OAI
BROK VLAAMSCHE FOLKLORE
.Mmm*
Als boeienkoning in Afrika
In een oud stadje
aan de Dender
E'*
i
Weervoorspelling door dieren
Avonturen van den
Australiër Murray
tfitSI
1*
DE LAMAKRANT
Een tweede slag bij
Marathon
Het hospitaal
Waardevolle schilderijen
Belangrijke rol
De Groote Markt te Geeraardsbergen. Links het stadhuis; rechts de bekende
St. Bartholomeuskerk
Groote drukte
Des avonds
■:m li I
L' V-
Kapel van Onze Lieve Vrouw van Bijstand op den top van den 110 meter hoogen
berg, die jaarlijks vele bedevaarten tot zich trekt
De geschiedenis herhaalt zich
De trappen van den Oudenberg
T04UteJkw&K6Utd
Aan den voet en tegen een hoogen berg, die
de Dendervallei beheerscht, ligt aan de
zich als een zilveren lint door de groene
vlakten slingerende, eenige honderden meters
eerder schier nog een beek zijnde, Dender, het
oude stadje Geeraardsbergen in de provincie
Oost-Vlaanderen. Het is amphitheatersgewijze
gebouwd tegen de helling van den 110 M. hoogen
Oudenberg (Hunnenberg) vanwaar men een
schitterend vergezicht heeft op de heuvelrijen
van Vlaanderen, die onmiddellijk grenzen aan
een in den zomer heerlijk groen laagland.
De grond, waarop het stadje is opgegroeid,
werd door Boudewijn V (10351067) gekocht van
zekeren Geeraard en door Boudewijn VI, graaf
van Vlaanderen en Henegouwen, echtgenoot van
Richildis van Valenciennes, gravin-weduwe van
den graaf van Henegouwen, die de eerste prins
was, die deze beide titels vereenigde, ommuurd
en van vrijheden voorzien. Hier sloot Gwyde van
Dampierre in 1296 een bondgenootschap tegen
zijn leenheer, Philips den Schoonen. De stad
stond met Gent tegen graaf Lodewijk van Maele
op en werd in 1381 belegerd.
Als bezienswaardigheden kunnen aangemerkt
worden het karakteristieke stadhuis, in de 15e
eeuw uit frissche baksteen, in gothischen stijl
opgetrokken, dat een mooie collectie schilderijen
bevat en een H. Bartholomeusbeeld van De Gru-
Pello. De dekenale kerk, toegewijd aan den H.
Bartholomeus, werd in 1617 in gothischen trant
gebouwd op de helling van den Oudenberg, ter
vervanging van een St. Joriskapel uit de vijf
tiende eeuw. De vierhoekige toren dient als ge
meentebelfort en beiaard. Het interieur is versierd
met muurschilderingen van den Geeraadsberge-
naar L. Bert de Larbre, vele schilderijen, o.a.
van De Craeyer, zilveren reliquieënkast, vervaar
digd in 1675, van den H. Bartholomeus, antepen-
dium en kerkgewaden van de oude abdij van
St. Adriaan.
Van het oude, midden in de stad gelegen Onze
Lieve Vrouwenhospitaal, gesticht in 1100 bestaan
nog, te midden der tegenwoordige gebouwen, de
refter, gebouwd in 1642, een pand van 1636,
waarin het museum is ingericht, de zaal van
den raad en de salon. De stichting van het hos
pitaal is, denkt men, toe te schrijven aan Ro
brecht van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen,
waarschijnlijk ten gevolge van een belofte, ge
daan gedurende zijn strijd om het Heilig Land
te bevrijden. Onder de hooggeplaatste begunsti
gers van de inrichting vinden we onder anderen
Baldwinus, vader van gravin Johanna; Johanna
van Constantinopel, gravin van Vlaanderen;
Geeraerd, heer van Viane; Margaretha van
Vlaanderen; Johannes van Avesnes; Oliverus,
heer van Hoydel en Isabella, hertogin van Bour-
gondië.
