<Kdw%&aal mn dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Katholiek Zuid- Afrika ARCHITECTEN VOOR! 4/ Zigeunerinnetje MAANDAG 27 JULI 1936 De Europeanen Vroolijke kerkelijke kunst St. Margareth's Chapel DOOR ANNY VON PANHUIS lllllllllllllllliillllliil Het ligt voor de hand, dat het katholi cisme zich onder de Europeesche bevol king van Z.-Afrika het sterkst ontwik keld heeft in de groote steden, en onder de zwarten het sterkst in de inboorlingen-reser vaten. De eersten trekken het meeste volk en vooral de meeste vreemdelingen, oncter wie het katholicisme dikwijls zijn beste aanhangers telt. He blanke, echt „Afrikaansche" bevolking, die opklimt tot de voortrekkers en de eerste kolo- histen, is geen vruchtbare bodem voor het ka tholieke zaad. Wat de Kaffers aangaat, bloeit het katholicisme het meest in de zoogenaamde reservaten, de gebieden door de Regeering tot Uitsluitend gebruik en bezit aan de Kafferstam men afgestaan, waar behalve de missionarissen en enkele handelslieden, zich geen blanken mogen vestigen. Men vergete echter niet dat ditzelfde opgaat voor de niet-katholieke missies in deze reservaten, van welke sommige er lang vóór de katholieken gevestigd waren. Om ons nu tot de Europeesche katholieken te beperken en tot hetgeen voor hen gedaan is, Valt het ons op dat de Vikariaten van Kaap stad en Johannesburg beide ongeveer het zelfde aantal katholieken tellen, n.l. zoowat 1 Per vierk. mijl, terwijl het Kaapsche Vikariaat al in 1837 en het Johannesburgsche eerst in 1904 werd opgericht. Hier blijkt dus uit dat het Vikariaat van Johannesburg zich veel snel ler heeft ontwikkeld dan het Kaapsche, en hetzelfde geldt voor een vergelijking met de Vikariaten van Durban (Natal) en Port Eliza beth (Kaap Provincie). Deze achterstand voor de overige Vikariaten bij dat van Transvaal, waarvan Johannesburg de grootste stad Is, moet echter niet hoofdzakelijk aan een gerin gere activiteit der geestelijken geweten worden, maar eerst en vooral aan de. enorm snelle ma- terieele ontwikkeling van deze wonderstad, wel ker buitengewone groei ook het katholicisme ten goede kwam. Johannesburg, de metropolis der Zuid-Afri- kaansche Unie, is met zijn bijna 300.000 blanke burgers en zijn ongeveer half millioen inwoners (de zwarten meegerekend), verreweg de grootste stad van geheel Afrika, en misschien de snelst gegroeide van de heele wereld, want het be staat juist 50 jaar! 1) Het is de zetel van den Apostolischen Vikaris van het Transvaal Vika riaat, Mgr. D. O'Leary O. M. I., het telt een kleine 18 duizend katholieken, voor wie twaalf kerken gebouwd zijn, terwijl er twee missie- kerken zijn voor de inboorlingen. Het is de hoofdzetel van de „Catholic Federation" van Transvaal en telt verschillende afdeelingen voor Katholieke Actie op apologetisch, sociaal en charitatief terrein. De Broeders Maristen heb ben er twee groote en zeer goede colleges voor jongens, terwijl een aantal pensionaten onder leiding van verschillende zusters-congregaties (Dominicanessen, Heilige Familie, Sisters of Mercy, etc.), volop gelegenheid bieden voor een degelijke maatschappelijke en katholieke opvoe ding van de meisjes. De Zusters van Nazareth en die van den Goeden Herder hebben er haar speciale inrichtingen; er is een zeer groot zie kenhuis onder leiding eter Zusters van de H. Familie, en een katholiek instituut voor doof stommen onder bestuur der Dominikanessen. En tengevolge van zijn enorme uitbreiding vraagt Johannesburg nog maar steeds naar nieuwe kerken en scholen, die den Bisschop wel veel zorgen veroorzaken, maar hem ook de vol doening geven dat de bewoners der Goudstad öök hun hoogere belangen niet vergeten. De