Spaansche gewelddadigheden <KdvM&aal den dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland I Zigeunerinnetje EEN GELADEN SFEER HARINGWEEK m MAANDAG 20 JULI 1936 Weer een Oceaanreus AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNY VON PANHUIS (Speciale correspondentie) Op een morgen ging ik met een trammetje naar de bibliotheek. Het was ongeveer acht uur de bibliotheek en vele kan toren gaan om acht uur open dus de tram zat vol met kantoorbedienden, winkelbedien den en andere brave, nederige menschen. De meesten zagen er als goede Spanjaarden onuitgeslapen uit, want de Spanjaard, en de Madrileen vooral, is een onverbeterlijke nacht braker. Tot twee uur in den nacht blijft het druk en levendig op straat, de café's in het centrum zijn vol en rumoerig, en met tegenzin gaan de menschen tenslotte naar huis. De Spanjaarden zijn dus altijd wat men gemeen zaam noemt ,,'n eind achter hun slaap aan" en dat is aan hun gezicht en hun manier van doen heel goed te bemerken. Hun natuurlijke prikkelbaarheid wordt er door verergerd, zij zijn lusteloos, ontevreden, mopperig en stuiven bij de geringste aanleiding op. Het tramtafereel was dus alledaagsch. Een reeks van slecht geschoren, lusteloos voor zich uit turende mannen die af en toe gaapten dat hun kaken kraakten. Zij lazen hun kranten en maakten daarover soms gemelijke soms heftige opmerkingen. Schrijver dezes stond op het achterbalcon en had dus een overzicht over het geheel. Dicht bij de Puerta del Sol, het cen trale plein van Madrid, moest de tram op de hellende straat een scherpe bocht nemen, en toen klonk een kort, helder geluid als een schot van een revolver. Alsof zij door een veer om hoog geschoten werden sprongen alle mannen op en grepen met hun rechterhand in hun broekzakAllen bleken gewapend te zijn.... Er was echter geen reden tot ongerustheid want de knal was niet van een vuurwapen ge weest, maar van de electriciteit. Dit onbeteeke- nende voorval had mij in de gelegenheid ge steld te zien dat een soort van menschen het welk elders bijzonder vreedzaam gesteld is, met vuurwapenen in den zak naar het kantoor gaat?... Spaansche heftigheid Het lezen van een Spaansche krant verschaft tal van karakteristieke voorvallen van de spreekwoordelijk geworden Spaansche opvlie gendheid. Men grijpt om de geringste reden naar het pistool ieder schijnt zoo'n ding te bezitten en men knalt er op los. Werkelijk niet in de allereerste plaats om politieke rede nen. Het is de Spaansche aard die tot een on middellijke gewelddadige uiting van de opge wekte passie dringt. Het vorige Jaar werd ik in een klein plaatsje in de Extremadura door een kenschetsend geval hevig getroffen. Er kwam een ongeveer vijftigjarig meneertje aan op de fiets. Dat was een ongewoon ge zicht, de fiets is in Spanje voornamelijk speel goed van opgeschoten jongens, het is geen ver voermiddel zooals bij ons. Een klein jongetje gooide met een steen naar het meneertje, daü een notaris, een leeraar of boekhouder kon zijn, naar zijn voorkomen te oordeelen. Het me neertje sprong van zijn fiets en gaf den kwa jongen een draai om zijn ooren. Op het gebrul van het kereltje kwam de vader toeloopen. Hevig gekrakeel. Plotseling trekken beiden een revolver en schieten elkaar neer. Het feit is dit. De Spanjaard is van nature geneigd tot persoonlijke, gewelddadige afdoe ning van beleedigingen, onrecht, overlast, en dergelijke hem aangedaan. Zijn driftige aard brengt hem ertoe, en zijn beschouwing der din gen rechtvaardigt dit voor hem. Een Span jaard verwerpt onbewust en bewust alle arbi trage. Hij is zijn eigen rechter. Hij erkent nie mand boven hem. Zijn eer en zijn recht zijn z'n persoonlijk goed waarover niemand anders dan hij zelf kan oordeelen. Zijn natuurlijk wantrouwen tegen iedere officieele instelling maakt hem bovendien afkeerig