In 1255 werd aan de Broeders en Zusters, die
te dien tijde het hospitaal beheerden, een levens
regel voorgeschreven door Nicolaus, bisschop van
Kamerijk en ontworpen door Broeder Michiel
der Predikheeren. In 1262 stond het gasthuis
onder beheer van een weldoener van de stich
ting, genaamd Sigerius (Segers), priester van
Ydenghem, wiens geschilderd portret nog in
het museum berust. 2 November 1578 onderging
't huis de verwoestingen van de beeldstormerij,
waaraan een O. L. V.-beeld ontsnapte, dat nu
nog een eereplaats in den salon inneemt. Onder
de oversten, die het hospitaal bestuurden, vin
den we in 1642 een edelvrouwe Johanna Davidt.
Bij haar verkiezing in dat jaar werd haar wa
penschild met de spreuk „Fortiter et suaviter",
sterk en zoet, in het plafond der bisschopszaal
aangebracht.
In 1701 heerschte Adriana Van Cromphaut.
Onder haar bestier was de stad gedurig bezet
door nu eens Fransche, dan weer Spaansche sol
daten. Meer dan 7000 ruiters verbleven op ze
keren dag in de stad en dat het hospitaal er
zijn deel van te herbergen had behoeft niet ge
zegd. Ook deze overste was van edelen bloede,
evenals Isabella van den Bossche, wier portret
in 1735 geschilderd werd door Beemans. In 1744
was Catharina de Colins de Heetvelde aan het
bewind. Zij was geparenteerd aan de familiën
van Leefdael, de Herbais en d'Herzelles, de Uten-
hove en Tuyl van Serouskercke.
Onder de vele waardevolle schilderijen ont
moet men ook dat van Mgr. Henricus, aarts
bisschop van Mechelen, dat op order van Isabella
Colins vervaardigd werd in 1783 ter gelegenheid
van zijn bezoek aan het hospitaal. Een arduin
steen, het wapen dragende der Colins, is aan
gebracht boven de ingangsdeur der kerk. De re
kening, die gewaagt van dien steen, waarin
haar kenspreuk; „In pondere et mensura" (met
maat en gewicht) staat gebeiteld, dagteekent van
13 Juni 1761.
Bijna al de schilderijen dezer verzameling
dagteekenen uit denzelfden tijd. De houten
deurbekleedsels, het snij- en schrijnwerk, dat
men kan bewonderen in de raadzaal, in de kerk
I-.'"-
In 1783 vervaardigd schilderij van Z. H.
Exc. Mgr. HenricusAartsbisschop van
Mechelen
en de sacristie, alsook de ingangsdeur van de
keuken zijn van de St. Bartelskerk gekomen,
toen deze in gothischen stijl werd gerestaureerd.
Een blazoen of wapenschild in wit warmer
met onderschrift „per fruamini'.' is waarschijn
lijk toe te schrijven aan Dom Robertus van
Adorp, gestorven in 1786. In 1781 was het zuster
Maria Francisca d'Azevedo, die priorin werd.
Haar portret, in 1785 geschilderd door zekere
juffrouw Krupp, kostte 90 gulden. Toen het te
ruggevonden werd was het geschonden en
scheen met een sabel doorgehakt te zijn. Het is
op een ander doek gebracht en lichtelijk door
Alfons van den Eycken overgeschilderd. Maria
Francisca d'Azevedo was de laatste priorin, want
in 1797 werd het bestuur aan de zusters ontno
men, toen de bezittingen van het hospitaal wer
den aangeslagen in naam der Fransche Repu
bliek. Van toen af werd het hospitaal bestuurd
door een commissie, waarvan de eerste voorzit
ter was burger Schauwer. In 1799 werd die
eerste commissie door de hoogere overheid, den
9 Nivose jaar VII, vervangen door een andere,
met als voorzitter Francois de Ruyter. In 1801
nam hij ontslag en werd nu vervangen door
den maire of burgemeester, die de vergaderin
gen voorzit.
