OAI BROK VLAAMSCHE FOLKLORE .Mmm* Als boeienkoning in Afrika In een oud stadje aan de Dender E'* i Weervoorspelling door dieren Avonturen van den Australiër Murray tfitSI 1* DE LAMAKRANT Een tweede slag bij Marathon Het hospitaal Waardevolle schilderijen Belangrijke rol De Groote Markt te Geeraardsbergen. Links het stadhuis; rechts de bekende St. Bartholomeuskerk Groote drukte Des avonds ■:m li I L' V- Kapel van Onze Lieve Vrouw van Bijstand op den top van den 110 meter hoogen berg, die jaarlijks vele bedevaarten tot zich trekt De geschiedenis herhaalt zich De trappen van den Oudenberg T04UteJkw&K6Utd Aan den voet en tegen een hoogen berg, die de Dendervallei beheerscht, ligt aan de zich als een zilveren lint door de groene vlakten slingerende, eenige honderden meters eerder schier nog een beek zijnde, Dender, het oude stadje Geeraardsbergen in de provincie Oost-Vlaanderen. Het is amphitheatersgewijze gebouwd tegen de helling van den 110 M. hoogen Oudenberg (Hunnenberg) vanwaar men een schitterend vergezicht heeft op de heuvelrijen van Vlaanderen, die onmiddellijk grenzen aan een in den zomer heerlijk groen laagland. De grond, waarop het stadje is opgegroeid, werd door Boudewijn V (10351067) gekocht van zekeren Geeraard en door Boudewijn VI, graaf van Vlaanderen en Henegouwen, echtgenoot van Richildis van Valenciennes, gravin-weduwe van den graaf van Henegouwen, die de eerste prins was, die deze beide titels vereenigde, ommuurd en van vrijheden voorzien. Hier sloot Gwyde van Dampierre in 1296 een bondgenootschap tegen zijn leenheer, Philips den Schoonen. De stad stond met Gent tegen graaf Lodewijk van Maele op en werd in 1381 belegerd. Als bezienswaardigheden kunnen aangemerkt worden het karakteristieke stadhuis, in de 15e eeuw uit frissche baksteen, in gothischen stijl opgetrokken, dat een mooie collectie schilderijen bevat en een H. Bartholomeusbeeld van De Gru- Pello. De dekenale kerk, toegewijd aan den H. Bartholomeus, werd in 1617 in gothischen trant gebouwd op de helling van den Oudenberg, ter vervanging van een St. Joriskapel uit de vijf tiende eeuw. De vierhoekige toren dient als ge meentebelfort en beiaard. Het interieur is versierd met muurschilderingen van den Geeraadsberge- naar L. Bert de Larbre, vele schilderijen, o.a. van De Craeyer, zilveren reliquieënkast, vervaar digd in 1675, van den H. Bartholomeus, antepen- dium en kerkgewaden van de oude abdij van St. Adriaan. Van het oude, midden in de stad gelegen Onze Lieve Vrouwenhospitaal, gesticht in 1100 bestaan nog, te midden der tegenwoordige gebouwen, de refter, gebouwd in 1642, een pand van 1636, waarin het museum is ingericht, de zaal van den raad en de salon. De stichting van het hos pitaal is, denkt men, toe te schrijven aan Ro brecht van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, waarschijnlijk ten gevolge van een belofte, ge daan gedurende zijn strijd om het Heilig Land te bevrijden. Onder de hooggeplaatste begunsti gers van de inrichting vinden we onder anderen Baldwinus, vader van gravin Johanna; Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen; Geeraerd, heer van Viane; Margaretha van Vlaanderen; Johannes van Avesnes; Oliverus, heer van Hoydel en Isabella, hertogin van Bour- gondië. In 1255 werd aan de Broeders en Zusters, die te dien tijde het hospitaal beheerden, een levens regel voorgeschreven door Nicolaus, bisschop van Kamerijk en ontworpen door Broeder Michiel der Predikheeren. In 1262 stond het gasthuis onder beheer van een weldoener van de stich ting, genaamd Sigerius (Segers), priester van Ydenghem, wiens geschilderd portret nog in het museum berust. 2 November 1578 onderging 't huis de verwoestingen van de beeldstormerij, waaraan een O. L. V.