HIT 1EVEN VAN SINTE CUNERA mmt 'Nen dag om te verluieren De eerste steen kolen Zuivel in den rugzak WIJ LEEREN SCHAKEN Talrijke mirakelen op haar voorspraak geschied Macaroni met kaas en tomaten „E Overpeinzingen van een huismoeder Oplossing a ZONDAG 12 JULI 1936 Gebruikers met de doodstraf bedreigd Dingen, die we moeten nalaten Door Martine Wittop Koning De koning in het eindspel Pionnen Raadgevingen Opening en ontwikkeling van het spel Spaansche partij mMi mm iöB ■mm ÉJf BRABANTSCHE BRIEVEN Eenen van ijl gepeins e Cimerakerk van Rhenen heeft weer van zich doen spreken, al was het dit keer niet door brand of hemelvuur. De Rhe- nensche toren mag als een nationaal bezit wor den beschouwd, meer dan de trots van Rhenen alleen. De naam Cunera heeft van de eerste eeuwen onzer jaartelling af vermaardheid ge had. Getuige daarvan is de geschiedenis van deze heilige, welke verhaald wordt in een heel oud boekje en waardoor wij worden verplaatst in heel ouden tijd. Het boekje is „Dat Deven ende die Passie ende Verheffinghe vander heyliger maget Sint? Kunera". In de Middel eeuwen werd het veel en graag gelezen. De heilige Cunera werd in het geheele toenmalige bisdom Utrecht vereerd, dus zoo ongeveer in heel het tegenwoordige Nederland. Zij bezat groote populariteit, wat ook wel bevestigd wordt door den nog bestaanden naam Kniertje, in Friesland en Holland wel bekend, welke van Kunera zou zijn afgeleid. Cunera was geboortig uit Brittanje. Haar va der, Aurelius, die als jonge man naar het H. Land was getrokken om te wreken „dat bloet ons Heren", werd daar gevangen genomen. De dochter van den sultan bevrijdde hem echter en ging met hem naar zijn vaderland, waar zij, na gedoopt te zijn, met hem huwde. Toen de jonge hertog op een goeden dag door zijn vaderstad reed, zeide een Jood, die in de sterren lezen kon, tot zijn vrouw: „Ziet gij dezen jon geling, die daar henen rijdt? Hem zal een doch ter worden geboren, die vele menschen zalig heid zal brengen en in de Christelijke kerk groote wonderen zal verrichten." Nog geen jaar later werden de hertog en zijn gemalin verblijd door de geboorte van een dochter, die zij Cu nera noemden. Het kind groeide op „in allen deuchdelicken wercken". Zij was zeer schoon en gezien bij God en bij de menschen. In het jaar onzes Heeren 337 zond de heilige jonkvrouw Ursula, die van plan was om met hare genooten de heiligdommen van St. Petrus en St. Paulus te bezoeken, boden naar haar nicht Cunera en vroeg haar om haar naar Rome te vergezellen. Zij gaf gehoor aan het verzoek, hoewel ook haar ouders zeer bedroefd waren over het vertrek van hun eenigst kind. Toen de schare der heilige maagden haar bede vaart hadden volbracht, werden zij op haar terugreis nabij Keulen overvallen door heidenen en wreedaardig omgebracht, gelijk in de ge schiedenis der elf duizend maagden wordt ver haald. In de kerk van Sinte Ursula te Keulen wordt het gebeente dezer heilige maagden nog als kostbare relieken bewaard. Slechts een enkele ontkwam aan de alge meens slachting: Sinte Cunera. Het verhaal vertelt: terzelfder tijd, dat de heilige maagden ten doode werden geleid, was daar aanwezig de koning van.den Rijn, Radbodus. Toen hij Cu nera uit net schip zag gaan, verlangend om eveneens het doopsel des bloeds te ontvangen, werd hij van ontferming bewogen om hare schoonheid Hij nam haar onder zijn arm en voerde haar naar Rhenen, waar hij woonde. Door haar vele goede werken won zij het hart van den koning, die haar het bestier en de sleutelen van zijn hof toevertrouwde. Maar daardoor wekte hij de ijverzucht op van de ko ningin. Tevergeefs zocht deze Cunera bij haren beschermer verdacht te maken. Op een keer, dat de koning na afloop van den maaltijd nog aan den disch zat, zag zijn gemalin, hoe Cu nera brood en spijzen in haar voorschoot weg bracht naar de armen voor de poort. Toornig riep zij uit: „Zie, o heer, hoe onwijs uwe be- De