van alle in menging in zijn zaken van hooger hand. Als men jaren lang met Spanjaarden verkeert, met voldoende onderbrekingen om telkens weer frisch tegenover de feiten te staan, dan komt men door de herhaalde feiten tot de conclusie dat de Spanjaard zichzelf als den eenig juisten rechter en.. Nachrichter beschouwt. De openbare meening Onlangs drong een politieman een ziekenhuis binnen en schoot een daar verpleegden patiënt dood. De verslagene had den broer van den politieman in een gevecht gedood en was daar bij zelf gewond. Toen de politieman gevanke lijk werd weggeleid kreeg hij op straat een ovatie. De menschen vonden hem „muy hom- bre", een echten kerel.... De sfeer is in Spanje zoo geheel verschillend van de onze. De gevoelens zijn anders en de opvattingen zijn anders. En sinds jaar en dag leeft men onder hoogen druk. In de oorlogs jaren is men in Barcelona begonnen met de georganiseerde gewelddadige afdoening van persoonlijke grieven tusschen de verschillende klassen. Daardoor zijn de gewelddadigheden in een andere phase gekomen. Bij de vroegere manslagen uit drift en vijandschap kwam nu de gewapende, onmiddellijke actie van groepen onderling welke elkaar in leidende persoonlijk heden zochten te treffen. Dat is een slacht partij geworden waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken. Primo de Rivera heeft daar op krachtige manier een eind aan gemaakt, maar bij het aftreden van Primo begon het opnieuw en in heviger mate. De gramschap vrat dieper in, het begon in geheel Spanje het politieke leven te verkankeren, en het werd een vreeselijke wraaknemingsactie welke steeds moeilijker te stuiten valt. Immers er komen steeds meer slachtoffers die men moet wreken. De opstand in October 1934 is een verschrikkelijk bloedbad geweest, en sinds dien bereidt men zich voor op een herhaling ervan. Kleine, afzonderlijke gewelddadigheden leiden die herhaling in. Hier laat men een trein ontsporen, ginds laat men een autobus in een ravijn storten, elders steekt men een kerk of een vereenigingsgebouw in brand. De schoten van geweren en revolvers zijn niet van de lucht. De gevoelens worden steeds grimmiger. Sotelo De politieke tegenstellingen worden in Spanje steeds scherper. De tusschengroepeeringen worden naar de uiterste vleugels gedrongen of loopen uiteen. Het geval van de C.E.D.A., de party van Gil Robles, is daarvan een voor beeld. De weifeling en onzekerheid van Gil Robles, zijn politiek van transigeeren is zyn partij noodlottig geworden, en zijn aanhangers zijn naar uiterst rechts opgedrongen. De link- sche, conservatieve partij, te vergelijken met de vrijzinnige democraten ten onzent, verliest aanhang bij de groote menigte vanwege de vaagheid van haar program. De linksche groe pen schuiven dus meer op en naderen tot de extremisten uit de socialisten en communisten. Tenslotte wordt op het oogenblik in het open bare leven de strijd gestreden tusschen de fas cisten en monarchisten eenerzyds en de link sche extremisten anderzijds. Men schat dat de uiterst rechtsche partij in een half jaar twintig maal zoo sterk is geworden. Herhaalde lijk raken de rechtsche en linksche partyen slaags, in kleine straatgevechten, bij het hou den van vergaderingen, en dergelijke. Ieder ge vecht, iedere manslag dringt tot verscherping van den strijd. Het was te voorzien dat de tijdelijke bezet ting van het radio-uitzendstation van Valen cia door enkele fascisten, en hun uitgezonden bericht een bloedige beantwoording zou krij gen. Deze beantwoording is nog tragischer dan men had kunnen vermoeden. De linksche partij heeft den monarchistischen voorman, Sotelo, vermoord. Sotelo was een voorname, fijne geest. Een bezadigd, zeer intelligent en welbespraakt poli ticus. Wie zijn redevoeringen heeft gehoord of gelezen zal met bewondering zijn vervuld om 'smans