groote welvaaTt van Johannesburg is hoofdzakelijk te danken aan de vele goud mijnen in zijn omgeving, die tot de rijkste der geheele wereld behooren. Deze mijnen produ- ceeren jaarlijks voor rond 70 millioen pond st. aan goud. Van deze som blijft ongeveer twee derden, dus ruim 40 millioen pond st., in het land, in den vorm van loonen, materiaal en dividend. In het jaar 1934 beliepen de bankaf- rekeningen in Johannesburg ruim 475 millioen dat is bijna het dubbele van die der 6 an dere groote steden in Zuid-Afrika te zamen. Natuurlijk deelen ook de katholieken mede van deze materieele welvaart. Als een bewijs van de financieele kracht waarover de katho lieke gemeente van Johannesburg beschikt, dient het volgende. Een der oude kerken in het centrum der stad wordt gebruikt als „kathe draal" voor den Apostolischen Vicaris, doch mist, behalve den bisschoppelijken troon ter zijde van het altaar, alle hoedanigheden die dit gebouw den titel van „kathedraal" zouden kunnen geven. De kerk is veel te klein, onaan zienlijk van bouw, stijlloos, erg benauwd en absoluut onvoldoende voor de behoeften der parochie, laat staan voor de ontplooiing der pontificale plechtigheden. Reeds lang bestond de wensch tot den bouw van een nieuwe kathe draal over te gaan, en het is nu zoover geko men dat het volgende jaar het werk zal be gonnen worden. De teekeningen zijn gereed en goedgekeurd. Het zal een der grootste gebou wen worden van de geheele stad, met een to ren van 275 voet of 90 meter. Een kruis van blinkend metaal zal op de torenspits prijken en zoowel overdag als des nachts als een lich tend symbool van het katholiek geloof de stad en haar omgeving ver in den omtrek beheer- schen. Er zullen geen pilaren zijn in het in wendige der kerk en 2500 plaatsen zullen een onbelemmerd gezicht bieden op het hoogaltaar dat door vier hoofdkapellen en achttien zij- De onverzadigbare drinker in de Maria- kerk te Dortmund altaren zal omringd worden. Het orgel dezer kerk zal vermoedelijk het grootste zijn van ge heel Zuid-Afrika. Naast deze kathedraal, die ook de grootste kerk in Zuid-Afrika zal wor den, zal een nieuw bisschopshuis verrijzen, waar tevens gelegenheid zal zijn om vooraanstaande geestelijken en leeken behoorlijk te ontvangen. De kosten van het geheel worden geraamd op 150 duizend pond st., een som die grooten- deels door de katholieken van de stad en het Vikariaat, de zwarten niet uitgezonderd, zal worden bijeengebracht. Men berekent dat wan neer deze gebouwen na 12 jaren gereed zullen zijn, er zoo goed als geen schuld op zal rusten, daar het werk naar verhouding der inkomende fondsen zal worden voortgezet. Wat gezegd is over het opgewekte katholieke leven van Johannesburg geldt naar verhouding ook voor de overige grootere steden van Zuid- Afrika, als Kaapstad, Durban, Port Elizabeth, Pretoria, Bloemfontein. Overal bestaan goede, deels nieuwe kerken, overal zijn goede scholen, colleges en pensionaten voor de opvoeding der katholieke jeugd. Het college der Christian Brothers te Kimberley is misschien het meest gezochte der geheele Unie, en geeft een uit stekende opvoeding aan jongens van allerlei geloof. De pensionaten der Dominicanessen te Wijnberg bij Kaa.pstad, der Holy Family Sisters te Durban, en Kimberley genieten de meest gunstige reputatie onder de hóógste standen. De directie der De Beers' Mijnen te Kimberley schonk onlangs het geheele hotel met bybe- hoorende terreinen, dat vroeger de gasten der directie herbergde, aan de Holy Family Sisters ter uitbreiding van haar pensionaat en bouw de er bovendien een groote Aula bij, ter her innering aan Lady Ernest Oppenheimer, de eerste vrouw van den tegenwoordigen