra4b3 d7—d5
8. d4xe5 Rc8e6
9. c2c3 Rf8e7
10. a2a4 b5—b4
Stand na den loden zet van zwart
abcde fgh
Menier,
Lijk champagne zoo
mousseert deuzen am-
beren dag deur oew
zielement. Want koel
als 'nen kelderzucht stroomt 't windeke deur de
Julizon, die de weareld verglaast in 'nen barn-
steenen gloei. 'Nen hagel van veugelengesjilp
ruischt uit 't geboomt over de bloeiende eerde.
'Nen dag om stillekes en gedachtenloos tever-
droomen, lijk die gebogen wilgen doen, daar
over den groenen en uitbloeienden sloot, achter
langs mijnen erf.
Stillekens droomen, wegdrijvend in 'nen gou
wen zonneschottel, op 't golvende windeke deur
d' amber' onendigheid.
Lochtekens wegzwevend als 't pluimke van
-n uitgebloeide peerdenblom, kaatsend op de
handen van 't spulsche Zuidoosterke.
Of wegzinkend in den gouwen dons van
zonnepoeier, die daar nevelt veur oew half-toeë
oogen.
Ja zoo 'nen dag is 't. Eenen van ijl ge
peins; van pluimlocht gedroom; van blomme-
gewieg. Zoo 'nen dag om Godsganschelijk te
verluieren aan den waterkant, mee 'n zuring-
sprietje in oewen malenden mond.
Zoo'nen dag, dat ge geen verschil kent in
minuten en uren, lijk dat ook zijn zal veur de
blommen, die daar zoo maar stillekens tus-
schen 't gras staan, mee de voetekens in 't
zonnewater van de Mark, die daar traag weg
vloeit, blinkend als dikken olie.
't Is 'nen dag, rijp van zomer. Vol van deugd,
als 'nen trossel druiven is van wijn.
'tls 'nen Julidag, met aan den blaauw-zul-
veren hemel 'n enkel blank wolkske, dat de
witte hitte van de zomerzon gezeefd op eerde
laat
En als ge dan uren zoo stillekens gelegen
hebt, dat oewen afdruk geplet staat in 't mal-
sche gras; als ge weer klimt op den kant van
't bewuste leven, den dag hardblaauw in oew
verraste oogen valt, de kerkeklok dan 'n uur
slaat, later dan ge docht, dan dan zijt ge
met éénen pas gestapt uit 'nen goud-amberen
hemel, in de nuchtere weareld.
Ge zijt weer 't blommepluiske, dat zweefde,
zweefde; kaatste, kaatste; flierde, flierde door
den zonnewemel om dan te smakken op den
keiweg, vasthakend aan'nen „hoop" van
't peerd, waarvan 't pluimke z'n eigen trekt,
trekt, nutteloos trekt.
Oewen kop gaat weer langzaamaan werken.
Zwaar vallen de plichten en de zaken weer
op oewen nek, ge staat nog efkens onwennig
op de weareld, want ge waart dat uurke daar
ieverans in dieën hemel al zoo lekker gewend!
jaha wakker-worden valt nooit mee!
Zelfs nie midden op den dag, mee oewen kop
in 't koren en oew beenenaan den waterkant.
Maar dan heb ik m'nen kop beklatst mee 'n
paar dressen koel Markwater en toen achter
om 't korenveld gegaan, naar den eerpelakker,
om nieuwe patatjes en groentes uit te doen
veur den groentenwagel van morgen.
Daar was geen volk meer in 't land. Schuins
viel de rosse avondzon over de velden.
En als ik daar weer zat, op m'n knieën in
den zachten akker, die 'k mee m'n handen
veurzichtig openlee en ik klaauwde in den
laauwen geurigen grond naar de naakt-propers
eerpelvrucht, dan heb ik daar stillekens Onzen-
lievenheer gedankt, zoomaar zonder woorden,
zoomaar mee 'n bietje lach, veur die gouwe
droomuren daar aan den waterkant, veur m n
schoone patatjes, veur deuzen heelen schoo-
nen dag en 'k was weer veul content da 'k
mee m'n handen in dieën lekkeren grond kost
graven naar 't loon van veul zwaren arbeid.
Den gouwen hemel kost me veurloopig weer
gestolen worden! Wat zo'n klats koel nat al
nie doen kan, ee?
Schuiner streek de zon over 't akkergewas.
Rosser kleurde ze m'n armen, waaraan den
vetten eerde koekte, die er telkens weer mee
piakskes afklonterde.
Glimmerde m'n schup als 'n plaat rood
koper op den zwarten eerde.
En als ik twee zakskes had vol gerooid, 'n
zakske groote en 'n zakske kleintjes, dan schof
felde-n-ik de zwarte gaten dicht en ging ver
derop nog wat boontjes plukken, slaai uitdoen
en peekens trekken. Toen ik daarmee gereed
was, begost den dag toch zoetekens aan weg te
kruipen achter 'n violetten tule, die ragfijn
van den hemel viel, in dichte sluiers.
Nog zeefde koperen gloei van d'avondzon
deur 't peerse weefsel; droop gouwen passe
ment van 't boom- en struikeloover, maar
toch: den avond daauwde al. En blank hing
de maan aan den top van "nen spar van 't
zwarte bosch.
