<KdvM&aal van dm da§
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Iersch Lourdes
Zigeunerinnetje
KOFFERS
VRIJDAG 24 JULI 1936
Officieel onderzoek
ingesteld
St. Olav in Nederland
Bedevaart naar Stiklestad
Stationsdood te Londen
nnfllllllllllllfllllllllllllllllllllflllllllllllilllllllllllll
DOOR ANNY VON PANHUIS
tllllilllllllllllllillllllllllllllllliilimillllllllllllill
(Speciale correspondentie)
i
Een en twintig jaar na de verschijningen
der Heilige Maagd te Lourdes vond in
het dorp Knock, dat in West-Ierland ls
gelegen, een merkwaardig voorval plaats.
Op een Augustus-avond in 1879 kwamen
eenige dorpsbewoners voorbij de kerk. Het was
regenachtig weer, maar nog licht. Plotseling
zagen zij hoe een deel der kerkmuren in een
wonderbaar licht gehuld was. In het midden
daarvan stonden drie figuren: Onze Lieve
Vrouw, met aan haar rechterhand Sint Jozef
en aan haar linkerhand Sint Jan de Evange
list. Achter deze laatste figuur was een altaar
zichtbaar, waarop een lam rustte dat een kruis
droeg. De Heilige Maagd droeg een witten
mantel en een gouden kroon. Om de drie fi
guren heen waren vele sterren zichtbaar. Merk
waardig was ook dat, ofschoon de regen bleef
vallen, de muur achter de verschijning droog
bleef.
Een der aanwezigen dit waren er onge
veer zestien, mannen en vrouwen, jongens en
meisjes trachtte de voeten van Onze Lieve
Vrouw aan te raken, maar voelde alleen den
harden muur onder haar vingers. Nadat dit
schouwspel ongeveer twee uur geduurd had
werd er in de buurt geroepen, dat er in het
dorp een vrouw was gestorven. Allen gingen
nu naar het sterfhuis, en toen zij naderhand
terug kwamen zagen zij niets meer.
Deze beschrijving van het voorval gaf mrs.
O'Connor, een der twee nog overlevende ge
tuigen dezer gebeurtenis, aan een medewerker
van de Universe die haar had opgezocht in een
eenzame boerderij in West-Ierland, waar de
87-jarige vrouw, ziek op bed gelegen, wacht op
het levenseinde. Zij is de voornaamste getuige
die ondervraagd zal worden door de commissie,
welke de Aartsbisschop van Tuam nog deze
maand hoopt in te stellen om de zaak te
onderzoeken.
Mrs. O'Connor deelde ook nog enkele bijzon
derheden mee waarom de journalist haar
vroeg. De drie figuren waren als levende per
sonen die vóór den muur stonden; geen van
hen echter sprak of bewoog zich. De oude
vrouw gaf een kalm relaas van wat zij had
gezien; toen zij hoorde dat Aartsbisschop Gil-
martin een commissie van onderzoek ging in
stellen, en de bezoeker haar zeide dat het een
belangrijke gebeurtenis zou zijn wanneer Knock
als officieel bedevaartsoord werd erkend, zeide
zij slechts: „Als God het wil".
Een half jaar geleden heeft mr. Coyne, die
onlangs een belangwekkend boek over de ge
beurtenis van 1879 heeft gepubliceerd, de mede-
deelingen van mrs. O'Connor opgeschreven.
Deze lag toen op sterven, en vroeg zelf om
aan haar verklaring toe te voegen dat zij deze
aflegde in de overtuiging dat zij voor Gods
rechterstoel ging verschijnen. Overigens heeft
deze vrouw nooit iets gedaan om de zaak be
kend te maken, ofschoon er reeds een vereeni-
ging bestaat met 600.000 leden, die zich ten
doel stelt de vereering van O. L. Vrouw van
Knock te bevorderen.
Mr. Coyne, een rechterlijk ambtenaar, heeft
de zaak ernstig onderzocht en getracht natuur
lijke verklaringen voor het verschijnsel te vin
den. Men heeft gedacht aan projectie vanuit
een nabö gelegen huis, maar dit bleek prac-
tisch onmogelijk.
De geestelijkheid heeft steeds tegenover de
verschijningsverhalen een zeer gereserveerde
houding aangenomen. De aartsdeken van Knock
wilde op den avond van het voorval niet ko
men toen enkele dorpelingen hem waarschuw
den en vroegen ook naar de verschijning te
komen zien, en pas enkele jaren geleden ver
brandde de pastoor alle krukken en andere
voorwerpen, welke pelgrims als bewijs van
dankbaarheid voor opgetreden genezingen te
gen den kerkmuur hadden geplaatst.
