<Kdw%&aal mn dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Katholiek Zuid-
Afrika
ARCHITECTEN VOOR!
4/
Zigeunerinnetje
MAANDAG 27 JULI 1936
De Europeanen
Vroolijke kerkelijke
kunst
St. Margareth's Chapel
DOOR ANNY VON PANHUIS
lllllllllllllllliillllliil
Het ligt voor de hand, dat het katholi
cisme zich onder de Europeesche bevol
king van Z.-Afrika het sterkst ontwik
keld heeft in de groote steden, en onder de
zwarten het sterkst in de inboorlingen-reser
vaten. De eersten trekken het meeste volk en
vooral de meeste vreemdelingen, oncter wie het
katholicisme dikwijls zijn beste aanhangers telt.
He blanke, echt „Afrikaansche" bevolking, die
opklimt tot de voortrekkers en de eerste kolo-
histen, is geen vruchtbare bodem voor het ka
tholieke zaad. Wat de Kaffers aangaat, bloeit
het katholicisme het meest in de zoogenaamde
reservaten, de gebieden door de Regeering tot
Uitsluitend gebruik en bezit aan de Kafferstam
men afgestaan, waar behalve de missionarissen
en enkele handelslieden, zich geen blanken
mogen vestigen. Men vergete echter niet dat
ditzelfde opgaat voor de niet-katholieke missies
in deze reservaten, van welke sommige er
lang vóór de katholieken gevestigd waren.
Om ons nu tot de Europeesche katholieken
te beperken en tot hetgeen voor hen gedaan is,
Valt het ons op dat de Vikariaten van Kaap
stad en Johannesburg beide ongeveer het
zelfde aantal katholieken tellen, n.l. zoowat 1
Per vierk. mijl, terwijl het Kaapsche Vikariaat
al in 1837 en het Johannesburgsche eerst in
1904 werd opgericht. Hier blijkt dus uit dat
het Vikariaat van Johannesburg zich veel snel
ler heeft ontwikkeld dan het Kaapsche, en
hetzelfde geldt voor een vergelijking met de
Vikariaten van Durban (Natal) en Port Eliza
beth (Kaap Provincie). Deze achterstand voor
de overige Vikariaten bij dat van Transvaal,
waarvan Johannesburg de grootste stad Is,
moet echter niet hoofdzakelijk aan een gerin
gere activiteit der geestelijken geweten worden,
maar eerst en vooral aan de. enorm snelle ma-
terieele ontwikkeling van deze wonderstad, wel
ker buitengewone groei ook het katholicisme
ten goede kwam.
Johannesburg, de metropolis der Zuid-Afri-
kaansche Unie, is met zijn bijna 300.000 blanke
burgers en zijn ongeveer half millioen inwoners
(de zwarten meegerekend), verreweg de grootste
stad van geheel Afrika, en misschien de snelst
gegroeide van de heele wereld, want het be
staat juist 50 jaar! 1) Het is de zetel van den
Apostolischen Vikaris van het Transvaal Vika
riaat, Mgr. D. O'Leary O. M. I., het telt een
kleine 18 duizend katholieken, voor wie twaalf
kerken gebouwd zijn, terwijl er twee missie-
kerken zijn voor de inboorlingen. Het is de
hoofdzetel van de „Catholic Federation" van
Transvaal en telt verschillende afdeelingen voor
Katholieke Actie op apologetisch, sociaal en
charitatief terrein. De Broeders Maristen heb
ben er twee groote en zeer goede colleges voor
jongens, terwijl een aantal pensionaten onder
leiding van verschillende zusters-congregaties
(Dominicanessen, Heilige Familie, Sisters of
Mercy, etc.), volop gelegenheid bieden voor een
degelijke maatschappelijke en katholieke opvoe
ding van de meisjes. De Zusters van Nazareth
en die van den Goeden Herder hebben er haar
speciale inrichtingen; er is een zeer groot zie
kenhuis onder leiding eter Zusters van de H.
Familie, en een katholiek instituut voor doof
stommen onder bestuur der Dominikanessen.
En tengevolge van zijn enorme uitbreiding
vraagt Johannesburg nog maar steeds naar
nieuwe kerken en scholen, die den Bisschop wel
veel zorgen veroorzaken, maar hem ook de vol
doening geven dat de bewoners der Goudstad
öök hun hoogere belangen niet vergeten.
