Spaansche gewelddadigheden
<KdvM&aal den dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
I
Zigeunerinnetje
EEN GELADEN SFEER
HARINGWEEK
m
MAANDAG 20 JULI 1936
Weer een Oceaanreus
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNY VON PANHUIS
(Speciale correspondentie)
Op een morgen ging ik met een trammetje
naar de bibliotheek. Het was ongeveer
acht uur de bibliotheek en vele kan
toren gaan om acht uur open dus de tram
zat vol met kantoorbedienden, winkelbedien
den en andere brave, nederige menschen. De
meesten zagen er als goede Spanjaarden
onuitgeslapen uit, want de Spanjaard, en de
Madrileen vooral, is een onverbeterlijke nacht
braker. Tot twee uur in den nacht blijft het
druk en levendig op straat, de café's in het
centrum zijn vol en rumoerig, en met tegenzin
gaan de menschen tenslotte naar huis. De
Spanjaarden zijn dus altijd wat men gemeen
zaam noemt ,,'n eind achter hun slaap aan" en
dat is aan hun gezicht en hun manier van
doen heel goed te bemerken. Hun natuurlijke
prikkelbaarheid wordt er door verergerd, zij
zijn lusteloos, ontevreden, mopperig en stuiven
bij de geringste aanleiding op.
Het tramtafereel was dus alledaagsch. Een
reeks van slecht geschoren, lusteloos voor zich
uit turende mannen die af en toe gaapten dat
hun kaken kraakten. Zij lazen hun kranten en
maakten daarover soms gemelijke soms heftige
opmerkingen. Schrijver dezes stond op het
achterbalcon en had dus een overzicht over het
geheel. Dicht bij de Puerta del Sol, het cen
trale plein van Madrid, moest de tram op de
hellende straat een scherpe bocht nemen, en
toen klonk een kort, helder geluid als een schot
van een revolver. Alsof zij door een veer om
hoog geschoten werden sprongen alle mannen
op en grepen met hun rechterhand in hun
broekzakAllen bleken gewapend te zijn....
Er was echter geen reden tot ongerustheid
want de knal was niet van een vuurwapen ge
weest, maar van de electriciteit. Dit onbeteeke-
nende voorval had mij in de gelegenheid ge
steld te zien dat een soort van menschen het
welk elders bijzonder vreedzaam gesteld is, met
vuurwapenen in den zak naar het kantoor
gaat?...
Spaansche heftigheid
Het lezen van een Spaansche krant verschaft
tal van karakteristieke voorvallen van de
spreekwoordelijk geworden Spaansche opvlie
gendheid. Men grijpt om de geringste reden
naar het pistool ieder schijnt zoo'n ding te
bezitten en men knalt er op los. Werkelijk
niet in de allereerste plaats om politieke rede
nen. Het is de Spaansche aard die tot een on
middellijke gewelddadige uiting van de opge
wekte passie dringt. Het vorige Jaar werd ik
in een klein plaatsje in de Extremadura door
een kenschetsend geval hevig getroffen. Er
kwam een ongeveer vijftigjarig meneertje
aan op de fiets. Dat was een ongewoon ge
zicht, de fiets is in Spanje voornamelijk speel
goed van opgeschoten jongens, het is geen ver
voermiddel zooals bij ons. Een klein jongetje
gooide met een steen naar het meneertje, daü
een notaris, een leeraar of boekhouder kon zijn,
naar zijn voorkomen te oordeelen. Het me
neertje sprong van zijn fiets en gaf den kwa
jongen een draai om zijn ooren. Op het gebrul
van het kereltje kwam de vader toeloopen.
Hevig gekrakeel. Plotseling trekken beiden een
revolver en schieten elkaar neer.
Het feit is dit. De Spanjaard is van nature
geneigd tot persoonlijke, gewelddadige afdoe
ning van beleedigingen, onrecht, overlast, en
dergelijke hem aangedaan. Zijn driftige aard
brengt hem ertoe, en zijn beschouwing der din
gen rechtvaardigt dit voor hem. Een Span
jaard verwerpt onbewust en bewust alle arbi
trage. Hij is zijn eigen rechter. Hij erkent nie
mand boven hem. Zijn eer en zijn recht zijn
z'n persoonlijk goed waarover niemand anders
dan hij zelf kan oordeelen. Zijn natuurlijk
wantrouwen tegen iedere officieele instelling
maakt hem bovendien afkeerig van alle in
menging in zijn zaken van hooger hand. Als
men jaren lang met Spanjaarden verkeert,
met voldoende onderbrekingen om telkens weer
frisch tegenover de feiten te staan, dan komt
men door de herhaalde feiten tot de conclusie
dat de Spanjaard zichzelf als den eenig
juisten rechter en.. Nachrichter beschouwt.