uuneraKerK van Knenen neeit weer van minde Cunera ons goed verspilt.De koning zich doen spreken, al was het dit keer «et Cunera roepen. In haar angst bad zij Gode, rinr.r Krgnrf nf hpmnivi„,r nP R.he- dat zij toch niet beschaamd mocht worden. Terstond daarop werd het brood in spaanders veranderd. Toen de koning de spaanders in Cunera's schoot zag, bestrafte hij de koningin met harde woorden. Deze zon op wraak en overlegde met een harer kamerjonkvrouwen om Cunera heimelijk te dooden. Zoo geviel het op een tijd, dat de koning met zijn gevolg uit reed om te jagen. Terstond grepen zij Cunera, wierpen ze onder den voet en worgden ze met een doek van wonderlijk maaksel, „welcke dweele noch is in die kercke van Renen". Zij begroeven haar in een paardenstal. Toen de koning van de jacht terugkeerde, ging de ko ningin hem tegemoet met blij gelaat. Op zijn vraag, waar Cunera was, antwoordde zij:: „O, heer koning, terwijl gij uit jagen waart, kwa men hare ouders hier en voerden haar haaste- Hjk met zich." Intusschen werden de paarden van den ko ning naar den stal geleid, waar Cunera be graven lag. Maar hoe men ze ook sloeg, zij weigerden er in te gaan. Eindelijk werden zij naar een anderen stal gebracht, waar zij ge willig en gedwee binnen gingen, 's Avonds, toen de koning aan tafel zat, zag de stalknecht bo ven de plek van Cunera's graf twee brandende kaarsen kruisgewijs staande. Haastelijk kwam hij tot den koning geloopen en boodschapte wat hij gezien had. Deze zond andere knechten. Van verre zagen ook zij de brandende kaarsen, maar naderbij gekomen verloren zij ze uit het oog. Eindelijk begaf de koning zich zelf naar den stal, en zag daar de versch omwoelde aar de, die hij liet opgraven. Zoo vond hij Cunera, geworgd als zij was. De koning ontstak in he vige woede. Hij liet de koningin pijnigen, tot zij krankzinnig werd. Drie dagen lang liep zij als een razende door het land, zich de haren uittrekkende en de kleederen stuk scheurende. Ten slotte stortte zij zich van de hoogte des bergs, „die bi der stadt van Rienen leyt". De kamenier werd in een groot vuur verbrand. Ruim 360 jaren later, toen St. Willebrovd de eerste bisschop van Utrecht, op zijn doorreis naar Keulen Rhenen aandeed, baden hem de eerbaarsten en wijsten der stad eendrachtelijk, dat hij de heilige maagd „verheffen" wilde. Daar hij wegens dringende zaken niet toeven kon, beloofde hij het, als hij wederkwam. Bij zijn terugkeer den Rijn afzakkende, vergat hij echter zijn belofte. Maar „doe hi bi Haymons berghe quam" (de tegenwoordige Heymen- berg), stak er zulk een storm op, dat het schip bijna omsloeg. Eerst op Willebrordus' gebed legde zich de wind. Toen werd hij indachtig zijn belofte. Met groote plechtigheid liet hij het gebeente der heilige opgraven en in de kerk te Rhenen bijzetten. De hoogtijden, die men van haar vieren zoude, stelde hij vast en gaf een aflaat van veertig dagen voor allen, die Sinte Cunera met offerande kwamen bezoeken. Aldus wordt verhaald in het volksboekje van omstreeks 1515, waarvan thans nog maar één exemplaar over is, in de Koninklijke Biblio theek te 's Gravenhage. De tekst is versierd inet aardige houtsneden. Martinus NijlVff bracht een facsimile van dit zVdzame boekje in den handel. He! boek je verhaalt van vele wonderen Zeer talrijk zijn „die teekenen- de mirakelen, die God almach- tich ghedaen heeft door die heilighe maghet ende martela- resse Sinte Kunera". Er wordt melding gemaakt niet alleen var; wonderen uit de naaste om geving van Rhenen, maar ook uit Utrecht, Amsterdam, Zierik- zee, Gorcum, ja zelfs uit Keulen. Onder de reliquieën der heilige nam de doek, waarmede zij was geworgd, een voorname plaats in. In het verhaal der „verhef fing" wordt vermeld, dat hij ge heel gaaf en ongerept bij het ge beente werd gevonden. Vooral lijders aan oog- en keelziekten vonden door de aanraking van den worgdoek genezing. Eens dat de