Mr. Coyne meent dat de kritische houding
der geestelijkheid de geloofwaardigheid der ge
beurtenis slechts kan vergrooten. Nu kan zeker
niemand zeggen dat de geestelijken getracht
hebben hun eigen parochie beroemd te maken!
Ook is het feit dat geen der figuren sprak
of zich bewoog door sommigen tegen de ge
loofwaardigheid der verschijning aangevoerd,
want deze werd daardoor als het ware zonder
beteekenis. Men kan echter ook zeggen, dat dit
een verklaring door massasuggestie minder
waarschijnlijk maakt. Want bij de meest be
kende verschijningen van deze soort werd wèl
gesproken. Als dus de dorpsbewoners een ver
zonnen verhaal hadden opgehangen zou toch
wel zeker één van hen deze bijzonderheid daar
uit hebben overgenomen.
Ook is merkwaardig dat geen schilderijen of
afbeeldingen bekend zijn die overeenstemmen
met den inhoud van dit visioen, wat eók pleit
tegen massasuggestie, zoo goed als ook het feit
dat vijftien getuigenverklaringen alleen in on
belangrijke details van elkaar verschillen. Op
vallend is ten slotte dat, terwijl omstreeks 1879
uit verschillende landen van Europa dergelijke
verschijningen werden gemeld, alleen die te
Knock, waaraan nooit groote ruchtbaarheid
gegeven werd, nog een ernstig onderzoek waard
blijkt te zijn.
Ook worden uit het Iersche dorp vele ge
nezingen gemeld. Thans is een medisch bureau
opgericht dat de gevallen ernstig onderzoekt.
Men hoopt dat de H. Stoel binnenkort de ver
eering van O. L. Vrouw van Knock zal goed
keuren.
De Procurator van de Noorsche Missie, H. J.
van der Velden, schrijft ons:
Het is een overbekende waarheid in de Chris
tenkerk, dat het bloed van de martelaren het
zaad is voor nieuwe christenen. En het is een
zeer oude traditie, die stamt van de tijden der
catacomben, dat de geloovigen voor de uitbrei
ding en het behoud van het geloof in hun
vaderland met voorliefde gaan bidden op de
graven van hun martelaren. Deze traditie ge
trouw gaan de geloovige Noren elk jaar op 29
Juli ter beevaart naar Stiklestad, waar hun
martelaar-koning, de H. Olav, zijn leven gaf
voor Christus, om daar te bidden voor de be
keering van hun volk, dat in den tijd van de
reformatie met list en geweld van de Moeder
kerk was afgescheurd. Maar hun getal is he
laas nog zoo gering.
Welnu, het betaamt, dat wij, Nederlanders,
ons aansluiten bij de pelgrimage van onze
Noorsche broeders, om het land, door St. Olav
eens bekeerd, weer terug te brengen tot de
Kerk van Christus. Vooreerst omdat katholiek
Nederland door de ijverige bemoeiingen van Z.
H. Exc. Mgr. dr. Olav Smit Noorwegen als het
ware geannexeerd heeft als zesde Nederland-
sche Bisdom en vervolgens omdat het hier geldt
een oude en heilige traditie. De geschiedenis
herhaalt zich immers altijd.
De handelsrelaties, waarin Nederland van
oudsher stond met Noorwegen, deden in de
Middeleeuwen zeer intieme religieuze betrek
kingen ontstaan tusschen deze twee landen. Als
pelgrims trok onze diep-geloovige Middeleeuw-
sche handelsstand naar het St. Olav-heiligdom
te Nivaros, het tegenwoordige Trondheim, om
daar te bidden op het graf van Noorwegens
apostel-martelaar. En zij plantten de St. Olavs-
vereering ook over Op eigen bodem.
Te Amsterdam vinden we nog de St. Olavs-
kapel aan den Zeedijk, ook Oudezijdskapel ge
noemd, waar zijn beeld stond tegen het houten
gewelf, met een kroon op het hoofd, welgewa
pend met een groot slagzwaard of hellebaard
in zijn hand en onder zijn voeten een andere
koning, liggende, als door hem overwonnen, die
om genade scheen te bidden. Daar bestond ook
de St. Olavspoort aan het einde van de War
moesstraat, in 1618 gesloopt. Te Deventer was
eveneens vroeger een St. Olavskapel, op de
plaats waar de gewelfschildering stond van de
ridderfiguur in de Groote Kerk. De ridderfiguur,
die men eerst beschouwde als St.- Joris of Os
wald, bleek later St. Olav te zijn met een helle
baard, waarmee de martelaar op alle afbeel
dingen wordt aangeduid. Deventer onderhield
als bergevaarderstad directe betrekkingen met
Noorwegen. Vandaar dat er bestond het „Olde
St. Olavsgasthuis", de vergaderplaats van het
beroemde Bergevaarsgilde. Ook op andere plaat
sen vinden we St. Olavsherbergen, o.a. te Zwolle,
waar de herberg St. Olav in 1725 nog bestond.
