Drie films van Ruttmann
DOMINEE EN BEKEERLINGE
Staal, Schip in nood
en Stuttgart
li/dl
Vv linker
Bulldog Drummond
overwint
Een amusante thriller
De amateur-jockey
Sportepisode in een zwerversleven
-
Over nieuwe Poëzie
Eduard Hoornik
EEN MERKWAARDIGE
CORRESPONDENTIE
Op denzelfden dag, dat de nieuwe
speelfilmproductie der Ufa in een
persvoorstelling werd geïntroduceerd
(zie elders op deze pagina), had een kleine
groep filmbelangstellenden het voorrecht
een programma te zien, dat uitsluitend
films van Walter Ruttmann bevatte- Mocht
men hierin een teeken willen zien, dat
Ruttmann behoort tot de door de Ufa-
directie gewaardeerde medewerkers, dan zal
niemand aan deze veronderstelling kwaad
willen doen. Feit is, dat de drie vertoonde
films wederom getuigenis aflegden van het
uitzonderlijk talent, dat deze Duitsche fil
mer het zijne mag noemen, een talent, dat
ver uitgaat boven regiekwaliteiten en dat
het wonder oproept, waar zijn vingers het
celluloid beroeren.
Over de film Stuttgart hebben wij reeds
vroeger, na een bezoek aan de Ufafabrieken
te Berlijn, geschreven. Het was een genot
de film nogmaals terug te zien. Voor wie
in de film de muzikale beeldcompositie kan
vinden, is dit werk van Ruttmann een
voortdurende vreugde. Bij geen filmer ter
wereld vindt men een overtuigend arbeiden
als bij hem.
Van het oogenblik, dat de film inzet, be
gint een prachtige stroom van schoonver-
bonden beelden los te raken, die zich voort
zet tot aan het einde en daar als een vol
en aangehouden accoord tot rust komt. Het
filmen zit dezen man in het bloed. Hij kan
er zich volledig mee uiten, naar het schijnt
en de geestige vondsten volgen op elkaar,
allerminst als anecdotische aardigheidjes,
doch direct uit het wezen van het onder
werp voortvloeiend. Kan men hier eigenlijk
nog wel spreken van een „onderwerp". Het
is niet in de eerste plaats de stad Stuttgart,
die het gegeven van de film uitmaakt, het
is veeleer de vreugde over de schoonheid
dezer stad, aangeduid in den man, die na
22 jaar in Amerika vertoefd te hebben, zijn
vaderstad terug ziet. In een korte, volko
men opgeloste en doeltreffendste dialoog
geeft hij uiting aan zijn vreugde, waarna
de film in een sublieme en feestelijke vaart
over de stad gaat zweven, alsof zij een zang
van bewondering en blijdschap aanheft.
Als een symfonie glijdt de beeldwisseling
voort, ingehouden en versnellend al naar
gelang de stof het eischt, doch steeds spe
lend een spel van op elkaar ingestelde
beelden, steeds op het juiste oogenblik een
tegenbeweging inzettend, die nieuwe ver
rassingen belooft en geeft.
En dit is in den meest wezenlijken zin het
groote voorbeeld voor de speelfilm, zooals
die eenmaal zijn zal, wanneer de filmkunst-
haar volle en organische ontwikkeling zal
hebben doorloopen. Pas wanneer de film in
al haar vormen en op al haar gebieden tot
het principe zal gekomen zijn, dat zoo dui
delijk en verheugend waarneembaar is in
deze film van Ruttmann, wanneer met
andere woorden de spelende individuen en
de door menschen gestelde acten in de
speelfilm zullen opgelost worden in het ab
solute bewegingsrhythme, zal de filmkunst
in waarheid een kunst geworden zijn. Dit is
het bemoedigend uitzicht van Ruttmann's
voortreffelijken arbeid. Dit de oorzaak, dat
men het van tijd tot tijd wagen kan over
de film als kunst te spreken.
Ook de films Staal (Metall des Himmels),
waarvan, de inzet doet denken aan het
slot van Was ist die Weid van Svend Nol-
dan, en Schip in nood, bevatten, hoewel
minder sterk dan Stuttgart, dien zuiveren
principieelen arbeid, die de flm tot een ver
heven ambacht maakt. Het begin van Schip
in nood b.v., waar een onstuimige zee di
rect gemonteerd wordt met een kerkhof
en in een close-up met het graf van een
naamloos slachtoffer der zee, zet ons in één
greep het drama der zee voor oogen en
concludeert gemakkelijk tot de noodzake
lijkheid van het werk der redders, voor wie
deze film een propaganda is. Ook hier is
weer die zin voor het karakteristieke détail
en de zuiverste cameraïnstelling, die een
college de verzuchting ontlokte: „Als er in
een film van Ruttmann een deur opengaat,
hoe enorm en onvergetelijk gaat die deur
dan "open" en deze uitspraak is inderdaad
treffend. Zij bevestigt de opvatting van den
waren filmer, dat hij een beweging moet
opvangen in haar meest treffende gedaante
en haar meest suggestieve actie.