Uit deze merkwaardige bijzonderheden blijkt
wel ten duidelijkste, dat het hospitaal in de ge
schiedenis van Geeraadsbergen een zeer belang
rijke rol heeft gespeeld. Het is nu voor een groot
deel gemoderniseerd en ingericht voor heelkunde
en ziekenverzorging, weeshuis en kosthuis voor
oude lieden.
Ei- is een parochie voor heel de stad en de
aangrenzende gemeente Nederboelare. Verder zijn
er verscheidene openbare bidplaatsen en kapel
len, o.m. kloosters der zusters Colettinen en
de kapel van O. L. V. van Bijstand op den
Oudenberg, die vele malen per jaar bedevaarten
tot zich trekt, vooral op de Mariaöagen. Naast
de staats-middelbare scholen voor jongens en
meisjes bestaan er talrijke katholieke inrichtin
gen voor onderwijs: bisschoppelijk college voor
Grieksch-Lat. humaniora, college voor moderne
humaniora, gehouden door de paters Josephie-
ten, die hier ook noviciaat en moederhuis heb
ben; een vakschool; twee kostscholen voor meis
jes.
Het stadje telt circa 15.000 inwoners en heeft
binnen zijn muren tabaks-, lucifers- en meubel
fabrieken en inrichtingen waar diverse soorten
kant worden vervaardigd.
Doordat het plaatsje al verscheidene eeuwen
oud is, heeft het vele oude tradities en daaraan
verbonden folkloristische gebruiken. Een is de
moeite der vermelding ten volle waard.
Pas is het nieuwe jaar eenige weken oud of
er wordt in Geeraardsbergen gesproken
over het aanstaande „Krakelingenfeest en
Tonnekenbrand", dat als het ware vergroeid is
met het leven der inwoners en dat jaar op jaar
en telkens weer op den Oudenberg in aangename
stemming gevierd wordt.
Dit aloude volksfeest heeft plaats op den eer
sten Zondag van de Vasten, genaamd Groote
Vastenavond, en wordt door sommige geschied
schrijvers het Groot Vastenavondfeest genoemd.
Op genoemden dag in den voormiddag heeft
de stad al een feestelijk aanzien. De vlaggen
wapperen aan stadhuis, kerktoren en particuliere
woonhuizen. Bonte groepen boeren en boerinnen
doorkruisen de straten, terwijl hier en daar mu
ziek weerklinkt.
Na den middag neemt de drukte meer en meer
toe. Treinen, trams en autobussen brengen stroo
men vreemdelingen aan, die door het traditio-
neele feest naar de schilderachtige Denderstad
gelokt worden.
Om 2 uur vergaderen de verschillende ver-
eenigingen op het Statieplein en trekken in een
stoet met een muziekkorps aan het hoofd, met
wuivende vlaggen en blinkende schilden naar
de Groote Markt, waar de stedelijke overheid,
verdere magistraatspersonen en autoriteiten aan
het stadhuis worden opgewacht. De klokken
luiden, de trommen roffelen, de muziek speelt.
De Pastoor-deken, de burgemeester en wet
houders, de raadsleden en ambtenaren der stad
dalen de breede trappen af van het stemmige,
in roode baksteen opgetrokken, gothische stad
huis. Alle vanen, banieren en vlaggen brengen
het saluut.
Het harmoniekorps stelt zich op aan den kop
van den te formeeren stoet, de geestelijke en
stedelijke overheidspersonen sluiten aan, gevolgd
door de kerkelijke en wereldsche corporaties. Dan
volgen de dragers met groote manden en diepe
korven, boordevol gevuld met ronde krakelingen
en 't volk sluit in dichte drommen den langen
fleurigen stoet van opgewekte feestgangers. Op de
maat der vroolijke deuntjes en wijsjes stappen
allen welgemoed de klimmende straten op, die
naar den Oudenberg leiden, waar het eigenaar
digste deel van het feest, de ceremonie van het
drinken en het werpen van het brood, plaats
heeft.