De openbare meening
Onlangs drong een politieman een ziekenhuis
binnen en schoot een daar verpleegden patiënt
dood. De verslagene had den broer van den
politieman in een gevecht gedood en was daar
bij zelf gewond. Toen de politieman gevanke
lijk werd weggeleid kreeg hij op straat een
ovatie. De menschen vonden hem „muy hom-
bre", een echten kerel....
De sfeer is in Spanje zoo geheel verschillend
van de onze. De gevoelens zijn anders en de
opvattingen zijn anders. En sinds jaar en dag
leeft men onder hoogen druk. In de oorlogs
jaren is men in Barcelona begonnen met de
georganiseerde gewelddadige afdoening van
persoonlijke grieven tusschen de verschillende
klassen. Daardoor zijn de gewelddadigheden in
een andere phase gekomen. Bij de vroegere
manslagen uit drift en vijandschap kwam nu
de gewapende, onmiddellijke actie van groepen
onderling welke elkaar in leidende persoonlijk
heden zochten te treffen. Dat is een slacht
partij geworden waar wij ons geen voorstelling
van kunnen maken.
Primo de Rivera heeft daar op krachtige
manier een eind aan gemaakt, maar bij het
aftreden van Primo begon het opnieuw en in
heviger mate. De gramschap vrat dieper in, het
begon in geheel Spanje het politieke leven te
verkankeren, en het werd een vreeselijke
wraaknemingsactie welke steeds moeilijker te
stuiten valt. Immers er komen steeds meer
slachtoffers die men moet wreken. De opstand
in October 1934 is een verschrikkelijk bloedbad
geweest, en sinds dien bereidt men zich voor
op een herhaling ervan. Kleine, afzonderlijke
gewelddadigheden leiden die herhaling in. Hier
laat men een trein ontsporen, ginds laat men
een autobus in een ravijn storten, elders steekt
men een kerk of een vereenigingsgebouw in
brand. De schoten van geweren en revolvers
zijn niet van de lucht. De gevoelens worden
steeds grimmiger.
Sotelo
De politieke tegenstellingen worden in Spanje
steeds scherper. De tusschengroepeeringen
worden naar de uiterste vleugels gedrongen of
loopen uiteen. Het geval van de C.E.D.A., de
party van Gil Robles, is daarvan een voor
beeld. De weifeling en onzekerheid van Gil
Robles, zijn politiek van transigeeren is zyn
partij noodlottig geworden, en zijn aanhangers
zijn naar uiterst rechts opgedrongen. De link-
sche, conservatieve partij, te vergelijken met
de vrijzinnige democraten ten onzent, verliest
aanhang bij de groote menigte vanwege de
vaagheid van haar program. De linksche groe
pen schuiven dus meer op en naderen tot de
extremisten uit de socialisten en communisten.
Tenslotte wordt op het oogenblik in het open
bare leven de strijd gestreden tusschen de fas
cisten en monarchisten eenerzyds en de link
sche extremisten anderzijds. Men schat dat de
uiterst rechtsche partij in een half jaar
twintig maal zoo sterk is geworden. Herhaalde
lijk raken de rechtsche en linksche partyen
slaags, in kleine straatgevechten, bij het hou
den van vergaderingen, en dergelijke. Ieder ge
vecht, iedere manslag dringt tot verscherping
van den strijd.
Het was te voorzien dat de tijdelijke bezet
ting van het radio-uitzendstation van Valen
cia door enkele fascisten, en hun uitgezonden
bericht een bloedige beantwoording zou krij
gen. Deze beantwoording is nog tragischer dan
men had kunnen vermoeden. De linksche partij
heeft den monarchistischen voorman, Sotelo,
vermoord.
Sotelo was een voorname, fijne geest. Een
bezadigd, zeer intelligent en welbespraakt poli
ticus. Wie zijn redevoeringen heeft gehoord of
gelezen zal met bewondering zijn vervuld om
'smans verzorgde taal, uitnemende documen
tatie en overtuigenden betoogtrant. Men heeft
hem op een gruwelijke, on-Spaansche manier
vermoord. Deze daad, deze gruweldaad, Is een
novum in Spanje. Tot nu is er in de bloedige
gewelddadigheden iets ruiterlyks geweest door
den voor niets terugdeinzenden Spaanschen
mannelijken moed. Men stond zijn man en
schoot hem neer. Sotelo heeft men op een
listige manier met een overmacht verraderlijk
vermoord. God hebbe zijn ziel.