directeur der De Beers' Company. Durban, Kaapstad, La- dysmith, Pieter Maritzburg hebben hun uit stekende katholieke ziekenhuizen: Kaapstad heeft zijn groot katholiek Doofstommen-insti tuut. Al is dus het aantal katholieken in Zuid- Afrika betrekkelijk klein, de activiteit die van hen uitgaat staat niet ver ten achter bij lan den waar de getallen misschien wel grooter zijn, doch waar ook de toestanden veel gunstiger en de tradities vee] ouder zijn. Afrika is een nieuw land op alle gebied, ook op het stuk van ka tholiek geloof en katholiek leven. Doch het dwingt respect af voor de energie der mannen en vrouwen, die zoo ontzaglijk veel offers heb ben moeten brengen, wanneer men bekennen moet dat het katholieke leven in Zuid-Afrika, zooals het tegenwoordig is, bijna op één lijn staat met dat der best georganiseerde landen van Europa. Ten slotte zij nog vermeld dat de katholieke Pers in Zuid-Afrika ook op de Internationale Perstentoonstelling te Rome vertegenwoordigd is en met zijn verschillende publicaties in En- gelsch en Afrikaans (Southern Cross, Catho- yjlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM H Nu komt een kans voor Neerlands architecten, H Nu worden zij door Amsterdam genood En looft men prijzen uit voor plannen en projecten Voor 't raadhuis van de hoofdstad, een opdracht, schoon en groot, s Laat nu de kunst van Nederland bewijzen, H Wat zij presteert voor 't vaderlandsche werk, H En moog' een latere eeuw 't geslacht van thans eens prijzen, Dat zich niet liet verwinnen, door moeilijkheden sterk. H Een monument zult gij nu moeten bouwen, Waarvan de roem klink' vele eeuwen door. 1 De hoofdstad roept u op, met spanning en vertrouwen, De opdracht is u waardig, thans: architecten vóór! HERMAN KRAMER. iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii"""""!' lie News, Die Koningin van die Apostels) geen slechten indruk zal maken. J. P. TER MAAT O.P. S. Dominicus College, Nijmegen. 1) Dit feit zal dit jaar herdacht worden door de Groote Empire Exliibiton, die den 15den Sept. in het Millner Park op een terrein van ruim 40 hektaren zal geopend worcten, en duren tot 15 Jan. 1937. D5 gedachte, dat de Kerk als Godshuis een jubelend getuigenis moet zijn van de heerlijkheid der schepping, leefde in allo hoogtijden van godsdienstig leven en niet het mfnst in de Middeleeuwen. Niet alleen in af meting en rijkdom van ornament, maar ook in de' veelvormigheid der motieven getuigden oude bouwmeesters van deze in het christelijk volk levende gedachte. Er is hierover reeds heel veel geschreven. De kunst 'in dienst van den Kerkbouw heeft in oude tijden van christelijke cultuur de vrijmoe digheid gehad, niet alleen de volle weelde van de phantasie tot haar recht te laten komen, maar ook de werkelijkheid van het menschelyk leven te grijpen en uit te beelden in zijn relati viteit, zijn eenvoud, zijn vroolijkheid. Godsdienstigheid was daarmede niet in strijd, en vroomheid eischte geen sombere doodbid dershouding. Onlangs heeft Ludwig Damm er nog eens in de Umschau op gewezen, hoe in de Duitsche Kathedralen talrijke vroolijke motieven uit natuur en cultuur verwerkt zijn. In den dom te Naumburg kan men in het kapiteel van een zuil drie hondenkopjes vinden; het zijn de drie lievelingstaxhondjes van den bisschop, die hier vereeuwigd werden. Jachttafereelen, grappige scenes uit het dierenleven, humoristische af beeldingen van kloosterlingen enz. treft men overal aan. De kinderlijke speelschheld van den geest, de geborgenheid van het menschelijk leven in de spheer van godsdienstigheid en het ontbreken van een op aanval en afweer gelichte houding zijn innerlijk met elkander verwant en leveren