In Kampen was in de St. Nicolaaskerk een
Vicaris en altaar ter eere van St. Olav. In 1468
'zUllltllllllllllltlllll
De Lieve Vrouwekerk te Knock (Ierland)
werd aldaar nog tot boete van een straf een
bedevaart naar St. Olav in Trondheim opge
legd. In het gemeentemuseum te Nijmegen
kunnen we nog bewonderen een fraai gebor
duurd antipendium, waarop St. Olav met een
hellebaard, een ciborie en met een menschen-
hoofd onder zijn voeten, staat afgebeeld. Te
Zutphen staat St. Olav nog op een pijler in
het koor van de St. Walburgiskerk.
Het ligt dus wel voor de hand en van
aanmatiging zal niemand ons beschuldigen
als wij Nederlandsche Missionarissen in Noor
wegen, tezamen met het kleine getal Katho
lieke Noren, een beroep doen op de Neder
landsche Katholieken om met ons ter beevaart
te trekken naar Stiklestad, de martelplaats van
den H. Olav, om tezamen den hemel een heilig
geweld aan te doen om voor Noorwegen, het
zesde Nederlandsche bisdom, den terugkeer te
verkrijgen tot de oude Moederkerk. Dit kan
geschieden op tweeërlei wijze: lichamelijk en
geestelijk.
Zjj, die daartoe in de gelegenheid zouden zijn
om naar Noorwegen te reizen en aan deze bede
vaart op Woensdag 29 Juli a.s. deel te nemen,
kunnen zich om inlichtingen wenden tot het
St. Olavs-postulantenhuis, Parklaan 35, Bussum.
Euston Station, het oudste Londensche
spoorwegstation, wordt geheel verbouwd.
Het werk zal geruimen tijd in beslag ne
men en, als het voltooid is, 5.000.000 gekost
hebben.
Waarschijnlijk zal de vernieuwing van dit
eindstation gepaard gaan aan de slooping van
het naburige St. Pancras-station, dat 68 jaar ge
leden geopend werd en, ofschoon het in later
jaren iets van zijn beteekenis voor het verkeer
met de Midlands en Schotland had ingeboet,
toch een van Londens grootste spoorweg-ter
mini" geweest is.
Vergelijkt men St. Pancras met andere groote
Londensche stations van ongeveer denzelfden
leeftijd, dan maakt het ongetwijfeld een voor
treffelijk figuur. Men behoeft geen bewon
deraar te zijn van de architectuur van Konin
gin Victoria's tijdvak om te erkennen dat het
thans waarschijnlijk tot afbraak gedoemde sta
tion, naar den smaak van die dagen, een zeer
indrukwekkend en tevens sierlijk bouwwerk is,
welks hooge torens cachet verleenen aan een
wijk, die eerst in later jaren het eenigszins som
bere karakter dat haar vroeger kenmerkte, ver
loren heeft.
Den meesten bezoekers aan Londen is de
Euston road vrij goed bekend. Zij begrenst de
groote universiteits- en vreemdelingenwijk
Bloomsbury, en is een belangrijk middelpunt
van verkeer. Daar immers staan, door één en
kele zijstraat van elkaar gescheiden, de groote
eindstations van King's Cross en St. Pancras
en, twee of drie huizenblokken ten oosten van
't laatstgenoemde, dat van Euston. Tegenover
King's Cross station is enkele jaren geleden
bovendien een der grootste coach stations ver
rezen, vanwaar coaches en omnibussen naar
Mariene Dietrich is op reis,
Èn 't staat in alle kranten;
H Ze wordt hekeken en begaapt,
ee Gekiekt van alle kanten.
Ze reisde met de Normandie
En kwam aan Frankrijks kusten,
Ze bracht een pracht sensatie me
Voor wie sensatie lusten:
Ze legde vriendelijk beslag
Op heel de equipage,
Die handen vol had aan 't gesjouw E
Van 'n tachtig stuks bagage!
EE Mariene Dietrich kwam aan land
Met bijna tachtig koffers,
De kruiers, die daar waren, nou,
EE Dat waren nog eens boffers!
Die lieten heel wat klanten staan
EE Voor 't dienen van die ééne
Die wordt nu vast hun schutspatroon, b
Ze zweren bij Mariene!
Het is nu, in het reisseizoen,
n De stille hoop dier knapen
Dat velen óók in 't koffertal
E^ De filmster na gaan apen!
I HERMAN KRAMER
Hïllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Midden- en Noord Engeland en naar Schot
land vertrekken.