De gevolgen
De moord op Sotelo heeft een ontzaglijken
indruk in Spanje gemaakt. Dit zegt in deze
aan bloedige gewelddadigheden gewende sfeer
voldoende. Velen zien in dezen aanslag het sein
tot een algemeene uitbarsting. De regeering
vreest dit ook en heeft alle noodige maatrege
len genomen.
Het komt ons evenwel voor dat de gevolgen
zich nog eenigen tijd zullen laten wachten. Een
wydomvattende, gewapende actie van rechts is
op dit oogenblik niet waarschijnlijk want vrij
wel alle mannen van eenige beteekenis zitten
in het gevang. Een zoogenaamd „pronuncia-
miento" is niet te verwachten, want de twee
of drie generaals die het talent bezitten dit
te leiden zyn al lang achter slot en grende'
gezet, ook de generaal die den opstand van
Asturië heeft bedwongen
Behalve het feit van de gevangenschap van
de mannen die tot een actief optreden in staat
Karei Ettinger Dame met Hoed
zijn is er de betreurenswaardige verdeeldheid
door het stugge individualisme van de Span
jaarden.
Bij de Spanjaarden is de discipline een
uiterst moeilijk te verwerven zaak. Iedere Span
jaard voelt zich knapper en meer tot leiden
geschikt dan de ander, en weigert dus zich
vrijwillig onder iemand te stellen. In het leger
heeft dat in Marokko bijv. tot menig échec ge
leid omdat iedere officier, van den generaal
af, een doorgezonden bevel willekeurig wijzig
de. In de politieke actie schikt men zich dus
nog minder.
Zoolang er dus niet een man is die door zyn
persoonlijk overwicht en tact een erkend en
gehoorzaamd gezag verwerft, is de kans gering
dat de uiterst rechtsche partyen naar de macht
zullen grijpen. Velen wenschen dat Don Juan,
de zoon van ex-koning Alphons, met toestem
ming van zijn vader, zich aan het hoofd van
de rechtsche partyen zal stellen, en dat zijn
symbolische figuur het eeuwenoude koning
schap allen zal vereenigen die orde, gezag
en een boven partijen uitgaand bewind wen
schen. Zeker is dat dit aanvankelijk tot een
burgeroorlog zal leiden, en hiervoor schrikt
men terug. De spanning is op dit oogenblik
wel groot, maar men acht het tijdstip onge
schikt voor handelen. Een zakelijk historicus
zal wellicht zeggen dat in het hart van den
zomer nooit een revolutie ontbrandtIn
Spanje faalt echter doorgaans iedere bereke
ning. Dus....
De King George V"
Naar de „Daily Telegraph" onlangs bericht
te heeft de firma John Brown en Co. te
Clydebank, de bouwers van de „Queen
Mary", het wereldberoemde en majestueuzé
schip van de Cunard-Withe Star, een order van
£5.000.000 gekregen, om een zusterschip te bou
wen.
„King George V" zal de naam worden van
dezen nieuwen oceaanreus, die in grootte en
snelheid de „Queen Mary" zal overtreffen, en
ondanks deze voordeelen zuiniger in gebruik
moet worden.
Niet de keurige aflevering van de „Queen
Mary" was de aanleiding, dat de scheepsbouw-
maatschappij „The Clyde".van John Brown en
31111111111111111
1111111111 i 1
milium
1 De haring trekt ons land nu door
En laat zich propageeren,
1 Want 't is een feit, ons Neerland moet
Het haring-eten leeren!
1 Men heeft een vreemde voorkeur hier
Voor al wat komt van buiten.
Het wordt hoog tijd, dien grooten
stroom
Door ons product te stuiten.
1 Het echte, Hollandsch zeebanket,
De trots der lage landen,
Brengt immers zelfs het buitenland
Gewoon aan 't watertanden!
Wat heel de wereld ons benijdt
Zal Holland zelf niet lusten?
Het fijnst product der visscherij
Van onze zee en kusten?
I Een Hollandsch kind leert op de school
Bij d'allereerste zaken,
Wanneer wel uitgevonden werd
Ons Hollandsch haringkaken!
1 Het is een nationaal bezit,
Dat Neerland moet waardeeren,
Dus elke Nederlander moet
De haring propageeren.
1 Zij is toch fijn, gezond, niet duur,
Dus geeft zelfs nog besparing.
Dus voortaan zij nu het parool:
„Eet eiken dag een haring!"