De groote welvaaTt van Johannesburg is
hoofdzakelijk te danken aan de vele goud
mijnen in zijn omgeving, die tot de rijkste der
geheele wereld behooren. Deze mijnen produ-
ceeren jaarlijks voor rond 70 millioen pond st.
aan goud. Van deze som blijft ongeveer twee
derden, dus ruim 40 millioen pond st., in het
land, in den vorm van loonen, materiaal en
dividend. In het jaar 1934 beliepen de bankaf-
rekeningen in Johannesburg ruim 475 millioen
dat is bijna het dubbele van die der 6 an
dere groote steden in Zuid-Afrika te zamen.
Natuurlijk deelen ook de katholieken mede
van deze materieele welvaart. Als een bewijs
van de financieele kracht waarover de katho
lieke gemeente van Johannesburg beschikt,
dient het volgende. Een der oude kerken in het
centrum der stad wordt gebruikt als „kathe
draal" voor den Apostolischen Vicaris, doch
mist, behalve den bisschoppelijken troon ter
zijde van het altaar, alle hoedanigheden die
dit gebouw den titel van „kathedraal" zouden
kunnen geven. De kerk is veel te klein, onaan
zienlijk van bouw, stijlloos, erg benauwd en
absoluut onvoldoende voor de behoeften der
parochie, laat staan voor de ontplooiing der
pontificale plechtigheden. Reeds lang bestond
de wensch tot den bouw van een nieuwe kathe
draal over te gaan, en het is nu zoover geko
men dat het volgende jaar het werk zal be
gonnen worden. De teekeningen zijn gereed en
goedgekeurd. Het zal een der grootste gebou
wen worden van de geheele stad, met een to
ren van 275 voet of 90 meter. Een kruis van
blinkend metaal zal op de torenspits prijken
en zoowel overdag als des nachts als een lich
tend symbool van het katholiek geloof de stad
en haar omgeving ver in den omtrek beheer-
schen. Er zullen geen pilaren zijn in het in
wendige der kerk en 2500 plaatsen zullen een
onbelemmerd gezicht bieden op het hoogaltaar
dat door vier hoofdkapellen en achttien zij-
De onverzadigbare drinker in de Maria-
kerk te Dortmund
altaren zal omringd worden. Het orgel dezer
kerk zal vermoedelijk het grootste zijn van ge
heel Zuid-Afrika. Naast deze kathedraal, die
ook de grootste kerk in Zuid-Afrika zal wor
den, zal een nieuw bisschopshuis verrijzen, waar
tevens gelegenheid zal zijn om vooraanstaande
geestelijken en leeken behoorlijk te ontvangen.
De kosten van het geheel worden geraamd
op 150 duizend pond st., een som die grooten-
deels door de katholieken van de stad en het
Vikariaat, de zwarten niet uitgezonderd, zal
worden bijeengebracht. Men berekent dat wan
neer deze gebouwen na 12 jaren gereed zullen
zijn, er zoo goed als geen schuld op zal rusten,
daar het werk naar verhouding der inkomende
fondsen zal worden voortgezet.
Wat gezegd is over het opgewekte katholieke
leven van Johannesburg geldt naar verhouding
ook voor de overige grootere steden van Zuid-
Afrika, als Kaapstad, Durban, Port Elizabeth,
Pretoria, Bloemfontein. Overal bestaan goede,
deels nieuwe kerken, overal zijn goede scholen,
colleges en pensionaten voor de opvoeding der
katholieke jeugd. Het college der Christian
Brothers te Kimberley is misschien het meest
gezochte der geheele Unie, en geeft een uit
stekende opvoeding aan jongens van allerlei
geloof. De pensionaten der Dominicanessen te
Wijnberg bij Kaa.pstad, der Holy Family Sisters
te Durban, en Kimberley genieten de meest
gunstige reputatie onder de hóógste standen.
De directie der De Beers' Mijnen te Kimberley
schonk onlangs het geheele hotel met bybe-
hoorende terreinen, dat vroeger de gasten der
directie herbergde, aan de Holy Family Sisters
ter uitbreiding van haar pensionaat en bouw
de er bovendien een groote Aula bij, ter her
innering aan Lady Ernest Oppenheimer, de
eerste vrouw van den tegenwoordigen directeur
der De Beers' Company. Durban, Kaapstad, La-
dysmith, Pieter Maritzburg hebben hun uit
stekende katholieke ziekenhuizen: Kaapstad
heeft zijn groot katholiek Doofstommen-insti
tuut.