bekende Eleonora, doch ter van koning Eduard II van Engeland en gemalin van her tog Reinoud II van Gelre, te Rhenen vertoefde, vroeg zij, als aan Sinte Kunera in den bloede verwant, eenige draden van den doek ten geschenke. De raad der stad durfde niet weigeren. Maar toen de hertogin buiten de stad was gekomen, bleven de paarden stil staan en wilden niet verder gaan, wat men ook beproefde. Begrijpende dat dit het werk was der heilige Kunera, bracht zij de draden terug, met groote geschenken. Weinig bekend zal zijn, dat deze doek nu nog bewaard wordt in de pastorie der Oud-Katholieken te Utrecht, in den Mariahoek. Een ander merkwaardig stuk is een aflaatbrief van 13 October 1475, Middagjapon van bedrukte kunstzijden crêpe de chine, ^«^e^nen, te hetTü gegarneerd met grooten strik en strookjes aan de halve taar van sinte Cunera op haar mouwen vierdagen bezoeken. Het stuk werd aangekocht door den Utrechtschen archi varis Mr. S. Muller Fz. en wel in Engeland uit de bibliotheek van Sir Thomas Philipps. Het bevindt zich thans met negen van de oor spronkelijke achttien zegels in het Utrecht- sche rijksarchief. Met den bouw van den Rhenenscben toren, die het stadsbeeld en den verren omtrek be- heerscht, werd begonnen op 11 Mei 1492. Op 28 Mei 1531 was de bouw voltooid. De bouw werd begonnen hoofdzakelijk met middelen van de Cunera-vereering afkomstig. Toen eens in het begin van cte veertiende eeuw het hout zoo hoog in prijs was, dat brouwers en smeden hun bestaan daar door ernstig bedreigd zagen, besloten die te Londen een proef te nemen met steenkool. Maar daar was Londen opeens in last! Zij, die niet met de brouwers en de smeden in de zelfde wijken woonden, dienden een verzoek schrift bij den koning in, waarin om een wet verzocht werd tegen het gebruik van steenkool. Daar de nieuwe brandstof in prijs ver beneden dien van hout bleef en ook in verwarmend ver mogen hout overtrof, valt het licht te begrijpen, dat de verbruikers van steenkolen zich niet aan de protesten stoorden. Hetgeen voor de toen malige regeering aanleiding was, met ernst op te treden tegen zoodanig „misbruik"! Er werd een wet aangenomen, waarbij een ieder met dedoodstraf werd bedreigd, die in Londen steenkool durfde branden. Naar verluidt, heeft minstens een persoon die vermetelheid met het hoofd moeten betalen. Vooraan in de rijen der tegenstanders ston den de dames, die meenden, dat hun teint onder eten walm der nieuwe brandstof lijden zou. En klaarblijkelijk was men toen reeds op de hoogte van boycotten, althans: uitnoodigin- gen in huizen, waar van de nieuwe brandstof gebruik werd gemaakt, sloegen zij consequent af en zij raakten geen spijzen aan ,die aan de „vervloekte" brandstof haar gaarheid dankten! Of men toen reeds voorzag, welk een lijden den Londenaars later door dien rook te wach ten stond? et meerdat zijn de begin woorden van veel reclamezinnen voor voedingsmiddelen. Vaak zal dat „meer eten" wel in 't belang van den producent, maar minder in dat van den verbruiker zijn. Voor zuivelproducten geldt deze redeneering echter niet. Zuivelproducten zijn eiwithoudende voedings middelen, en deze zijn voor de voeding van een mensch onmisbaar. Over 't geheel zijn deze voedingsmiddelen (de dierlijke) hoog in prijs, zuivelproducten behooren tot de goedkoopste. Kaas bijvoorbeeld wordt door andere eiwit rijke levensmiddelen wat voedingswaarde be treft, niet geëvenaard. Daarbij is kaas een sma kelijk product, dat niet gauw gaat vervelen. Eet daarom kaas niet alleen op 't brood, maar ook in, den warmen maaltijd. B.v. Macaroni met kaas en tomaten. Het recept is voor 4 personen6 ons macaroni, plm. lVa L. water, 3 ons vette kaas, y2 ons bo ter, 1 K.G. tomaten, wat zout. Breng het water met het zout aan den kook. Voeg de in stukjes gesneden macaroni toe, die geheel onder moeten staan, en laat ze, in on geveer y uur, zachtjes gaar en bijna droog ko ken. Vermeng