HERMAN KRAMER
ÜllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIMIIIHIIIIIIIIIllï;
Co. wederom in aanmerking kwam voor den
bouw van een reusachtigen oceaanstoomer, maar
het werd haar gegund als laagste inschrijfster.
200.000 tot 250.000 was zü beneden de
maatschappijen, die op haar volgden!
Hoe dit kwam?
„The Clyde", die verantwoordehjk is voor de
goede aflevering, heeft de directeuren van de
Cunard White Star gerustgesteld en hun ver
zekerd, dat dé tewaterlating en het transport
van het nieuwgebouwde schip langs de rivier de
Clyde geen buitensporig gevaar met zich zal
brengen; zelfs niet voor een schip, dat nog groo-
ter is dan de „Queen Mary".
Wèl was de kiel van het schip op een andere
werf gelegd, daar deze had moeten worden ver
lengd en de helling een versterking had moeten
ondergaan.
Nieuwe modellen zouden moeten worden ge
maakt, om maar niet te spreken van het bag
geren, dat dan misschien noodig zou zijn, ter
voorbereiding van de tewaterlating.
Al deze werken zijn indertyd reeds uitge
voerd by „The Clyde" voor den bouw van de
„Queen Mary".
Het nieuwe schip, dat No. 535 zal dragen
de „Queen Mary" was No. 534 zal naar ver
houding dezelfde afmetingen hebben als haar
zusterschip, maar zijn bruto-tonnenmaat zal
83.000 ton bedragen, in tegenstelling met die
van het bestaande schip, dat „maar" 80.773 ton
meet.
De tewaterlating zal waarschynlijk reeds plaats
hebben in het begin van 1938. Men houdt dus
van haast maken! „Time is money!"
Vele menschen waardeeren dan eerst hun
gezondheid als ze flink ziek zyn ge
weest. Zoo was het ook gegaan met San
teuil. Hy was kunstschilder en liep door het
Quartier Latin in Pary's, een en al glimlach.
Hij had het wel uit kunnen jubelen: „Ik,
Prosper Santeuil, ben artist en gelukkig! Over
gelukkig! Omdat m'n oogen uit die donkere
hel verlost zijn! ik kan weer zien! Jullie men
schen waardeeren dat geluk niet, alles te kun
nen zien. Ik wel! Bijna twee jaren was ik
blind, en sinds vanmorgen kan ik weer zien!"
Dat was het, wat hy aan de heele wereld
zou willen toeroepen. Onwillekeurig dwaalden
z'n gedachten terug naar Aline Vaubois, die
hem tijdens z'n ziekte verpleegd, gevoed en
moed ingesproken had. Aline, die voor hem
gekeken had, toen alles bij hem zwart was;
Aline, die hy nooit in werkelijkheid gezien had.
Alleen de gedachte aan haar, had hem z'n
gezondheid en wilskracht terug geschonken na
dien ontzettenden tijd.
Hij belde zenuwachtig aan Aline's flat.
„Neen, de juffrouw is niet thuis," zei het
dienstmeisje. „Wilt u wachten? Ze zal niet
lang uitblijven."
Hij voelde zich teleurgesteld. Dagen en dagen
had hij zich al in die donkere ziekenhuiskamer
hun eerste ontmoeting voorgesteld. Ze zou in
een fauteuil zitten. Dan zou hy naar haar toe
gaan, ze zou bevend op staan en haar beide
handen naar hem uitstrekken.
Hij ging in een stoel zitten en probeerde een
geïllustreerd blad te lezen, maar dat was hem
niet mogelijk. In de vestibule klonk een vrou
wenstem. Hij hoorde de meid zachtjes iets zeg
gen. Eenige seconden later ging de deur open
en stond ze in de deuropening:
„Prosper!" mompelde ze.
Hij stond op en greep haar gehandschoende
hand.
„Hoe gaat het met je, Aline?" vroeg hij bijna
mechanischniet wetend wat te zeggen.
„Je kunt nu zien, Prosper," zei ze. „je oogen
zyn nu weer gezond en normaal. Wat ben ik
bly voor jou! Waarom schreef je niet dat je
kwam?"
„Ik kreeg eerst vanmorgen verlof het zieken
huis te verlaten en wilde je verrassen. Ik ben
nog zoo kinderachtig, het heerlijk te vinden
iemand te verrassen. Maar," liet hy er met
een flauwen glimlach op volgen, „ik had me
onze ontmoeting toch anders voorgesteld. Mis
schien wat harteiyker."
Prosper," zei ze zacht. „Ben je teleur
gesteld?"