Al is dus het aantal katholieken in Zuid-
Afrika betrekkelijk klein, de activiteit die van
hen uitgaat staat niet ver ten achter bij lan
den waar de getallen misschien wel grooter zijn,
doch waar ook de toestanden veel gunstiger en
de tradities vee] ouder zijn. Afrika is een nieuw
land op alle gebied, ook op het stuk van ka
tholiek geloof en katholiek leven. Doch het
dwingt respect af voor de energie der mannen
en vrouwen, die zoo ontzaglijk veel offers heb
ben moeten brengen, wanneer men bekennen
moet dat het katholieke leven in Zuid-Afrika,
zooals het tegenwoordig is, bijna op één lijn
staat met dat der best georganiseerde landen
van Europa.
Ten slotte zij nog vermeld dat de katholieke
Pers in Zuid-Afrika ook op de Internationale
Perstentoonstelling te Rome vertegenwoordigd
is en met zijn verschillende publicaties in En-
gelsch en Afrikaans (Southern Cross, Catho-
yjlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM
H Nu komt een kans voor Neerlands architecten,
H Nu worden zij door Amsterdam genood
En looft men prijzen uit voor plannen en projecten
Voor 't raadhuis van de hoofdstad, een opdracht, schoon en groot, s
Laat nu de kunst van Nederland bewijzen,
H Wat zij presteert voor 't vaderlandsche werk,
H En moog' een latere eeuw 't geslacht van thans eens prijzen,
Dat zich niet liet verwinnen, door moeilijkheden sterk.
H Een monument zult gij nu moeten bouwen,
Waarvan de roem klink' vele eeuwen door.
1 De hoofdstad roept u op, met spanning en vertrouwen,
De opdracht is u waardig, thans: architecten vóór!
HERMAN KRAMER.
iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii"""""!'
lie News, Die Koningin van die Apostels) geen
slechten indruk zal maken.
J. P. TER MAAT O.P.
S. Dominicus College, Nijmegen.
1) Dit feit zal dit jaar herdacht worden door
de Groote Empire Exliibiton, die den 15den
Sept. in het Millner Park op een terrein van
ruim 40 hektaren zal geopend worcten, en duren
tot 15 Jan. 1937.
D5 gedachte, dat de Kerk als Godshuis een
jubelend getuigenis moet zijn van de
heerlijkheid der schepping, leefde in allo
hoogtijden van godsdienstig leven en niet het
mfnst in de Middeleeuwen. Niet alleen in af
meting en rijkdom van ornament, maar ook in
de' veelvormigheid der motieven getuigden oude
bouwmeesters van deze in het christelijk volk
levende gedachte. Er is hierover reeds heel veel
geschreven.
De kunst 'in dienst van den Kerkbouw heeft in
oude tijden van christelijke cultuur de vrijmoe
digheid gehad, niet alleen de volle weelde van
de phantasie tot haar recht te laten komen,
maar ook de werkelijkheid van het menschelyk
leven te grijpen en uit te beelden in zijn relati
viteit, zijn eenvoud, zijn vroolijkheid.
Godsdienstigheid was daarmede niet in strijd,
en vroomheid eischte geen sombere doodbid
dershouding.
Onlangs heeft Ludwig Damm er nog eens in
de Umschau op gewezen, hoe in de Duitsche
Kathedralen talrijke vroolijke motieven uit
natuur en cultuur verwerkt zijn. In den dom te
Naumburg kan men in het kapiteel van een
zuil drie hondenkopjes vinden; het zijn de drie
lievelingstaxhondjes van den bisschop, die hier
vereeuwigd werden. Jachttafereelen, grappige
scenes uit het dierenleven, humoristische af
beeldingen van kloosterlingen enz. treft men
overal aan.
De kinderlijke speelschheld van den geest, de
geborgenheid van het menschelijk leven in de
spheer van godsdienstigheid en het ontbreken
van een op aanval en afweer gelichte houding
zijn innerlijk met elkander verwant en leveren
de atmospheer, waarin kunst zich in vroomheid
c-n vroolijkheid ontplooien kan.
Wij berichtten reeds onlangs over een
massale bedevaart van Schotsche ka
tholieken naar Dunfermline, waar eens
in de kerk der Benedictijner abdij de relieken
van Sint Margarita, patrones van Schotland,
werden vereerd. Thans troffen wij in de Uni
verse een artikel aan van Abt Hunter Blair
C.E.B., die titulair-abt' van genoemde plaats is,
over St. Margareth's Chapel te Edinburgh.