-beeld ontsnapte, dat nu nog een eereplaats in den salon inneemt. Onder de oversten, die het hospitaal bestuurden, vin den we in 1642 een edelvrouwe Johanna Davidt. Bij haar verkiezing in dat jaar werd haar wa penschild met de spreuk „Fortiter et suaviter", sterk en zoet, in het plafond der bisschopszaal aangebracht. In 1701 heerschte Adriana Van Cromphaut. Onder haar bestier was de stad gedurig bezet door nu eens Fransche, dan weer Spaansche sol daten. Meer dan 7000 ruiters verbleven op ze keren dag in de stad en dat het hospitaal er zijn deel van te herbergen had behoeft niet ge zegd. Ook deze overste was van edelen bloede, evenals Isabella van den Bossche, wier portret in 1735 geschilderd werd door Beemans. In 1744 was Catharina de Colins de Heetvelde aan het bewind. Zij was geparenteerd aan de familiën van Leefdael, de Herbais en d'Herzelles, de Uten- hove en Tuyl van Serouskercke. Onder de vele waardevolle schilderijen ont moet men ook dat van Mgr. Henricus, aarts bisschop van Mechelen, dat op order van Isabella Colins vervaardigd werd in 1783 ter gelegenheid van zijn bezoek aan het hospitaal. Een arduin steen, het wapen dragende der Colins, is aan gebracht boven de ingangsdeur der kerk. De re kening, die gewaagt van dien steen, waarin haar kenspreuk; „In pondere et mensura" (met maat en gewicht) staat gebeiteld, dagteekent van 13 Juni 1761. Bijna al de schilderijen dezer verzameling dagteekenen uit denzelfden tijd. De houten deurbekleedsels, het snij- en schrijnwerk, dat men kan bewonderen in de raadzaal, in de kerk I-.'"- In 1783 vervaardigd schilderij van Z. H. Exc. Mgr. HenricusAartsbisschop van Mechelen en de sacristie, alsook de ingangsdeur van de keuken zijn van de St. Bartelskerk gekomen, toen deze in gothischen stijl werd gerestaureerd. Een blazoen of wapenschild in wit warmer met onderschrift „per fruamini'.' is waarschijn lijk toe te schrijven aan Dom Robertus van Adorp, gestorven in 1786. In 1781 was het zuster Maria Francisca d'Azevedo, die priorin werd. Haar portret, in 1785 geschilderd door zekere juffrouw Krupp, kostte 90 gulden. Toen het te ruggevonden werd was het geschonden en scheen met een sabel doorgehakt te zijn. Het is op een ander doek gebracht en lichtelijk door Alfons van den Eycken overgeschilderd. Maria Francisca d'Azevedo was de laatste priorin, want in 1797 werd het bestuur aan de zusters ontno men, toen de bezittingen van het hospitaal wer den aangeslagen in naam der Fransche Repu bliek. Van toen af werd het hospitaal bestuurd door een commissie, waarvan de eerste voorzit ter was burger Schauwer. In 1799 werd die eerste commissie door de hoogere overheid, den 9 Nivose jaar VII, vervangen door een andere, met als voorzitter Francois de Ruyter. In 1801 nam hij ontslag en werd nu vervangen door den maire of burgemeester, die de vergaderin gen voorzit. Uit deze merkwaardige bijzonderheden blijkt wel ten duidelijkste, dat het hospitaal in de ge schiedenis van Geeraadsbergen een zeer belang rijke rol heeft gespeeld. Het is nu voor een groot deel gemoderniseerd en ingericht voor heelkunde en ziekenverzorging, weeshuis en kosthuis voor oude lieden. Ei- is een parochie voor heel de stad en de aangrenzende gemeente Nederboelare. Verder zijn er verscheidene openbare bidplaatsen en kapel len, o.m. kloosters der zusters Colettinen en de kapel van O. L. V. van Bijstand op den Oudenberg, die vele malen per jaar bedevaarten tot zich trekt, vooral op de Mariaöagen. Naast de staats-middelbare scholen voor jongens en meisjes bestaan er talrijke katholieke inrichtin gen voor onderwijs: bisschoppelijk college voor Grieksch-Lat. humaniora, college voor moderne humaniora, gehouden door de paters Josephie- ten, die hier ook noviciaat en moederhuis heb ben; een vakschool; twee kostscholen voor meis jes. Het stadje telt circa 15.000 inwoners en heeft binnen zijn muren tabaks-, lucifers- en meubel fabrieken en inrichtingen waar