rersoneelr voor 80.000 gezinnen
Het Koninklijk vacantieverblijf te Hohwald.
BEGEERIGE PETER
Van Jan Slimmer dan Slim en
de rooverhoofdman
DONDERDAG 23 JULI 1936
^imiiiiiiiiuiininiiiiiiiimniiiiiiiiimiitiimiiiiiiimiiiiiiiiiniiinimimmiinniHimiinimnmiinnminmwuiii
EEN MOEILIJK SPELLETJE
WAAR BLIJFT HET GOUD?
i
rri
*>A
3»A**0
's i
Eén der aanwezigen gaat uit de kamer.
De anderen bedenken een spreekwoord,
bijvoorbeeld: „Beter één vogel in de hand,
dan tien in de lucht".
Elk krijgt nu één woord uit dit spreek
woord voor zijn rekening, dus no. 1 krijgt
het woord beter, no. 2: één, no. 3: vogel
enz. enz.
Natuurlijk dien je goed te onthouden welk
woord of je hebt.
Bij dit spreekwoord krijgen dus 11 kin
deren elk 'n woord. Zijn er meer kinderen,
dan krijgen die bij een volgend spreekwoord
'n beurt.
Nu mag degene, die de kamer verliet,
weer binnen komen.
Hij moet nu aan elk een vraag doen.
Vooraf zegt men, wie het eerste woord
heeft, dan weet je, bij wien hij beginnen
moet. Hij vraagt bijvoorbeeld: „Ga je mor
gen weer uit?"
No. 1 moet nu een antwoord geven,
waarin zijn woord voorkomt, bijv.: „Neen,
ik vind het beter thuis te blijven-"
Aan no. 2 vraagt hij bijvoorbeeld: „Ga
je met de tram of met den trein naar Dén
Haag?" No. 2 antwoordt dan bijv.: „O,
neen, ik heb één keer een ongeluk met die
tram meegemaakt en nu wil ik er niet meer
in zitten."
Wanneer ie zoo van allemaal een ant
woord op zijn vraag heeft gehad (hij mag
de antwoorden desnoods noteeren) moet ie
uit dit antwoord het spreekwoord vinden.
Lukt hem dit, dan mag ie nog 'n beurt
hebben.
Lukt het 'm niet, dan gaat de volgende
de kamer uit.
Er was eens een jongen die Jan heette
en slimmer dan slim was. Op een
kwaden dag werd hij door roovers
uit het bosch gevangen genomen. Dat zag
er leelijk voor hem uit, maar de roover
hoofdman die van hem gehoord had.zei:
„Je kunt vrijkomen en zelfs voor altijd on
ze bescherming genieten, maar dan moet
je een proefstuk afleggen."
„Goed," zei Jan, „Zeg maar wat ik doen
moet."
„Wel" sprak de hoofdman, „ik heb ge
hoord, dat er straks een boer te paard door
het bosch zal komen. Achter zijn paard
loopt een schaap met een schelletje om
zijn hals en dat schaap is aan den staart
van dat paard vastgebonden. Als je nu dien
boer zijn schaap afneemt, en daarna zijn
paard, maar zonder hem te bedreigen of
zelfs maar met een vinger aan te raken
dan ben je mijn man!"
ZoektpeLoSwbaar 1 FOTOREPORTAGE I f
Minister Slingenberg bracht Woensdagavond, vergezeld van zijn echt-
genoote (links naast hem) een bezoek aan de tentoonstelling .Kleuren
pracht 2" in het Vondelpark te Amsterdam. Tijdens den rondgano
op een der bruggetjes over de vijvers
Te Middenmeer, het nieuwe dorp in Neerlands twaalfde provincie,
werd Woensdag een paardenmarkt gehouden. Daar de installatie
hiervoor nog niet gereed is, werden de paarden vastgebonden aan
de auto's, waarmede zij ter markt gebracht waren
Le Grevet wint vóór Meulenberg en Neuville de 12e étappe van den
Tour de France
De Spaansche gezant te den Haag,
Z. Exc. José Maria Doussinnague y
Texidor, die zijn functie heeft neer
gelegd in verband met den toestand
in Spanje
(Voor de grooteren)
Op je verjaardag komen zeker verschei
den vriendjes en vriendinnetjes feest vie
ren.