De drie groote spoorwegstations zijn de be
gin- en eindpunten van de lijnen naar Schot
land. St. Pancras is meer dan 'n halve eeuw lang
de voornaamste „uitvalspoort" naar 't Noorden
geweest; zij was de Londensche terminus van
de Midland Railway, maar sinds deze met de
London and North Western Railway samenge
smolten werd tot de London, Midland and
Scottish Railway, verloor St. Pancras veel van
zijn beteekenis.
Toen enkele jaren geleden het aanzienlijke
stationshotel gesloten en voor kantoorgebruik
ingericht werd, vreesde men dat binnen afzien-
baren tijd het befaamde station zou worden
gesloopt een vrees die thans bewaarheid
schijnt te worden, terwijl het nog wat oudere,
en uiterlijk zooveel onbelangwekkender King's
Cross, zijn bestaan waarschijnlijk nog vele jaren
rekken zal.
Toen St. Pancras 68 jaren geleden gebouwd
werd, gold het als een wonder van stations
constructie. Achter den fraaien gevel van Sir
Gilbert Scott stak ingenieurswerk van den al-
lereersten rang. Zelfs thans bewonderen wij de
72 meters breede overkapping die met één en
kele spanning gebouwd is een voor dien tijd
geweldige prestatie.
Minder bekend zijn de ondergrondsche won
deren van St. Pancras. Zoo weten weinigen dat
onder de spoorbaan voor passagierstreinen rails
zijn aangelegd welke voeren naar een reusach
tige opslagplaats voor tonnen bier. Deze onder
grondsche banen worden voor dit doel niet meer
gebruikt; dat zij in 1868, toen menige groote
stad al trotsch was op het bezit van een paar
dentram-net, als een onovertreffelijk wonder
van ingenieurswerk bezongen werden, verwon
dert ons niet.
Nog 'n „verdieping" lager loopt de City-lijn
der voormalige Midland Railway. In dien tijd
(twee jaren vóór den FranschDuitschen oor
log!) was electriciteit als beweegmiddel onbe
kend. Zelfs stoomspoorwegen waren nog betrek
kelijk jong, maar Londen bezat reeds zijn on
dergrondsche spoorlijnen, en men verdroeg zoo
goed en zoo kwaad als 't ging den rook der lo
comotieven, welke een uitweg vond door de groo
te openingen welke in de tunnels aangebracht
waren. Die tunnels worden nog steeds gebruikt
door de electrische treinen der „Metropolitan".
Ook de oude tunnel, twee verdiepingen onder
St. Pancrasstation, doet nog trouw dienst.
Is Eustonstation eenmaal verbouwd en ge
moderniseerd, dan zal het een der grootste sta
tions van Londen zijn, en het zal het verkeer,
dat thans over St. Pancras gaat, eveneens kun-
Toen Mattl Maurer met zijn jonge vrouw
Mizzi vol verwachting was neergestre
ken in 't bekoorlijke dorp Sankt Peter,
dat met zijn witte huisjes en zijn achtergrond
van majestueuze bergreuzen aan het liefelijke
edelweis deed denken, had hij niet vermoed
dat het zóó moeilijk zou zijn de klandizie van
de boeren te verwerven. Van een „vreemde
eend in de bijt" moesten de dorpelingen blijk
baar niets hebben.
Toch bleef Mattl niet bij de pakken neer
zitten. Wat drommel, had hij niet voor heeter
vuren gestaan? Zou het hem dan niet lukken
de lui hier tot een biertje te verleiden? Zijn
cafétje was toch waarachtig even goed als dat
van zijn concurrent? Mattl peinsde en peinsde,
en zoo kwam het dat hij op een middag sta
tig de trap van den zolder afdaalde, een paar
stoffige foto's en wat oude boeken onder zijn
arm.
„Kijk eens, Mizzi, wat ik hier heb."
Nieuwsgierig keek vrouw Maurer naar de
foto's, die haar man met zijn mouw afstofte.
„Je bent nog haast niets veranderd, Mattl!"
zei ze glimlachend, „je staat er parmantig op
hoor, met je voet op den leeuw en het geweer
aan je schouder. Een echte jager."
„Ben ik dat dan soms niet?" deed Mattl ver
ontwaardigd, „je weet toch dat ik vroeger in
Afrika geweest ben! O zoo!"
Een paar dagen later stapten aarzelend
eenige dorpelingen Mattl's café binnen, daarbij
tersluiks een blik werpend op het zonderlinge
uithangbord, dat sedert kort aan den gevel
was aangebracht.
„In den zingenden leeuw", hmeen rare
naam! Zij wilden toch wel eens weten hoe dat
zat. Een zingende leeuw.... hm!
Joviaal begroette de dikke Mattl zijn eerste
klantjes en hij was zelfs zoo verstandig hun
het eerste rondje gratis aan te bieden. Lang
zamerhand kwamen de tongen wat los, er werd
over en weer wat gebabbeld, de foto's aan den
muur werden bewonderd.
