<KdvM&aal van dm da§ Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Iersch Lourdes Zigeunerinnetje KOFFERS VRIJDAG 24 JULI 1936 Officieel onderzoek ingesteld St. Olav in Nederland Bedevaart naar Stiklestad Stationsdood te Londen nnfllllllllllllfllllllllllllllllllllflllllllllllilllllllllllll DOOR ANNY VON PANHUIS tllllilllllllllllllillllllllllllllllliilimillllllllllllill (Speciale correspondentie) i Een en twintig jaar na de verschijningen der Heilige Maagd te Lourdes vond in het dorp Knock, dat in West-Ierland ls gelegen, een merkwaardig voorval plaats. Op een Augustus-avond in 1879 kwamen eenige dorpsbewoners voorbij de kerk. Het was regenachtig weer, maar nog licht. Plotseling zagen zij hoe een deel der kerkmuren in een wonderbaar licht gehuld was. In het midden daarvan stonden drie figuren: Onze Lieve Vrouw, met aan haar rechterhand Sint Jozef en aan haar linkerhand Sint Jan de Evange list. Achter deze laatste figuur was een altaar zichtbaar, waarop een lam rustte dat een kruis droeg. De Heilige Maagd droeg een witten mantel en een gouden kroon. Om de drie fi guren heen waren vele sterren zichtbaar. Merk waardig was ook dat, ofschoon de regen bleef vallen, de muur achter de verschijning droog bleef. Een der aanwezigen dit waren er onge veer zestien, mannen en vrouwen, jongens en meisjes trachtte de voeten van Onze Lieve Vrouw aan te raken, maar voelde alleen den harden muur onder haar vingers. Nadat dit schouwspel ongeveer twee uur geduurd had werd er in de buurt geroepen, dat er in het dorp een vrouw was gestorven. Allen gingen nu naar het sterfhuis, en toen zij naderhand terug kwamen zagen zij niets meer. Deze beschrijving van het voorval gaf mrs. O'Connor, een der twee nog overlevende ge tuigen dezer gebeurtenis, aan een medewerker van de Universe die haar had opgezocht in een eenzame boerderij in West-Ierland, waar de 87-jarige vrouw, ziek op bed gelegen, wacht op het levenseinde. Zij is de voornaamste getuige die ondervraagd zal worden door de commissie, welke de Aartsbisschop van Tuam nog deze maand hoopt in te stellen om de zaak te onderzoeken. Mrs. O'Connor deelde ook nog enkele bijzon derheden mee waarom de journalist haar vroeg. De drie figuren waren als levende per sonen die vóór den muur stonden; geen van hen echter sprak of bewoog zich. De oude vrouw gaf een kalm relaas van wat zij had gezien; toen zij hoorde dat Aartsbisschop Gil- martin een commissie van onderzoek ging in stellen, en de bezoeker haar zeide dat het een belangrijke gebeurtenis zou zijn wanneer Knock als officieel bedevaartsoord werd erkend, zeide zij slechts: „Als God het wil". Een half jaar geleden heeft mr. Coyne, die onlangs een belangwekkend boek over de ge beurtenis van 1879 heeft gepubliceerd, de mede- deelingen van mrs. O'Connor opgeschreven. Deze lag toen op sterven, en vroeg zelf om aan haar verklaring toe te voegen dat zij deze aflegde in de overtuiging dat zij voor Gods rechterstoel ging verschijnen. Overigens heeft deze vrouw nooit iets gedaan om de zaak be kend te maken, ofschoon er reeds een vereeni- ging bestaat met 600.000 leden, die zich ten doel stelt de vereering van O. L. Vrouw van Knock te bevorderen. Mr. Coyne, een rechterlijk ambtenaar, heeft de zaak ernstig onderzocht en getracht natuur lijke verklaringen voor het verschijnsel te vin den. Men heeft gedacht aan projectie vanuit een nabö gelegen huis, maar dit bleek prac- tisch onmogelijk. De geestelijkheid heeft steeds tegenover de verschijningsverhalen een zeer gereserveerde houding aangenomen. De aartsdeken van Knock wilde op den avond van het voorval niet ko men toen enkele dorpelingen hem waarschuw den en vroegen ook naar de verschijning te komen zien, en pas enkele jaren geleden ver brandde de pastoor alle krukken en andere voorwerpen, welke pelgrims als bewijs van dankbaarheid voor opgetreden genezingen te gen den kerkmuur hadden geplaatst. Mr. Coyne meent dat de kritische houding der geestelijkheid de geloofwaardigheid der ge beurtenis slechts kan vergrooten. Nu kan zeker