de macaroni met de boter en de geraspte kaas. Snijd de gewasschen tomaten in schijfjes en bak deze in de koekepan met wat boter, gedu rende enkele minuten. Dien beide gerechten afzonderlijk in dekscha len op- Of: Doe de, met boter en geraspte kaas ver mengde macaroni laag om laag met schijfjes tomaat in een vuurvasten schotel. Zorg, dat de bovenste laag uit macaroni bestaat. Bestrooi deze met een beetje paneermeel, leg er enkele klontjes boter op en zet den schotel ongeveer 10 min. in een warmen oven. Moet dit kaasgerecht als voorgerecht gegeten worden, dan kan men met de helft van de op gegeven hoeveelheden volstaan. Er zijn onnoemelijk veel dingen, die we beter kunnen nalaten. Zoo hebben we er gewoonlijk niets aan, als weonom wonden hardop verkondigen wat we denken. Vriendelijkheid en beleefdheid dwingen ons her haaldelijk tot het bekende leugentje-om-best- wil. Evenmin brengt het ons eenig voordeel wan neer we met een grootsch gebaar alle lasten van anderen op onze schouders laden tot ein delijk onze behulpzaamheid als iets vanzelf sprekends wordt aanvaard en allen onmiddel lijk tot hulpelooze, onzelfstandige stumperds worden in onze nabijheid. Ook is het niet aan te bevelen uren om te loopen, ten einde een dubbeltje voor de tram te sparen, want schoenzolen zijn duur. Voorts hebben wij er gewoonlijk niets aan, wanneer we onze meest geliefde bezittingen uit- leenen aan vrienfcen en kennissen, die het lee- nen als een sport beoefenen. Een beleefde, doch ferme weigering doet hier wonderen. Evenmin hebben wij er iets aan, als we met rijke vrienden willen meedoen ten koste van rust, gemak en allerlei andere opofferingen Cf als wij een hoognoodige vacantie schrappen omdat wij van het hiervoor benoodigde geld geen afstand willen doen. Het is onverstandig omeen bezoek aan den tandarts uit te stellen uit verkeerd toege paste zuinigheidom met de handen in den schoot te zitten en anderen te benijdenom der echtgenoot onheusch te bejegenen en de kinderen om iedere kleinigheid af te snau wenom op één dag te willen doen, wat minstens drie dagen eischt, enom zoo'n voorbeeldelooze moeder te zijn dat er geen oogenblikje overblijft voor eigen ontspanning of voor het spelen met de kinderen, en ten slotteom aan iedereen te vertellen hoeveel gij voor iets betaald hebt: was het zeer veel, dan zal men u blufferig vinden, en was het zeer weinig, dan kunt gij dat beter voor u zelf houden! De tijd voor het kampeeren is weer aange broken; fiets- en wandeltochten voor vacantiedagen of voor een week-end! op touw gezet komen weer aan de orde van den dag. En de leuze daarbij is: hoe eenvoudiger hoe beter; geen luxe, geen overbodige ballast, voor al geen onnoodige uitgaven, want hoe zuiniger we te werk gaan, des te meer keeren kunnen we in dit seizoen van het buitenleven genieten. Toch moeten we er allerminst aan denken, om op het voedsel te bekrimpen. Waar er voor lichaamsbeweging in de frissche lucht heel wat energie vereischt wordt, daar kan het wel niet anders of er moet op tijd gedacht worden aan voedsel, dat die energie vernieuwt. Welk voed sel dat zijn zal, is een punt van belang en het is zeker de moeite waard, dat we die vraag eens wat nader samen bekijken. De rugzak is tot op zekere hoogte geduldig, maar waar er toch altijd allerlei onontbeerlijke dingen een plaats in moeten hebben, daar zullen we er goed aan doen geen overbodig voedsel mee te nemen. Brood b.v. kunnen we overal ge makkelijk op onzen tocht koopen: daarvan ne men we dus niet méér, dan voor een bepaal den maaltijd noodig is wat het voordeel meebrengt, dat we het dan ook altijd versch kunnen hebben. Boter daarentegen kunnen we in een van van de gemakkelijke lichte aluminiumdoosjes best voor een paar dagen tegelijk meenemen, vooral als de warmte niet al te fel is. Iets om de boterham te beleggen? Ik zou zeggen, er is op dat gebied niets beters dan een flink stuk kaas: het laat zich gemak kelijk inpakken, het ondergaat gedurende den tocht geen minder gewenschte veranderingen, het laat zich gemakkelijk enkel met behulp van een mes verdéelen. Bovendien zijn er weinig voedingsmiddelen, die ons in een klein volume zóóveel stoffen aanbrengen, die het li chaam noodig heeft, terwijl ik er als slot nog de verzekering aan wil toevoegen, dat het moeilijk zal zijn om voor den lagen prijs van kaas an dere levensmiddelen in te slaan, die een gelijke waarde hebben. Trouwens, waarom zouden we bij dit punt eigenlijk langer stilstaan? Kaas behoort nu eenmaal tot onze meest gewaardeerde Holland- sche broodbelegsels en het is een gelukkige samenloop van omstandigheden, die het ons mogelijk maakt er ook buitenshuis op onze ver schillende tochten naar hartelust van gebruik te maken. Brood, boter, kaas.zoo zijn we al een heel eind op streek! Maar wandelen, fietsen, lichaamsbeweging in 't algemeen (vooral in de warmte!) maakt ook dorstig. Hebben we in verband hiermede misschien voorzorgen ge nomen? 't Is zeker aan te raden, dat dé veldflesch wordt omgehangen: lang niet overal zal op den tocht betrouwbaar drinkwater te verwachten zijn. En eischt de tocht véél van onze lichaams kracht, dan zal een flesch melk in d'en rug zak misschien nog beter het doe*. treffendaar in vinden we dan niet alleen het middel om den dorst te lesschten, maar tegelijkertijd de mogelijkheid om de verloren krachten weer aan te vullen. Met een flink stuk kaas en liefst ook een flesch melk in den rugzak zijn we op alle ge vallen voorbereid: we kunnen er tegen! In de vorige les werd den lezers een eind spel ter oplossing voorgelegd. Hier volgt de notatie van die opgaaf. Wit: koning e3, raadsheer bl, paarden d8 en g6; pion h4; zwart: koning f6, pionnen g7, h6 en h5. Als zwart aan zet was, dan zou het spel re mise zijn, omdat zwart geen zet kan doen, zonder zich in schaak te begeven dat nooit geoorloofd is. Zwart stond dus pat. Echter niet zwart, doch wit is aan zet. Wit wint in twee zetten: 1. Ke3—e4. Een interferentiezet. De witte raadsheer wordt afgesloten van zijn werking op de diagonaal (schuine lijn) blg6, welke beweging interferentie wordt genoemd. De zwarte koning kan nu een zet doen, zonder zich in schaak te begeven. 1. Kf6xg6, waarop wit 2. Ke4e5 mat laat volgen. Voor de rol, die de koning in het besproken eindspel vervult, had ook een pion op e3 kun nen dienen. Het verloop was dan: 1. e3e4, Kf8xg62. e4e5 mat. Die pion ontbrak nu. Indien de witte koning nog op de 1-lijn stond, dan had wit ook wel gewonnen, maar dan lag de winst in het verschiet. Omdat de witte ko ning jn het actief spel was gebracht, kon wit snel winnen. Wanneer moet de koning aan den strijd actief gaan deelnemen? In den regel niet eer der dan na afruil van het zware materiaal: dame en torens, en nadat er een voldoende opruiming onder het lichter materiaal gehou den is. Anders is het te gevaarlijk den koning uit zijn residentie te halen. Door oefening moet men leeren, wanneer het juiste moment is gekomen, om den koning in het actief spel te brengen. De koning is een zeer sterk stuk in het eind spel, voor wiens veiligheid de speler natuurlijk de grootste zorg moet dragen. De koning is uitstekend geschikt om zwakke punten te be schermen en tot het tegenhouden van opruk kende pionnén van de tegenpartij. Bovendien slaat de koning ongedekte vijandelijke stukken op de acht omringende velden. In vorige lessen is het en-passant slaan en het promoveeren van pionnen begonnen. Hier volgen nog eenige inlichtingen over het pion- nenspel. In het boven besproken eindspel staan op de h-lijn twee zwarte pionnen. Twee pionnen van dezelfde kleur op dezelfde rechte lijn noemt men dubbelpionnen. Een dubbelpion is uiteraard niet sterk, omdat zij elkander niet dekken (verdedigen)De zwarte pion op h5 komt van f7 en kan alleen op h5 komen door het slaan van een wit stuk op g6 en