„Met het oog op je zelf, natuuriyk niet. Je
schoonheid overtreft al m'n verwachtingen."
Ze had gitzwart haar, terwül hij altyd aan
goudblond de voorkeur had gegeven.
„Maar hoe dan ook," voegde hy er een beetje
mismoedig aan toe, „je bent toch anders dan
ik verwacht had."
„Hoe had je dan verwacht, dat ik er uit zou
zien?"
„Wel, in de eerste plaats dacht ik heelemaal
niet, dat je knap zou zijn. Het beeld, dat ik me
van je gevormd had, kan ik eigenlijk niet pre
cies beschrijven. Ik weet en begrijp nu, dat
m'n hersens een arme plaatsvervanger voor
m'n oogen zyn geweest."
„Ga door," drong ze aan. „Waardoor ver
schil ik dan van je verbeelding?"
„Waardoor?" herhaalde hij mat. „Ikik
ben bang voor je schoonheid."
Ze keek hem lachend aan. „Je bent een
domme jongen, Prosper. Eerst vertel je me,
dat je me knap vindt, en dan zeg je me, dat
ik je angst inboezemalsof ik een Medusa
ben."
„Och neen, je begrypt me verkeerd," zei hy
zacht. Hij legde z'n hand op haar arm en keek
haar als een schooljongen aan.
„Weet je," ging hij aarzelend voortJe
lijkt zoo ongenaakbaar. Als ik aan je vertroos
tende woorden denk en aan de zachte streeling
van je hand over m'n voorhoofd, kan ik me
Ik ga weer in de doos zitten, zei Kruimeltje, ik ben net zoo
raar en hij wilde naar het vertrek terug gaan, waar de doozen
stonaen, waarin ze het kasteel binnen waren gebracht. Maar
nu was er iets wat hen met schrik vervulde. Ze waren zoo
dik, dat ze niet meer door de deur konden en hoe ze ook pro
beerden, hun maag gaf niet het minste toe.
Toen Tuimeltje na een paar uur het weer wilde probeeren,
lukte dat evenmin als de eerste keer en teneinde raad zou
by den kok, die heel den tüd in de provisiekamers in en uit
liep om van alles te halen, maar eens om raad vragen. Maar
de arme kok, die niet beter wist of Tuimeltje was dood, liet
van angst de soepterrien met borden vallen en hoe Tuimeltje
hem ook verzekerde, dat hy levend voor de kok stond, de kok
geloofde het niet, want daar was ie veel te dik voor.
Maar toen de kabouterbaas er zelf bij te pas kwam en deze
op het smeeken van Tuimeltje en Kruimeltje toestemde dat
al de kaboutertjes zorgen komen kyken, gingen deze in een
ry achter Tuimeltje staan en probeerden hem door het deur
gat te krijgen. Na een heeleboel moeite was ie er eindeiyk door
en toen huilde hy zoo verschrikkelijk en Kruimeltje was zoo
bleek, dat de kabouterbaas maar niets meer zei en hun stil
naar bed het gaan.
dat van jou haast niet voorstellen. Het schynt
me toe, alsof ik...."
„Ga alsjeblieft niet verder, Prosper. Ik be-
grüp je," zei ze. „Laten we gaan lunchen. Je
zult zien, dat ik aan tafel in een doodgewone
snoepster verander, veel eet en weinig tyd voor
conversatie heb."
Na de lunch wandelden ze in het park. Maar
hun oude intimiteit keerde niet terug. Ze sprak
veel, alsof ze de verplichting op zich voelde
rusten het gesprek aan den gang te houden.
Hij sprak weinig. Ze schenen geheel vreemd
tegenover elkaar te staan.
„Jammer, dat we niet wat brood bij ons heb
ben." zei hij, toen ze samen in het park thee
dronken.
„Brood? Waar heb je 't in 's hemelsnaam
over?" lachte ze.
„Brood voor de eenden. Weet je nog, hoe we
hun altyd te eten gaven, en hoe je me dan be
schreef, hoe leuk ze achter ons aanwaggelden,
zelfs als de zak al lang leeg was?"
T)of jlr
■iiiimmiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiniiiimi
byna heelemaal
vergeten zei ze.
„Maar nu we j 77-7
geen brood heb- I (jntgOOCllCld'r i
ben, kunnen we
ook geen eendjes 5
liimmmnniutuin
voeren, daar is
niets aan te doen."
Hij antwoordde niet.
„O, jaAline, we kunnen het toch doen!"
riep hij eensklaps. „Ik zal den kellner wat
brood vragen."