de atmospheer, waarin kunst zich in vroomheid c-n vroolijkheid ontplooien kan. Wij berichtten reeds onlangs over een massale bedevaart van Schotsche ka tholieken naar Dunfermline, waar eens in de kerk der Benedictijner abdij de relieken van Sint Margarita, patrones van Schotland, werden vereerd. Thans troffen wij in de Uni verse een artikel aan van Abt Hunter Blair C.E.B., die titulair-abt' van genoemde plaats is, over St. Margareth's Chapel te Edinburgh. Deze kapel is gelegen in het hart .van het imposante slot, dat op een hooge rots boven Schotlands hoofdstad uitrijst, en aldus reeds de aandacht trekt van den reiziger, die Edinburgh per trein passeert. De genoemde kapel is een klein Romaansch bouwsel van ongeveer negen meter lengte, dat zeer waarschijnlijk nog da teert uit de dagen van Sint Margarita, toen hier reeds een koninklijk slot werd gevonden. Tegen het einde der elfde eeuw kwam de heilige koningin hierheen, terwijl haar echtge noot Malcolm naar het Zuiden was getrokken op een veldtocht tegen de Engelschen. In No vember 1093 bracht men het bericht naar Edinburgh dat koning Malcolm was gesneu veld te Alnwick in Northumberland. Dit be richt was blijkbaar voor de koningin een te zware slag: enkele dagen daarna overleed zij, na voor de laatste maal de H. Mis te hebben bijgewoond en de H. Communie te hebben ont vangen in de kapel van het slot te Edinburgh. Naast haar doodsbed knielde haar zoon Ethel- red, die uit Alnwick het droeve nieuws had Het schaakspel van aap en meerkat op een kapiteel in den dom te Naumburg Cissy stond nog in dubio. Ze vond het niets voor haar, omgang te hebben met 'n jon geman, tenzij hij anders was dan de an deren. Ze was zelfstandig genoeg en wilde dat blijven. Maar Joop Scheffers kon ze vertrou wen. Hij was zoo bleu! Ze wist zeker, dat hij niet flirten zou. Toch was ze nieuwsgierig. Ze wist dat 't heel wat voeten in de aarde had, eer hij voorstelde een ritje in zijn kar te maken en „een gezellig dagje te hebben, zie je." Zonder veel hoop dat. ze 't doen zou, had hij eraan toegevoegd: „Na tuurlijk alleen als je idee hebt." Een weigering lag op haar lippen, maar toen ze hem zoo onbeholpen zag doen, vroeg zij zich af: „Waarom ook niet?" En nu de dag nauwelijks begonnen was en ze hoogstens 30 a 40 K.M. hadden gereden, had hij den wagen al in een beschaduwd laan tje aan den kant gezet en de zonderlinge op merking gemaakt: „Waren we maar in de wittebroodsweken Ze had meer rare ontboezemingen moeten slikken, maar deze ging toch te ver. Een meis je moest in de gelegenheid blijven een flirt te remmen, als hij te veel vorderingen naar haar zin maakte. Joop viel warempel met de deur in huis. „Ik snap niet wat je bedoelt!" zei ze na een pauze. Hij antwoordde: „Ik bedoel hetzelfde als Jij!" Ze vond het antwoord nogal geestig. Zou hij toch niet zoo linksch zijn als hij eruit zag? O zeker, ze vond 'm niet onaardig, anders was ze niet meegegaan; maar ze dacht dat hij geen licht" was en 'n beetje vrouwenschuw, der halve iemand, dien ze vertrouwen kon. Opnieuw maakte hij 'n rare opmerking: „Ik praat onoverlegdals 'n man zonder ervaring." „Ervaring? Waarin?" „Nou ja, waar hebben we 't dan over?" „Je bedoeltwittebroodsweken?" „Ik voel me nooit op m'n gemak tegenover dames," gaf hij te kennen. „Ik vind nooit 'n geschikt aanknoopingspunt. Ik weet nooit haar gedachten te raden. Ik hoor mannen wel 's op- snyen, maar ik geloof er niets van wat ze zeg gen, dat zedat ze altijd 'n kus mogen geven." „Een kus? Je denkt toch niet, dat je me zoenen mag?" „Ik geloof, dat ik een hekel aan je kreeg als je 't goed vond!" „Heusch? Ben ik zoo'n monster?" Ze schrok van haar eigen