Boven op den berg is het reeds een drukte
van belang. In de rondte en om den vijver zijn
al honderden en honderden van dorpen uit ver
ren en nabijen omtrek toegestroomd, ongeduldig
den stoet verbeidend, die uit de benedenstad den
berg moet opklimmen.
Het officieele gedeelte van den stoet treedt
nu de aloude kapel van Onze Lieve Vrouw van
Bijstand die slechts een paar honderd per
sonen kan bevatten binnen en bidt daar de
Litanieën ter eere van de Moeder Gods. Daarna
begeeft men zich naar het omheinde heuveltje
achter de kapel, waar de kolom oprijst, die 110
meter boven den zeespiegel gelegen is.
Men biedt den hoogeerwaarden heer deken
eerst, daarna de burgerlijke overheid een wijden,
ondiepen met wijn gevulden beker aan, waarin
eenige levende „grondelingskens" (kleine zoet-
watervischjes) zwemmen. Iedereen ledigt dien
beker en slikt die levende vischjes mee in. Deze
eeuwenoude zilveren beker wordt elk jaar, bij
het Krakelingenfeest, gebruikt en wordt op het
stadhuis zorgvuldig bewaard. De heeren raads
leden, ambtenaren en officieele genoodigden
nuttigen allen een glas wijn met levende visch
jes erin.
Na deze eigenaardige ceremonie grijpt de de
ken den eersten krakeling een klein rond
broodje met een kuiltje in het midden uit een
der korven en werpt dien met een flink gebaar
de lucht in. Dan is de beurt aan den burge
meester, de wethouders en de raadsleden, die
ook de ronde broodjes er zijn er zoo ongeveer
vijfduizend tusschen het volk werpen, dat in
dichte drommen den heuveltop omringt. Het
sein is gegevenNu grijpen ook de officieele
genoodigden en de leden van het muziekkorps
met handen vol in diepe manden met krake
lingen en gooien de ronde „mastellen" naar alle
kanten over de golvende en deinende menschen-
zee.
Een luid en blij gejuich stijgt op uit de menigte.
Het is 'n gejubel en getier van jawelste en de
vreugde kent geen weerga. Het is "n onbeschrijflijk
schouwspel. Men duwt en wringt en dringt, men
bukt en rekt zich om te trachten de ontelbare
krakelingen in het voorbijvliegen op te vangen.
Als witte sterren doorkruisen de broodjes de ijle
lentelucht en rollen naar alle kanten, tot zelfs
in den vijver, die aan den voet van den heuvel
te droomen ligt. Wanneer alle korven en manden
geledigd zijn sluit de muziek deze folkloristische
gebruiken door een opwekkenden marsch en al
len dalen op de tonen van de muziek den steilen
Oudenberg af.
's Avonds om zeven uur is er weer iets op den
berg te doen. Daar wordt aan een hoogen boom
een ton met licht ontvlambare en brandbare
stoffen gevuld en met pek bestreken in brand
gestoken. Dit is het „Tonnekenbrand". De gele
en roode, als het ware den hemel lekkende
vlammen laaien op als een spookachtig schijnsel
in de donkerte van den avond en zijn tot op
zeer grooten afstand men zegt tot op 40
K.M. zichtbaar.
Zoodra de jongelieden uit de dorpen van den
omtrek den hellen gloed bemerken, ontsteken
zij hun eigen gefabriceerde strooien toortsen
en fakkels en zwaaien deze in de lucht, roepen
de:
„Halmken brand
Zeven zakken op
't dagwand".
Het „Tonnekenbrand" sluit de plechtigheden
van den dag. Vroeger jaren werd in de zalen
van het stadhuis een feestmaal aangeboden door
den gemeenteraad aan de leden der verschillen
de deelnemende corporaties. Als wij de rekenin
gen uit die dagen eens napluizen, komen wij
tot de ontdekking, dat die heeren het zich uit
stekend lieten smaken.