„Toch niet zelf geschoten, dien leeuw?"
vroeg een van de boeren, op de foto's wijzend,
waarop Maurer zoo trotsch was.
„Wat dacht je anders!" zei Maurer, een
hooge borst opzettend. „Ja, mannen, daar is
het strikken van een vos of het verschalken
van een gems kinderspel bij." En een oogen-
blik over zijn bezoekers heenstarend, mompel
de hij, meer in zich zelf dan tot het gezel
schap: „Tja, dat was nog eens een goeie tijd,
toen in Afrika, als grootwildjager." Zonder
het wellicht zelf te weten, had Mattl met die
verzuchting het hart van zijn menschen ge
troffen. De lui waren dol op jagen hier in de
streek en uitnemende schutters. En als het
jachtavonturen betrof
„Vertel ons daar eens wat van, Maurer,"
vroeg er een.
De aangesprokene antwoordde niet dadelijk.
Wat ging dien boeren zijn leven in Afrika
nen verwerken. De kosten, ten bedrage van
£5.000.000, zullen voor een zeer groot deel be
streden kunnen worden uit wat de onmetelijke
terreinen, welke thans nog door St. Pancras
station en zijn spoorbanen ingenomen worden,
opbrengen. Die terreinen gelegen tusschen de
twee spoorwegtermini van de lijnen naar het
Noorden, zullen een onnoemelijke waarde heb
ben. Hotels en handelsgebouwen, die daar op
gericht worden, kunnen millioenen kosten, maar
zullen zeker hun rente ruimschoots afwerpen.
En heel deze belangrijke wijk zal erop voor
uitgaan. Want zelfs het mooiste spoorwegsta
tion heeft zijn „nasleep" van spoorbanen en
rangeerterreinen en loodsen en opslagplaatsen,
en ook deze zullen verdwijnen met den gevel
die eenmaal mooi maar thans nog slechts eer
waardig is en met de technische wonderen, die
reeds lang opgehouden hebben wonderen te
zijn.
„Ik ga er uit", was het benauwde gezegde, dat Kruimeltje
voortbracht en meteen wipte hij uit den schoen. Ook Tuimeltje
deed dit en toen ze kans zagen, renden ze weg, de eerste de
beste trap op. Al spoedig kwamen ze bij een dakraam uit en
keken naar de sterretjes. „Zouden die ons niet willen helpen?"
vroeg Kruimeltje aan zijn vriend.
„We zullen eens probeeren of een van de sterretjes ons niet
wil wegbrengen", zei Tuimeltje, en hij ging naar een ster
zitten kijken, die niet zoo heel erg kwaad keek. Het sterretje
had wel in de gaten, dat de kaboutertjes iets wilden hebben
en kwam met een lachend gezicht vlak voor het venster staan.
„Och sterretje, wil jij ons hier eens vandaan brengen?" vroe
gen de kaboutertjes, en de ster antwoordde, dat dit wel gaan
zou.
„Klim maar op mijn oor", zei de ster en kwam zoo dicht bij
de kaboutertjes, dat ze zonder de minste moeite er boven op
konden klimmen. „Waar moeben jullie naar toe'
ster lachend? „We moeten bij den apotheker zijn",
Tuimeltje en holderdebolder ging nu de ster aan het rollen.
vroeg de
antwoordde
aan? Doch aangezien men bleef aandringen,
begon hij dan eindelijk:
„Nou, als het jullie interesseertvooruit
dan maar. Het beste lijkt mij dat ik jullie de
geschiedenis van den zingenden leeuw vertel,
dan weten jullie meteen hoe het café aan zijn
naam komt. Ik zat dan destijds met twee oude
rotten in het hartje van Afrika. Wij gingen
daar druk op de jacht en leefden van de op
brengst van de vellen van tijgers, leeuwen,
krokodillen en slangen. Tjonge, als ik nog denk
aan de prachtige huid van den leeuw, dien
jullie daar nog op de foto ziet.Jammer
dat je de dingen, die je dikwijls met zooveel
levensgevaar veroverd hebt, voor een handvol
centen weg moet doen. Enfin, wij leefden dus
daar met z'n drieën, John, Bill en ik, in een
hut aan den rand van het oerwoud, en wij
konden het best met elkaar vinden.
Op een avond Jim en Bill konden ieder
oogenblik van de jacht thuiskomen wandel
ik zoo'n beetje in de buurt van de hut, en
hoe het nou kwam weet ik niet, maar vóór ik
het bemerkte, zat ik een stukje in het oer
woud. Dat was tegen de afspraak in, want de
achterblijver moest altijd de hut bewaken en
mocht zich niet verwijderen.