vergissing. Dat had ze niet be doeld te zeggen. „Tenzij het gevalHij bleef steken. Daarop zei Cissy: „Ik begin te gelooven dat ik ook nog weinig ervaring heb. Zooals jij bent overgebracht van den dood van den koning en zijn oudsten zoon. Het lichaam van de konin gin werd naar het slot de Dunfermline ver voerd, en na de canonisatie in 1251 bijgezet in de abdijkerk aldaar. Een vorig geslacht kende St. Margareth's Chapel te Edinburgh slechts als een verwaar loosd gebouwtje waar aan de toeristen souve nirs werden verkocht. Dat is nu gelukkig voor bij: de kapel is zooveel mogelijk hersteld, en in de absis werd een eenvoudig altaar ge plaatst. De meeste toeristen gaan nu het mooie kapelletje voorbij om „Mons Meg", een oud reuzenkanon, te bewonderen, of hun blik te la ten gaan over het schitterend uitzicht dat de stad, de Firth of Forth die als een breede zes- arm het land binnendringt en de blauwom- nevelde heuvelkammen in dê verte bieden. Het is zeker niet te betreuren dat er thans wat meer stilte en eerbied worden gevonden op de ze geheiligde plaats, al denkt de bezoeker dan ook met weemoed aan de tijden, toen onder de zuivergelijnde bogen nog het Heilig Misof fer werd opgedragen. 't, KU3KJ e\ Hl |=i2 TIKT Zoo Tl KT F BU /ANÖ&H NlETJ De vrouw veegde heel hard tegen de kap, maar in plaats dat ze het daar beter mee maakte viel de kap in een ruk naar beneden en gaf de apothekersvrouw een gil. Tuimeltje en Kruimeltje hielden zich stevig vast en bengelden vroolijk op en neer. terwijl de vrouw niets deed dan om hulp roepen. De apotheker kwam op het hulpgeroep toegesneld en zag zijn vrouw met de lampekap op haar hoofd staan. Maak je niet zoo dik, zei ie kwaad, je zult nog wel eens iets anders op je hoofd krijgen dan zoo'n onnoozel ding en hij trok het ding van het hoofd van zijn vrouw af. Tuimeltje en Kruimeltje zagen intusschen kans hun fleschjes te vullen met pekelwater en renden toen de deur uit. Buiten gekomen zagen ze dat al de hagel al weer weg was. Het was nog wel heel erg koud maar hun heele reis was dus voor niets geweest. Ze liepen achter elkaar met hun handen in hun zakken en vonden het echt vervelend, dat zij de ka boutertjes niet van al de hagel hadden kunnen verlossen. Maar er was niets aan te doen en ze troostten zich met de gedachte, dat ze het pekelwater voor een andere gelegenheid zouden kunnen gebruiken. heb ik nog niemand meegemaakt. Kun je niet wat duidelijker zijn?" „Ik ben 'n vreeselijke Hannes," meende hij „Alles flap ik eruit! Als ik met een vrouw babbel, heb ik altijd het gevoel of er een rooa muisje uit haar mond komt springen." „Waar daas je toch over?" „Over Faust. Hij kon met de i jonge heks goed f opschieten. Toen i TJ„f hij vertelde van l±ei> l Ivje het muisje, zei Mephisto: „Toch moet het beest grijs zijn geweest. Maar over een kleinigheid moet je niet piekeren!" „Over zulke dingen moet je met mij niet boomen," zei Cissy. „Ik ben niet litterair aan gelegd." „Menschen, die zich eenzaam voelen, kun nen niet buiten die toespelingen," zeide hij. „Voel je je zoo eenzaam?" ze keek hem aar. „Beklaag je jezelf?" „Idioot, hè?" „Zeker idioot, je eenzaam te voelen!" „Dat komt, dat ik een egoïst ben. Die zijn altijd zoo." Er volgde een stilte. Toen ging hy voort: „Jr kan je niet indenken, hoe geweldig dit vo<- me is." „Geweldig? Wat?" „Met jou hier te babbelen." „Dwaas!" „Je houdt er niet van, hè?" „Hoor je my dat zeggen?" „Spijt, dat je mee bent gegaan?" Ze keek hem onderzoekend aan: „Nog niet. „Zou 't moeilijk zijn om erg intiem te wor den?" vroeg hij. „Je bedoeltmet de menschen in 't al gemeen?" „Je weet heel goed dat ik dat niet bedoel!" „Liefde op 't eerste gezicht?" vroeg ze