Als je in een aardig kringetje bij elkaar
zit en uitgepraat bent, weet ik een aardig
spelletje.
Het heet „Spreekwoorden".
Tot verbazing der roovers zei Jan toen:
„Dat zal ik volbrengen." Eh hij ging naar
de plek in het bosch waar de boer langs
moest komen en klom daar in een boom.
Weldra klonk vroolijk het schelletje aan den
hals van het schaap: de boer reed voorbij.
Snel liet Jan zich uit den boom glijden en
volgde hem. Eerst maakte hij voorzichtig
de lus wat losser om den nek van 't schaap,
schoof haar toen over zijn kop en liet de lus
varen. Het belletje klonk nog steeds lustig
achter het paard aan. Jan echter nam het
schaap mee.
De boer had niets gemerkt van wat er
gebeurd was: hij bleef immers als te voren
het schelletje hooren. Eerst toen Jan, die
het schaap in het kreupelhout verborgen
had en langs een korteren weg den boer
voorbij geloopen was hem ontmoette en aan
hem vroeg: „Waarom heb je toch dat bel
letje aan den staart van je paard gebonden"
keek hij om en zag dat zijn schaap verdwe
nen was.
„Drommels" zei hij, „dat dier is zeker
weggeloopen, en zal in het bosch verdwa
len."
Hij wendde zijn paard, toen Jan zei: -„wou
je je schaap te paard gaan zoeken? 't Is
natuurlijk direct het struikgewas ingegaan,
en daar kan je paard niet doorheen ko
men."
„Ja, dat is waar" zei de boer, „maar wie
zal dan op mijn paard passen?"
„Oh, dat wil ik wel even doen, zoo lang
zal dat zoeken wel niet duren."
De boer bedankte hem en ging op zoek.
Nauwelijks echter was hij uit 't gezicht ver
dwenen, of zijn paard ging denzelfden weg
op als zijn schaap. Toen ging Jan naar den
rooverhoofdman en vertelde hem dat hij
het proefstuk naar behooren had afgelegd,
en daarop gingen alle roovers, de hoofdman
voorop, naar de plaats waar de boer zijn
paard in zulke veilige handen had achter
gelaten. Daar zat hij nu te klagen en te
zuchten om steenen te doen breken.
„Wel, vriend", zei de hoofdman, toen de
boer hem zijn wedervaren had verhaald,
zou je dien kerel nog kennen?"
„Oh, uit duizend" riep de boer.
„Is hij soms bij ons gezelschap?"
„Oh, neen meneer, dat zijn heeren, maar
hij was een gemeene roover."
Daar moest de hoofdman om lachen en
hij zei: „Die vent ontnam je een paard en
een schaap. Hier heb je een beurs met geld,
daar kan je twee paarden en twee schapen
voor koopen, maar maak nu dat je weg
komt." En tot Jan sprak hij„Je bent wer
kelijk zoo slim als het gerucht gaat, je bent
vrij om te gaan waar je wilt, en als je eens
hulp noodig hebt op mij en de mijnen kan
je rekenen."
En ze scheidden als goede vrienden.
RIE SINNIGHE—STEENBERGEN.
De aankomst van H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana aan
het Grand Hotel te Hohwald in de Vogezen, waar de vorstinnen
Haar vacantie doorbrengen
zooals hun vader hun gezegd had. Het ging
hun beiden goed. Peter had mét het huis
ook eenige koeien en een geit geërfd, die
hem melk en boter in overvloed gaven,
doch hij was steeds ontevreden en be
klaagde zich^ altijd over het een of ander,
doch Nicolaas, die •ikwijls 'n heelen slech
ten oogst had, bleef tevreden en opgewekt.