Vezelde den komenden nacht al deur de
stilte op de verlaten velden. Klepperde-n-ie
deur den poppelier daar bij 't bruggewegelke
over de Mark.
Toen ben 'k nog efkens gaan zitten op den
burrie van m'nen kruiwagel, want m'n pijpke
was verstopt. En dat moest 'ns prontjes en sje-
cuur worden deurgestoken en schoongemaakt
mee 'nen spriet. En als ik daarmee doende
was, dan viel den avondtule altij in dichter
plooien. Begost 'nen zuiveren glans te beven
over den daauw op de velden. Kloeg diep ge
loei van de runders op, uit den zuiveren deem
ster, die dichter, melkwit op 't lest, kroelde
over d'eerde. En als ik m'n pijp aanstak, die lek
ker locht weer trok, dan glimmerden flets al
sterren aan 't egale hemelduister en galmden
tien slagen uit 't kerketorentje als luie rim
pels over de vlakke stilte, die op eerde lag.
Kil trok dan daauw over m'n vel. 'Nen ge-
bluschten gloei van den dag stond in peerl-
moeren glanzing boven de torenpiekskes van
de verre stad.
Hier en daar rafelde 'n electriek lichtje 'n
gat in den avond. En rapper viel den duister
nou. Hij dwerrelde als assie veur m'n purende
oogen. Hij dwerrelde, hij wemelde dichter en
dichter, hij begost te wegen op m'n ziele
ment. Geen windeke roosch meer deur't loover.
Geen koei was te hooren meer. Alleen 't ge
ritsel van 'n waterratje, dat 'n zilveren veer
trok deur de maanbeschenen Mark, alleen dat
zijig geritsel als van 'nen vrouwenrok, dat was
alle leven in deuze dichte stilte, waar 'k me
bekans aan stootte telkens. Zwaar baste m'n
kruiwagelwiel over 't brugske. Hol klonk 't op
den hoogen bocht boven 't donkere water,
't Was of 't manelicht in 't water begost te
glimlachen, om die groote -menschenstem van
zoo'n klein wieleke. Want de gele manesliert.
in de Mark wierd efkens breejer.
Ik verlangde naar m'n huiske, naar aan
spraak, naar Trui. 'k Was veul uren wegge
weest. In 'nen gouwen'hemel en op 'n zwarte
eerde.... en dat gaat zoo maar nie in twee
uurkens!
'k Had gevaren op 'nen gouwen schottel
deur puur azuur, 'k Had geflierd als 'n vruch-
tepluiske deur 'n onendige ruimte van gouwen
amber, 'k Had den dag zien gaan, den avond,
den nacht zien komen, 'k Had 'n paar uren
gewroet mee m'n handen in den warmen eer
de. 'k Had twee mud eerpel op den wagen en
zakken groentes. Ja, 'k was lang alleenig
geweest en 'k snakte naar Trui heur stem.
Want na veule uren zweven, allez, dan wilt
ge weer wel 'ns vasten grond onder de klom
pen en dien kreeg ik hier, in den duister nie
te pakken!
Zelfs mee geenen kruiwagel, die zwaar douwt
deur den muilen grond.
Op den steenweg ging 't al beter.
M'n kruiwageltje dokkerde, leutig over de
keien. De lanteerntjes prutsten gele gaten
deur den donker. Daór stond m'n huiske.
Trui stond op den weg.
„Of ge nooit komt!"
„Ja, 'k ben aan den laten kant, Truike."
„Hebt ge staan praten, soms?"
„Neeë, toch nie."
Waarop Trui:
En ik m'n kruiwageltje ging stallen.
Als ik terugkwam: „dan zou 'k haast mot
ten gaan denken, dat g' in slaap gevallen
bent?"
„Geraaien, Toeteloeris!"
„Moei, Dré?"
„Lui, denk ik."
„Zijde nooit gewiest," zee Trui: ,,'n Kpm-
meke koffie, of eh vischt g'oew kruikske
uit den put?"
„Neeë, 'nen bak koffie geren."
Ja, lijk champagne heeft deuzen dag door
m'n 'zielement gebruist!
'k Heb 'm opgeslurpt, deuzen dag van Hooi
maand tot den lesten druppel toe. 'k Heb den
kelkrand teugen m'n veurhoofd voelen plek
ken en 'k was efkens beduusd toen den bokaal
leeg wasmaar als ik ten enden Trui heu-
ren straffen koffie proefde, dan
Afijn, ge weet 't al!
'k Was blij weer op eerde te stappen op m'n
zware blokken, deur deuzen van God geschon
ken dag! Hij smaakt naar meer en 'k bid, dat
Onzenlievenheer zijnen boer nie vergeet.
Enwanneer ik nou en dan zoo 's ef
kens op 'nen gouwen schottel varend deur 'n
kier in den hemel mag kijken, da 'k dan lang
nog m'n patatjes zetten mag en rooien veur
m'n klantjes in de stad! Maardan naast
Trui natuurlijk! Anders da's nog veul meer
privé!
Amico, veul groeten van m'nen Toeteloeris
en als altij, geen haarke minder van oewen
tA.V.
DRÉ.