niemand zeggen dat de geestelijken getracht hebben hun eigen parochie beroemd te maken! Ook is het feit dat geen der figuren sprak of zich bewoog door sommigen tegen de ge loofwaardigheid der verschijning aangevoerd, want deze werd daardoor als het ware zonder beteekenis. Men kan echter ook zeggen, dat dit een verklaring door massasuggestie minder waarschijnlijk maakt. Want bij de meest be kende verschijningen van deze soort werd wèl gesproken. Als dus de dorpsbewoners een ver zonnen verhaal hadden opgehangen zou toch wel zeker één van hen deze bijzonderheid daar uit hebben overgenomen. Ook is merkwaardig dat geen schilderijen of afbeeldingen bekend zijn die overeenstemmen met den inhoud van dit visioen, wat eók pleit tegen massasuggestie, zoo goed als ook het feit dat vijftien getuigenverklaringen alleen in on belangrijke details van elkaar verschillen. Op vallend is ten slotte dat, terwijl omstreeks 1879 uit verschillende landen van Europa dergelijke verschijningen werden gemeld, alleen die te Knock, waaraan nooit groote ruchtbaarheid gegeven werd, nog een ernstig onderzoek waard blijkt te zijn. Ook worden uit het Iersche dorp vele ge nezingen gemeld. Thans is een medisch bureau opgericht dat de gevallen ernstig onderzoekt. Men hoopt dat de H. Stoel binnenkort de ver eering van O. L. Vrouw van Knock zal goed keuren. De Procurator van de Noorsche Missie, H. J. van der Velden, schrijft ons: Het is een overbekende waarheid in de Chris tenkerk, dat het bloed van de martelaren het zaad is voor nieuwe christenen. En het is een zeer oude traditie, die stamt van de tijden der catacomben, dat de geloovigen voor de uitbrei ding en het behoud van het geloof in hun vaderland met voorliefde gaan bidden op de graven van hun martelaren. Deze traditie ge trouw gaan de geloovige Noren elk jaar op 29 Juli ter beevaart naar Stiklestad, waar hun martelaar-koning, de H. Olav, zijn leven gaf voor Christus, om daar te bidden voor de be keering van hun volk, dat in den tijd van de reformatie met list en geweld van de Moeder kerk was afgescheurd. Maar hun getal is he laas nog zoo gering. Welnu, het betaamt, dat wij, Nederlanders, ons aansluiten bij de pelgrimage van onze Noorsche broeders, om het land, door St. Olav eens bekeerd, weer terug te brengen tot de Kerk van Christus. Vooreerst omdat katholiek Nederland door de ijverige bemoeiingen van Z. H. Exc. Mgr. dr. Olav Smit Noorwegen als het ware geannexeerd heeft als zesde Nederland- sche Bisdom en vervolgens omdat het hier geldt een oude en heilige traditie. De geschiedenis herhaalt zich immers altijd. De handelsrelaties, waarin Nederland van oudsher stond met Noorwegen, deden in de Middeleeuwen zeer intieme religieuze betrek kingen ontstaan tusschen deze twee landen. Als pelgrims trok onze diep-geloovige Middeleeuw- sche handelsstand naar het St. Olav-heiligdom te Nivaros, het tegenwoordige Trondheim, om daar te bidden op het graf van Noorwegens apostel-martelaar. En zij plantten de St. Olavs- vereering ook over Op eigen bodem. Te Amsterdam vinden we nog de St. Olavs- kapel aan den Zeedijk, ook Oudezijdskapel ge noemd, waar zijn beeld stond tegen het houten gewelf, met een kroon op het hoofd, welgewa pend met een groot slagzwaard of hellebaard in zijn hand en onder zijn voeten een andere koning, liggende, als door hem overwonnen, die om genade scheen te bidden. Daar bestond ook de St. Olavspoort aan het einde van de War moesstraat, in 1618 gesloopt. Te Deventer was eveneens vroeger een St. Olavskapel, op de plaats waar de gewelfschildering stond van de ridderfiguur in de Groote Kerk. De ridderfiguur, die men eerst beschouwde als St.