In de tweede helft zakt de film wel even
naar een lager niveau, alsof de geestdrift
den maker verliet. Vergelijkend met Fran-
ken's film over de helden der zee, zou men
kunnen zeggen, dat deze fout stereotiep is
te noemen. Ook bij Franken doet zich het
geval voor, dat zijn film na het hoogtepunt
inzinkt en minder goed film wordt. Schip
in nood blijft niettemin tot het einde ver
antwoord filmwerk en goed bedwongen
techniek.
Tenslotte de film Staal, gemaakt in op
dracht van een staalfabriek. Ruttmann in
zijn element. Hij ziet zijn voorwerpen als
materiaal, waarmede hij een schoon en op
gewekt spel bedrijft zonder nochtans het
propagandistische doel uit het oog te ver
liezen: aandacht te vragen voor al wat de
menschen uit staal kunnen vervaardigen.
Men stelle zich eens voor hoe een middel
matig filmer deze taak zou volbracht heb
ben. Hij zou een reeks duideüjke foto's heb
ben verzameld van de doode dingen, die de
stalen voorwerpen doorgaans zijn. Hij zou
er misschien een interessant geheel van
gemaakt hebben. Ruttmann echter doet
veel meer: hij maakt er een gedicht van,
waarin het melodieus geluid de leiding
neemt doch de zin der woorden niet verlo
ren gaat, integendeel dieper treft omdat de
woorden schoon gerangschikt zijn en bezield
klinken. Hij maakte wederom, als steeds, 'n
symfonie van bewegingen, waardoor de doo
de dingen levend worden. De simpele stalen
schrijfpen, die toch waarlijk nogal wat noo-
dig heeft om het oog aangenaam te treffen,
zien we hier honderdvoudig gemultipliceerd,
alsof een school visschen op ons aan en van
ons weg zwemt, alsof een goedgeordend le
ger voortschrijdt of ook wel, alsof een eska
der vliegmachines over het doek scheert.
Het duurt geen seconde te lang want Rutt
mann vergaapt zich niet aan zijn trouvail
les maar het vormt een verrassing, die
niemand ontgaan kan. En het is niet toe
vallig, dat een geestverwant van hem, de
Nederlander Kees Strooband, naar dezelfde
methode zijn materiaal hanteert, steeds op
zoek naar leven en waar het niet is, leven
brengend; steeds luisterend naar den adem,
die de dingen bezielt en steeds de wending
vindend, die de films tot een nieuwe en fris-
sche vaart aanzet.
Zoo valt in Staal b v. aan het einde een
plotselinge opleving van beweging en mu
ziek te constateeren, die het naderend ein
de aankondigt, alsof de maker in een laat
ste drift nogeens de geweldige macht van
staal en ijzer wil bezingen-
De film is niet lang en er ontbreken en
kele fragmenten, die voor binnenlandsch
gebruik bestemd zijn naar het schijnt, doch
ook iri dezen vorm is Staal een prachtig
exempel van een levende film in den aller-
besten zin.
Vanzelf vraagt men zich bij het zien van
dit superieure werk af, of films als die van
Ruttmann even gemakkelijk zullen appel-
leeren aan het gemoed van het groote pu
bhek als aan den zin der critische filmlief
hebbers. Zij zullen dit zeker niet doen in
dien zin, dat het groote publiek zijn films
met bewustheid en begrijpende bewondering
ziet, doch zonder twijfel mag men aanne
men, dat deze wijze van filmen trots al
les de juiste iederen toeschouwer dieper
zal treffen dan de gebruikelijke methode, die
het element „levende film" uitschakelt.
Waaruit weer volgt, dat de reclamefilm, de
documentaire film, de speelfilm, de truc
films te dwingender zullen treffen naar
mate zij met meer bezieling en helderder
vakmanschap zijn gemaakt-
Dit is de groote les, die men trekt uit al
het werk van Ruttmann, een les, die men
zich in de filmindustrie van alle landen
eens ter harte zal moeten nemen, wil men
de film tot een verheven uiting opvoeren.
Dbg.