Deze kapel is gelegen in het hart .van het
imposante slot, dat op een hooge rots boven
Schotlands hoofdstad uitrijst, en aldus reeds de
aandacht trekt van den reiziger, die Edinburgh
per trein passeert. De genoemde kapel is een
klein Romaansch bouwsel van ongeveer negen
meter lengte, dat zeer waarschijnlijk nog da
teert uit de dagen van Sint Margarita, toen
hier reeds een koninklijk slot werd gevonden.
Tegen het einde der elfde eeuw kwam de
heilige koningin hierheen, terwijl haar echtge
noot Malcolm naar het Zuiden was getrokken
op een veldtocht tegen de Engelschen. In No
vember 1093 bracht men het bericht naar
Edinburgh dat koning Malcolm was gesneu
veld te Alnwick in Northumberland. Dit be
richt was blijkbaar voor de koningin een te
zware slag: enkele dagen daarna overleed zij,
na voor de laatste maal de H. Mis te hebben
bijgewoond en de H. Communie te hebben ont
vangen in de kapel van het slot te Edinburgh.
Naast haar doodsbed knielde haar zoon Ethel-
red, die uit Alnwick het droeve nieuws had
Het schaakspel van aap en meerkat op
een kapiteel in den dom te Naumburg
Cissy stond nog in dubio. Ze vond het niets
voor haar, omgang te hebben met 'n jon
geman, tenzij hij anders was dan de an
deren. Ze was zelfstandig genoeg en wilde dat
blijven. Maar Joop Scheffers kon ze vertrou
wen. Hij was zoo bleu! Ze wist zeker, dat hij
niet flirten zou.
Toch was ze nieuwsgierig. Ze wist dat 't heel
wat voeten in de aarde had, eer hij voorstelde
een ritje in zijn kar te maken en „een gezellig
dagje te hebben, zie je." Zonder veel hoop dat.
ze 't doen zou, had hij eraan toegevoegd: „Na
tuurlijk alleen als je idee hebt."
Een weigering lag op haar lippen, maar toen
ze hem zoo onbeholpen zag doen, vroeg zij zich
af: „Waarom ook niet?"
En nu de dag nauwelijks begonnen was en
ze hoogstens 30 a 40 K.M. hadden gereden,
had hij den wagen al in een beschaduwd laan
tje aan den kant gezet en de zonderlinge op
merking gemaakt: „Waren we maar in de
wittebroodsweken
Ze had meer rare ontboezemingen moeten
slikken, maar deze ging toch te ver. Een meis
je moest in de gelegenheid blijven een flirt te
remmen, als hij te veel vorderingen naar haar
zin maakte. Joop viel warempel met de deur
in huis. „Ik snap niet wat je bedoelt!" zei ze
na een pauze.
Hij antwoordde: „Ik bedoel hetzelfde als Jij!"
Ze vond het antwoord nogal geestig. Zou hij
toch niet zoo linksch zijn als hij eruit zag? O
zeker, ze vond 'm niet onaardig, anders was
ze niet meegegaan; maar ze dacht dat hij geen
licht" was en 'n beetje vrouwenschuw, der
halve iemand, dien ze vertrouwen kon.
Opnieuw maakte hij 'n rare opmerking:
„Ik praat onoverlegdals 'n man zonder
ervaring."
„Ervaring? Waarin?"
„Nou ja, waar hebben we 't dan over?"
„Je bedoeltwittebroodsweken?"
„Ik voel me nooit op m'n gemak tegenover
dames," gaf hij te kennen. „Ik vind nooit 'n
geschikt aanknoopingspunt. Ik weet nooit haar
gedachten te raden. Ik hoor mannen wel 's op-
snyen, maar ik geloof er niets van wat ze zeg
gen, dat zedat ze altijd 'n kus mogen
geven."
„Een kus? Je denkt toch niet, dat je me
zoenen mag?"
„Ik geloof, dat ik een hekel aan je kreeg als
je 't goed vond!"
„Heusch? Ben ik zoo'n monster?" Ze schrok
van haar eigen vergissing. Dat had ze niet be
doeld te zeggen.
„Tenzij het gevalHij bleef steken.
Daarop zei Cissy: „Ik begin te gelooven dat
ik ook nog weinig ervaring heb. Zooals jij bent
overgebracht van den dood van den koning en
zijn oudsten zoon. Het lichaam van de konin
gin werd naar het slot de Dunfermline ver
voerd, en na de canonisatie in 1251 bijgezet
in de abdijkerk aldaar.