- Joris of Os wald, bleek later St. Olav te zijn met een helle baard, waarmee de martelaar op alle afbeel dingen wordt aangeduid. Deventer onderhield als bergevaarderstad directe betrekkingen met Noorwegen. Vandaar dat er bestond het „Olde St. Olavsgasthuis", de vergaderplaats van het beroemde Bergevaarsgilde. Ook op andere plaat sen vinden we St. Olavsherbergen, o.a. te Zwolle, waar de herberg St. Olav in 1725 nog bestond. In Kampen was in de St. Nicolaaskerk een Vicaris en altaar ter eere van St. Olav. In 1468 'zUllltllllllllllltlllll De Lieve Vrouwekerk te Knock (Ierland) werd aldaar nog tot boete van een straf een bedevaart naar St. Olav in Trondheim opge legd. In het gemeentemuseum te Nijmegen kunnen we nog bewonderen een fraai gebor duurd antipendium, waarop St. Olav met een hellebaard, een ciborie en met een menschen- hoofd onder zijn voeten, staat afgebeeld. Te Zutphen staat St. Olav nog op een pijler in het koor van de St. Walburgiskerk. Het ligt dus wel voor de hand en van aanmatiging zal niemand ons beschuldigen als wij Nederlandsche Missionarissen in Noor wegen, tezamen met het kleine getal Katho lieke Noren, een beroep doen op de Neder landsche Katholieken om met ons ter beevaart te trekken naar Stiklestad, de martelplaats van den H. Olav, om tezamen den hemel een heilig geweld aan te doen om voor Noorwegen, het zesde Nederlandsche bisdom, den terugkeer te verkrijgen tot de oude Moederkerk. Dit kan geschieden op tweeërlei wijze: lichamelijk en geestelijk. Zjj, die daartoe in de gelegenheid zouden zijn om naar Noorwegen te reizen en aan deze bede vaart op Woensdag 29 Juli a.s. deel te nemen, kunnen zich om inlichtingen wenden tot het St. Olavs-postulantenhuis, Parklaan 35, Bussum. Euston Station, het oudste Londensche spoorwegstation, wordt geheel verbouwd. Het werk zal geruimen tijd in beslag ne men en, als het voltooid is, 5.000.000 gekost hebben. Waarschijnlijk zal de vernieuwing van dit eindstation gepaard gaan aan de slooping van het naburige St. Pancras-station, dat 68 jaar ge leden geopend werd en, ofschoon het in later jaren iets van zijn beteekenis voor het verkeer met de Midlands en Schotland had ingeboet, toch een van Londens grootste spoorweg-ter mini" geweest is. Vergelijkt men St. Pancras met andere groote Londensche stations van ongeveer denzelfden leeftijd, dan maakt het ongetwijfeld een voor treffelijk figuur. Men behoeft geen bewon deraar te zijn van de architectuur van Konin gin Victoria's tijdvak om te erkennen dat het thans waarschijnlijk tot afbraak gedoemde sta tion, naar den smaak van die dagen, een zeer indrukwekkend en tevens sierlijk bouwwerk is, welks hooge torens cachet verleenen aan een wijk, die eerst in later jaren het eenigszins som bere karakter dat haar vroeger kenmerkte, ver loren heeft. Den meesten bezoekers aan Londen is de Euston road vrij goed bekend. Zij begrenst de groote universiteits- en vreemdelingenwijk Bloomsbury, en is een belangrijk middelpunt van verkeer. Daar immers staan, door één en kele zijstraat van elkaar gescheiden, de groote eindstations van King's Cross en St. Pancras en, twee of drie huizenblokken ten oosten van 't laatstgenoemde, dat van Euston. Tegenover King's Cross station is enkele jaren geleden bovendien een der grootste coach stations ver rezen, vanwaar coaches en omnibussen naar Mariene Dietrich is op reis, Èn 't staat in alle kranten; H Ze wordt hekeken en begaapt, ee Gekiekt van alle kanten. Ze reisde met de Normandie En kwam aan Frankrijks kusten, Ze bracht een pracht sensatie me Voor wie sensatie lusten: Ze legde vriendelijk beslag Op heel de equipage, Die handen vol had aan 't gesjouw E Van 'n tachtig stuks bagage! EE Mariene Dietrich kwam aan land Met bijna tachtig koffers, De kruiers, die daar waren, nou, EE Dat waren nog eens boffers! Die lieten heel wat klanten staan EE Voor 't dienen van die ééne Die wordt nu vast hun schutspatroon, b Ze zweren bij Mariene! Het is nu, in het reisseizoen, n De stille hoop dier knapen Dat velen óók in 't koffertal E^ De filmster na gaan apen! I HERMAN KRAMER Hïllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Midden- en Noord Engeland en naar Schot land vertrekken. De drie groote spoorwegstations zijn de be gin- en eindpunten van de lijnen naar Schot land. St. Pancras is meer dan 'n halve eeuw lang de voornaamste „uitvalspoort" naar 't Noorden geweest; zij was de Londensche terminus van de Midland