diverse soorten kant worden vervaardigd. Doordat het plaatsje al verscheidene eeuwen oud is, heeft het vele oude tradities en daaraan verbonden folkloristische gebruiken. Een is de moeite der vermelding ten volle waard. Pas is het nieuwe jaar eenige weken oud of er wordt in Geeraardsbergen gesproken over het aanstaande „Krakelingenfeest en Tonnekenbrand", dat als het ware vergroeid is met het leven der inwoners en dat jaar op jaar en telkens weer op den Oudenberg in aangename stemming gevierd wordt. Dit aloude volksfeest heeft plaats op den eer sten Zondag van de Vasten, genaamd Groote Vastenavond, en wordt door sommige geschied schrijvers het Groot Vastenavondfeest genoemd. Op genoemden dag in den voormiddag heeft de stad al een feestelijk aanzien. De vlaggen wapperen aan stadhuis, kerktoren en particuliere woonhuizen. Bonte groepen boeren en boerinnen doorkruisen de straten, terwijl hier en daar mu ziek weerklinkt. Na den middag neemt de drukte meer en meer toe. Treinen, trams en autobussen brengen stroo men vreemdelingen aan, die door het traditio- neele feest naar de schilderachtige Denderstad gelokt worden. Om 2 uur vergaderen de verschillende ver- eenigingen op het Statieplein en trekken in een stoet met een muziekkorps aan het hoofd, met wuivende vlaggen en blinkende schilden naar de Groote Markt, waar de stedelijke overheid, verdere magistraatspersonen en autoriteiten aan het stadhuis worden opgewacht. De klokken luiden, de trommen roffelen, de muziek speelt. De Pastoor-deken, de burgemeester en wet houders, de raadsleden en ambtenaren der stad dalen de breede trappen af van het stemmige, in roode baksteen opgetrokken, gothische stad huis. Alle vanen, banieren en vlaggen brengen het saluut. Het harmoniekorps stelt zich op aan den kop van den te formeeren stoet, de geestelijke en stedelijke overheidspersonen sluiten aan, gevolgd door de kerkelijke en wereldsche corporaties. Dan volgen de dragers met groote manden en diepe korven, boordevol gevuld met ronde krakelingen en 't volk sluit in dichte drommen den langen fleurigen stoet van opgewekte feestgangers. Op de maat der vroolijke deuntjes en wijsjes stappen allen welgemoed de klimmende straten op, die naar den Oudenberg leiden, waar het eigenaar digste deel van het feest, de ceremonie van het drinken en het werpen van het brood, plaats heeft. Boven op den berg is het reeds een drukte van belang. In de rondte en om den vijver zijn al honderden en honderden van dorpen uit ver ren en nabijen omtrek toegestroomd, ongeduldig den stoet verbeidend, die uit de benedenstad den berg moet opklimmen. Het officieele gedeelte van den stoet treedt nu de aloude kapel van Onze Lieve Vrouw van Bijstand die slechts een paar honderd per sonen kan bevatten binnen en bidt daar de Litanieën ter eere van de Moeder Gods. Daarna begeeft men zich naar het omheinde heuveltje achter de kapel, waar de kolom oprijst, die 110 meter boven den zeespiegel gelegen is. Men biedt den hoogeerwaarden heer deken eerst, daarna de burgerlijke overheid een wijden, ondiepen met wijn gevulden beker aan, waarin eenige levende „grondelingskens" (kleine zoet- watervischjes) zwemmen. Iedereen ledigt dien beker en slikt die levende vischjes mee in. Deze eeuwenoude zilveren beker wordt elk jaar, bij het Krakelingenfeest, gebruikt en wordt op het stadhuis zorgvuldig bewaard. De heeren raads leden, ambtenaren en officieele genoodigden nuttigen allen een glas wijn met levende visch jes erin. Na deze eigenaardige ceremonie grijpt de de ken den eersten krakeling een klein rond broodje met een kuiltje in het midden uit een der korven en werpt dien met een flink gebaar de lucht in. Dan is de beurt aan den burge meester, de wethouders en de raadsleden, die ook de ronde broodjes er zijn er zoo ongeveer vijfduizend tusschen het volk werpen, dat