Opeens dringt het tot mij door, dat ik de
hut niet alleen mag laten. Ik keer om en
op hetzelfde oogenblik hoor ik een geritsel in
het struikgewas. Ik blijf doodstil staan, houd
den adem in en tracht de duisternis te door
boren. Mijn hart bonst in mijn keel, want
daar, vóór mij, zie ik den geweldigen kop van
een leeuw. Zijn staart zwiept onheilspellend
heen en, weer. Instinctief grijp ik naar mijn
geweer, en meteen weet ik dat ik verloren ben.
Ik heb alleen een zakmes. Probeer daar maar
eens een leeuw mee te vellen. Vlucht, vlucht,
hamert het in mijn brein en meteen neem ik
de beenen. Ik loop, lóóp! In mijn angst bots
ik tegen een boom en dan komt de reddende
gedachte. Jullie hebben wel eens gehoord, dat
apen vlug kunnen klimmen, hè? Nou, dan
hadden jullie mij eens moeten zien. Ik vloog
letterlijk den boom in. Op goed geluk heesch
ik mij in het donker aan een tak omhoog en
ging er schrijlings op zitten. Zeker wel vijf
tien meter boven den grond. Gelukkig, ik was
geredf Voorloopig tenminste. Als die leeuw
nu maar verkoos op te hoepelen. Nog een paar
maal hoorde ik hem brullen. Toen werd het
stil. Ik overleg-
de wat ik doen
zou en besloot in r j-
den boom te blij- I
ven tot het aan- T i
breken van den Zingenden LeeUW i
dag. Je kon im.
mers nooit we-
ten of die leeuw
Traag kropen de uren om. Ik rilde van de
kouja, de tropische nachten zijn verba
zend koel en voelde mij moe en slaperig.
Eindelijk zag ik de zon aan de kim. Ik gluurde
door de takken naar beneden, en wie beschrijft
mijn verbazing, toen ik dien leeuw nog dood
gemoedereerd op mij zag staan wachten! Of
die ook uitgehongerd was! Ik keek nog eens
en vóór ik wist wat er gebeurderrrrt!
daar gleed ik langs den gladden stam naar
beneden. Het duurde geen vier seconden, maar
het leek een eeuwigheid. Badend in het angst
zweet kwam ik op den grond terecht. Weg,
weg was mijn eenige gedachte. Ik nam een
paar geweldige sprongen en toen gebeurde er
iets dat ik nooit meer zal vergeten. Want in
plaats dat de leeuw, zooals ik verwachtte, mij
zou bespringen, begon hij me daar opeens te
zingen, te zingen! Ik greep naar mijn hoofd
en dacht dat ik gek werd. De leeuw wist van
geen ophouden, hij wilde met alle geweld een
sigarenbandje hebben.
Nog nooit heb ik twee menschen zóó zien
lachen als John en Bill, wier bruine koppen
achter den leeuw boven het struikgewas uit
staken. Die twee snaken hadden een kostelijke
grap met mij uitgehaald. Toen zij 's avonds
thuis gekomen waren, en bemerkten dat ik
de hut in den steek had gelaten, besloten zü
mij te straffen. Bill, een handige kerel, vulde
de huid van een leeuw, dien ik zelf geschoten
had, met stroo op en naaide de zaak netjes
dicht. John nam een oud gramofoontje en zoo
togen de heeren naar mij op zoek. De rest is
gauw verteld. Toen zij mij eenmaal dien boom
hadden ingejaagd wat kon die Bill prachtig
het gebruil van een leeuw nabootsen waren
zij, kalmpjes gaan slapen, om tegen het aan
breken van den dag weer terug te komen. Het
gramofoontje had John onder een hoopje bla
deren verborgen, vlak bij den leeuw neergezet
en via een touwtje had hij de plaat, toen ik
er vandoor wilde gaan, aan het draaien ge
bracht!"
Half één 's nachts. De bezoekers hebben het
café verlaten. Mattl is druk bezig de kas op
te maken en Mizzi spoelt ijverig stapels gla
zen. zij hebben beiden de handen vol den
laatsten tijd.
Tevreden klapt Mattl het kasboek dicht en
ziet Mizzi lachend aan. „Drie vaatjes bier en
vier kruiken jenever, vrouw! Alweer een kruik
meer dan gisteren. De lui hier zijn dol op
jachtavonturen. Dat had je niet gedacht, hè,
dat die kermisfoto's en die oude boeken, die ik
laatst van den zolder gehaald heb, zoo schit
terend te pas komen! zou je niet zweren dat
ik in Afrika geweest ben? Tusschen twee
haakjes, ik moet morgenochtend weer eens
flink lezen. Ik heb hun beloofd het avontuur
van de olifantenjacht te vertellen!"