Ronald Colman als Bulldog Drummond
De naam van Warner Oland is steevast
verbonden met het begrip „sensatie". Ook
in de film „Bulldog Drummond over
wint" is bij van de party, zij het dan ook, dat
hij de eerste viool moest afstaan aan Ronald
Colman. genaamd Douglas Drummond, bijge
naamd Bulldog. Deze onvervaarde detective,
die enkele jaren lang leeuwen verschalkte in
Afrika, duikt op een goeden dag weer in den
Londenschen mist op om een meer dan myste-
rieuzen moord op te helderen. De bedrijver
van den moord schijnt de Oostersche prins
Achmed te zijn, die in gezelschap van eenige
boeven en een mooie vrouw in afwachting is
van een schip met pelswaren. Dat er met dit
schip iets aan de hand is, concludeeren we uit
een radiogram in code, doch het geheim wordt
pas aan het einde van de film opgelost, wan
neer het papiertje successievelijk in handen is
geweest van een jong meisje, den detective,
diens rechterband, den prins, zijn handlangers
en anderen. Nadat het meisje in kwestie een
paar maal heen en weer is ontvoerd, nadat haar
tante hetzelfde lot heeft ondergaan en Drum
mond en de prins om beurten met de revolver
naar elkaar hebben gewezen, komt de speurder
tenslotte met zijn assistent in den kelder van
's prinsen woning terecht, vanwaar hij via de
huistelefoon het huis in rep en roer zet en de
politie alarmeert, die opdracht heeft hem als
een gevaarlijken gek te beschouwen en deswege
dwaze situaties veroorzaakt.
We voelen aankomen, dat Drummond, die
door de politie-autoriteiten in den steek wordt
gelaten, gelijk zal krijgen en als het bewuste
schip met pelswaren eindelük gelost zal worden
en hij den heelen voorraad in brand steekt, ver
nielt hij een door cholera besmette lading. Ge
volg: hij krygt gehjk, hij krijgt een vrouw en
de prins verhuist naar een andere wereld.
Aldus net verhaal, dat aangenaam gekruid
wordt opgediend en dat behoort tot die amu
sante films, die de verdienste hebben, dat zij
het publiek een paar uurtjes prettig bezig hou
den.
Iedereen moet wel eens door een nauw
straatje; en iedereen gaat wel eens door wat
hem een boulevard lijkt. Wat geeft het, dat
aan den breeden weg ook een einde komt,
blijft de herinnering eraan niet hangen als
de vage geur van een kostelijk parfum? Wat
belet den zwerver, eenmaal in zijn leven
de gevierde jockey te zijn; en zou die episode
in zijn leden hem niet meer waard zijn dan een
record-aantal afgetippelde kilometers
Peter Rühmann beleeft in deze film als de
zwerver Peter Bang zulk een korte gedaante
verwisseling, en aan het einde daarvan kan hy
zijn oude leven voortzetten met een schat van
ervaringen, over paarden, en liefde.
Peter dan gaat vroolijk langs 's Heeren we
gen, door bosschen en langs akkers, innig ver
genoegd zijn liedje blazend uit zijn mond
harmonica. Tot hij opeens zijn liedje afbreekt.
elkeen zou het om minder doen voor
hem staat eensklaps een nobel renpaard, dat
schichtig is en met zijn poot trekt. Peter weet
niets van Otto, den eerzuchtigen jockey, cue
het nerveuze dier onoordeelkundig' heeft be
handeld, die tijdens een wedstrijd smadelijk
door Toni is afgeworpen, en die nu naar hei.
weggeloopen paard zoekt. Hij weet ook mets
van den ouden trainer, die Toni heeft uitge
Heinz Rühmann als de amateur-jockey
in de film van dien naam
kozen, en van zijn dochter Elly die bedroefd is
over het wegloopen van dit overgevoelige paard.
Peter strijkt het paard eens over den neus,
haalt een steen tusschen de hoef weg en
daarmee zijn Peter en Toni vrienden geworden
Zij ontbijten samen, en als Toni zijn nieuwen
vriend niet alleen wil laten, brengt Peter hem
naar huis. Hij krijgt ook daar alles van hem
gedaan. Alleen op het punt Otto blijft Toni
koppig. De zwerver, die zijn leger nu bij den
renstal heeft opgeslagen, probeert het met den
anderen jockey, Hans, die verliefd is op Elly.
Toni ontwikkelt zich tot een onoverwinnelijk
snel ras, en zal natuuriyk meedoen aan de
groote rennen. Maar Otto, die jaloersch is,
spant zijn verloofde, de dochter van den
eigenaar, er voor en Toni dreigt verkocht te
worden aan een paardenhandelaar.
Als deze Toni komt halen heeft Peter nog
maar één gedachte: het paard moet uit de
handen van dien man gered worden. Hij vlucht
met het dier, dat intusschen door den ouden
trainer gekocht is, die het tegen den zin van
den eigenaar in wil laten meeloopen op de ren
nen. Peter komt met Toni in een circus te
recht, waar hij tegen wil en dank als opper-
kunstrijder optreedt. Daar wordt hij door den
trainer en zijn dochter herkend, hij hoort, dat
het paard niet meer bedreigd wordt, en keert
dus weer terug. Vooral om de vriendelijke
oogen van Elly.
Nog eenmaal treedt Peter dan op, om op de
wedrennen Hans, die gevallen is, te vervangen
en den trainer, die alles op dit paard gezet
heeft, voor den ondergang te behoeden.