Railway, maar sinds deze met de London and North Western Railway samenge smolten werd tot de London, Midland and Scottish Railway, verloor St. Pancras veel van zijn beteekenis. Toen enkele jaren geleden het aanzienlijke stationshotel gesloten en voor kantoorgebruik ingericht werd, vreesde men dat binnen afzien- baren tijd het befaamde station zou worden gesloopt een vrees die thans bewaarheid schijnt te worden, terwijl het nog wat oudere, en uiterlijk zooveel onbelangwekkender King's Cross, zijn bestaan waarschijnlijk nog vele jaren rekken zal. Toen St. Pancras 68 jaren geleden gebouwd werd, gold het als een wonder van stations constructie. Achter den fraaien gevel van Sir Gilbert Scott stak ingenieurswerk van den al- lereersten rang. Zelfs thans bewonderen wij de 72 meters breede overkapping die met één en kele spanning gebouwd is een voor dien tijd geweldige prestatie. Minder bekend zijn de ondergrondsche won deren van St. Pancras. Zoo weten weinigen dat onder de spoorbaan voor passagierstreinen rails zijn aangelegd welke voeren naar een reusach tige opslagplaats voor tonnen bier. Deze onder grondsche banen worden voor dit doel niet meer gebruikt; dat zij in 1868, toen menige groote stad al trotsch was op het bezit van een paar dentram-net, als een onovertreffelijk wonder van ingenieurswerk bezongen werden, verwon dert ons niet. Nog 'n „verdieping" lager loopt de City-lijn der voormalige Midland Railway. In dien tijd (twee jaren vóór den FranschDuitschen oor log!) was electriciteit als beweegmiddel onbe kend. Zelfs stoomspoorwegen waren nog betrek kelijk jong, maar Londen bezat reeds zijn on dergrondsche spoorlijnen, en men verdroeg zoo goed en zoo kwaad als 't ging den rook der lo comotieven, welke een uitweg vond door de groo te openingen welke in de tunnels aangebracht waren. Die tunnels worden nog steeds gebruikt door de electrische treinen der „Metropolitan". Ook de oude tunnel, twee verdiepingen onder St. Pancrasstation, doet nog trouw dienst. Is Eustonstation eenmaal verbouwd en ge moderniseerd, dan zal het een der grootste sta tions van Londen zijn, en het zal het verkeer, dat thans over St. Pancras gaat, eveneens kun- Toen Mattl Maurer met zijn jonge vrouw Mizzi vol verwachting was neergestre ken in 't bekoorlijke dorp Sankt Peter, dat met zijn witte huisjes en zijn achtergrond van majestueuze bergreuzen aan het liefelijke edelweis deed denken, had hij niet vermoed dat het zóó moeilijk zou zijn de klandizie van de boeren te verwerven. Van een „vreemde eend in de bijt" moesten de dorpelingen blijk baar niets hebben. Toch bleef Mattl niet bij de pakken neer zitten. Wat drommel, had hij niet voor heeter vuren gestaan? Zou het hem dan niet lukken de lui hier tot een biertje te verleiden? Zijn cafétje was toch waarachtig even goed als dat van zijn concurrent? Mattl peinsde en peinsde, en zoo kwam het dat hij op een middag sta tig de trap van den zolder afdaalde, een paar stoffige foto's en wat oude boeken onder zijn arm. „Kijk eens, Mizzi, wat ik hier heb." Nieuwsgierig keek vrouw Maurer naar de foto's, die haar man met zijn mouw afstofte. „Je bent nog haast niets veranderd, Mattl!" zei ze glimlachend, „je staat er parmantig op hoor, met je voet op den leeuw en het geweer aan je schouder. Een echte jager." „Ben ik dat dan soms niet?" deed Mattl ver ontwaardigd, „je weet toch dat ik vroeger in Afrika geweest ben! O zoo!" Een paar dagen later stapten aarzelend eenige dorpelingen Mattl's café binnen, daarbij tersluiks een blik werpend op het zonderlinge uithangbord, dat sedert kort aan den gevel was aangebracht. „In den zingenden leeuw", hmeen rare naam! Zij wilden toch wel eens weten hoe dat zat. Een zingende leeuw.... hm! Joviaal begroette de dikke Mattl zijn eerste klantjes en hij was zelfs zoo verstandig hun het eerste rondje gratis aan te bieden. Lang zamerhand kwamen de tongen wat los, er werd over en weer wat gebabbeld, de foto's aan den muur werden bewonderd. „Toch niet zelf geschoten, dien leeuw?" vroeg een van de boeren, op de foto's