Een vorig geslacht kende St. Margareth's
Chapel te Edinburgh slechts als een verwaar
loosd gebouwtje waar aan de toeristen souve
nirs werden verkocht. Dat is nu gelukkig voor
bij: de kapel is zooveel mogelijk hersteld, en
in de absis werd een eenvoudig altaar ge
plaatst. De meeste toeristen gaan nu het mooie
kapelletje voorbij om „Mons Meg", een oud
reuzenkanon, te bewonderen, of hun blik te la
ten gaan over het schitterend uitzicht dat de
stad, de Firth of Forth die als een breede zes-
arm het land binnendringt en de blauwom-
nevelde heuvelkammen in dê verte bieden. Het
is zeker niet te betreuren dat er thans wat
meer stilte en eerbied worden gevonden op de
ze geheiligde plaats, al denkt de bezoeker dan
ook met weemoed aan de tijden, toen onder
de zuivergelijnde bogen nog het Heilig Misof
fer werd opgedragen.
't,
KU3KJ e\
Hl |=i2 TIKT
Zoo Tl KT F BU
/ANÖ&H NlETJ
De vrouw veegde heel hard tegen de kap, maar in plaats
dat ze het daar beter mee maakte viel de kap in een ruk
naar beneden en gaf de apothekersvrouw een gil. Tuimeltje
en Kruimeltje hielden zich stevig vast en bengelden vroolijk
op en neer. terwijl de vrouw niets deed dan om hulp roepen.
De apotheker kwam op het hulpgeroep toegesneld en zag
zijn vrouw met de lampekap op haar hoofd staan. Maak je
niet zoo dik, zei ie kwaad, je zult nog wel eens iets anders
op je hoofd krijgen dan zoo'n onnoozel ding en hij trok het
ding van het hoofd van zijn vrouw af. Tuimeltje en Kruimeltje
zagen intusschen kans hun fleschjes te vullen met pekelwater
en renden toen de deur uit.
Buiten gekomen zagen ze dat al de hagel al weer weg was.
Het was nog wel heel erg koud maar hun heele reis was dus
voor niets geweest. Ze liepen achter elkaar met hun handen
in hun zakken en vonden het echt vervelend, dat zij de ka
boutertjes niet van al de hagel hadden kunnen verlossen.
Maar er was niets aan te doen en ze troostten zich met de
gedachte, dat ze het pekelwater voor een andere gelegenheid
zouden kunnen gebruiken.
heb ik nog niemand meegemaakt. Kun je niet
wat duidelijker zijn?"
„Ik ben 'n vreeselijke Hannes," meende hij
„Alles flap ik eruit! Als ik met een vrouw
babbel, heb ik altijd het gevoel of er een rooa
muisje uit haar mond komt springen."
„Waar daas je toch over?"
„Over Faust.
Hij kon met de i
jonge heks goed f
opschieten. Toen i TJ„f
hij vertelde van l±ei> l Ivje
het muisje, zei
Mephisto: „Toch
moet het beest
grijs zijn geweest. Maar over een kleinigheid
moet je niet piekeren!"
„Over zulke dingen moet je met mij niet
boomen," zei Cissy. „Ik ben niet litterair aan
gelegd."
„Menschen, die zich eenzaam voelen, kun
nen niet buiten die toespelingen," zeide hij.
„Voel je je zoo eenzaam?" ze keek hem aar.
„Beklaag je jezelf?"
„Idioot, hè?"
„Zeker idioot, je eenzaam te voelen!"
„Dat komt, dat ik een egoïst ben. Die zijn
altijd zoo."
Er volgde een stilte. Toen ging hy voort: „Jr
kan je niet indenken, hoe geweldig dit vo<-
me is."
„Geweldig? Wat?"
„Met jou hier te babbelen."
„Dwaas!"
„Je houdt er niet van, hè?"
„Hoor je my dat zeggen?"
„Spijt, dat je mee bent gegaan?"
Ze keek hem onderzoekend aan: „Nog niet.
„Zou 't moeilijk zijn om erg intiem te wor
den?" vroeg hij.
„Je bedoeltmet de menschen in 't al
gemeen?"
„Je weet heel goed dat ik dat niet bedoel!"
„Liefde op 't eerste gezicht?" vroeg ze ver
metel.
„Gek, dat 't je plotseling overvalt."
„A propos," zei ze opeens, „waar zyn we
eigenlijk?"