Samen winnen zij de race, en dan vindt
Peter, die Elly's verloving met Hans niet kan
aanzien, dat hij het zijne tot de feesteiykhcden
heeft bijgedragen en verdwynt weerin zyn
.zwerverstenue, zyn mondorgel klinkt weer,
maar nu een beetje langzamer, een afscheids
lied
Gevoel, humor en spanning, hier en daar In
een behoorlijk tempo geboden, hetgeen door
iedereen, die van dit genre houdt kan gezien
worden.
Eduard Hoornik begon zijn publicisten-loop
baan op het redactie-bureau van De
T y d, en het was hier, dat hij zyn eerste
verzen schreef. Men herinnert zich wellicht van
hem de reportage van een bezoek aan Frederik
van Eeden, wiens dichterschap hem aantrok
door de gevoeligheid en de oprechtheid, die van
zyn eigen poëzie de beslissende kenmerken zijn.
In de N. Rt Ct. heeft S. Vestdyk onlangs den
dichtbundel Het Keerpunt (sociale en an
dere verzen) van Ed. Hoornik besproken en
daarby de lezers in den waan gebracht, als
zou deze jonge poëet eerst kort geleden zijn ge
debuteerd in het maandblad Forum. Hier is
geen sprake van. Hoornik heeft een enkel ge
dicht in dat maandblad geplaatst, na reeds ge-
ruimen cyd te hebben medegewerkt aan de
poëtische rubriek van De Nieuwe Eeuw.
H:j is weliswaar geen Homerus, doch indien er
debatten reizen over de geboorteplaats zyner
poëzie, heeft Forum zeker niet de oudste rech
ten. zoomin op Hoornik als op Van Hattum,
wiens bundeltje gedichten wij onlangs bespra
ken Ook naar de mentaliteit behooren zy
eigenlijk niet tot de Forum-groep, deze ont
goochelde sentimentalisten, wier ironie en
maatschappelijke kritiek slechts eenige uiter
lijke overeenkomst vertoont met het veel grim
miger, veel indolenter en veel asocialer cynis
me, dat in Forum den toon aangaf. Ze zijn
door dezen toon den nieuwsten „dierbaren
toon" in de Nederlandsche poëzie beiden
eeuigermate beïnvloed, maar hun uitgangspunt
verschilt aanmerkelijk van dat der Forum-dich
ters, en wie hen wil begrijpen, moet zich wel
wachten, hen te vereenzelvigen met deze heel
anders geaarde groep.
Eduard Hoornik is publicist, veel meer dan
hij dichter is. Met een scherper en analytischer
verstand, en by gunstiger economische tijds
omstandigheden, zou hy zich vermoedelijk vry
spoedig hebben ontwikkeld tot een zelfstandig
beoordee'aar van de wereldgebeurtenissen, in
een dagblad. Zyn poëzie is grootendeels en
dit is haar zwakke zyde een compensatie-
verschijnsel. Ze bevestigt hetgeen hy als publi
cist niet de gelegenheid krügt, te beweren. BU
vele jongere dichters van tegenwoordig, vooral
bij de sociale dichters, krygt men het gevoel,
dat de poëzie zelf hun betrekkeiyk weinig ter
harte gaat, maar dat zy dezen vorm preferee-
ren om redenen, welke b.v. voor een dichter
uit de tachtiger school volstrekt niet aanneme
lijk zouden geweest zijn In zeker opzicht zyn
zy nader verwant aan de dominees der vorige
eeuw dan aan de stemmings-aesthetiek van
daarna, al hebben zy natuurlijk hun voordeel
gedaan met de „revolutie in de literatuur" en
al vervingen zy het tristje: Godsdienst, vader
land en deugd door humaniteit, internationalis
me en „leven". Aan hun dichtkunst merkt men.
dat zy een vrije opvatting omtrent de prosodie
huldigen, deels, uit onverschilligheid voor het
geen zij „aesthetisch" noemen en deswege ver
achten, deels uit werkelijke behoefte om.den
vorm ondergeschikt te maken aan den inhoud,
die hen begeestert.
De poëzie van Ed. Hoornik is zelden mooi, ze
is ook zelden leelyk. Ze zoekt haar kracht by
andere eigenschappen. Zy is op haai best
praegnant of schrijnend, op haar zwakst is ze
van een onverantwoorde sentimentaliteit, ue
gevoelens welke haar beheerschen, werden, op
eevi enkele uitzondering na, ontleend aan de
journalistieke practyk. Het zyn reportage-ge
dichten d.w.z. snelle tijdsbeelden, zooals het
oog van een dagbladschrijver die waarneemt.
Het eerste gedicht van den bundel Het Keer
punt (uitgegeven als Schrift 6 van Jaargang
13 van De Vrije Bladen) heet b.v. „Wachtka
mer in Keulen" en beschrijft op rijm de sta
tions-wachtkamer „für Reisende mit Trag-
lasten" dus voor landverhuizers en emigranten
In deze wachtkamer neemt de dichter, die eerst
een groezelige mensciienmassa ziet, geleidelijk
eenige gestalten waar, waaronder een oorlogs
invalide.
die in de Hooge Straat-
de menschen met zyn romp van vier jaar
„Krieg" vertelt,
een stomp houdt bevende de veters, zijn
mond spuwt haat
tegen de dienders en S. A. Hij was een held.