wijzend, waarop Maurer zoo trotsch was. „Wat dacht je anders!" zei Maurer, een hooge borst opzettend. „Ja, mannen, daar is het strikken van een vos of het verschalken van een gems kinderspel bij." En een oogen- blik over zijn bezoekers heenstarend, mompel de hij, meer in zich zelf dan tot het gezel schap: „Tja, dat was nog eens een goeie tijd, toen in Afrika, als grootwildjager." Zonder het wellicht zelf te weten, had Mattl met die verzuchting het hart van zijn menschen ge troffen. De lui waren dol op jagen hier in de streek en uitnemende schutters. En als het jachtavonturen betrof „Vertel ons daar eens wat van, Maurer," vroeg er een. De aangesprokene antwoordde niet dadelijk. Wat ging dien boeren zijn leven in Afrika nen verwerken. De kosten, ten bedrage van £5.000.000, zullen voor een zeer groot deel be streden kunnen worden uit wat de onmetelijke terreinen, welke thans nog door St. Pancras station en zijn spoorbanen ingenomen worden, opbrengen. Die terreinen gelegen tusschen de twee spoorwegtermini van de lijnen naar het Noorden, zullen een onnoemelijke waarde heb ben. Hotels en handelsgebouwen, die daar op gericht worden, kunnen millioenen kosten, maar zullen zeker hun rente ruimschoots afwerpen. En heel deze belangrijke wijk zal erop voor uitgaan. Want zelfs het mooiste spoorwegsta tion heeft zijn „nasleep" van spoorbanen en rangeerterreinen en loodsen en opslagplaatsen, en ook deze zullen verdwijnen met den gevel die eenmaal mooi maar thans nog slechts eer waardig is en met de technische wonderen, die reeds lang opgehouden hebben wonderen te zijn. „Ik ga er uit", was het benauwde gezegde, dat Kruimeltje voortbracht en meteen wipte hij uit den schoen. Ook Tuimeltje deed dit en toen ze kans zagen, renden ze weg, de eerste de beste trap op. Al spoedig kwamen ze bij een dakraam uit en keken naar de sterretjes. „Zouden die ons niet willen helpen?" vroeg Kruimeltje aan zijn vriend. „We zullen eens probeeren of een van de sterretjes ons niet wil wegbrengen", zei Tuimeltje, en hij ging naar een ster zitten kijken, die niet zoo heel erg kwaad keek. Het sterretje had wel in de gaten, dat de kaboutertjes iets wilden hebben en kwam met een lachend gezicht vlak voor het venster staan. „Och sterretje, wil jij ons hier eens vandaan brengen?" vroe gen de kaboutertjes, en de ster antwoordde, dat dit wel gaan zou. „Klim maar op mijn oor", zei de ster en kwam zoo dicht bij de kaboutertjes, dat ze zonder de minste moeite er boven op konden klimmen. „Waar moeben jullie naar toe' ster lachend? „We moeten bij den apotheker zijn", Tuimeltje en holderdebolder ging nu de ster aan het rollen. vroeg de antwoordde aan? Doch aangezien men bleef aandringen, begon hij dan eindelijk: „Nou, als het jullie interesseertvooruit dan maar. Het beste lijkt mij dat ik jullie de geschiedenis van den zingenden leeuw vertel, dan weten jullie meteen hoe het café aan zijn naam komt. Ik zat dan destijds met twee oude rotten in het hartje van Afrika. Wij gingen daar druk op de jacht en leefden van de op brengst van de vellen van tijgers, leeuwen, krokodillen en slangen. Tjonge, als ik nog denk aan de prachtige huid van den leeuw, dien jullie daar nog op de foto ziet.Jammer dat je de dingen, die je dikwijls met zooveel levensgevaar veroverd hebt, voor een handvol centen weg moet doen. Enfin, wij leefden dus daar met z'n drieën, John, Bill en ik, in een hut aan den rand van het oerwoud, en wij konden het best met elkaar vinden. Op een avond Jim en Bill konden ieder oogenblik van de jacht thuiskomen wandel ik zoo'n beetje in de buurt van de hut, en hoe het nou kwam weet ik niet, maar vóór ik het bemerkte, zat ik een stukje in het oer woud. Dat was tegen de afspraak in, want de achterblijver moest altijd de hut bewaken en mocht zich niet verwijderen. Opeens dringt het tot mij door, dat ik de hut niet alleen mag laten. Ik keer om en op hetzelfde oogenblik hoor ik een geritsel in het struikgewas. Ik blijf doodstil staan, houd den adem in en tracht de duisternis te door boren. Mijn hart bonst