verzorgde taal, uitnemende documen tatie en overtuigenden betoogtrant. Men heeft hem op een gruwelijke, on-Spaansche manier vermoord. Deze daad, deze gruweldaad, Is een novum in Spanje. Tot nu is er in de bloedige gewelddadigheden iets ruiterlyks geweest door den voor niets terugdeinzenden Spaanschen mannelijken moed. Men stond zijn man en schoot hem neer. Sotelo heeft men op een listige manier met een overmacht verraderlijk vermoord. God hebbe zijn ziel. De gevolgen De moord op Sotelo heeft een ontzaglijken indruk in Spanje gemaakt. Dit zegt in deze aan bloedige gewelddadigheden gewende sfeer voldoende. Velen zien in dezen aanslag het sein tot een algemeene uitbarsting. De regeering vreest dit ook en heeft alle noodige maatrege len genomen. Het komt ons evenwel voor dat de gevolgen zich nog eenigen tijd zullen laten wachten. Een wydomvattende, gewapende actie van rechts is op dit oogenblik niet waarschijnlijk want vrij wel alle mannen van eenige beteekenis zitten in het gevang. Een zoogenaamd „pronuncia- miento" is niet te verwachten, want de twee of drie generaals die het talent bezitten dit te leiden zyn al lang achter slot en grende' gezet, ook de generaal die den opstand van Asturië heeft bedwongen Behalve het feit van de gevangenschap van de mannen die tot een actief optreden in staat Karei Ettinger Dame met Hoed zijn is er de betreurenswaardige verdeeldheid door het stugge individualisme van de Span jaarden. Bij de Spanjaarden is de discipline een uiterst moeilijk te verwerven zaak. Iedere Span jaard voelt zich knapper en meer tot leiden geschikt dan de ander, en weigert dus zich vrijwillig onder iemand te stellen. In het leger heeft dat in Marokko bijv. tot menig échec ge leid omdat iedere officier, van den generaal af, een doorgezonden bevel willekeurig wijzig de. In de politieke actie schikt men zich dus nog minder. Zoolang er dus niet een man is die door zyn persoonlijk overwicht en tact een erkend en gehoorzaamd gezag verwerft, is de kans gering dat de uiterst rechtsche partyen naar de macht zullen grijpen. Velen wenschen dat Don Juan, de zoon van ex-koning Alphons, met toestem ming van zijn vader, zich aan het hoofd van de rechtsche partyen zal stellen, en dat zijn symbolische figuur het eeuwenoude koning schap allen zal vereenigen die orde, gezag en een boven partijen uitgaand bewind wen schen. Zeker is dat dit aanvankelijk tot een burgeroorlog zal leiden, en hiervoor schrikt men terug. De spanning is op dit oogenblik wel groot, maar men acht het tijdstip onge schikt voor handelen. Een zakelijk historicus zal wellicht zeggen dat in het hart van den zomer nooit een revolutie ontbrandtIn Spanje faalt echter doorgaans iedere bereke ning. Dus.... De King George V" Naar de „Daily Telegraph" onlangs bericht te heeft de firma John Brown en Co. te Clydebank, de bouwers van de „Queen Mary", het wereldberoemde en majestueuzé schip van de Cunard-Withe Star, een order van £5.000.000 gekregen, om een zusterschip te bou wen. „King George V" zal de naam worden van dezen nieuwen oceaanreus, die in grootte en snelheid de „Queen Mary" zal overtreffen, en ondanks deze voordeelen zuiniger in gebruik moet worden. Niet de keurige aflevering van de „Queen Mary" was de aanleiding, dat de scheepsbouw- maatschappij „The Clyde".van John Brown en 31111111111111111 1111111111 i 1 milium 1 De haring trekt ons land nu door En laat zich propageeren, 1 Want 't is een feit, ons Neerland moet Het haring-eten leeren! 1 Men heeft een vreemde voorkeur hier Voor al wat komt van buiten. Het wordt hoog tijd, dien grooten stroom Door ons product te stuiten. 1 Het echte, Hollandsch zeebanket, De trots der lage landen, Brengt immers zelfs het buitenland Gewoon aan 't watertanden! Wat heel de wereld ons benijdt Zal Holland zelf niet lusten? Het fijnst product der visscherij Van onze zee en kusten? I Een Hollandsch kind leert op de school Bij d'allereerste zaken, Wanneer wel uitgevonden werd Ons Hollandsch haringkaken! 