Neem van deze regels den derden, en zie, hoe
slordig, hoe onpoëtisch, hoe anti-prosodisch
deze regel geschreven is: „een stomp houdt
bevende de veters, zijn mond spuwt haat." Het
is een regel uit een dagblad-schets, het is in
geen enkel opzicht een dichtregel. Tot alle stun
teligheden is de muze van Ed. Hoornik in staat.
Scandeeren lust haar niet, maar hoe- zal zij
zelfs het vrijs- mogeiyke rhythme erkennen in
de volgende regels uit het gedicht: Pilatus
vrouw droomt:
En Wien dit aangaat komt gebonden
in Jen droom van Pilatus' vrouw,
Zijn heilig lichaam geschonden
door bloed en geeseltouw.
Zulk een strofe mist alle eigenschappen van
de poëzie, ze is nauwelijks een goede Nederland
sche volzin. Om de dichterlijke qualiteiten zou
het- werk van Ed. Hoornik dan ook nauwelijks
aandacht verdienen, ware het niet, dat in en
kele gedichten, en wel speciaal in De Bood
schap, de vorm veel strakker en de toon veel
zuiverder is. Ergens in den publicist Hoornik
schuilt nl. een lyricus, die de kans zoekt, zich
te uiten, maar die geen andere materie vindt
dan de stof der alledaagsche of journalistieke
actualiteit. Deze verholen lyricus is niet sterk
genoeg om zelfstandig te bestaan. Hij heeft den
ruggesteun van de „publiciteit", van de sociale
actualiteit noodig. Ware dit niet het geval, de
dichter Hoornik zou niet het karakter van een
revolutionnair vertoonen.
Want in wezen is hij geen revolutionna r. Hij
is een schuchtere verrukte, die voor zijn verruk-
king geen uitweg vindt, en zich nu wreekt op de
hartelooze maatschappij. Hy merkt op, dat in
deze maatschappij alles vakwerk wevdt, zonder
gevoel. Op het redactiebureau komt het bericht
binnen; Adoea gevallen. Wat gebeurt" Gaat er
een kreet van verontwaardiging op onder de
collega's? Huivert er een onweerstaanbare deer
nis door het redactie-lokaal? Niets van dit
alles! Er wordt onmiddellijk flink aangepakt, de
dooden en gewonden worden haastig geregis
treerd, want alles moet nog in het ochtendblad.
De typografen jagen om d_> banken,
t is tij cde vormen moeten dicht,
het lood spreidt gruwelijke stanken
en ïegt zich grauw op elk gezicht.
„Een oogenblik, wil dit nog corrigeeren,
daar komen nieuwe dooden uit ae
buizenpost
die zijn te laat! slaap lekker heeren,
de r.achtredactie wordt nu afgelost".
Eer. carillon met vier gezwollen slagen
werpt 's nachts zyn klanken op den Dam,
dan gaat de morgen schrynend dagen
op de krantenwijk van Amsterdam.
En langzaam, over schemerende kaden,
fietst dan een afgejakkerd man
zijn hoofd gaat bij zyn hart te rade,
of hy dit morgen weder kan.
Zoo is het in het leven. De chirurgen operee-
ren, de pastoors bedienen, de notarissen regis-
treeren laatste willen, de costumières bereiden
rouwkleeaeren, de begrafenisondernemers schry-
ven rekeningen, de advertentie-acquisiteurs ne
men het doodsbericht op, de journalist
maakt de necrologie klaar, en dit al
les is dagelyksch vakwerk, terwijl de weduwe
de heele lawine der smart over zich heen krijgt.
Hoornik denkt aan de weduwe, omdat hy dich
ter is.maar zou hy, als journalist, de necro
logie willen verzuimen? Het is deze dualiteit, die
hem opstandig; maakt. Hij kiest de party van
degenen, die de dupes zijn van het gemengde
nieuws, waaraan hij, als elk journalist, zyn
brood verdient De lyricus in hem, een onvol
groeide lyricus, maar een echte, teedere lyricus,
verzet zich tegen het vakwerk. De poëtische
mensch worstelt tegen den vak-man en uit zich
als dichter.
Onder deze uitingen zijn er weinig heelemaa)
gaaf, doch een oorspronkelijk gevoel spreekt uit
verschillende van Hoorniks gedichten, en in een
bloemlezing uit de jongste lichting had hij niet
mogen ontbreken met gedichten als hét ge
noemde: De Eoodschap (aan mijn vaders graf)
waarin hij aar. zijn gestorven vader het geluk
van de blijde verwachting zijner vrouw toefluis
tert, of ais Lihputter, dat zeer origineel van
visie is. Want deze gedichten zijn beter dan
heel wat, dat men in de bloemlezing van Fran-
quinet aantreft. De vraag is alleen, of de poë
tische mensch in Hoornik zich op den duur niet
gewonnen zal geven aan den vakman, en een
tweede vraag is, of zulk een overwinning van
den vakman op den duur niet in Hoorniks voor
deel als publicist zou zijn.