in dichte drommen den heuveltop omringt. Het sein is gegevenNu grijpen ook de officieele genoodigden en de leden van het muziekkorps met handen vol in diepe manden met krake lingen en gooien de ronde „mastellen" naar alle kanten over de golvende en deinende menschen- zee. Een luid en blij gejuich stijgt op uit de menigte. Het is 'n gejubel en getier van jawelste en de vreugde kent geen weerga. Het is "n onbeschrijflijk schouwspel. Men duwt en wringt en dringt, men bukt en rekt zich om te trachten de ontelbare krakelingen in het voorbijvliegen op te vangen. Als witte sterren doorkruisen de broodjes de ijle lentelucht en rollen naar alle kanten, tot zelfs in den vijver, die aan den voet van den heuvel te droomen ligt. Wanneer alle korven en manden geledigd zijn sluit de muziek deze folkloristische gebruiken door een opwekkenden marsch en al len dalen op de tonen van de muziek den steilen Oudenberg af. 's Avonds om zeven uur is er weer iets op den berg te doen. Daar wordt aan een hoogen boom een ton met licht ontvlambare en brandbare stoffen gevuld en met pek bestreken in brand gestoken. Dit is het „Tonnekenbrand". De gele en roode, als het ware den hemel lekkende vlammen laaien op als een spookachtig schijnsel in de donkerte van den avond en zijn tot op zeer grooten afstand men zegt tot op 40 K.M. zichtbaar. Zoodra de jongelieden uit de dorpen van den omtrek den hellen gloed bemerken, ontsteken zij hun eigen gefabriceerde strooien toortsen en fakkels en zwaaien deze in de lucht, roepen de: „Halmken brand Zeven zakken op 't dagwand". Het „Tonnekenbrand" sluit de plechtigheden van den dag. Vroeger jaren werd in de zalen van het stadhuis een feestmaal aangeboden door den gemeenteraad aan de leden der verschillen de deelnemende corporaties. Als wij de rekenin gen uit die dagen eens napluizen, komen wij tot de ontdekking, dat die heeren het zich uit stekend lieten smaken. Verschillende legenden zijn omtrent dit eeuwenoude feest in omloop, doch een daarvan is onder het volk het meest bekend en lijkt ook de meest waarschijnlijke: In 1381 werd de stad Geeraardsbergen bele gerd door Walter van Edingen, die afgezonden was door Lodewijk van Maele, graaf van Vlaan deren. Walter moest Geeraardsbergen, dat deelge nomen had aan den opstand der „witte kaproe nen" eens duchtig afstraffen. Doch de stad bood flinken tegenstand en daar Walter de onmoge lijkheid van haar inneming inzag, besloot hij door uithongering haar tot de overgave te dwin gen. De overheid der stad, gehoord de meening van het volk, gebruikte een list om eraan te ontsnappen. Van eenige resten meel bakte men kleine broodjes, die, samen met den laatsten voorraad vleesch en visch, op een zekeren dag over de muren der vesting werden geworpen. De list gelukte wonderwel. De belegeraar, ontmoedigd bij het zien van dien voorraad levensmiddelen en in den waan gebracht, dat het nutteloos zou zijn, het beleg nog langer vol te houden, trok heimelijk terug en gaf het op. Volgens Victor Fris vertelt de legende nog, dat de inwoners van blijdschap een groot vuur op den Oudenberg aanstaken om aan de oprukken de bondgenooten het signaal te geven van de bevrijding der stad. Dat zou volgens de volksche overlevering de reden zijn waarom sedert eeuwen de krakelin gen geworpen worden en 's avonds, als herin nering aan het vreugdevuur, op den Oudenberg het „Tonnekenbrand" wordt aangestoken. bestaat een krant, die, hoewel deze ver schijnt met een oplage van slechts 50 exemplaren, berichten bevat voor vele honderdduizenden. Deze krant wordt gedrukt op een hoogte van 3500 meter en wel in het Tibetaansche bergland. Het betreft hier name lijk de Tibetaansche courant, de eenige, die in dit land verschijnt. Abonné's op deze krant zijn uitsluitend de Lama's, de eenigen, die lezen kunnen. Zoodra de courant ontvangen