„Op 'n landwegje."
„Dat zie ik ook. Maar waar komt 't op uit?'
„Verlang je er naar dat te weten?" vroeg hy.
Het bleek alleen naar een boerdery te leiden.
Hy gaf toe dat 't maar een soort ingeving was
geweest dezen weg op te ryden, maar er was
overleg voor noodig om er weer uit te komen.
Voorzichtig zette hij den wagen achteruit. Toen
ze weer op den hoofdweg stonden, vermaande
zij: „Niet meer zoo onoverlegd handelen,
hoor!"
,,'t Heeft z'n mee en z'n tegen," gaf hy ten
antwoord. „Soms kan je er mee boffen. Tot-
nutoe ben ik altijd een lafaard geweest. Hein
me 'n beetje durf te krygen, Cissy! Toe dan!"
Eigenaardige kerel. Hy reed maar verder,
zonder doel. Hij scheen te raden wat zy dacht,
toen hij vroeg: „Zou 't beter voor me geweest
zijn, als ik je in de sloot had gereden?"
„Ben je handig genoeg om me te redden?"
vroeg zij.
„Onoverlegd handelen is geen kwaal waar
je niet van af kan komen, Cissy!" zei hy droo-
merig.
„Ik heb er niets op tegen dat je verstandig
wordt," gaf zij te kennen. „En laten we niet
meer zwammen!"
Hij knikte en verzonk in gedachten. De wa
gen reed maar door. „Geen plotselinge op
wellingen meer?" vroeg zij.
„Nee, ik denk zoo logisch als maar kan.
gezond zelfs.,.. over myn inkomen, myn
vooruitzichten
„Noem je dat gezond denken?" vroeg zy ver
wonderd, „dat noem ik luchtkasteelen bou
wen!"
„Ik heb 'n afschuwelijk stelletje familie."
„Heb ik daar iets mee te maken?"
„De lui zijn niet kwaad, hoor, maar je steekt
huizenhoog boven hen uit."
„Speel je met me?" riep zij bijna veront
waardigd uit.
„Ja, het mooiste spel dat er bestaat: de
sprong in het duister!"
„Dat is me te geleerd. Ik dacht werkelyk dat
je anders was."
„Ik ook," zei hy.
„Werk toch niet zoo op mijn zenuwen!"
„Kalm blyven," suste hy. „We ryden niet
harder dan 40 K.M. per uur."
„Ik geloof dat 't tyd is om naar huis te
gaan," bracht zy in 't midden.
„Je hebt 't maar voor 't zeggen."
„Dan naar huis," zei ze beslist. Hy gehoor
zaamde, maar reed langzaam, slecht gehu
meurd, naar 't scheen. Opeens zag hy haar aan:
„Wat is dat? Traantjes?"
„Vergis je je niet?" vroeg zy. Daarna liet
zij erop volgen: „Laat ons asjeblieft niet zoo
serieus doen!"
„Goed, lieveling!"
„Je bent een idioot!"
Doch ze herkreeg haar kalmte. Ze stapte
uit den auto en zei: „Jammer dat ik hoofdpijn
heb!" Hij zag haar de treden van het bordes
opgaan, maar ze keek niet om. Zittend achter
het stuur, wachtte hy, of er een wonder zou
gebeuren. Tevergeefs. Toen gaf hy vol gas.
„Wat rijden al die menschen ge
vaarlijk vandaag", dacht k immers
vanmiddag achter het stuur. (Hoe
zegt men dat ook weer van dien
splinter,dien balk en uw oog?...)
ATT T"i A DTVMTVTU op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7C(1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7CH by een ongeval met 17 -
A I ,1 .r, A lil f 1\ I v r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
iiiimimim
Hliiiiiiiiiiii
tiimimimii
iiiiiiiiiiiiiii
illllliiiiiiiiiiinif in
8
Haar oogen keken langs Josefa heen.
„Och, wat spyt me dat nu, mevrouw." Het
medelyden in Josefa's stem was écht. Ze had
oprecht te doen met de vrouw, die daar zoo
moe en uitgewaakt tegen de kussens leunde;
nu zou ze dan tóch nog de kans krygen, haar
een beetje te verplegen en te vertroetelen, zoo
als ze zich zoo levendig had voorgesteld, eer ze
kennis met haar maakte.
„Mag ik misschien een paar koude compres-
jes voor u maken, mevrouw, of uw voorhoofd
een beetje masseeren? Dat helpt myzelf altyd
zoo goed, als ik eens hoofdpyn heb."