later op h5. De pionnen g7 en h6 zijn verbonden pion nen, omdat de een den ander dekt. Voorts noemt men een pion, die niet door een anderen pion gedekt is, noch gedekt kan worden, 'een geïsoleerde pion. Een pion, die niet door een pion van de tegenpartij kan worden tegengehouden, wordt vrijboer genoemd. Men gewenne zich beurtelings met wit en zwart te spelen. In den regel loot men wie het eerst met wit speelt. Speel het koninklijke spel op fijne manier. Hinder uw tegenpartij niet door bijv. zijn stuk ken aan te raken of tijdens 't spel opmerkin gen over zijn spel te maken. Draag verlies en winst met bescheidenheid. Erken bij verlies dat uw tegenpartij beter heeft gespeeld. Een uitstekende oefening om goed te leeren schaken, is iedere partij te noteeren, door de eigen zetten en die der tegenpartij op te schrij ven. Men kan dan later het gespeelde na spelen en nagaan welke zwakke zetten of fou ten er gemaakt zijn. Is men aan zet, dan rus tig den besten zet zoeken. Meent men dien te hebben gevonden, dan noteert men dien zet en gaat opnieuw speuren of er wellicht geen betere zet te doen is. Als er geen stuk is aan geraakt, mag de notatie veranderd worden, maai- een aangeraakt stuk moet gespeeld woe den. Trek nooit terug als een stuk is aan geraakt, maar speel het onmiddellijk. Het naspelen en bestudeeren van meester- partijen moet een goeden invloed op de speel- kwaliteiten hebben. Profiteer dus van het werk der schaakmeesters en baanbrekers. Kennis komt niemand aanwaaien. Dr. Euwe heeft zijn succes niet alleen aan zijn genialen aanleg, maar ook aan zijn studie te danken. Val in den regel niet te spoedig aan, maar ontwikkel eerst uw spel. Ontwikkelen is zijn stukken op de goede plaats brengen. Dat zullen wij trachten duidelijk te maken in de theorie over de openingen. Aan de jongelui, die in hun studietijd zijn, geven wij den raad te bedenken dat het schaak spel het schoonste spel is, waarvan de kennis een waardevol geestelijk bezit kan zijn, maar het moet toch spel blijven. Beoefen 't schaak- Jeugdig pakje bestaande uit beige met rood bedrukte linnen japon met bijbe- hoorend ongevoerd kort jasje van rood met beige bedrukt spel matig; wetenschappelijke en andere stu dies gaan voor. Opening van het spel is een serie zetten, die ten doel heeft onder de hoede van voorzichtig heid en waakzaamheid, de stukken zoo goed mogelijk in het spel te brengen, om de vijan delijke stelling afbreuk te doen met als eind doel den koning van de tegenpartij schaakmat te zetten. En tevens de veiligheid van eigen stelling en vooral van eigen koning zoo goed mogelijk te verzekeren. Door de bijna onbegrensde mogelijkheden in de opening is de theorie over de openingen zeer uitgebreid. Daartegenover staat het feit, dat in iederen tijd een begrensd aantal in trek zijn. De schaakspeler dient evenwel minstens elementaire begrippen niet alleen der in trek zijnde openingen, maar ook van de oude klas sieke openingen te hebben. Nog een raad: speel niet slaafs volgens de theorie. Durf ook eens eigen inzichten tot uiting te brengen. Met de volgende tien zetten werd de der tiende partij uit de match om het wereldkam pioenschap AljechinEuwe geopend. Wit: Dr. Aljechin Zwart: Dr. Euwe 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Rflb5. Door dezen zet is het een Spaan sche partij geworden. 3a7—a6. De meest gebruikelijke zet. Ook wordt hier Fg8f6 gespeeld. 4. Rb5a4 Pg8f6 5. 0—0 Pf6xe4 6. d2d4 b7b5 7. Ra4b3 d7—d5 8. d4xe5 Rc8e6 9. c2c3 Rf8e7 10. a2a4 b5—b4 Stand na den loden zet van zwart abcde fgh Menier, Lijk champagne zoo mousseert deuzen am- beren dag deur oew zielement. Want koel als 'nen kelderzucht stroomt 't windeke deur de Julizon, die de weareld verglaast in 'nen barn- steenen gloei. 'Nen hagel van veugelengesjilp ruischt uit 't geboomt over de bloeiende eerde. 