Het gebeurde op zekeren dag, dat de
groothertog, aan wien heel het dorp en
nog wel 100 vierkante kilometer grond in
den omtrek toebehoorde, zich in een staat
siekoets rond liet rijden. Nu en dan stapte
hij uit de koéts en wandelde, gevolgd door
zijn hofdienaars, langs zijn bezittingen.
Zoo kwam hij ook voorbij het land van
Nicolaas, die juist de uien uit den grond
trok en in zijn voorschoot stak.
„Wat doet die man?" vroeg de groot
hertog aan zijn hovelingen.
„Hij kijkt of de uien rijp zijn," ant
woordde deze.
De rijke heer echter had nog nooit een
rauwen ui geproefd, want hij had altijd de
fijnste en uitgezochtste spijzén gegeten en
de ui was in Rusland echt armelui's
voedsel. Wat kreeg hij nu toch zin in zoo'n
frisschen hartigen ui. Doch hij schaamde
zich 'n beetje om er een aan Nicolaas te
vragen.
„God bescherme U," zei hij bij het weg
gaan, zooals het vroeger in Rusland ge
bruikelijk was.
En wat deed de goede eenvoudige Nico
laas? Alsof hij de gedachten van den
groothertog had geraden, haalde hij 'n ui
uit zijn voorschoot en bood dezen den rij
ken heer aan. Deze was zoo ontroerd door
deze vriendelijkheid, dat hij zijn dienaars
beval Nicolaas een heelen zak goudstukken
te geven. i
De stoet ving hierna den terugweg aan
naar het hertogelijk slot. De groothertog
keek nu en dan eens naar den ul en dacht:
„Zoodra ik alleen ben, zal ik er toch eens
een stukje van proeven." Het duurde ech
ter lang voordat hij alleen was, want er
was dien avond een groot diner. Er werd
veel gegeten en gedronken, zoodat de
groothertog er werkelijk niet meer aan
dacht, om den ui op te eten.
Toen Peter hoorde, wat zijn broer was
overkomen, slachtte hij het beste kalf en
CEDA
Van 2000 jaar voor Christus tot op onzen
tijd, dat is dus ongeveer een tijd van 3938
jaar, werd er voor 65 milliard gulden goud
en zilver gevonden. 65 milliard, dat is maar
eventjes 65000 millioen. En men gaat al^
nog maar door met goud delven.
Je zou zoo bij je zelf vragen: waar blijft
eigenlijk al dat goud?
In de oudheid was het gebruikelijk om
aan de overleden koningen groote hoeveel
heden van deze edele metalen mee te geven
in hun graf en op deze manier verdween er
veel goud uit den wereldvoorraad. Men schat
dat er op die manier ongeveer 300 millioen
goud verloren is gegaan. Eenige jaren ge
leden werden behalye gouden voorwerpen
van zeer groote waarde nog goud en edel-
steenen ter waarde van 40 millioen gulden
uit de graven der Chineesche keizers ge
haald.
Men heeft nu berekend, dat van 2000 voor
Chr. tot 1492 na Chr. voor 24 milliard goud
en zilver uit de aarde te voorschijn ge
bracht werd. De rest van de 65 milliard dus
na dien tijd.
Op het oogenblik bedraagt de goudvoor
raad in Europa en Noord-Amerika 13 mil
liard, die aan zilver 10 milliard. Zuid-Ame-
rika bezit een waarde van 2K milliard aan
goud, zoodat op het oogenblik, met Azië
meegerekend, ongeveer 25 milliard aan
goud en 13 milliard aan zilver aanwezig is.
Totaal dus 38 milliard.
Waar zijn de overige 27 milliard gebleven?