A. v. D.
Omstreek^ 1650 was de Protestantsche ge
meente te Tilburg begonnen met slechts
8 lidmaten, aldus verhaalt ons dr. Dijk-
sterhuis in zijn dissertatie „Bijdragen tot de
geschiedenis der Heerlijkheid Tilburg en Goirle
(1899) en in 1785 of '86, dus nu anderhalve
eeuw geleden, telde zij nog slechts 226 Her
vormden. Deze getallen, vergeleken met 'at der
communicanten, die de oude religie trouw wa
ren gebleven, in 1650 ruim 4100, in 1785 ver
meerderd met ruim de helft tot 6400. toonen
reeds duidelijk aan, dat de onroomschen ter
plaatse een kleine groep uitmaakten en dal
hun zielzorgers dan ook alle moeite hadden
om hun zieltjes by elkaar te houden, die zoo
gemakkelijk buiten de kooi slopen en tot de
Kerk terugkeerden.
Vooral uit de 17de eeuw zijn daarvan een
paar sterk sprekende voorbeelden bewaard ge
bleven voor het nageslacht, doordat zij opge-
teekend zijn in de Kerkeraadsprotocollen, thans
nog bewaard in het Archief der Ned. Herv.
Gem. te Tilburg. Het eerste betreft den over
gang naar de Kerk van Aletta de Boch-
holt, dochter van den rentmeester van het
kwartier van Oisterwijk, die op het huis Moe
renburg bij Tilburg resideerde. Toen zij plan
nen maakte om tot den Katholieken gods
dienst over te gaan, waarschuwde haar vader
het Protestantsche consistorie, om zijn dochter
van haar besluit terug te houden. Doch zij leg
de den dominee en zyn Kerkeraad vijf punten
voor, waarop zij een haars inziens onbevredi
gende verklaring ontving. Die bezwaren zijn
wel van voldoende belang om hier even ver
meid te worden, want het zijn vragen, die ook
later en nu nog worden opgeworpen.
1. Waarom was Calvijn afvallig geworden
van zijn H. Priesterschap en tevens ge-
geeseld en gebrandmerkt?
2. Waarom heeft de verscheidenheid van
Protestantsche secten het H. Oliesel, dooi
den H. Jacobus aanbevolen, verworpen,
als zijnde niet-Apostolisch?
3. Waarom hebben de Protestanten zonder
reden de Apocrief en verworpen, terwijl
ze van vele andere overleveringen niet
afkeerig zyn?
4. Waarom hebben zij eveneens de beelden
aan kant gezet, terwijl men toch het
teeken der H. Drie-eenheid in hun bij
bels vindt afgebeeld?
5. Een dergelijke tegenstrijdigheid viel ook
waar te nemen in de afschaffing der cru
cifixen en het ophangen van kruisbeelden
in hun woningen, afbeeldingen er van
in hun uitgaven van het Nieuwe Testa
ment, terwijl zij volgens hun bijbeluitleg
wel voor elkaar mogen bidden en daar
entegen de voorbede der Heiligen verwer
pen. Gevraagd: hoe zulks is te rijmen?
Toen haar Hervormde leidslieden in gebreke
bleven om haar- op die vragen van antwoord
te dienen, althans haar een antwoord te geven,
dat haar bezwaren tegen den Protestantschen
godsdienst kon wegnemen, weifelde zij niet lan
ger en trad tot de Katholieke Kerk toe. t.w.
in het jaar 1672.
Haar voorbeeld werd gevolgd door zekere
Jenneken, dochter van den Tilburgschen
schoolmeester Adriaan van Beest. Haar
vader, een fel Protestant, was reeds een be
jaarde man, toen zijn dochter het Katholieke
geloof omhelsde en waarschijnlijk tot een con
gregatie toetrad of bij de klopjes ging wonen.
Hij zat met het geval verlegen en smeekte den
plaatselijken predikant, toen Ds. Johannes
IT 1 a e u s, om deze bekeerlinge van haar be
sluit terug te houden en haar weer in 't ouder
lijk huis te doen terugkeeren, dat zy wegens
herhaalde onëenigheid met haar vader over
het geloof had verlaten en tot wien zij ook niet
weer wenschte terug te keeren.