ver metel. „Gek, dat 't je plotseling overvalt." „A propos," zei ze opeens, „waar zyn we eigenlijk?" „Op 'n landwegje." „Dat zie ik ook. Maar waar komt 't op uit?' „Verlang je er naar dat te weten?" vroeg hy. Het bleek alleen naar een boerdery te leiden. Hy gaf toe dat 't maar een soort ingeving was geweest dezen weg op te ryden, maar er was overleg voor noodig om er weer uit te komen. Voorzichtig zette hij den wagen achteruit. Toen ze weer op den hoofdweg stonden, vermaande zij: „Niet meer zoo onoverlegd handelen, hoor!" ,,'t Heeft z'n mee en z'n tegen," gaf hy ten antwoord. „Soms kan je er mee boffen. Tot- nutoe ben ik altijd een lafaard geweest. Hein me 'n beetje durf te krygen, Cissy! Toe dan!" Eigenaardige kerel. Hy reed maar verder, zonder doel. Hij scheen te raden wat zy dacht, toen hij vroeg: „Zou 't beter voor me geweest zijn, als ik je in de sloot had gereden?" „Ben je handig genoeg om me te redden?" vroeg zij. „Onoverlegd handelen is geen kwaal waar je niet van af kan komen, Cissy!" zei hy droo- merig. „Ik heb er niets op tegen dat je verstandig wordt," gaf zij te kennen. „En laten we niet meer zwammen!" Hij knikte en verzonk in gedachten. De wa gen reed maar door. „Geen plotselinge op wellingen meer?" vroeg zij. „Nee, ik denk zoo logisch als maar kan. gezond zelfs.,.. over myn inkomen, myn vooruitzichten „Noem je dat gezond denken?" vroeg zy ver wonderd, „dat noem ik luchtkasteelen bou wen!" „Ik heb 'n afschuwelijk stelletje familie." „Heb ik daar iets mee te maken?" „De lui zijn niet kwaad, hoor, maar je steekt huizenhoog boven hen uit." „Speel je met me?" riep zij bijna veront waardigd uit. „Ja, het mooiste spel dat er bestaat: de sprong in het duister!" „Dat is me te geleerd. Ik dacht werkelyk dat je anders was." „Ik ook," zei hy. „Werk toch niet zoo op mijn zenuwen!" „Kalm blyven," suste hy. „We ryden niet harder dan 40 K.M. per uur." „Ik geloof dat 't tyd is om naar huis te gaan," bracht zy in 't midden. „Je hebt 't maar voor 't zeggen." „Dan naar huis," zei ze beslist. Hy gehoor zaamde, maar reed langzaam, slecht gehu meurd, naar 't scheen. Opeens zag hy haar aan: „Wat is dat? Traantjes?" „Vergis je je niet?" vroeg zy. Daarna liet zij erop volgen: „Laat ons asjeblieft niet zoo serieus doen!" „Goed, lieveling!" „Je bent een idioot!" Doch ze herkreeg haar kalmte. Ze stapte uit den auto en zei: „Jammer dat ik hoofdpijn heb!" Hij zag haar de treden van het bordes opgaan, maar ze keek niet om. Zittend achter het stuur, wachtte hy, of er een wonder zou gebeuren. Tevergeefs. Toen gaf hy vol gas. „Wat rijden al die menschen ge vaarlijk vandaag", dacht k immers vanmiddag achter het stuur. (Hoe zegt men dat ook weer van dien splinter,dien balk en uw oog?...) ATT T"i A DTVMTVTU op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7C(1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7CH by een ongeval met 17 - A I ,1 .r, A lil f 1\ I v r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. iiiimimim Hliiiiiiiiiiii tiimimimii iiiiiiiiiiiiiii illllliiiiiiiiiiinif in 8 Haar oogen keken langs Josefa heen. „Och, wat spyt me dat nu, mevrouw." Het medelyden in Josefa's stem was écht. Ze had oprecht te doen met de vrouw, die daar zoo moe en uitgewaakt tegen de kussens leunde; nu zou ze dan tóch nog de kans krygen, haar een beetje te verplegen en te vertroetelen, zoo als ze zich zoo levendig had voorgesteld, eer ze kennis met haar maakte. „Mag ik misschien een paar koude compres- jes voor u maken, mevrouw, of uw voorhoofd een beetje masseeren? Dat helpt myzelf altyd zoo goed, als ik eens hoofdpyn heb." „Graag, probeert u het maar eens, juffrouw Burger; als het niet helpt, zal het