in mijn keel, want daar, vóór mij, zie ik den geweldigen kop van een leeuw. Zijn staart zwiept onheilspellend heen en, weer. Instinctief grijp ik naar mijn geweer, en meteen weet ik dat ik verloren ben. Ik heb alleen een zakmes. Probeer daar maar eens een leeuw mee te vellen. Vlucht, vlucht, hamert het in mijn brein en meteen neem ik de beenen. Ik loop, lóóp! In mijn angst bots ik tegen een boom en dan komt de reddende gedachte. Jullie hebben wel eens gehoord, dat apen vlug kunnen klimmen, hè? Nou, dan hadden jullie mij eens moeten zien. Ik vloog letterlijk den boom in. Op goed geluk heesch ik mij in het donker aan een tak omhoog en ging er schrijlings op zitten. Zeker wel vijf tien meter boven den grond. Gelukkig, ik was geredf Voorloopig tenminste. Als die leeuw nu maar verkoos op te hoepelen. Nog een paar maal hoorde ik hem brullen. Toen werd het stil. Ik overleg- de wat ik doen zou en besloot in r j- den boom te blij- I ven tot het aan- T i breken van den Zingenden LeeUW i dag. Je kon im. mers nooit we- ten of die leeuw Traag kropen de uren om. Ik rilde van de kouja, de tropische nachten zijn verba zend koel en voelde mij moe en slaperig. Eindelijk zag ik de zon aan de kim. Ik gluurde door de takken naar beneden, en wie beschrijft mijn verbazing, toen ik dien leeuw nog dood gemoedereerd op mij zag staan wachten! Of die ook uitgehongerd was! Ik keek nog eens en vóór ik wist wat er gebeurderrrrt! daar gleed ik langs den gladden stam naar beneden. Het duurde geen vier seconden, maar het leek een eeuwigheid. Badend in het angst zweet kwam ik op den grond terecht. Weg, weg was mijn eenige gedachte. Ik nam een paar geweldige sprongen en toen gebeurde er iets dat ik nooit meer zal vergeten. Want in plaats dat de leeuw, zooals ik verwachtte, mij zou bespringen, begon hij me daar opeens te zingen, te zingen! Ik greep naar mijn hoofd en dacht dat ik gek werd. De leeuw wist van geen ophouden, hij wilde met alle geweld een sigarenbandje hebben. Nog nooit heb ik twee menschen zóó zien lachen als John en Bill, wier bruine koppen achter den leeuw boven het struikgewas uit staken. Die twee snaken hadden een kostelijke grap met mij uitgehaald. Toen zij 's avonds thuis gekomen waren, en bemerkten dat ik de hut in den steek had gelaten, besloten zü mij te straffen. Bill, een handige kerel, vulde de huid van een leeuw, dien ik zelf geschoten had, met stroo op en naaide de zaak netjes dicht. John nam een oud gramofoontje en zoo togen de heeren naar mij op zoek. De rest is gauw verteld. Toen zij mij eenmaal dien boom hadden ingejaagd wat kon die Bill prachtig het gebruil van een leeuw nabootsen waren zij, kalmpjes gaan slapen, om tegen het aan breken van den dag weer terug te komen. Het gramofoontje had John onder een hoopje bla deren verborgen, vlak bij den leeuw neergezet en via een touwtje had hij de plaat, toen ik er vandoor wilde gaan, aan het draaien ge bracht!" Half één 's nachts. De bezoekers hebben het café verlaten. Mattl is druk bezig de kas op te maken en Mizzi spoelt ijverig stapels gla zen. zij hebben beiden de handen vol den laatsten tijd. Tevreden klapt Mattl het kasboek dicht en ziet Mizzi lachend aan. „Drie vaatjes bier en vier kruiken jenever, vrouw! Alweer een kruik meer dan gisteren. De lui hier zijn dol op jachtavonturen. Dat had je niet gedacht, hè, dat die kermisfoto's en die oude boeken, die ik laatst van den zolder gehaald heb, zoo schit terend te pas komen! zou je niet zweren dat ik in Afrika geweest ben? Tusschen twee haakjes, ik moet morgenochtend weer eens flink lezen. Ik heb hun beloofd het avontuur van de olifantenjacht te vertellen!" T T f—i A 9C* op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7Cf| bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^f) bij een ongeval met p 9.^(1.- bi3 verlie® va? een Al J rif Jl\ INI r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I f verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I doodelijken afloop een voet of een oog. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 6 „Het is prachtig hier op Dittbom," begon ze, „en ik ben mijn goed gesternte dankbaar, dat ik juist hier terecht ben gekomen." De rimpelige oogleden van den ouden man trilden even en de dunne lippen bewogen een paar maal, zonder dat er geluid kwam. Wat verwonderd keek Josefa hem aan. Zou de oude baas zich misschien niet goed voelen? Wat eigenaardig staarde hij haar toch aan! En nu deed hij een paar stappen in haar richting, als met een sprong was hij plotseling vlak by haar en- fluisterend, maar opgewon den stiet hy uit: „Verlaat u Dittborn weer, verlaat u het onder een voorwendsel vandaag nog!" Josefa meende hem niet goed verstaan te hebben. „Wat bedoelt u?" vroeg ze luid en scherp. Het gezicht van den ouden man werd plotse ling stil en moe. „Heb ik iets gezegd? Neemt u me niet kwaiyk, juffrouw Burger, oude menschen flap pen #r soms dingen uit, die ze nauweiyks mogen denken." Met een buiging hield hij de deur vóór haar open, zoodat ze de gang in kon gaan. Wonderlijke sinjeur, dacht Josefa, maar een lichte onrust had zich toch by de eigenaardige waarschuwing van den ouden Ferdinand van haar meester gemaakt, en wilde niet wyken, ook niet op haar heerlijke wandeling door het park, waar de scheidende zon bloedrood gloeide achter de dennen om den vyver. Er stond een kleine bank aan het water, waarover een ge welfde rustieke brug leidde, en aan den oever schommelde een lichte roeiboot. Josefa ging op het bankje zitten en verzonk in gepeins. De raadselachtige waarschuwing van den ouden knecht liet haar niet los, en ze had al haar overredingskracht noodig om zichzelf te overtuigen, dat het in dit geval natuurlijk weer om dezelfde dwaze bakerpraatjes ging als by de toespelingen van haar reisgenooten in den trein. Maar in elk geval bleef het eigen aardig, dat een en ander met elkaar scheen te kloppen. Och wat, allemaal onzin ten slotte. Misschien zwoer de oude man óók by het spookbeeld van het witte paard en uit dit bijgeloof kwam zijn goedbedoelde waarschu wing voort. De zinkende zon wierp roodgouden strepen over het water van den vijver, dat zilvergrijs fluweel leek, en een diepe, sprookjesachtige stilte en eenzaamheid zonk over het zwijgende park. Van dit plekje uit kon men nauwelijks een stukje muur van het kasteel onderscheiden. Josefa stond langzaam op en overwoog, dat het wel beter zou zy'n, naar huis terug te keeren; in haar gezellige kamers zou ze dat dwaze ge voel van onbehaagiykheid wel baas kunnen worden. En dat lukte haar ook, sneller dan ze ge hoopt had, in de atmosfeer van gezelligheid en schoonheid, die in haar twee smaakvol inge richte kamers heerschte. Een eiken schryftafel met blank beslag nam het vak tusschen de beide ramen der zitkamer in. Josefa overlegde, dat ze nog juist tijd ge noeg over had, om een brief aan de familie Kruschina te schrijven en haar goede komst op Dittborn te berichten. Dat had ze hun by het afscheid beloofd. Ze knipte het electrisch licht aan. Maar ze hoefde niet eens haar schrijfmap uit haar koffer op te graven; prachtig schrijf papier lag al klaar op het vloeiblad en Josefa begon verrukt een van de groote zachtgroene vellen met haar steil, regelmatig handschrift te vullen. Ze 'schilderde haar aankomst aan het stationnetje Greifstal en den rit naar het kasteel. Maar ze verspilde geen woorden aan de opmerking van haar reisgenooten en den zonderlingen raad van den ouden knecht. Waarom zou ze die twee goede menschjes ongerust maken, hun schaduwzijden toonen, die niet in werkelijkheid bestonden? Ze plakte den brief dicht en begon daarna haar koffer uit te pakken en haar bezittingen te ordenen in de ruime kast op de slaapkamer. Daarby neuriede ze een wijsjo voor zich heen en wierp intusschen vergenoegde blikken op het breede bed, dat een heerlijken, ouderwet- schen hemel had, waarvan roodzijden gordijnen in diepe plooien neerhingen. Daarin moest je wel slapen als een prinses, dacht Josefa, en voorzichtig streek ze over de glanzende stof. Het bed stond geheel vry, wel een flinke stap van den muur