wordt, roepen zij de bevolking tezamen, lezen den in houd voor en zorgen voor de verspreiding der berichten. Prachtig beeldhouwwerk, voorstellend Joannes den Dooper, geplaatst in de kapel der kerk van het hospitaal, af komstig uit de St. Bartholomeuskerk te Geeraardsbergen n Afrika was ik bijna minister van oorlog geworden. Tot mijn repertoire behoort ook de truc, waarmee ik mijn verbaasde toe schouwers geld uit neus, oor en haar trek. Deze truc is oeroud en behoort sedert jaren tot het repertoire van alle goochelaars. Toch maakt hij nog steeds indruk. Mijn zwarte toeschou wers waren niet weinig verbaasd toen ik geld uit hun kroeshaar tooverde. Men beschouwde mij als een echten toovenaar enarresteerde mij. Zij waren namelijk de meening toegedaan, dat dit geld van hen afkomstig, dat het dus ook hun eigendom was en dat ik dus een dief was, wanneer ik het geld in mijn zak stak! Langdurige besprekingen en kostbare geschen ken bewogen den hoofdman er tenslotte toe mij vrij te laten. Door dit voorval gewaarschuwd, wijzigde ik dit deel van mijn programma. Toen ik voor een grooten Negerstam een voorstelling gaf, too verde ik geen geld maar kogels uit de haren van mijn toeschouwers. De patronen gaf ik hun ten geschenke. Maar ik had mij wederom in de intelligentie der bezoekers vergist. Men verlangde namelijk niet alleen, dat ik voort zou gaan met het tooveren van patronen, maar dat ik ook kanon nen en andere moordtuigen uit hun neuzen zou halen. Men geloofde mij niet, toen ik be weerde, dat ik daartoe werkelijk niet in staat was. Eenige onderaanvoerders boden mij be langrijke en lucratieve functies aan, wanneer ik de bewapening van hun stammen op mij wou nemen. Toen ik weigerde, waren zij ten zeerste beleedigd. Al te treurig was ik daarom niet. Trouwens, een paar weken later werd mij in Oeganda de betrekking van „hoftoovenaar" aangeboden. Ik gaf aan het hof van den hoofdman een gala-voorstelling. Bij die gelegenheid liet ik mü door eenige inboorlingen in een mand vastbinden. Toen ik een paar seconden later cb eb ct> eb eb cb cb eb eb cb cfc cL cb ct> ct> ct> cb cb eb Jd cb do da ct>ct> cb eb eb 8- 8- De Australiër Murray is een be faamd boeienkoning. In meer dan tachtig landen heeft hij voorstel lingen gegeven. Men heeft hem in dwangbuizen gestopt, in zakken genaaid en dafi in het water ge worpen. Steeds wist hij zich te be vrijden. Thans is hij weer in Europa na zijn Afrikaansche tour- née, waarvan hij een onzer mede werkers het een en ander mee deelde. C|J CJD CfD C|3 c£> cp CJ3 CJ3 CjD Cj3 Cp Cp C|3 Cp C|3 C$3 Cp C|3 C£> Cp C£ C£> Cp Cp C£> C|3 uit mijn gevangenis te voorschijn kwam, waren mijn toeschouwers buitengewoon enthousiast. De hoofdman, die zich liefst „koning" noemde, wilde mij direct tot hoftoovenaar benoemen. Als salaris bood hij zooveel runderen aan als ik hebben wou. Hij, de koning, zou alles voor mij betalen. Misschien zou ik wel ingegaan zijn op dit aanbod of het in welwillende over weging genomen hebben, wanneer ik niet even snel weer in ongenade gevallen was als ik zijn gunst veroverd had. In het verdere verloop van de voorstelling vertelde ik namelijk den koning, dat ik nooit zou kunnen verhongeren, ook al zwierf ik wekenlang door de jungle. In dat geval liet ik eenvoudig mijn gebit thuis, dat dan vanzelf at. Teneinde dit te bewijzen, nam ik schijnbaar mijn gebit uit den mond, legde het voor den koning op een tafeltje en stopte een onge kookt ei tusschen de tanden. Voordat de koning er op bedacht was, was het ei verdwenen. Schijnbaar hadden de tanden het opgegeten. Misschien vond de koning uit aesthetische overwegingen mijn kunstje niet aanvaardbaar, misschien ook vond hij, dat ik te veel kon en dus wel eens gevaarlijk zou kunnen worden in ieder geval verliet hij zwijgend de voorstel ling. Zijn onderdanen volgden hem en in enkele