'Nen dag om stillekes en gedachtenloos tever- droomen, lijk die gebogen wilgen doen, daar over den groenen en uitbloeienden sloot, achter langs mijnen erf. Stillekens droomen, wegdrijvend in 'nen gou wen zonneschottel, op 't golvende windeke deur d' amber' onendigheid. Lochtekens wegzwevend als 't pluimke van -n uitgebloeide peerdenblom, kaatsend op de handen van 't spulsche Zuidoosterke. Of wegzinkend in den gouwen dons van zonnepoeier, die daar nevelt veur oew half-toeë oogen. Ja zoo 'nen dag is 't. Eenen van ijl ge peins; van pluimlocht gedroom; van blomme- gewieg. Zoo 'nen dag om Godsganschelijk te verluieren aan den waterkant, mee 'n zuring- sprietje in oewen malenden mond. Zoo'nen dag, dat ge geen verschil kent in minuten en uren, lijk dat ook zijn zal veur de blommen, die daar zoo maar stillekens tus- schen 't gras staan, mee de voetekens in 't zonnewater van de Mark, die daar traag weg vloeit, blinkend als dikken olie. 't Is 'nen dag, rijp van zomer. Vol van deugd, als 'nen trossel druiven is van wijn. 'tls 'nen Julidag, met aan den blaauw-zul- veren hemel 'n enkel blank wolkske, dat de witte hitte van de zomerzon gezeefd op eerde laat En als ge dan uren zoo stillekens gelegen hebt, dat oewen afdruk geplet staat in 't mal- sche gras; als ge weer klimt op den kant van 't bewuste leven, den dag hardblaauw in oew verraste oogen valt, de kerkeklok dan 'n uur slaat, later dan ge docht, dan dan zijt ge met éénen pas gestapt uit 'nen goud-amberen hemel, in de nuchtere weareld. Ge zijt weer 't blommepluiske, dat zweefde, zweefde; kaatste, kaatste; flierde, flierde door den zonnewemel om dan te smakken op den keiweg, vasthakend aan'nen „hoop" van 't peerd, waarvan 't pluimke z'n eigen trekt, trekt, nutteloos trekt. Oewen kop gaat weer langzaamaan werken. Zwaar vallen de plichten en de zaken weer op oewen nek, ge staat nog efkens onwennig op de weareld, want ge waart dat uurke daar ieverans in dieën hemel al zoo lekker gewend! jaha wakker-worden valt nooit mee! Zelfs nie midden op den dag, mee oewen kop in 't koren en oew beenenaan den waterkant. Maar dan heb ik m'nen kop beklatst mee 'n paar dressen koel Markwater en toen achter om 't korenveld gegaan, naar den eerpelakker, om nieuwe patatjes en groentes uit te doen veur den groentenwagel van morgen. Daar was geen volk meer in 't land. Schuins viel de rosse avondzon over de velden. En als ik daar weer zat, op m'n knieën in den zachten akker, die 'k mee m'n handen veurzichtig openlee en ik klaauwde in den laauwen geurigen grond naar de naakt-propers eerpelvrucht, dan heb ik daar stillekens Onzen- lievenheer gedankt, zoomaar zonder woorden, zoomaar mee 'n bietje lach, veur die gouwe droomuren daar aan den waterkant, veur m n schoone patatjes, veur deuzen heelen schoo- nen dag en 'k was weer veul content da 'k mee m'n handen in dieën lekkeren grond kost graven naar 't loon van veul zwaren arbeid. Den gouwen hemel kost me veurloopig weer gestolen worden! Wat zo'n klats koel nat al nie doen kan, ee? Schuiner streek de zon over 't akkergewas. Rosser kleurde ze m'n armen, waaraan den vetten eerde koekte, die er telkens weer mee piakskes afklonterde. Glimmerde m'n schup als 'n plaat rood koper op den zwarten eerde. En als ik twee zakskes had vol gerooid, 'n zakske groote en 'n zakske kleintjes, dan schof felde-n-ik de zwarte gaten dicht en ging ver derop nog wat boontjes plukken, slaai uitdoen en peekens trekken. Toen ik daarmee gereed was, begost den dag toch zoetekens aan weg te kruipen achter 'n violetten tule, die ragfijn van den hemel viel, in dichte sluiers. Nog zeefde koperen gloei van d'avondzon deur 't peerse weefsel; droop gouwen passe ment van 't boom- en struikeloover, maar toch: den avond daauwde al. En blank hing de maan aan den top van "nen spar van 't zwarte bosch. Vezelde den komenden nacht al deur de stilte op de verlaten velden. Klepperde-n-ie deur den poppelier daar bij 't bruggewegelke over de Mark. Toen ben 'k nog efkens gaan