af. Waarschynlijk terwille van het effect was aan den muur achter het hoofd einde een breed wandgordijn aangebracht van dezelfde glanzende zijde, die voor den bedhemel verwerkt was. De plooien waren wat in wanorde geraalat en Josefa wilde ze rechttrekken. Daarbij voelde ze achter de stof een diepte in den muur. Blijkbaar had het gordijn ten doel, een nis te maskeeren. Een beetje nieuwsgierig geworden, wilde ze de zijde al wegschuiven, toen drie sonore gong slagen door het huis klohken. Dat was het sein voor het avondeten. Haastig liep Josefa naar de waschtafel om nog even haar handen af te spoelen en stapte toen door de zitkamerdeur in de gang. Buiten wachtte alweer de oude Ferdinand. „Mevrouw de barones was bang, dat u nog in het slot zou kunnen verdwalen, juffrouw Burger, omdat u vandaag pas gekomen bent," zei hij met zijn zachte, vriendelijke stem. Het avondeten verliep vry wel zooals het middagmaal, behalve dat er minder gangen waren, en dat Ferdinand inplaats van den anderen knecht serveerde. Ook dronk men rooden wijn, terwijl er 's middags slechts spuit water op tafel* was geweest. Josefa Burger dronk twee glazen van den wijn, die zoo diep robünrood in de geslepen kelken fonkelde. Wat kon het leven toch plot seling gul zijn! Dat had ze in de verste verte niet vermoed, dat een arme gezelschapsjuf frouw het zoo goed zou kunnen hebben. Als volkomen gelijk werd ze door moeder en zoon behandeld. Wat deed dat goed, niet alleen om de stof felijke voordeelen, maar voornamelijk door het fijne gevoel, dat uit dit alles sprak! Want hoe dikwijls hoorde je niet van dames, die hun hooger personeel elk uur van den dag hun afhankelijke positie pijnlijk lieten voelen! Na tafel gingen de dames naar boven, naar de zitkamer van de barones, waar twee groote staande schemerlampen brandden met warm- getinte perkamenten kappen. In haar eigen kamer hield ze niet van schel licht, ver klaarde mevrouw von Dittborn. Diepe fauteuils vormden met lage tafeltjes gezellige zitjes, en de enorme vleugel, die byna een vierde gedeelte van de kamer besloeg, verried, dat de bewoonster een groote voor liefde vóór muziek moest hebben. De baron had zijn moeder dadelijk na het eten met een kus goeden nacht gewenscht. „Myn zoon gaat nu nog aan het werk," verklaarde mevrouw von Dittborn. „Hij schryft ijverig aan een geschiedenis van de mark Brandenburg; zijn geboortestreek gaat hem boven alles." Josefa knikte. „Mijnheer sprak met zooveel warmte over de mark, dat ik werkelijk brand van verlangen, om ze óók nader te leeren kennen." „Weest u er maar van verzekerd, dat het de moeite zal loonen, lieve juffrouw Burger." Mevrouw von Dittbom nam een boek op, dat met een paar andere tusschen boekenstutten op een lage, ronde tafel stond, en reikte het aan Josefa, die in afwachtende houding was blijven staan. Het was een pas-verschenen roman en de oudere dame verzocht haar nu te willen voorlezen. Ze wees Josefa een gemakkehjken stoel aan naast een der lampen, terwijl ze zelf met haar handwerk bij de andere ging zitten. Josefa begon. Ze wist, dat ze goed las, en die zekerheid voorkwam aarzeling en gehak kel. Ze las langzaam en duidelijk, met den juisten nadruk, en langzamerhand kwam ze zelf in de stemming, wat haar voordracht ten goede kwam. Ze vergat bijna, dat ze voor iemand anders las, die zg dienzelfden middag voor hat eerst gezien had; de luchtig geschreven vertelling boeide haar en nam al haar aandacht in be slag. Het was eigenlijk niets meer of minder dan een oude spookgeschiedenis, in een moderne omlijsting gebracht. Maar een en ander was overtuigend geschilderd en de fan tastische vondsten van den schryver kregen werkelijk een vluchtige geloofwaardigheid. Bijna een uur had Josefa gelezen, met slechts nu en dan een oogenblik stilte, toen mevrouw von Dittbom haar onderbrak. „U leest werkelijk uitstekend, juffrouw Bur ger. De menschen en gebeurtenissen krijgen leven door uw stem." Het jonge meisje was dolblij met dien vrien- deiyken lof. CWjordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9