„Graag, probeert u het maar eens, juffrouw
Burger; als het niet helpt, zal het toch zeker
ook geen kwaad doen."
Josefa ging achter den divan staan en
streek met de vingertoppen van beide handen
over het voorhoofd van de oudere vrouw.
Zacht en toch vast waren de lange streken, die
in het midden van het voorhoofd begonnen en
tot over de slapen werden doorgetrokken.
„Dat doet werkelijk goed," vond de barones
na een klein poosje, „en nu kunt u me ook
nog wel een beetje voorlezen, lief kind, mis
schien word ik er doezelig van en kan ik nog
een uurtje slapen."
„Zal ik doorgaan in het boek van gister
avond?" vroeg Josefa.
„Neen, neen," mevrouw von Dittborn weerde
bijna heftig af. „Die onzinnige geschiedenis
heeft me waarschijnlyk juist dien slapeloozen
nacht bezorgd. Ik droomde eerst allerlei onzin
en vloog toen met een schreeuw op, om verder
den heelen nacht slapeloos te liggen tobben."
Het was Josefa, of haar een steen van het
hart vieL De schreeuw van vannacht, dien
ze half slapend, half wakend had meenen
te hooren, vond zóó dus een doodgewone ver
klaring. Alle inbeeldingten, die in de stilte van
den nacht zulke fantastische afmetingen had
den aangenomen, verstoven als kaf voor den
wind.
Tusschen de slaapkamer van de barones en
haar eigen bevond zich, zooals haar nu bleek,
slechts één vertrek, en wel dat, waartoe de
verborgen deur toegang gaf. Mevrouw von
Dittborn was met een luiden kreet uit haar
slaap opgeschrikt, en deze kreèt was, eenigszins
gedempt, door de tusschenliggende kamer heen
tot haar doorgedrongen.
„Stel u eens voor, mevrouw, ik heb uw
schreeuw zelfs gehoord en ben er van wakker
geworden, alleen was ik tot dusver in twyfel,
of 't een werkelyk geluid geweest was of dat
ik 't maar gedroomd had."
Mevrouw von Dittborn richtte zich wat op
uit haar liggende houding.
,,'t Is blijkbaar voor ons allebei niet erg
1 geschikt, 's avonds laat spookgeschiedenissen
te lezen," trachtte ze te schertsen, en na een
oogenblik nadenken ging zy voort: „Leest u me
ditmaal liever niet voor, maar vertelt u me,
natuurlijk als u er lust in hebt, nog iets van
u zelf, misschien van uw moeder, die u waar-
schynlijk uw donkere, exotische schoonheid
naliet. Of was het uw vader?"
Josefa Burger bloosde by dien lof,
„O, mijn moeder was beeldmooi, en hoewel
ik veel op haar ïyk, ben ik toch in vergeiy-
king met haar maar heel onbeduidend. Ik ver
loor mijn moeder^ toen ik nog maar een klein ding
was, en ik weet nog, hoe ze lag opgebaard op
wit fluweel, met donkerroode rozen bestrooid
en hoe ik schreiend vroeg om naast haar te
mogen liggen."
„Kom hier tegenover me zitten, lief kind,"
de oudere vrouw wees op een stoel, „en vertel
me van haar."
„Moeder was een Zigeunermeisje, en vader,
die uit Duitsch-Bohemen kwam en als levens
lustig jong schilder door Oostenrijk zwierf,
trof haar ergens in een klein Karpathennest,
waar een heel gezelschap Zigeuners halt ge
maakt had. Ze was destijds pas zestien jaar,
maar vader beviel haar, hy was zoo groot en
blond en sterk, en nadat hij haar ouders be
loofd had, haar te zullen trouwen, was hy meer
in het kamp van den stam te vinden dan achter
zijn schildersezel. In Agram, de hoofdstad van
Kroatië, zyn ze toen getrouwd, en nadat ze
nog een jaar hgdden rondgereisd, vestigde
vader zich in een klein stadje van zyn ge
boortestreek. Daar werd ik geboren, daar stierf
moeder, en vyftien jaar later ook myn
vader."
„Dus een echt, onvervalscht Zigeunerinne
tje," glimlachte mevrouw von Dittborn, en
Josefa knikte en zei: „Zigeunerinnetje, zoo
noemden ze me daarginds allemaal."
De barones speelde met de franje van een
kanten sjaal, die losjes om haar schouders
lag.