Ds. Ulaeus schreef haar nu een brief, ter
overreding, die nogal bezadigd aanving, doch
vol hatelijkheden op de Roomsche Kerk, haar
dienaren en geloovigen eindigde, waarop Jen
neken het antwoord niet schuldig bleef. In
haar antwoord bewees zij welbewust en vol
overtuiging katholiek te zijn geworden, verde
digde haar gewichtig besluit met tal van be
wijsplaatsen, ontleend aan de Heilige Schrift,
de Patristick en andere gewijde bronnen, zoo
dat men haast den indruk krijgt met een vrou
welijke theologant te doen te hebben. Dit maakt
de correspondentie tusschen haar en den Til
burgschen dominee intusschen zoo belangrijk
en lezenswaardig, dat er hier een kort overzicht
van gegeven wordt. De stukken zelf zyn in
extenso opgenomen in de Kerkeraadsnotulen
der Ned. Herv. Gem. van het jaar 1686.
De brief van ds. Ulaeus begint met een be
tuiging van verwondering en ontzetting aan
het adres van Jenneken, met de hoop dat zij
nog als een der lidmaten van de Herv. Gem.
mocht worden beschouwd. Doch als zij bedacht
hoe haar „ouden vader met traenen in de
oogen en met de grootste droefheidt van zijn
ontstelde ziel" haar overhaast en onverwacht
vertrek uit de ouderlijke woning hem, den
predikant, had bekend gemaakt, met de bede:
wil toch mijn kind behouden voor „Gott en
Religie," dan moest het nu wel tot haar door
dringen, hoezeer zij een harer eerste kinder
plichten had verwaarloosd en de kerkgemeen
schap der Tilburgsche Protestanten had be
droefd! Hoe kwam zij er toch toe, om zooiets
te doen, zonder haars vaders toestemming,
zonder haar geestelijken leidsman, den domi
nee, daarin te kennen of te raadplegen? Indien
zij zich bezwaard gevoelde over eenige punten
der Protestantsche geloofsleer, waarom dan niet
eens bij hem aangeklopt? Wat hij dan verder
schrijft, zou den indruk wekken dat deze ds.
Ulaeus althans niet partijdig was, daarom volge
hier even de letterlijke tekst:
„Saecht ghij iets meer in de Roomsche gods
dienst tot bevorderinghe van uw geloof, gods-
diensticheijdt en salicheijdt: had ghij (dan)
mij sulx niet tijdelyck moeten bekent maeken,
of ick u mochelijck beter onderriclitinge had
kunnen geven, en uw verkeert gevoelens bene
men: Neen, men dwincht hier niemandt in sijn
consciëntie; indfcn ghij genoechsaeme redenen
tot veranderingh had weeten bij te brengen,
soo souw men ten minsten gesien hebben, dat
ghij door een godsdienstigen iever gedreven
waert: maar soo steelswijs wegh te loopen,
sonder uw vader, sonder uw leeraer, sonder een
van uw medeledematen noch vrinden vaarwel
te zeggen: dat is niet Christelijck, dat is niet
eerlijck! Ik hoor, dat ghij hier toch niet ver
van daen sijt, en daerom raedt ick u, in tijdts
weder te keeren: valt u vader u in sijn ouder
dom wat moeilijk, ghij syt oudt genoegh en
kunt woonen, daer 't u goedt dunckt. Hebt ghij
een genegenthefjt voor de Roomsche religie,
geeft ons maar redenen van veranderingh en
ghij kunt die Religie hier soo wel oefenen als
op een ander en daar na trecken, daer 't u
lust, maer wat zal men nu van dit uw wech-
loopen dencken."
Maar vervolgens richt ds. Ulaeus zich tot die
„Roomsche religie" zelf en dan pakt hij anders
uit! De bekeerlinge had zich „een deel leugens
laten wijs maecken," zij had een „verkeerden,
een valschen godsdienst geleerd, terwijl zij
daarover nooit met den dominee had gespro
ken. Was zij dan zoo wijs in eigen oogen, dat
zy verandering van godsdienst beschouwde als
het omslaan van een andere huik? Hy ging
nog verder: „Weet ghij. wel wat de Roomsche
godtsdienst in heeft? Weet ghij wel, dat ghij
de Religiebelijdende vooreerst uw quders, uw
vrinden en ons altsaemen suit moeten ver
doemen? dat ghij suit moeten sweeren om al
te geloven, wat dat de paep zeit?" Vooral op
deze vraag zou Jenneeken hem straks van be
scheid dienen.
Na de gewoonlijke, onjuiste explicatie van
het H. Misoffer te hebben gegeven, die men
in de kringen van dezen Protestantschen ziel
zorger toen en thans zoo dikwijls vindt gean
nonceerd, wraakte deze mede de voorbede der
Heiligen, de „beeldenvereering", waartegenover
hy de kracht en waarheid van het Calvinisme
stelde! „Want besiet de Roomsche Religie van
vooren, van achteren en alle seiden, en ghij
suit niet als menschelijcke geboden, wetten,
ceremoniën en instellingen vinden, ja daer is
niet in dat nae godtsdienst swijmt als alleen
de Naam." Ziehier de argumentatie van den
predikant, wiens bewijzen ter overtuiging van
den z.i. verkeerden stap, dien Jenneken deed.
onzen lezers wel uiterst mager zullen voor
komen.