1 Het is een nationaal bezit, Dat Neerland moet waardeeren, Dus elke Nederlander moet De haring propageeren. 1 Zij is toch fijn, gezond, niet duur, Dus geeft zelfs nog besparing. Dus voortaan zij nu het parool: „Eet eiken dag een haring!" HERMAN KRAMER ÜllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIMIIIHIIIIIIIIIllï; Co. wederom in aanmerking kwam voor den bouw van een reusachtigen oceaanstoomer, maar het werd haar gegund als laagste inschrijfster. 200.000 tot 250.000 was zü beneden de maatschappijen, die op haar volgden! Hoe dit kwam? „The Clyde", die verantwoordehjk is voor de goede aflevering, heeft de directeuren van de Cunard White Star gerustgesteld en hun ver zekerd, dat dé tewaterlating en het transport van het nieuwgebouwde schip langs de rivier de Clyde geen buitensporig gevaar met zich zal brengen; zelfs niet voor een schip, dat nog groo- ter is dan de „Queen Mary". Wèl was de kiel van het schip op een andere werf gelegd, daar deze had moeten worden ver lengd en de helling een versterking had moeten ondergaan. Nieuwe modellen zouden moeten worden ge maakt, om maar niet te spreken van het bag geren, dat dan misschien noodig zou zijn, ter voorbereiding van de tewaterlating. Al deze werken zijn indertyd reeds uitge voerd by „The Clyde" voor den bouw van de „Queen Mary". Het nieuwe schip, dat No. 535 zal dragen de „Queen Mary" was No. 534 zal naar ver houding dezelfde afmetingen hebben als haar zusterschip, maar zijn bruto-tonnenmaat zal 83.000 ton bedragen, in tegenstelling met die van het bestaande schip, dat „maar" 80.773 ton meet. De tewaterlating zal waarschynlijk reeds plaats hebben in het begin van 1938. Men houdt dus van haast maken! „Time is money!" Vele menschen waardeeren dan eerst hun gezondheid als ze flink ziek zyn ge weest. Zoo was het ook gegaan met San teuil. Hy was kunstschilder en liep door het Quartier Latin in Pary's, een en al glimlach. Hij had het wel uit kunnen jubelen: „Ik, Prosper Santeuil, ben artist en gelukkig! Over gelukkig! Omdat m'n oogen uit die donkere hel verlost zijn! ik kan weer zien! Jullie men schen waardeeren dat geluk niet, alles te kun nen zien. Ik wel! Bijna twee jaren was ik blind, en sinds vanmorgen kan ik weer zien!" Dat was het, wat hy aan de heele wereld zou willen toeroepen. Onwillekeurig dwaalden z'n gedachten terug naar Aline Vaubois, die hem tijdens z'n ziekte verpleegd, gevoed en moed ingesproken had. Aline, die voor hem gekeken had, toen alles bij hem zwart was; Aline, die hy nooit in werkelijkheid gezien had. Alleen de gedachte aan haar, had hem z'n gezondheid en wilskracht terug geschonken na dien ontzettenden tijd. Hij belde zenuwachtig aan Aline's flat. „Neen, de juffrouw is niet thuis," zei het dienstmeisje. „Wilt u wachten? Ze zal niet lang uitblijven." Hij voelde zich teleurgesteld. Dagen en dagen had hij zich al in die donkere ziekenhuiskamer hun eerste ontmoeting voorgesteld. Ze zou in een fauteuil zitten. Dan zou hy naar haar toe gaan, ze zou bevend op staan en haar beide handen naar hem uitstrekken. Hij ging in een stoel zitten en probeerde een geïllustreerd blad te lezen, maar dat was hem niet mogelijk. In de vestibule klonk een vrou wenstem. Hij hoorde de meid zachtjes iets zeg gen. Eenige seconden later ging de deur open en stond ze in de deuropening: „Prosper!" mompelde ze. Hij stond op en greep haar gehandschoende hand. „Hoe gaat het met je, Aline?" vroeg hij bijna mechanischniet wetend wat te zeggen. „Je kunt nu zien, Prosper," zei ze. „je oogen zyn nu weer gezond en normaal. Wat ben ik bly voor jou! Waarom schreef je niet dat je kwam?" „Ik kreeg eerst vanmorgen verlof het zieken huis te verlaten