T T f—i A 9C* op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7Cf| bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^f) bij een ongeval met p 9.^(1.- bi3 verlie® va? een
Al J rif Jl\ INI r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I f verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I doodelijken afloop een voet of een oog.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
6
„Het is prachtig hier op Dittbom," begon
ze, „en ik ben mijn goed gesternte dankbaar,
dat ik juist hier terecht ben gekomen."
De rimpelige oogleden van den ouden man
trilden even en de dunne lippen bewogen een
paar maal, zonder dat er geluid kwam.
Wat verwonderd keek Josefa hem aan. Zou
de oude baas zich misschien niet goed voelen?
Wat eigenaardig staarde hij haar toch aan!
En nu deed hij een paar stappen in haar
richting, als met een sprong was hij plotseling
vlak by haar en- fluisterend, maar opgewon
den stiet hy uit:
„Verlaat u Dittborn weer, verlaat u het
onder een voorwendsel vandaag nog!"
Josefa meende hem niet goed verstaan te
hebben.
„Wat bedoelt u?" vroeg ze luid en scherp.
Het gezicht van den ouden man werd plotse
ling stil en moe.
„Heb ik iets gezegd? Neemt u me niet
kwaiyk, juffrouw Burger, oude menschen flap
pen #r soms dingen uit, die ze nauweiyks
mogen denken."
Met een buiging hield hij de deur vóór haar
open, zoodat ze de gang in kon gaan.
Wonderlijke sinjeur, dacht Josefa, maar een
lichte onrust had zich toch by de eigenaardige
waarschuwing van den ouden Ferdinand van
haar meester gemaakt, en wilde niet wyken,
ook niet op haar heerlijke wandeling door het
park, waar de scheidende zon bloedrood gloeide
achter de dennen om den vyver. Er stond een
kleine bank aan het water, waarover een ge
welfde rustieke brug leidde, en aan den oever
schommelde een lichte roeiboot. Josefa ging op
het bankje zitten en verzonk in gepeins.
De raadselachtige waarschuwing van den
ouden knecht liet haar niet los, en ze had al
haar overredingskracht noodig om zichzelf te
overtuigen, dat het in dit geval natuurlijk
weer om dezelfde dwaze bakerpraatjes ging als
by de toespelingen van haar reisgenooten in
den trein. Maar in elk geval bleef het eigen
aardig, dat een en ander met elkaar scheen te
kloppen. Och wat, allemaal onzin ten slotte.
Misschien zwoer de oude man óók by het
spookbeeld van het witte paard en uit dit
bijgeloof kwam zijn goedbedoelde waarschu
wing voort.
De zinkende zon wierp roodgouden strepen
over het water van den vijver, dat zilvergrijs
fluweel leek, en een diepe, sprookjesachtige
stilte en eenzaamheid zonk over het zwijgende
park. Van dit plekje uit kon men nauwelijks
een stukje muur van het kasteel onderscheiden.
Josefa stond langzaam op en overwoog, dat het
wel beter zou zy'n, naar huis terug te keeren;
in haar gezellige kamers zou ze dat dwaze ge
voel van onbehaagiykheid wel baas kunnen
worden.
En dat lukte haar ook, sneller dan ze ge
hoopt had, in de atmosfeer van gezelligheid en
schoonheid, die in haar twee smaakvol inge
richte kamers heerschte.
Een eiken schryftafel met blank beslag nam
het vak tusschen de beide ramen der zitkamer
in. Josefa overlegde, dat ze nog juist tijd ge
noeg over had, om een brief aan de familie
Kruschina te schrijven en haar goede komst op
Dittborn te berichten. Dat had ze hun by het
afscheid beloofd. Ze knipte het electrisch licht
aan.
Maar ze hoefde niet eens haar schrijfmap
uit haar koffer op te graven; prachtig schrijf
papier lag al klaar op het vloeiblad en Josefa
begon verrukt een van de groote zachtgroene
vellen met haar steil, regelmatig handschrift
te vullen. Ze 'schilderde haar aankomst aan
het stationnetje Greifstal en den rit naar het
kasteel. Maar ze verspilde geen woorden aan
de opmerking van haar reisgenooten en den
zonderlingen raad van den ouden knecht.
Waarom zou ze die twee goede menschjes
ongerust maken, hun schaduwzijden toonen,
die niet in werkelijkheid bestonden? Ze plakte
den brief dicht en begon daarna haar koffer
uit te pakken en haar bezittingen te ordenen
in de ruime kast op de slaapkamer.
Daarby neuriede ze een wijsjo voor zich heen
en wierp intusschen vergenoegde blikken op
het breede bed, dat een heerlijken, ouderwet-
schen hemel had, waarvan roodzijden gordijnen
in diepe plooien neerhingen. Daarin moest je
wel slapen als een prinses, dacht Josefa, en
voorzichtig streek ze over de glanzende stof.