Hij deed het, maar toen ze een eind verder
bij de brug waren, zag hy reeds een verveelde
uitdrukking op haar gezicht. Hy smeet ineens
al het brood in 't water.
„Laat ons teruggaan," zei hy. „Vreemd, hè,
maar ik vond het altyd prettig."
Ze keerden naar de stad terug, waar hy voor
zich zelf een mooie kamer in een eerste-klas
hotel bestelde. Slapen was hem echter onmo-
geiyk en ten laatste stond hy op en ging in
een fauteuil zitten, om alles nog eens kalm te
overdenken. Het verwonderde hem, dat de ge
nezing van z'n blindheid, zoo'n grooten scheids
muur tusschen Aline en hem had opgeworpen.
Aline, zonder wie hy zich het leven niet meer
had kunnen voorstellen, leek nu verder van
hem af te staan dan ooit. Blind had hij het
verschil niet tusschen hen gemerkt, maar nu
was het hem overduidelijk.
Hy herinnerde zich de maanden in het zie
kenhuis. Wat een arme, blinde dwaas was hy
geweest! Z'n gezelschap moest voor haar af
schuwelijk geweest zijn.
Uitgeput ging hij weer op z'n bed liggen, en
droomde, niet van de Aline van den vorigen
dag, maar van z'n oude Aline, met haar goud
blond haar, zonder wie het leven hem onmo-
geiyk scheen.
Den volgenden dag ontmoette hy haar weer.
„Prosper," vroeg ze eensklaps. „Wanneer
denk je weer met je werk te beginnen?"
„Ik weet het niet; ik voel me nog zoo slap.
Vanmorgen heb ik passage genomen voor de
Canarische Eilanden, van uit Cherbourg. De
zeereis zal me goed doen."
Natuurlijk beloofde hy Aline goeden dag te
komen zeggen, alvorens hy op reis ging. Van
deze ontmoeting kon hy niet -afkomen. Aan
de telefoon had ze hei» nog eens extra ver
zocht, toch vooral haar in de gelegenheid te
stellen hem goede reis te wenschen.
Aline opende zefl de deur.
„Het spijt me meer dan ik je zeggen kan,
Prosper," zei ze. „Er is een reusachtige uitver
koop in de „Printemps"; daar moet ik beslist
naar toe."
„Ga je uit?" vroeg hij, en hoopte dat ze de
verlichting in z'n stem niet had bemerkt.
„Nu, tot ziens dan, Aline."
„Je bedoelt: vaarwel," zei ze glimlachend.
„Maar je moet niet direct weggaan, in de hal
zit iemand op je te wachten, die je ook goeden
dag wil zeggen."
Een dame stond op uit haar stoel, toen hy
in de deuropening verscheen.
„Wie bent u?" vroeg hij byna fluisterend.
„Ik ben Aline!" luidde het antwoord.
Hij keek gretig naar heur blonde haren en
naar de zachte, blauwe oogen.
„Ik voel het onmiddellijk," stamelde hy. „En
die dame?" En hij wees in de richting van de
deur. „Wie was zy dan?"
„Ze heet ook Aline.... m'n nicht.... ze is
jong en erg mooi.... ik durfde me niet aan je
te laten zien, Prosper. Ik was zoo bang, dat ik
een teleurstelling voor je zou zijn."
„Jij klein, lief, dwaas kind," lachte hy en
kuste haar op het voorhoofd.
„Ga je werkeiyk op reis, Prosper?"
„Natuurlijk. Ik heb al aangepakt."
„Ga je dan nu al van me weg? Juist, nu we
elkaar hebben'weergevonden?" vroeg ze.
De toon waarop haar vraag gesteld werd, was
hem een openbaring. Ze had dus liever, dat
hy bleef, dat hij
„Zou je dan willen, Aline, dat ik m'n reis
uitstelde; dat ik bij je bleef, dat we
Hier zweeg hy, uit vrees haar gevoelens al te
duideiyk te laten blyken. Hy vermande zich
echter en stelde haar onomwonden de vraag:
„Heb je me dan toch werkelijk lief, Aline?"
Zij antwoordde met een wedervraag:
„Zou ik anders zoo bang zijn geweest, je een
teleurstelling te bezorgen, Prosper?"
„Dus je wilt de my'ne zyn? Voor altyd?"
juichte hy. „Dan maken we morgen onze ver
loving bekend. En m'n voorgenomen zeereis
zal over een paar maanden onze huweüjksreis
zyn."