zitten op den burrie van m'nen kruiwagel, want m'n pijpke was verstopt. En dat moest 'ns prontjes en sje- cuur worden deurgestoken en schoongemaakt mee 'nen spriet. En als ik daarmee doende was, dan viel den avondtule altij in dichter plooien. Begost 'nen zuiveren glans te beven over den daauw op de velden. Kloeg diep ge loei van de runders op, uit den zuiveren deem ster, die dichter, melkwit op 't lest, kroelde over d'eerde. En als ik m'n pijp aanstak, die lek ker locht weer trok, dan glimmerden flets al sterren aan 't egale hemelduister en galmden tien slagen uit 't kerketorentje als luie rim pels over de vlakke stilte, die op eerde lag. Kil trok dan daauw over m'n vel. 'Nen ge- bluschten gloei van den dag stond in peerl- moeren glanzing boven de torenpiekskes van de verre stad. Hier en daar rafelde 'n electriek lichtje 'n gat in den avond. En rapper viel den duister nou. Hij dwerrelde als assie veur m'n purende oogen. Hij dwerrelde, hij wemelde dichter en dichter, hij begost te wegen op m'n ziele ment. Geen windeke roosch meer deur't loover. Geen koei was te hooren meer. Alleen 't ge ritsel van 'n waterratje, dat 'n zilveren veer trok deur de maanbeschenen Mark, alleen dat zijig geritsel als van 'nen vrouwenrok, dat was alle leven in deuze dichte stilte, waar 'k me bekans aan stootte telkens. Zwaar baste m'n kruiwagelwiel over 't brugske. Hol klonk 't op den hoogen bocht boven 't donkere water, 't Was of 't manelicht in 't water begost te glimlachen, om die groote -menschenstem van zoo'n klein wieleke. Want de gele manesliert. in de Mark wierd efkens breejer. Ik verlangde naar m'n huiske, naar aan spraak, naar Trui. 'k Was veul uren wegge weest. In 'nen gouwen'hemel en op 'n zwarte eerde.... en dat gaat zoo maar nie in twee uurkens! 'k Had gevaren op 'nen gouwen schottel deur puur azuur, 'k Had geflierd als 'n vruch- tepluiske deur 'n onendige ruimte van gouwen amber, 'k Had den dag zien gaan, den avond, den nacht zien komen, 'k Had 'n paar uren gewroet mee m'n handen in den warmen eer de. 'k Had twee mud eerpel op den wagen en zakken groentes. Ja, 'k was lang alleenig geweest en 'k snakte naar Trui heur stem. Want na veule uren zweven, allez, dan wilt ge weer wel 'ns vasten grond onder de klom pen en dien kreeg ik hier, in den duister nie te pakken! Zelfs mee geenen kruiwagel, die zwaar douwt deur den muilen grond. Op den steenweg ging 't al beter. M'n kruiwageltje dokkerde, leutig over de keien. De lanteerntjes prutsten gele gaten deur den donker. Daór stond m'n huiske. Trui stond op den weg. „Of ge nooit komt!" „Ja, 'k ben aan den laten kant, Truike." „Hebt ge staan praten, soms?" „Neeë, toch nie." Waarop Trui: En ik m'n kruiwageltje ging stallen. Als ik terugkwam: „dan zou 'k haast mot ten gaan denken, dat g' in slaap gevallen bent?" „Geraaien, Toeteloeris!" „Moei, Dré?" „Lui, denk ik." „Zijde nooit gewiest," zee Trui: ,,'n Kpm- meke koffie, of eh vischt g'oew kruikske uit den put?" „Neeë, 'nen bak koffie geren." Ja, lijk champagne heeft deuzen dag door m'n 'zielement gebruist! 'k Heb 'm opgeslurpt, deuzen dag van Hooi maand tot den lesten druppel toe. 'k Heb den kelkrand teugen m'n veurhoofd voelen plek ken en 'k was efkens beduusd toen den bokaal leeg wasmaar als ik ten enden Trui heu- ren straffen koffie proefde, dan Afijn, ge weet 't al! 'k Was blij weer op eerde te stappen op m'n zware blokken, deur deuzen van God geschon ken dag! Hij smaakt naar meer en 'k bid, dat Onzenlievenheer zijnen boer nie vergeet. Enwanneer ik nou en dan zoo 's ef kens op 'nen gouwen schottel varend deur 'n kier in den hemel mag kijken, da 'k dan lang nog m'n patatjes zetten mag en rooien veur m'n klantjes in de stad! Maardan naast Trui natuurlijk! Anders da's nog veul meer privé! Amico, veul groeten van m'nen Toeteloeris en als altij, geen haarke minder van oewen tA.V. DRÉ.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8