Verschillende legenden zijn omtrent dit
eeuwenoude feest in omloop, doch een daarvan
is onder het volk het meest bekend en lijkt ook
de meest waarschijnlijke:
In 1381 werd de stad Geeraardsbergen bele
gerd door Walter van Edingen, die afgezonden
was door Lodewijk van Maele, graaf van Vlaan
deren.
Walter moest Geeraardsbergen, dat deelge
nomen had aan den opstand der „witte kaproe
nen" eens duchtig afstraffen. Doch de stad bood
flinken tegenstand en daar Walter de onmoge
lijkheid van haar inneming inzag, besloot hij
door uithongering haar tot de overgave te dwin
gen. De overheid der stad, gehoord de meening
van het volk, gebruikte een list om eraan te
ontsnappen. Van eenige resten meel bakte men
kleine broodjes, die, samen met den laatsten
voorraad vleesch en visch, op een zekeren dag
over de muren der vesting werden geworpen.
De list gelukte wonderwel.
De belegeraar, ontmoedigd bij het zien van
dien voorraad levensmiddelen en in den waan
gebracht, dat het nutteloos zou zijn, het beleg
nog langer vol te houden, trok heimelijk terug
en gaf het op.
Volgens Victor Fris vertelt de legende nog, dat
de inwoners van blijdschap een groot vuur op
den Oudenberg aanstaken om aan de oprukken
de bondgenooten het signaal te geven van de
bevrijding der stad.
Dat zou volgens de volksche overlevering de
reden zijn waarom sedert eeuwen de krakelin
gen geworpen worden en 's avonds, als herin
nering aan het vreugdevuur, op den Oudenberg
het „Tonnekenbrand" wordt aangestoken.
bestaat een krant, die, hoewel deze ver
schijnt met een oplage van slechts 50
exemplaren, berichten bevat voor vele
honderdduizenden. Deze krant wordt gedrukt
op een hoogte van 3500 meter en wel in het
Tibetaansche bergland. Het betreft hier name
lijk de Tibetaansche courant, de eenige, die in
dit land verschijnt. Abonné's op deze krant zijn
uitsluitend de Lama's, de eenigen, die lezen
kunnen. Zoodra de courant ontvangen wordt,
roepen zij de bevolking tezamen, lezen den in
houd voor en zorgen voor de verspreiding der
berichten.
Prachtig beeldhouwwerk, voorstellend
Joannes den Dooper, geplaatst in de
kapel der kerk van het hospitaal, af
komstig uit de St. Bartholomeuskerk te
Geeraardsbergen
n Afrika was ik bijna minister van oorlog
geworden. Tot mijn repertoire behoort ook
de truc, waarmee ik mijn verbaasde toe
schouwers geld uit neus, oor en haar trek. Deze
truc is oeroud en behoort sedert jaren tot het
repertoire van alle goochelaars. Toch maakt
hij nog steeds indruk. Mijn zwarte toeschou
wers waren niet weinig verbaasd toen ik geld
uit hun kroeshaar tooverde. Men beschouwde
mij als een echten toovenaar enarresteerde
mij. Zij waren namelijk de meening toegedaan,
dat dit geld van hen afkomstig, dat het
dus ook hun eigendom was en dat ik dus een
dief was, wanneer ik het geld in mijn zak stak!
Langdurige besprekingen en kostbare geschen
ken bewogen den hoofdman er tenslotte toe
mij vrij te laten.
Door dit voorval gewaarschuwd, wijzigde ik
dit deel van mijn programma. Toen ik voor een
grooten Negerstam een voorstelling gaf, too
verde ik geen geld maar kogels uit de haren
van mijn toeschouwers. De patronen gaf ik
hun ten geschenke.