minuten stond ik in de tent alleen en verlaten. Ik kon mijn koffers pakken en vertrekken. <y iir Uit eigen ondervinding weten we, welken invloed, zoowel ten goede als ten kwade, het weer op ons kan hebben. Drukkend weer „met kans op regen en onweer" verlamt onzen werklust en verkilt ons humeur; frisch, vroolijk weer daarentegen fleurt ons humeur op en prikkelt ons tot werkzaamheid. Het spreekt wei van zelf, dat ook de dieren de ge volgen der luchtdrukverschillen ondervinden en op voor elk karakteristieke wijze aan de ver anderde of veranderende weersomstandigheden beantwoorden. Dit doen zij zoo regelmatig en zoo duidelijk, dat men uit hun doen en laten met een vrij groote mate van waarschijnlijk heid, het komende weer meent te kunnen op maken. Men make hierbij niet de schampere opmer king, dat dit dan meestal toch reeds te laat is een slecht humeur gaat niet aan eendruk- kenden dag vooraf, doch is er slechts een der nare gelijktijdige verschijnselen van maar men denke hierbij aan stekende eksteroogen en aan gewrichten en ledematen, gekweld door de rheumatiek en nu gepijnigd door de veran dering van weer „welke in de lucht zit." Hoe onze dieren de komende weersverande ring voelen is een vraag, waarmee de volks wijsheid zich niet inlaat; zij bepaalt zich tot de boute bewering, dat onze dieren een fijn voorgevoel hebben, waarop men zich verlaten kan. In het belang van vacantiegangers, die de wijde wereld intrekken, geven wij de volgende bijzonderheden, waarop men zich met zeker heid verlaten kan, en welke men, althans naar oujl gebruik en ongeschreven wet, niet in twij fel behoort te trekken. Mooi en droog weer kan men verwachten, wanneer de vleermuizen nog laat in den avond rondfladderen en daar den volgenden morgen weer vroeg mee beginnen; wanneer de nachte galen tot vroeg in den morgen doorzingen; de uilen krassen, niettegenstaande het regenach tig is of de schapen op weg naar de schaaps kooi allerhande dartele sprongen maken. Regen kan men echter verwachten, wanneer het vee zich in den bek likt, als de schapen blijkbaar ongaarne naar de kooi gaan en tel kens blijven stilstaan, ofwel wanneer de var kens hun voedsel niet dadelijk verorberen, doch dit eerst met den snuit uitspreiden. Wanneer de muggen voortdurend mensch en dier achtervolgen, de vloo nijdig steekt, de mollen groote aardhoopen opwerken of de pad den zich vertoonen, ook dan kan men binnen korten tijd een regenbui verwachten. Hetzelfde is het geval, wanneer de katten herhaaldelijk zich de pooten wasschen, de honden gras eten, de regenwormen uit den grond kruipen, of de hanen voortdurend op een ongewonen tijd kraaien. Ook wanneer men veel slakken ziet kruipen, is er regen op til. Regent het en blij ven de kippen toch buiten loopen, dan kan men er zeker van zijn, dat het spoedig weer droog wordt, doch gaan zij daarentegen op stok, dan kan men zonder parapluie niet uit gaan; het zal den ganschen dag doorregenen. Ongunstig weer kan men zeker verwachten, wanneer de zwaluwen laag bij den grond of over het water vliegen, wanneer de kraaien hoog vliegen en dan het water opzoeken, om er den kop in te dompelen, wanneer de duiven eerst laat des avonds naar hun til terugkeeren. Bijna zeker is er binnenkort onweer op komst, wanneer, niettegenstaande het weer nog mooi is, de bijen toch dicht bij haar korven blijven en tegen den middag reeds weer huiswaarts komen. Wordt er storm verwacht, dan zal men zien, dat de lijsters en vinken heen en weer gaan vliegen, de visschen uit het water opspringen, of de bijen vrij snel naar hun korven terug keeren. Verlaten daarentegen tijdens harden wind de musschen hun nesten of vertoonen zich de mollen, dan kan men er zeker van zijn, dat de storm binnen korten tijd zal gaan liggen. Ook zijn er vrij zekere teekenen, wanneer er een strenge winter te verwachten