A T T* A n/^ATMÜ1 )C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7^0 - bi^ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^0," 5n ah pU i ken 6 V^f lram F 250*"
I J J|-'J ADUnlNCj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I tiU» verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelyken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
«immiiimi
iiiiniiiiiiiii'
De dames keken elkaar verbaasd aan en
keuvelden onder elkaar nog verder over het
interessante geval, zonder Josefa Burger, die
zich nu onverbiddellyk op haar boek concen
treerde, nog verder in het gesprek te betrek
ken. Hun nieuwsgierigheid was voorloopig be
vredigd en ze verwachtten verder niet veel van
de conversatie met hun reisgenoote, die tweede
klasse zat, gedistingeerde kleeren droeg en toch
maar gezelschapsjuffrouw bleek te zyn.
Nu en dan wierp het jonge meisje een
vluchtigen blik door het raampje. Wat was
het landschap hier al héél anders dan in
Bohemen.
Zandige velden, eindelooze, dor-bemoste
vlakten met laag dennehout. waarover kraaien-
zwermen heenstreken. Als ingesponnen in een
diepe, stille treurnis lag de mark Branden
burg, waarvan Frederik de Groote gezegd moet
hebben, dat ze de zandstrooier van het Duit-
sche ryk was.
Een uur en meer verstreek. De drie dames
tegenover Josefa deden zich te goed aan cake,
peren en reepen chocolade, en pas by het zien
daarvan besefte Josefa, dat ze zelf sedert den
vroegen morgen niets meer had gegeten. En de
zorgzame oude mevrouw Kruschina had haar
handkoffertje toch volgestopt met alle denk
bare etenswaren! Ze at dus ook een stukje,
dronk een reisbekertje vol wijn uit het kleine
fleschje dat ze tusschen de andere heerlijk
heden vond, en begon zich toen, nadat ze
zich overtuigd had, dat ze langzamerhand
aan haar doel moest zijn, klaar te maken om
uit te stappen. Daardoor trok ze nogmaals de
nieuwsgierige aandacht van de drie praat
zieke dames.
Met zichtbare spanning informeerde de
oudste: „U stapt zeker in Greifstal uit?"
„Juist," zei Josefa ondoorgrondelijk, terwijl
ze het jasje van haar mantelpak aftrok.
De dames wisselden een langen, voelbetee-
kenenden blik; toen begon de oude dame weer:
„Dan wilt u toch soms niet naar Dittbom?"
Byna ademloos kwam het er uit.
„U vraagt dat op zoo'n eigenaardigen toon,
mevrouw? Maar waarom zou ik er een ge
heim van maken: u hebt goed geraden. Ik ben
aangenomen als gezelschapsdame by baronesse
Dittborn."
Het gezeur begon haar nu knapjes te ver
velen! Daarstraks hadden ze, na hun eerste
uitvragen, gedaan alsof ze niet meer bestond,
en nu verwaardigden ze zich weer, haar verder
te verhooren.
„Gezelschapsdame bij barones Dittbom!"
echode de oude dame en wisselde nogmaals
een blik met haar stroobload* dochters.
„Maar dat is vreeselijk!" liet een van de twee
zich ontvallen.
„Vreeselijk?" Josefa Burger richtte zich op
en drukte haar hoedje op z'n plaats voor het
coupé-spiegeltje. „U zult wel zoo vriendelijk
willen zijn, dames, me uit te leggen, wéArom
het vreeselijk is, dat ik voor gezelschap by
mevrouw Dittborn kom?"
Alle mogelijke vermoedens schoten haar
door het hoofd. Misschien was de barones een
zware zenuw-patiënte, of een kwaadaardige
oude draak, waar niet mee te leven viel, want
anders zou het woord „vreeselijk" in betrekking
tot haar nog geheel onbekende werkgeefster
toch geen zin hebben gehad.
De dames keken elkaar besluiteloos aan.
„Zullen we het haar vertellen?" wendde de
moeder zich tot haar dochters, en toen deze
enkel de schouders ophaalden, zei de oude
dame, geheimzinnig-fluisterend: „Op Ditt
born houdt geen één juffrouw het lang uit,
want, zoo belachelijk als 't ook klinken mag,
het spookt er."
Josefa Burger barstte in luid en hartelijk
lachen uit, en daarby week de beklemming,
die zich bij de vage toespelingen van haar
reisgenooten van haar had meester ge
maakt.
„Het spookt er!" echode ze proestend, hield
zich toen in, maar een verraderlijk spottrekje
speelde om haar fijnen rooden mond. Ze
herinnerde zich, wat ze gisteren in het oude
nummer van de „Weekrevue" gelezen had, en
vroolijk zei ze: „Ik ben enkel bang voor
levenden, al* se namelyk boosaardig zyn,
maar niet voor geesten, zelfs niet voor den
schimmel van Dittborn."