Maar ik had mij wederom in de intelligentie
der bezoekers vergist. Men verlangde namelijk
niet alleen, dat ik voort zou gaan met het
tooveren van patronen, maar dat ik ook kanon
nen en andere moordtuigen uit hun neuzen
zou halen. Men geloofde mij niet, toen ik be
weerde, dat ik daartoe werkelijk niet in staat
was. Eenige onderaanvoerders boden mij be
langrijke en lucratieve functies aan, wanneer
ik de bewapening van hun stammen op mij
wou nemen. Toen ik weigerde, waren zij ten
zeerste beleedigd.
Al te treurig was ik daarom niet. Trouwens,
een paar weken later werd mij in Oeganda
de betrekking van „hoftoovenaar" aangeboden.
Ik gaf aan het hof van den hoofdman een
gala-voorstelling. Bij die gelegenheid liet ik
mü door eenige inboorlingen in een mand
vastbinden. Toen ik een paar seconden later
cb eb ct> eb eb cb cb eb eb cb cfc cL cb ct> ct> ct> cb cb eb Jd cb do da ct>ct> cb eb eb
8-
8-
De Australiër Murray is een be
faamd boeienkoning. In meer dan
tachtig landen heeft hij voorstel
lingen gegeven. Men heeft hem in
dwangbuizen gestopt, in zakken
genaaid en dafi in het water ge
worpen. Steeds wist hij zich te be
vrijden. Thans is hij weer in
Europa na zijn Afrikaansche tour-
née, waarvan hij een onzer mede
werkers het een en ander mee
deelde.
C|J CJD CfD C|3 c£> cp CJ3 CJ3 CjD Cj3 Cp Cp C|3 Cp C|3 C$3 Cp C|3 C£> Cp C£ C£> Cp Cp C£> C|3
uit mijn gevangenis te voorschijn kwam, waren
mijn toeschouwers buitengewoon enthousiast. De
hoofdman, die zich liefst „koning" noemde,
wilde mij direct tot hoftoovenaar benoemen.
Als salaris bood hij zooveel runderen aan als
ik hebben wou. Hij, de koning, zou alles voor
mij betalen. Misschien zou ik wel ingegaan zijn
op dit aanbod of het in welwillende over
weging genomen hebben, wanneer ik niet even
snel weer in ongenade gevallen was als ik zijn
gunst veroverd had.
In het verdere verloop van de voorstelling
vertelde ik namelijk den koning, dat ik nooit
zou kunnen verhongeren, ook al zwierf ik
wekenlang door de jungle. In dat geval liet ik
eenvoudig mijn gebit thuis, dat dan vanzelf at.
Teneinde dit te bewijzen, nam ik schijnbaar
mijn gebit uit den mond, legde het voor den
koning op een tafeltje en stopte een onge
kookt ei tusschen de tanden. Voordat de koning
er op bedacht was, was het ei verdwenen.
Schijnbaar hadden de tanden het opgegeten.
Misschien vond de koning uit aesthetische
overwegingen mijn kunstje niet aanvaardbaar,
misschien ook vond hij, dat ik te veel kon en
dus wel eens gevaarlijk zou kunnen worden
in ieder geval verliet hij zwijgend de voorstel
ling. Zijn onderdanen volgden hem en in enkele
minuten stond ik in de tent alleen en verlaten.
Ik kon mijn koffers pakken en vertrekken.
<y iir
Uit eigen ondervinding weten we, welken
invloed, zoowel ten goede als ten kwade,
het weer op ons kan hebben. Drukkend
weer „met kans op regen en onweer" verlamt
onzen werklust en verkilt ons humeur; frisch,
vroolijk weer daarentegen fleurt ons humeur
op en prikkelt ons tot werkzaamheid. Het
spreekt wei van zelf, dat ook de dieren de ge
volgen der luchtdrukverschillen ondervinden en
op voor elk karakteristieke wijze aan de ver
anderde of veranderende weersomstandigheden
beantwoorden. Dit doen zij zoo regelmatig en
zoo duidelijk, dat men uit hun doen en laten
met een vrij groote mate van waarschijnlijk
heid, het komende weer meent te kunnen op
maken.