is. Bemerkt men, dat de trekvogels als ooievaars, snippen of zwaluwen vroegtijdig wegtrekken, dat strand vogels reeds vroeg in het najaar zich in de nabijheid der woningen vertoonen, dat de mui zen hun nesten diep in de aarde maken, dat de bijen hun korven sluiten en er laat in het na jaar nog wespen rondvliegen, dan is er alle kans op een strengen winter. Zoover zijn we echter nog niet; voorloopig hebben we voldoende aan de bijzondere ver richtingen der dieren, die ons het komende weer voor onze vacantie voorspellen. Dan is er nog het booimkikkertje, dat van ouds de repu tatie geniet, een weerprofeet te zijn, maar onze leeraar zei altijd, zooals trouwens ook het handboek, dat de boomkikker er geen verstand van heeft. Men bespare zich dus de moeite om zorgvuldig verpakt een glas met kikker, hèt echte weerglas, mee op vacantie te nemen. Men geve echter acht op het doen en laten der dieren, daar hieruit, wat het weer betreft, veel te leeren valt. Aldus de oude volkswijsheid, die men zelf gelieve te controleeren. Bij de dezen zomer gehouden manoeuvres van het Grieksche leger werd, 2400 jaar na den historischen slag bij Marathon, een herhaling van dezen strijd met de moderne hulpmiddelen van de oorlogstechniek gehouden. Eigenaardig genoeg had deze veldslag hetzelfde verloop als zijn voorganger in het jaar 490 v. Chr., die eindigde met de zege der Grieken over de Perzen. Thans, na 2426 jaren, stonden op dezen his torischen bodem, gelegen aan de Oostkust van het oude Attika, wederom twee vijandelijke legerscharen tegenover elkaar. In het jaar 490 v. Chr. droegen de krijgers helmen en speren. Miltiades, den beroemden veldheer der Atheners, gelukte het de geweldige Perzische legermacht, die onder leiding van Arthaphernes aan de Oostkust van Attika geland was, op vernieti gende wijze te verslaan. Deze overwinning is ill de historie levend gebleven door den bekenden Marathonloop op onze moderne Olympische spelen. Gelijk bëkend werd het bericht van de overwinning door een looper van Marathon naar Athene overgebracht, die, toen hij dezen afstand in een razend tempo afgelegd had, dood in elkaar zakte. Dit jaar heeft men een reprise gemaakt van den slag bi] Marathon. Men heeft dit jaar voor den eersten keer de strategie van Miltiades met de moderne oorlog-technische middelen m praktijk gebracht. Het spreekt vanzelf, dat deze strijd er eenigszins anders uitzag, dan de veld slag van een paar duizend jaar geleden. De met stalen helmen en gasmaskers uitgeruste troepen voerden tanks en snelvuurgeschut mede. Vlieg tuigen wierpen gasbommen naar beneden en het Perzische leger, dat bij Marathon landde, beschikte over moderne oorlogsschepen. Het moet gezegd worden, dat de krijgskunst van den Deroemden veldheer uit de oudheid op schitterende wijze bevestigd is geworden. Het „roode leger", dat de rol van de Perzen vervul len moest, hield zich strikt aan de toenmaals door de Perzen gevolgde strategie. Het trachtte bij öe Marathonsche vlakte te landen en den tegenstander in Westelijke richting terug te drijven. Het „witte leger" nam op zijn beurt nauwkeurig de taktiek der Grieken van voor 2426 jaren over, om de landing, resp. het voort rukken van de Perzen te verhinderen. Ofschoon de strijdmiddelen thans zeer gewijzigd zijn, ver geleken bij die van vroeger, was het resultaat een overtuigende overwinning van de „Grie ken", die, evenals Miltiades, de landing niet verhinderden, doch de strijdkrachten, zoodra zij op den vasten wal waren en zich nog niet definitief ontwikkeld hadden, op verpletterende wijze versloegen. Het eenige verschil was, dat men ditmaal geen Marathonlooper noodig had, want tele grafisch werd de overwinning van de witten op de rooden naar het ministerie van oorlog te Athene overgebracht. MMMHj

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9