Daarover kan niets meegedeeld worden, om
de eenvoudige reden, dat 'men er niets van
weet. Zooveel staat echter wel vast, dat er
jaarlijks voor 180 millioen aan goud en zil
ver verloren gaat, terwijl er voor 500 mil
lioen gulden opnieuw in omloop wordt ge
bracht. Volgens berekeningen van den laat-
sten tijd moet er in Indië voor 5 milliard
aan baargoud aan versierselen aanwezig
ziin.
H. M. de Koningin tijdens een
wandeling in gezelschap van een
Harer hofdames te Hohwald in
de Vogezen, waar de vorstin
thans met H. K. H. Prinses Juliana
vertoeft
Er was eens een oude Russische boer,
Fedrowitseh genaamd, die twee zoons
had: Peter en Nicolaas.
Op zekeren dag sprak boer Fedrowitsch
tot zijn jongens:
Het zal niet lang meer met mij duren;
mijn longen hebben bijna geen adem meer,
mijn hart begint zwakker te kloppen,
mijn stem begeeft mij, ik voel wel, dat
mijn einde nabij is. Dan zullen jullie dus
heer en meester zijn over mijn bezittingen.
Maar opdat jullie geen ruzie zult krijgen
na mijn dood, zal ik alles dus nu vast
tusschen je beiden verdeelen.
„Zooals U wilt Vader" zeiden de jongens
zacht.
De oude zuchtte eens en vervolgde:
„Aan jpu, Peter, vermaak ik het- huis en
het vee en aan jou, Nicolaas, den hof met
alles, wat er op geplant is. Jij, Peter, zult
het huis bestieren en het vee hoeden en
Nicolaas, jij zult het land bebouwen met
uien en graan. Afs dat rijp zal zijn, zul jé
het verkoopen en een deel van het geld
aan je broer afstaan. Deze zal je in ruil
daarvoor te eten geven.
„Dat is goed, Vader" zeiden de zoons
onderdanig en gingen huilend weg.
De oude man stierf kort daarna en
Peter en Nicolaas verdeelden de erfenis,
droeg het op zijn schouders naar het kas
teel van den grondbezitter. Deze nam de
gift aan en liet door zijn kamerdienaar
zeggen, dat de hertog nu aan het diner
zat, maar dat Peter den volgenden dag
terug moest komen.
Die Peter sliep natuurlijk den heelen
nacht niet van blijdschap, want hij dacht
stellig, dat de groothertog hem wel 'n heele
ton goud zou geven, daar zijn broer voor
een onnoozelen ui al een zak geldstukken
cadeau gekregen had. Den volgenden mor
gen stond hij al voor dag en dauw aan 't
kasteel. Het was nog veel te vroeg om aan
te bellen, dus bleef hij maar heen en weer
loopen, tot hij eindelijk de. groote slotpoort
open zag gaan. Hij meldde zich bij den
kamerdienaar van den hertog en toen deze
hoorde, waarvoor Peter kwam, ging hij
gauw naar binnen en kwam even later met
'n grooten zak aansjouwen. Peter wist niet
wat hij zag! Hij mompelde haastig 'n paar
dankwoorden en sleepte den zak naar huis.
Onderweg moest hij een paar maal stil
staan om op adem te komen, want de zak
was zoo zwaar, of er wel honderd pond goud
in zat. Toen hij eindelijk thuis kwam,
maakte hij hem open. Er kwam nóg een
zak uit en nóg een en nóg een't leek
wel of er geen eind aan kwam- De inhoud
werd al kleiner en kleiner en Peter's ge
zicht al zuurder en zuurder. Eindelijk open
de hij den laatsten zak, hopende er
tenminste één goudstuk in te vinden.
Doch wat vond de begeerige Peter?
Een ui! De ui, dien zijn broer aan den
groothertog had aangeboden.
Wat die Peter kwaad was! Hij bromde
en knorde tegen iedereen over dien gieri-
gen hertog, maar niemand had medelijden
met hem en iedereen lachte hem uit, om
dat zijn begeerigheid zoo leelijk gestraft
was.
Bootje varen
-bood deze den rijken heer aan