toch zeker ook geen kwaad doen." Josefa ging achter den divan staan en streek met de vingertoppen van beide handen over het voorhoofd van de oudere vrouw. Zacht en toch vast waren de lange streken, die in het midden van het voorhoofd begonnen en tot over de slapen werden doorgetrokken. „Dat doet werkelijk goed," vond de barones na een klein poosje, „en nu kunt u me ook nog wel een beetje voorlezen, lief kind, mis schien word ik er doezelig van en kan ik nog een uurtje slapen." „Zal ik doorgaan in het boek van gister avond?" vroeg Josefa. „Neen, neen," mevrouw von Dittborn weerde bijna heftig af. „Die onzinnige geschiedenis heeft me waarschijnlyk juist dien slapeloozen nacht bezorgd. Ik droomde eerst allerlei onzin en vloog toen met een schreeuw op, om verder den heelen nacht slapeloos te liggen tobben." Het was Josefa, of haar een steen van het hart vieL De schreeuw van vannacht, dien ze half slapend, half wakend had meenen te hooren, vond zóó dus een doodgewone ver klaring. Alle inbeeldingten, die in de stilte van den nacht zulke fantastische afmetingen had den aangenomen, verstoven als kaf voor den wind. Tusschen de slaapkamer van de barones en haar eigen bevond zich, zooals haar nu bleek, slechts één vertrek, en wel dat, waartoe de verborgen deur toegang gaf. Mevrouw von Dittborn was met een luiden kreet uit haar slaap opgeschrikt, en deze kreèt was, eenigszins gedempt, door de tusschenliggende kamer heen tot haar doorgedrongen. „Stel u eens voor, mevrouw, ik heb uw schreeuw zelfs gehoord en ben er van wakker geworden, alleen was ik tot dusver in twyfel, of 't een werkelyk geluid geweest was of dat ik 't maar gedroomd had." Mevrouw von Dittborn richtte zich wat op uit haar liggende houding. ,,'t Is blijkbaar voor ons allebei niet erg 1 geschikt, 's avonds laat spookgeschiedenissen te lezen," trachtte ze te schertsen, en na een oogenblik nadenken ging zy voort: „Leest u me ditmaal liever niet voor, maar vertelt u me, natuurlijk als u er lust in hebt, nog iets van u zelf, misschien van uw moeder, die u waar- schynlijk uw donkere, exotische schoonheid naliet. Of was het uw vader?" Josefa Burger bloosde by dien lof, „O, mijn moeder was beeldmooi, en hoewel ik veel op haar ïyk, ben ik toch in vergeiy- king met haar maar heel onbeduidend. Ik ver loor mijn moeder^ toen ik nog maar een klein ding was, en ik weet nog, hoe ze lag opgebaard op wit fluweel, met donkerroode rozen bestrooid en hoe ik schreiend vroeg om naast haar te mogen liggen." „Kom hier tegenover me zitten, lief kind," de oudere vrouw wees op een stoel, „en vertel me van haar." „Moeder was een Zigeunermeisje, en vader, die uit Duitsch-Bohemen kwam en als levens lustig jong schilder door Oostenrijk zwierf, trof haar ergens in een klein Karpathennest, waar een heel gezelschap Zigeuners halt ge maakt had. Ze was destijds pas zestien jaar, maar vader beviel haar, hy was zoo groot en blond en sterk, en nadat hij haar ouders be loofd had, haar te zullen trouwen, was hy meer in het kamp van den stam te vinden dan achter zijn schildersezel. In Agram, de hoofdstad van Kroatië, zyn ze toen getrouwd, en nadat ze nog een jaar hgdden rondgereisd, vestigde vader zich in een klein stadje van zyn ge boortestreek. Daar werd ik geboren, daar stierf moeder, en vyftien jaar later ook myn vader." „Dus een echt, onvervalscht Zigeunerinne tje," glimlachte mevrouw von Dittborn, en Josefa knikte en zei: „Zigeunerinnetje, zoo noemden ze me daarginds allemaal." De barones speelde met de franje van een kanten sjaal, die losjes om haar schouders lag. „Uw exotisch uiterlijk viel me dadelijk op, toen ik het portret zag, dat u by uw sollicita-: tiebrief had