Men make hierbij niet de schampere opmer
king, dat dit dan meestal toch reeds te laat
is een slecht humeur gaat niet aan eendruk-
kenden dag vooraf, doch is er slechts een der
nare gelijktijdige verschijnselen van maar
men denke hierbij aan stekende eksteroogen
en aan gewrichten en ledematen, gekweld door
de rheumatiek en nu gepijnigd door de veran
dering van weer „welke in de lucht zit."
Hoe onze dieren de komende weersverande
ring voelen is een vraag, waarmee de volks
wijsheid zich niet inlaat; zij bepaalt zich tot
de boute bewering, dat onze dieren een fijn
voorgevoel hebben, waarop men zich verlaten
kan.
In het belang van vacantiegangers, die de
wijde wereld intrekken, geven wij de volgende
bijzonderheden, waarop men zich met zeker
heid verlaten kan, en welke men, althans naar
oujl gebruik en ongeschreven wet, niet in twij
fel behoort te trekken.
Mooi en droog weer kan men verwachten,
wanneer de vleermuizen nog laat in den avond
rondfladderen en daar den volgenden morgen
weer vroeg mee beginnen; wanneer de nachte
galen tot vroeg in den morgen doorzingen; de
uilen krassen, niettegenstaande het regenach
tig is of de schapen op weg naar de schaaps
kooi allerhande dartele sprongen maken.
Regen kan men echter verwachten, wanneer
het vee zich in den bek likt, als de schapen
blijkbaar ongaarne naar de kooi gaan en tel
kens blijven stilstaan, ofwel wanneer de var
kens hun voedsel niet dadelijk verorberen,
doch dit eerst met den snuit uitspreiden.
Wanneer de muggen voortdurend mensch en
dier achtervolgen, de vloo nijdig steekt, de
mollen groote aardhoopen opwerken of de pad
den zich vertoonen, ook dan kan men binnen
korten tijd een regenbui verwachten. Hetzelfde
is het geval, wanneer de katten herhaaldelijk
zich de pooten wasschen, de honden gras eten,
de regenwormen uit den grond kruipen, of de
hanen voortdurend op een ongewonen tijd
kraaien. Ook wanneer men veel slakken ziet
kruipen, is er regen op til. Regent het en blij
ven de kippen toch buiten loopen, dan kan
men er zeker van zijn, dat het spoedig weer
droog wordt, doch gaan zij daarentegen op
stok, dan kan men zonder parapluie niet uit
gaan; het zal den ganschen dag doorregenen.
Ongunstig weer kan men zeker verwachten,
wanneer de zwaluwen laag bij den grond of
over het water vliegen, wanneer de kraaien
hoog vliegen en dan het water opzoeken, om
er den kop in te dompelen, wanneer de duiven
eerst laat des avonds naar hun til terugkeeren.
Bijna zeker is er binnenkort onweer op komst,
wanneer, niettegenstaande het weer nog mooi
is, de bijen toch dicht bij haar korven blijven
en tegen den middag reeds weer huiswaarts
komen.
Wordt er storm verwacht, dan zal men zien,
dat de lijsters en vinken heen en weer gaan
vliegen, de visschen uit het water opspringen,
of de bijen vrij snel naar hun korven terug
keeren. Verlaten daarentegen tijdens harden
wind de musschen hun nesten of vertoonen
zich de mollen, dan kan men er zeker van zijn,
dat de storm binnen korten tijd zal gaan
liggen.
Ook zijn er vrij zekere teekenen, wanneer er
een strenge winter te verwachten is. Bemerkt
men, dat de trekvogels als ooievaars, snippen
of zwaluwen vroegtijdig wegtrekken, dat strand
vogels reeds vroeg in het najaar zich in de
nabijheid der woningen vertoonen, dat de mui
zen hun nesten diep in de aarde maken, dat de
bijen hun korven sluiten en er laat in het na
jaar nog wespen rondvliegen, dan is er alle
kans op een strengen winter.