Het bed stond geheel vry, wel een flinke stap
van den muur af. Waarschynlijk terwille van
het effect was aan den muur achter het hoofd
einde een breed wandgordijn aangebracht van
dezelfde glanzende zijde, die voor den bedhemel
verwerkt was. De plooien waren wat in wanorde
geraalat en Josefa wilde ze rechttrekken. Daarbij
voelde ze achter de stof een diepte in den
muur. Blijkbaar had het gordijn ten doel, een
nis te maskeeren.
Een beetje nieuwsgierig geworden, wilde ze
de zijde al wegschuiven, toen drie sonore gong
slagen door het huis klohken. Dat was het sein
voor het avondeten.
Haastig liep Josefa naar de waschtafel om
nog even haar handen af te spoelen en stapte
toen door de zitkamerdeur in de gang.
Buiten wachtte alweer de oude Ferdinand.
„Mevrouw de barones was bang, dat u nog
in het slot zou kunnen verdwalen, juffrouw
Burger, omdat u vandaag pas gekomen bent,"
zei hij met zijn zachte, vriendelijke stem.
Het avondeten verliep vry wel zooals het
middagmaal, behalve dat er minder gangen
waren, en dat Ferdinand inplaats van den
anderen knecht serveerde. Ook dronk men
rooden wijn, terwijl er 's middags slechts spuit
water op tafel* was geweest.
Josefa Burger dronk twee glazen van den
wijn, die zoo diep robünrood in de geslepen
kelken fonkelde. Wat kon het leven toch plot
seling gul zijn! Dat had ze in de verste verte
niet vermoed, dat een arme gezelschapsjuf
frouw het zoo goed zou kunnen hebben. Als
volkomen gelijk werd ze door moeder en zoon
behandeld.
Wat deed dat goed, niet alleen om de stof
felijke voordeelen, maar voornamelijk door het
fijne gevoel, dat uit dit alles sprak! Want hoe
dikwijls hoorde je niet van dames, die hun
hooger personeel elk uur van den dag hun
afhankelijke positie pijnlijk lieten voelen!
Na tafel gingen de dames naar boven, naar
de zitkamer van de barones, waar twee groote
staande schemerlampen brandden met warm-
getinte perkamenten kappen. In haar eigen
kamer hield ze niet van schel licht, ver
klaarde mevrouw von Dittborn.
Diepe fauteuils vormden met lage tafeltjes
gezellige zitjes, en de enorme vleugel, die
byna een vierde gedeelte van de kamer besloeg,
verried, dat de bewoonster een groote voor
liefde vóór muziek moest hebben. De baron had
zijn moeder dadelijk na het eten met een kus
goeden nacht gewenscht.
„Myn zoon gaat nu nog aan het werk,"
verklaarde mevrouw von Dittborn. „Hij schryft
ijverig aan een geschiedenis van de mark
Brandenburg; zijn geboortestreek gaat hem
boven alles."
Josefa knikte. „Mijnheer sprak met zooveel
warmte over de mark, dat ik werkelijk brand
van verlangen, om ze óók nader te leeren
kennen."
„Weest u er maar van verzekerd, dat het de
moeite zal loonen, lieve juffrouw Burger."
Mevrouw von Dittbom nam een boek op, dat
met een paar andere tusschen boekenstutten op
een lage, ronde tafel stond, en reikte het aan
Josefa, die in afwachtende houding was
blijven staan.
Het was een pas-verschenen roman en de
oudere dame verzocht haar nu te willen
voorlezen. Ze wees Josefa een gemakkehjken
stoel aan naast een der lampen, terwijl ze zelf
met haar handwerk bij de andere ging zitten.
Josefa begon. Ze wist, dat ze goed las, en
die zekerheid voorkwam aarzeling en gehak
kel. Ze las langzaam en duidelijk, met den
juisten nadruk, en langzamerhand kwam ze
zelf in de stemming, wat haar voordracht ten
goede kwam.
Ze vergat bijna, dat ze voor iemand anders
las, die zg dienzelfden middag voor hat eerst
gezien had; de luchtig geschreven vertelling
boeide haar en nam al haar aandacht in be
slag. Het was eigenlijk niets meer of minder
dan een oude spookgeschiedenis, in een
moderne omlijsting gebracht. Maar een en
ander was overtuigend geschilderd en de fan
tastische vondsten van den schryver kregen
werkelijk een vluchtige geloofwaardigheid.
Bijna een uur had Josefa gelezen, met slechts
nu en dan een oogenblik stilte, toen mevrouw
von Dittbom haar onderbrak.
„U leest werkelijk uitstekend, juffrouw Bur
ger. De menschen en gebeurtenissen krijgen
leven door uw stem."
Het jonge meisje was dolblij met dien vrien-
deiyken lof.
CWjordt vervolgd)