ingesloten. Uw donker gezichtje met die stralende oogen leek me heelemaal doorzond van levensvreugde. Ik zei dadeiyk tegen mezelf: wie er zóó uitziet, heeft een blijmoedige natuur en brengt opgewektheid met zich. En opgewektheid kunnen we hier op Dittborn goed gebruiken, sedert ze brak plotseling af, om pas na een vry lange stilte voort te gaan: „sedert myn man gestorven is." Josefa had een sterken indruk, dat de barones aanvankelijk iets anders had willen zeggen, doch zich op het laatste oogenblik be dacht. De dagen vlogien voorby, en het beviel Josefa met iederen dag beter op Dittborn. Haar werkgeefster was werkelyk moederlyk- goed en lief voor haar, en ook baron Malte was de vriendelykheid en hoffelykheid in persoon; buiten de maaltyden zag Josefa hem echter zelden. Nu en dan kreeg ze een glimp van hem te zien, wanneer hy 's morgens terug keerde van een vroegen rit, of opdook uit een van de bygebouwen. In dezen tijd van het jaar lag het land werk zoo tamelyk stil, maar er waren bijna dagelyks conferenties tusschen Malte Ditt born en den ouden rentmeester, wiens uiter- lyk sterk herinnerde aan een knoestigen ouden eik. Blykbaar werden reds plannen gemaakt en verbeteringen besproken voor den drukken voorjaarstijd. Josefa had beschikking over veel vrye uren, en daar ze dol was op wandelen, gebruikte ze die om in de omgeving rond te zwerven. Maar iederen avond na het eten moest ze de barones voorlezen en zoo maakte ze kennis met menig interessant werk uit de groote bibliotheek. Op een middag, toen ze zich overtuigd had, dat de barones haar niet noodig had, trok ze er, als naar gewoonte op uit. Op een kwartier' afstand van Dittborn begonnen de uitge strekte dennenbosschen, doorsneden met tal- looze wegen en zypaden, en hier wandelde het jonge meisje byzonder graag. Ze stapte stevig door; ze hield niet van dat genoeglijke kuieren. Daar werd ze zoo gauw moe van, terwyl flink marcheeren verkwikte en opfrischte. Dorre dennenaalden bedekten den boschgrond, als ontelbare verroeste stukjes yzerdraad. Josefa kwam hier zelden of nooit iemand tegen, en was dus verwonderd, toen ze plot seling van links stappen hoorde naderen. Een oogenblik voelde ze haar hart kloppen van angst. Ze was al tamelyk ver van huis, en mevrouw von Dittborn had haar nog pas op het hart gedrukt, voorzichtig te zijn. Och, onzin, weg met die domme bangheid dat was toch niets voor haar! De bevolking hier in de streek was goedhartig en gemoedelijk, ze had nog nooit iets gehoord van aanrandingen of beroovingen. De voetstappen kwamen dichterbij, en nu zag Josefa tusschen de stammen een dame, die een reusachtigen bulldog aan een riem had. Het was een klein, smal persoontje in een eenvoudig reebruin wandel-complet en met een geveerd jagershoedje op. Ze was nog maar op tien schreden afstand van Josefa, toen de hond bleef staan en dof begon te grommen. Ook de dame hield stil en tot haar verrassing stond Josefa tegenover baronesse Grettenau, wier naam Malte Dittborn haar op den dag van haar aankomst genoemd had, toen ze byna in den wagen der kleine barones geklommen was. Twee grijsgroene oogen glinsterden als vreemde, zeldzame edelsteenen en een kleine bloedroode mond mompelde een paar kaltnee- rende woorden tegen den hond, die een neer slachtige en onderworpen beweging met den kop maakte. Schertsend riep het kleine vrouw tje Josefa toe: „Hector gaat te keer tegen alle menschen, die we onderweg in het bosch tegenkomen; nij verbeeldt zich blykbaar, dat hy me tegen alles en iedereen beschermen moet. Hy heeft u waarschijnlyk aan 't schrikken gemaakt, neemt u me alstublieft niet kwalyk!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7