en wilde je verrassen. Ik ben nog zoo kinderachtig, het heerlijk te vinden iemand te verrassen. Maar," liet hy er met een flauwen glimlach op volgen, „ik had me onze ontmoeting toch anders voorgesteld. Mis schien wat harteiyker." Prosper," zei ze zacht. „Ben je teleur gesteld?" „Met het oog op je zelf, natuuriyk niet. Je schoonheid overtreft al m'n verwachtingen." Ze had gitzwart haar, terwül hij altyd aan goudblond de voorkeur had gegeven. „Maar hoe dan ook," voegde hy er een beetje mismoedig aan toe, „je bent toch anders dan ik verwacht had." „Hoe had je dan verwacht, dat ik er uit zou zien?" „Wel, in de eerste plaats dacht ik heelemaal niet, dat je knap zou zijn. Het beeld, dat ik me van je gevormd had, kan ik eigenlijk niet pre cies beschrijven. Ik weet en begrijp nu, dat m'n hersens een arme plaatsvervanger voor m'n oogen zyn geweest." „Ga door," drong ze aan. „Waardoor ver schil ik dan van je verbeelding?" „Waardoor?" herhaalde hij mat. „Ikik ben bang voor je schoonheid." Ze keek hem lachend aan. „Je bent een domme jongen, Prosper. Eerst vertel je me, dat je me knap vindt, en dan zeg je me, dat ik je angst inboezemalsof ik een Medusa ben." „Och neen, je begrypt me verkeerd," zei hy zacht. Hij legde z'n hand op haar arm en keek haar als een schooljongen aan. „Weet je," ging hij aarzelend voortJe lijkt zoo ongenaakbaar. Als ik aan je vertroos tende woorden denk en aan de zachte streeling van je hand over m'n voorhoofd, kan ik me Ik ga weer in de doos zitten, zei Kruimeltje, ik ben net zoo raar en hij wilde naar het vertrek terug gaan, waar de doozen stonaen, waarin ze het kasteel binnen waren gebracht. Maar nu was er iets wat hen met schrik vervulde. Ze waren zoo dik, dat ze niet meer door de deur konden en hoe ze ook pro beerden, hun maag gaf niet het minste toe. Toen Tuimeltje na een paar uur het weer wilde probeeren, lukte dat evenmin als de eerste keer en teneinde raad zou by den kok, die heel den tüd in de provisiekamers in en uit liep om van alles te halen, maar eens om raad vragen. Maar de arme kok, die niet beter wist of Tuimeltje was dood, liet van angst de soepterrien met borden vallen en hoe Tuimeltje hem ook verzekerde, dat hy levend voor de kok stond, de kok geloofde het niet, want daar was ie veel te dik voor. Maar toen de kabouterbaas er zelf bij te pas kwam en deze op het smeeken van Tuimeltje en Kruimeltje toestemde dat al de kaboutertjes zorgen komen kyken, gingen deze in een ry achter Tuimeltje staan en probeerden hem door het deur gat te krijgen. Na een heeleboel moeite was ie er eindeiyk door en toen huilde hy zoo verschrikkelijk en Kruimeltje was zoo bleek, dat de kabouterbaas maar niets meer zei en hun stil naar bed het gaan. dat van jou haast niet voorstellen. Het schynt me toe, alsof ik...." „Ga alsjeblieft niet verder, Prosper. Ik be- grüp je," zei ze. „Laten we gaan lunchen. Je zult zien, dat ik aan tafel in een doodgewone snoepster verander, veel eet en weinig tyd voor conversatie heb." Na de lunch wandelden ze in het park. Maar hun oude intimiteit keerde niet terug. Ze sprak veel, alsof ze de verplichting op zich voelde rusten het gesprek aan den gang te houden. Hij sprak weinig. Ze schenen geheel vreemd tegenover elkaar te staan. „Jammer, dat we niet wat brood bij ons heb ben." zei hij, toen ze samen in het park thee dronken. „Brood? Waar heb je 't in 's hemelsnaam over?" lachte ze. „Brood voor de eenden. Weet je nog, hoe we hun altyd te eten gaven, en hoe je me dan be schreef, hoe leuk ze achter ons aanwaggelden, zelfs als de zak al lang leeg was?" T)of jlr ■iiiimmiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiniiiimi byna heelemaal vergeten zei ze. „Maar nu we j 77-7 geen brood heb- I (jntgOOCllCld'r i ben, kunnen we ook geen eendjes 5 liimmmnniutuin voeren, daar is niets aan te doen." Hij