„Uw exotisch uiterlijk viel me dadelijk op,
toen ik het portret zag, dat u by uw sollicita-:
tiebrief had ingesloten. Uw donker gezichtje
met die stralende oogen leek me heelemaal
doorzond van levensvreugde. Ik zei dadeiyk
tegen mezelf: wie er zóó uitziet, heeft een
blijmoedige natuur en brengt opgewektheid
met zich. En opgewektheid kunnen we hier
op Dittborn goed gebruiken, sedert ze brak
plotseling af, om pas na een vry lange stilte
voort te gaan: „sedert myn man gestorven is."
Josefa had een sterken indruk, dat de
barones aanvankelijk iets anders had willen
zeggen, doch zich op het laatste oogenblik be
dacht.
De dagen vlogien voorby, en het beviel
Josefa met iederen dag beter op Dittborn.
Haar werkgeefster was werkelyk moederlyk-
goed en lief voor haar, en ook baron Malte was
de vriendelykheid en hoffelykheid in persoon;
buiten de maaltyden zag Josefa hem echter
zelden. Nu en dan kreeg ze een glimp van
hem te zien, wanneer hy 's morgens terug
keerde van een vroegen rit, of opdook uit een
van de bygebouwen.
In dezen tijd van het jaar lag het land
werk zoo tamelyk stil, maar er waren bijna
dagelyks conferenties tusschen Malte Ditt
born en den ouden rentmeester, wiens uiter-
lyk sterk herinnerde aan een knoestigen
ouden eik. Blykbaar werden reds plannen
gemaakt en verbeteringen besproken voor den
drukken voorjaarstijd.
Josefa had beschikking over veel vrye uren,
en daar ze dol was op wandelen, gebruikte ze
die om in de omgeving rond te zwerven. Maar
iederen avond na het eten moest ze de barones
voorlezen en zoo maakte ze kennis met menig
interessant werk uit de groote bibliotheek.
Op een middag, toen ze zich overtuigd had,
dat de barones haar niet noodig had, trok ze
er, als naar gewoonte op uit. Op een kwartier'
afstand van Dittborn begonnen de uitge
strekte dennenbosschen, doorsneden met tal-
looze wegen en zypaden, en hier wandelde het
jonge meisje byzonder graag. Ze stapte stevig
door; ze hield niet van dat genoeglijke kuieren.
Daar werd ze zoo gauw moe van, terwyl flink
marcheeren verkwikte en opfrischte. Dorre
dennenaalden bedekten den boschgrond, als
ontelbare verroeste stukjes yzerdraad.
Josefa kwam hier zelden of nooit iemand
tegen, en was dus verwonderd, toen ze plot
seling van links stappen hoorde naderen. Een
oogenblik voelde ze haar hart kloppen van
angst. Ze was al tamelyk ver van huis, en
mevrouw von Dittborn had haar nog pas op
het hart gedrukt, voorzichtig te zijn. Och,
onzin, weg met die domme bangheid dat
was toch niets voor haar! De bevolking hier
in de streek was goedhartig en gemoedelijk, ze
had nog nooit iets gehoord van aanrandingen
of beroovingen.
De voetstappen kwamen dichterbij, en nu
zag Josefa tusschen de stammen een dame,
die een reusachtigen bulldog aan een riem
had. Het was een klein, smal persoontje in een
eenvoudig reebruin wandel-complet en met een
geveerd jagershoedje op. Ze was nog maar
op tien schreden afstand van Josefa, toen de
hond bleef staan en dof begon te grommen.
Ook de dame hield stil en tot haar verrassing
stond Josefa tegenover baronesse Grettenau,
wier naam Malte Dittborn haar op den dag van
haar aankomst genoemd had, toen ze byna in
den wagen der kleine barones geklommen was.
Twee grijsgroene oogen glinsterden als
vreemde, zeldzame edelsteenen en een kleine
bloedroode mond mompelde een paar kaltnee-
rende woorden tegen den hond, die een neer
slachtige en onderworpen beweging met den
kop maakte. Schertsend riep het kleine vrouw
tje Josefa toe:
„Hector gaat te keer tegen alle menschen,
die we onderweg in het bosch tegenkomen;
nij verbeeldt zich blykbaar, dat hy me tegen
alles en iedereen beschermen moet. Hy heeft u
waarschijnlyk aan 't schrikken gemaakt, neemt
u me alstublieft niet kwalyk!"
(Wordt vervolgd)