Zoover zijn we echter nog niet; voorloopig
hebben we voldoende aan de bijzondere ver
richtingen der dieren, die ons het komende
weer voor onze vacantie voorspellen. Dan is er
nog het booimkikkertje, dat van ouds de repu
tatie geniet, een weerprofeet te zijn, maar onze
leeraar zei altijd, zooals trouwens ook het
handboek, dat de boomkikker er geen verstand
van heeft. Men bespare zich dus de moeite om
zorgvuldig verpakt een glas met kikker, hèt
echte weerglas, mee op vacantie te nemen.
Men geve echter acht op het doen en laten
der dieren, daar hieruit, wat het weer betreft,
veel te leeren valt.
Aldus de oude volkswijsheid, die men zelf
gelieve te controleeren.
Bij de dezen zomer gehouden manoeuvres
van het Grieksche leger werd, 2400 jaar
na den historischen slag bij Marathon,
een herhaling van dezen strijd met de moderne
hulpmiddelen van de oorlogstechniek gehouden.
Eigenaardig genoeg had deze veldslag hetzelfde
verloop als zijn voorganger in het jaar 490 v.
Chr., die eindigde met de zege der Grieken over
de Perzen.
Thans, na 2426 jaren, stonden op dezen his
torischen bodem, gelegen aan de Oostkust van
het oude Attika, wederom twee vijandelijke
legerscharen tegenover elkaar. In het jaar 490
v. Chr. droegen de krijgers helmen en speren.
Miltiades, den beroemden veldheer der Atheners,
gelukte het de geweldige Perzische legermacht,
die onder leiding van Arthaphernes aan de
Oostkust van Attika geland was, op vernieti
gende wijze te verslaan. Deze overwinning is ill
de historie levend gebleven door den bekenden
Marathonloop op onze moderne Olympische
spelen. Gelijk bëkend werd het bericht van de
overwinning door een looper van Marathon
naar Athene overgebracht, die, toen hij dezen
afstand in een razend tempo afgelegd had, dood
in elkaar zakte.
Dit jaar heeft men een reprise gemaakt van
den slag bi] Marathon. Men heeft dit jaar voor
den eersten keer de strategie van Miltiades met
de moderne oorlog-technische middelen m
praktijk gebracht. Het spreekt vanzelf, dat deze
strijd er eenigszins anders uitzag, dan de veld
slag van een paar duizend jaar geleden. De met
stalen helmen en gasmaskers uitgeruste troepen
voerden tanks en snelvuurgeschut mede. Vlieg
tuigen wierpen gasbommen naar beneden en
het Perzische leger, dat bij Marathon landde,
beschikte over moderne oorlogsschepen.
Het moet gezegd worden, dat de krijgskunst
van den Deroemden veldheer uit de oudheid op
schitterende wijze bevestigd is geworden. Het
„roode leger", dat de rol van de Perzen vervul
len moest, hield zich strikt aan de toenmaals
door de Perzen gevolgde strategie. Het trachtte
bij öe Marathonsche vlakte te landen en den
tegenstander in Westelijke richting terug te
drijven. Het „witte leger" nam op zijn beurt
nauwkeurig de taktiek der Grieken van voor
2426 jaren over, om de landing, resp. het voort
rukken van de Perzen te verhinderen. Ofschoon
de strijdmiddelen thans zeer gewijzigd zijn, ver
geleken bij die van vroeger, was het resultaat
een overtuigende overwinning van de „Grie
ken", die, evenals Miltiades, de landing niet
verhinderden, doch de strijdkrachten, zoodra
zij op den vasten wal waren en zich nog niet
definitief ontwikkeld hadden, op verpletterende
wijze versloegen.
Het eenige verschil was, dat men ditmaal
geen Marathonlooper noodig had, want tele
grafisch werd de overwinning van de witten op
de rooden naar het ministerie van oorlog te
Athene overgebracht.
MMMHj