antwoordde niet. „O, jaAline, we kunnen het toch doen!" riep hij eensklaps. „Ik zal den kellner wat brood vragen." Hij deed het, maar toen ze een eind verder bij de brug waren, zag hy reeds een verveelde uitdrukking op haar gezicht. Hy smeet ineens al het brood in 't water. „Laat ons teruggaan," zei hy. „Vreemd, hè, maar ik vond het altyd prettig." Ze keerden naar de stad terug, waar hy voor zich zelf een mooie kamer in een eerste-klas hotel bestelde. Slapen was hem echter onmo- geiyk en ten laatste stond hy op en ging in een fauteuil zitten, om alles nog eens kalm te overdenken. Het verwonderde hem, dat de ge nezing van z'n blindheid, zoo'n grooten scheids muur tusschen Aline en hem had opgeworpen. Aline, zonder wie hy zich het leven niet meer had kunnen voorstellen, leek nu verder van hem af te staan dan ooit. Blind had hij het verschil niet tusschen hen gemerkt, maar nu was het hem overduidelijk. Hy herinnerde zich de maanden in het zie kenhuis. Wat een arme, blinde dwaas was hy geweest! Z'n gezelschap moest voor haar af schuwelijk geweest zijn. Uitgeput ging hij weer op z'n bed liggen, en droomde, niet van de Aline van den vorigen dag, maar van z'n oude Aline, met haar goud blond haar, zonder wie het leven hem onmo- geiyk scheen. Den volgenden dag ontmoette hy haar weer. „Prosper," vroeg ze eensklaps. „Wanneer denk je weer met je werk te beginnen?" „Ik weet het niet; ik voel me nog zoo slap. Vanmorgen heb ik passage genomen voor de Canarische Eilanden, van uit Cherbourg. De zeereis zal me goed doen." Natuurlijk beloofde hy Aline goeden dag te komen zeggen, alvorens hy op reis ging. Van deze ontmoeting kon hy niet -afkomen. Aan de telefoon had ze hei» nog eens extra ver zocht, toch vooral haar in de gelegenheid te stellen hem goede reis te wenschen. Aline opende zefl de deur. „Het spijt me meer dan ik je zeggen kan, Prosper," zei ze. „Er is een reusachtige uitver koop in de „Printemps"; daar moet ik beslist naar toe." „Ga je uit?" vroeg hij, en hoopte dat ze de verlichting in z'n stem niet had bemerkt. „Nu, tot ziens dan, Aline." „Je bedoelt: vaarwel," zei ze glimlachend. „Maar je moet niet direct weggaan, in de hal zit iemand op je te wachten, die je ook goeden dag wil zeggen." Een dame stond op uit haar stoel, toen hy in de deuropening verscheen. „Wie bent u?" vroeg hij byna fluisterend. „Ik ben Aline!" luidde het antwoord. Hij keek gretig naar heur blonde haren en naar de zachte, blauwe oogen. „Ik voel het onmiddellijk," stamelde hy. „En die dame?" En hij wees in de richting van de deur. „Wie was zy dan?" „Ze heet ook Aline.... m'n nicht.... ze is jong en erg mooi.... ik durfde me niet aan je te laten zien, Prosper. Ik was zoo bang, dat ik een teleurstelling voor je zou zijn." „Jij klein, lief, dwaas kind," lachte hy en kuste haar op het voorhoofd. „Ga je werkeiyk op reis, Prosper?" „Natuurlijk. Ik heb al aangepakt." „Ga je dan nu al van me weg? Juist, nu we elkaar hebben'weergevonden?" vroeg ze. De toon waarop haar vraag gesteld werd, was hem een openbaring. Ze had dus liever, dat hy bleef, dat hij „Zou je dan willen, Aline, dat ik m'n reis uitstelde; dat ik bij je bleef, dat we Hier zweeg hy, uit vrees haar gevoelens al te duideiyk te laten blyken. Hy vermande zich echter en stelde haar onomwonden de vraag: „Heb je me dan toch werkelijk lief, Aline?" Zij antwoordde met een wedervraag: „Zou ik anders zoo bang zijn geweest, je een teleurstelling te bezorgen, Prosper?" „Dus je wilt de my'ne zyn? Voor altyd?" juichte hy. „Dan maken we morgen onze ver loving bekend. En m'n voorgenomen zeereis zal over een paar maanden onze huweüjksreis zyn." A T T* A n/^ATMÜ1 )C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - bi^ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^0," 5n ah pU i ken 6 V^f lram F 250*" I J J|-'J