De oudere dame zette kogelronde oogen op.
„U weet dus....?" stiet ze uit.
„Alles!" fluisterde Josefa met een grafstem,
en heimelijk maakte ze zich vroolijk over het
bangelyk drietal, dat blykbaar nog heilig aan
spoken en bakerpraatjes geloofde.
„Greifstal!" De conducteur liep, luid galmend
den trein langs.
Josefa stapte, haar handkoffer in de linker
hand, met een vergenoegd knikje uit. De drie
dames keken haar verbijsterd na. Zelf moesten
ze pas aan het volgend stationnetje uitstappen,
tien minuten na Greifstal.
HOOFDSTUK III
Een lange, gedistingeerd uitziende man van
een jaar of dertig kwam op Josefa toe. Hy
nam zyn slappen bruinen vilthoed af. „Ik heb
zeker het genoegen, juffrouw Burger te zien?
Ik ben Malte Dittborn."
Een knecht greep al naar de handbagage
van het jonge meisje.
De lange man stak haar ongedwongen de
hand toe. „Weest u van harte welkom; ik
hoop dat u het op Dittborn naar uw zin zult
hebben."
Josefa werd eigenaardig getroffen door den
toon, waarop die paar eenvoudige woorden ge
zegd werden; het was byna, of er een deemoe
dig verzoek in klonk.
„Hebt u een prettige reis gehad, juffrouw
Burger?" vroeg baron Dittbom nu vriende-
lyk, en liep naast haar voort naar den uit
gang van het kleine, kale stationnetje.
„O, ja, heel geschikt," zei ze opgewekt,
„tot Berlijn had ik een coupé voor mij alleen,
en vandaar tot Greifstal reisde ik met een
moeder en twee dochters die hier blijkbaar
ergens in de buurt wonen en heel precies
moestgn weten, waar ik vandaan kwam en
waar ik naar toe wilde."
„En hebt u ze over dat laatste ingelicht?"
vroeg hij, en Josefa had den indruk, dat er
in die vraag een lichte ondertoon van onrust
was.
„Ja natuurlijk, ik had toch geen reden om
geheimzinnig te doen met het doel van mijn
reis?"' antwoordde Josefa, en haar donkere
oogen richtten zich op het gezicht van den
man, die slechts vluchtig knikte. Dat moest
waarschijnlyk instemming beteekerien, maar
het leek haar toch, of er even een schaduw
gleed over zyn scherpe ras-trekken.
„Wij leven heel teruggetrokken, moeder en
ik, en gaan nauwelijks met onze buren om,"
zei Malte Dittbom, schynbaar zonder ver
band.
Ze kwamen juist het stationnetje uit en
met verrukking keek Josefa naar den prach-
tigen wagen, die vlak voor de deuren wachtte.
Het portier droeg een onopvallend kroontje.
Autoryden ze voelde nu plotseling, hoe ze
dat genot de laatste maanden had gemist.
Hoeveel heerlijke uitstapjes en reisjes had ze
vroeger niet gemaakt met de prachtige Merce
des van mevrouw Durkhardt! De laatste maan
den had ze zich zelfs geen taxi gepermitteerd.
Och, en waarvoor was dat eigenlyk ook noodig
geweest in het kleine stadje?
Met vaste stappen wilde ze op den auto toe
loopen.
Ze schrok niet weinig, toen ze de mannen
stem naast zich hoorde zeggen:
„Nee, die wagen is niet van Dittbom; de
twee zwarten zullen ons thuisbrengen, wy
zijn nog tamelyk ouderwetsch, weet u."
Hij wees naar den hoek van het pleintje, en
nu pas zag Josefa den mooien comfortabelen
jachtwagen met de vurige zwarte paarden. Juist,
daar stond ook al haar handtasch, en de
knecht heesch juist haar koffer op den bok,
waarvoor ze hem daarstraks het recu gegeven
had.
De paarden krabden met hun hoeven langs
den grond; ze schenen meer dan genoeg te
hebben van het lydelijk wachten.
Toen Josefa behaaglyk tusschen de kus
sens zat, informeerde ze, van wien die prach
tige Mercedes was.
Weer vloog een schaduw over de scherpe
trekken van den man naast haar.
„Die hoort aan de eigenares van een land
goed, dat aan het onze grenst, baronesse
Grettenau, een gefortuneerde weduwe,"
(Wordt vervolgd.)
EK
4-
1