ADUnlNCj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I tiU» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelyken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog «immiiimi iiiiniiiiiiiii' De dames keken elkaar verbaasd aan en keuvelden onder elkaar nog verder over het interessante geval, zonder Josefa Burger, die zich nu onverbiddellyk op haar boek concen treerde, nog verder in het gesprek te betrek ken. Hun nieuwsgierigheid was voorloopig be vredigd en ze verwachtten verder niet veel van de conversatie met hun reisgenoote, die tweede klasse zat, gedistingeerde kleeren droeg en toch maar gezelschapsjuffrouw bleek te zyn. Nu en dan wierp het jonge meisje een vluchtigen blik door het raampje. Wat was het landschap hier al héél anders dan in Bohemen. Zandige velden, eindelooze, dor-bemoste vlakten met laag dennehout. waarover kraaien- zwermen heenstreken. Als ingesponnen in een diepe, stille treurnis lag de mark Branden burg, waarvan Frederik de Groote gezegd moet hebben, dat ze de zandstrooier van het Duit- sche ryk was. Een uur en meer verstreek. De drie dames tegenover Josefa deden zich te goed aan cake, peren en reepen chocolade, en pas by het zien daarvan besefte Josefa, dat ze zelf sedert den vroegen morgen niets meer had gegeten. En de zorgzame oude mevrouw Kruschina had haar handkoffertje toch volgestopt met alle denk bare etenswaren! Ze at dus ook een stukje, dronk een reisbekertje vol wijn uit het kleine fleschje dat ze tusschen de andere heerlijk heden vond, en begon zich toen, nadat ze zich overtuigd had, dat ze langzamerhand aan haar doel moest zijn, klaar te maken om uit te stappen. Daardoor trok ze nogmaals de nieuwsgierige aandacht van de drie praat zieke dames. Met zichtbare spanning informeerde de oudste: „U stapt zeker in Greifstal uit?" „Juist," zei Josefa ondoorgrondelijk, terwijl ze het jasje van haar mantelpak aftrok. De dames wisselden een langen, voelbetee- kenenden blik; toen begon de oude dame weer: „Dan wilt u toch soms niet naar Dittbom?" Byna ademloos kwam het er uit. „U vraagt dat op zoo'n eigenaardigen toon, mevrouw? Maar waarom zou ik er een ge heim van maken: u hebt goed geraden. Ik ben aangenomen als gezelschapsdame by baronesse Dittborn." Het gezeur begon haar nu knapjes te ver velen! Daarstraks hadden ze, na hun eerste uitvragen, gedaan alsof ze niet meer bestond, en nu verwaardigden ze zich weer, haar verder te verhooren. „Gezelschapsdame bij barones Dittbom!" echode de oude dame en wisselde nogmaals een blik met haar stroobload* dochters. „Maar dat is vreeselijk!" liet een van de twee zich ontvallen. „Vreeselijk?" Josefa Burger richtte zich op en drukte haar hoedje op z'n plaats voor het coupé-spiegeltje. „U zult wel zoo vriendelijk willen zijn, dames, me uit te leggen, wéArom het vreeselijk is, dat ik voor gezelschap by mevrouw Dittborn kom?" Alle mogelijke vermoedens schoten haar door het hoofd. Misschien was de barones een zware zenuw-patiënte, of een kwaadaardige oude draak, waar niet mee te leven viel, want anders zou het woord „vreeselijk" in betrekking tot haar nog geheel onbekende werkgeefster toch geen zin hebben gehad. De dames keken elkaar besluiteloos aan. „Zullen we het haar vertellen?" wendde de moeder zich tot haar dochters, en toen deze enkel de schouders ophaalden, zei de oude dame, geheimzinnig-fluisterend: „Op Ditt born houdt geen één juffrouw het lang uit, want, zoo belachelijk als 't ook klinken mag, het spookt er." Josefa Burger barstte in luid en hartelijk lachen uit, en daarby week de beklemming, die zich bij de vage toespelingen van haar reisgenooten van haar had meester ge maakt. „Het spookt er!" echode ze proestend, hield zich toen in, maar een verraderlijk spottrekje speelde om haar fijnen rooden mond. Ze herinnerde zich, wat ze gisteren in het oude nummer van de „Weekrevue" gelezen had, en vroolijk zei ze: „Ik ben enkel bang voor levenden, al* se namelyk boosaardig zyn, maar niet voor geesten, zelfs niet voor den schimmel van Dittborn." De oudere dame zette kogelronde oogen op. „U weet dus....?" stiet ze uit. „Alles!" fluisterde Josefa met een grafstem, en heimelijk maakte ze zich vroolijk over het bangelyk drietal, dat blykbaar nog heilig aan spoken en bakerpraatjes geloofde. „Greifstal!" De conducteur liep, luid galmend den trein langs. Josefa stapte, haar handkoffer in de linker hand, met een vergenoegd knikje uit. De drie dames keken haar verbijsterd na. Zelf moesten ze pas aan het volgend stationnetje uitstappen, tien minuten na Greifstal. HOOFDSTUK III Een lange, gedistingeerd uitziende man van een jaar of dertig kwam op Josefa toe. Hy nam zyn slappen bruinen vilthoed af. „Ik heb zeker het genoegen, juffrouw Burger te zien? Ik ben Malte Dittborn." Een knecht greep al naar de handbagage van het jonge meisje. De lange man stak haar ongedwongen de hand toe. „Weest u van harte welkom; ik hoop dat u het op Dittborn naar uw zin zult hebben." Josefa werd eigenaardig getroffen door den toon, waarop die paar eenvoudige woorden ge zegd werden; het was byna, of er een deemoe dig verzoek in klonk. „Hebt u een prettige reis gehad, juffrouw Burger?" vroeg baron Dittbom nu vriende- lyk, en liep naast haar voort naar den uit gang van het kleine, kale stationnetje. „O, ja, heel geschikt," zei ze opgewekt, „tot Berlijn had ik een coupé voor mij alleen, en vandaar tot Greifstal reisde ik met een moeder en twee dochters die hier blijkbaar ergens in de buurt wonen en heel precies moestgn weten, waar ik vandaan kwam en waar ik naar toe wilde." „En hebt u ze over dat laatste ingelicht?" vroeg hij, en Josefa had den indruk, dat er in die vraag een lichte ondertoon van onrust was. „Ja natuurlijk, ik had toch geen reden om geheimzinnig te doen met het doel van mijn reis?"' antwoordde Josefa, en haar donkere oogen richtten zich op het gezicht van den man, die slechts vluchtig knikte. Dat moest waarschijnlyk instemming beteekerien, maar het leek haar toch, of er even een schaduw gleed over zyn scherpe ras-trekken. „Wij leven heel teruggetrokken, moeder en ik, en gaan nauwelijks met onze buren om," zei Malte Dittbom, schynbaar zonder ver band. Ze kwamen juist het stationnetje uit en met verrukking keek Josefa naar den prach- tigen wagen, die vlak voor de deuren wachtte. Het portier droeg een onopvallend kroontje. Autoryden ze voelde nu plotseling, hoe ze dat genot de laatste maanden had gemist. Hoeveel heerlijke uitstapjes en reisjes had ze vroeger niet gemaakt met de prachtige Merce des van mevrouw Durkhardt! De laatste maan den had ze zich zelfs geen taxi gepermitteerd. Och, en waarvoor was dat eigenlyk ook noodig geweest in het kleine stadje? Met vaste stappen wilde ze op den auto toe loopen. Ze schrok niet weinig, toen ze de mannen stem naast zich hoorde zeggen: „Nee, die wagen is niet van Dittbom; de twee zwarten zullen ons thuisbrengen, wy zijn nog tamelyk ouderwetsch, weet u." Hij wees naar den hoek van het pleintje, en nu pas zag Josefa den mooien comfortabelen jachtwagen met de vurige zwarte paarden. Juist, daar stond ook al haar handtasch, en de knecht heesch juist haar koffer op den bok, waarvoor ze hem daarstraks het recu gegeven had. De paarden krabden met hun hoeven langs den grond; ze schenen meer dan genoeg te hebben van het lydelijk wachten. Toen Josefa behaaglyk tusschen de kus sens zat, informeerde ze, van wien die prach tige Mercedes was. Weer vloog een schaduw over de scherpe trekken van den man naast haar. „Die hoort aan de eigenares van een land goed, dat aan het onze grenst, baronesse Grettenau, een gefortuneerde weduwe," (Wordt vervolgd.) EK 4- 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 12