Zelf voelde hij dat blijkbaar ook wel een
weinig, want hij verontschuldigde zich jegens
Jenneken aldus: „ik heb geen gelegenheijdt u
in dese brief veel redenen VGor te houden.
Maar hij hoopte het meest op de genade Gods.
die haar misschien nog voor zijn gezindte zou
behouden: „of ghij suit immers soo los niet
toelopen. Hebt ghij veranderingh in 't sin,
neemt het eens een jaar in uw beraadt. Dene:;
dan oock, dat ghij geen minder tijdt van noden
hebt, om u te beraden; noch eens dan, versint
eer ghij begint, weest soo onbillijck niet, dat
ghij ondertiisschen alleen u oor soud leenen
aan de Papen en Roomsche geestelyckheydt.
of het u raadsaam soude sijn van Religie te
veranderen, maar- hoort ook ons, hoort bijde
partijen en oordeelt dan, en beproeft soo de
geesten of ze uit Godt zijn."
Met een waarschuwing, dat Jenneken haai
vader de grootste smart aandeed, die "een kind
met zulk een voornemen zijn ouders kan aan
doen, eindigde ds. Uleaeus: „ghij soud mogè-
lijck oorsaeck van zijn dood zijn en zyn
grauwe haijren met droefheidt in het graf
doen daelen."
Doch deze bedreiging deed Jenneken niet
afschrikken en in haar repliek aan den domi
nee was zy wel zeer ad rem, met vele argu
menten ad hominem haar regieuze beginselen
en overgang tot de Katholieke Kerk verdedi
gende. Daar ook wij den raad van haar tegen
stander hebben te volgen ten aanzien van het
audi et alteram partem, moge hier een en
ander uit die repliek niet achterblijven. Zij
was er vooreerst den predikant, haar voorma-
ligen zielzorger, dankbaar voor, dat deze in
zijn vaandel had geschreven om niemand in
zijn consciëntie te dwingen, hoewel de prak
tijk van die leer hem blijkens eigen mededee-
lingen wel zeer zwaar, soms te hard viel! In
elk geval toonde hij zich menschkundig genoeg,
om de mogelijkheid onder de oogen te zien, dat
men begeerte of behoefte kon hebben van reli
gie te veranderen.
Maar hij deed verkeerd, bij haar boos opzei
te veronderstellen, om haar vader daardoor te
grieven of te krenken; veeleer deed het haar
van harte leed, dat ook deze niet tot de Ka
tholieke Kerk overgaan wilde. Of zij nu niet
oneerlijk, onchristelijk en hard, wreed of liefde
loos jegens haar vader deed door tot de Kerk
over te gaan? Indien de dominee beter zijn
bijbel had gekend, aldus Jenneken, dan zou
hij zóó boud en stout niet geschreven hebben
(zie slechts Deut. 13, vs. 6 en 8, waar de plicht
jegens het ware geloof en den zuiveren gods
dienst boven de liefde jegens ouders en ver
wanten wordt gesteld. In haar geval hield haar
vader haar daarvan terug, dus achtte zy het
haar hoogsten plicht, de liefde jegens de Kerk
op de eerste plaats te stellen. Dan was er de
vermaning in Lucas 14 26 met overeenkom
stige strekking. Ook de H. Hieronymus in zijn
brief aan Heliodorius, de exegese van Matth.
10 35 en 19 29, gaven in dien zin Jenneken
aanwijzing om haar geweten den voorrang te
verleenen boven haar kinderplichten en na
tuurlijke liefde jegens haar vader.
De beschuldiging dat zij niet eerst hem, den
predikant, van haar voornemen op de hoogte
had, gesteld, wimpelde zij af met de verklaring,
dat zij jaren lang hem zonder bevrediging en
voedsel voor haar godsdienstige behoeften had
aangehoord, terwijl nu voldoende (nl. door den
brief) was gebleken, dat hij helaas een blinde
leidsman was, wiens brief vol abuizen, onge
rijmdheden en valsche aanklachten tegen de
Kerk en haar leer was. Die Kerk maakte zich
niet tot een verdoemer van andere gezindten
en haar aanhangers, doch zij belijdt op grond
van het Johannes-evangelie (hfst. 3 18) en
hetgeen de Kerkvaders daarover leeren „dat
deghene die niet en hebben het waarachtig
geloof ende daer buyten blijvende tot den
eijnde des Levens, van nu af aen totte eeuwighe
tormenten door Godt ende Christus veroor
deelt en verdoemt syn," waarbij de schrijfster
ook nog naar Marcus 16 16, Titus 3 10 en
de exegese der Ouden verwees.
Met iemand van gedachten te wisselen over
het heilig geheim van het Misoffer, die daar
over zóó oppervlakkig en ongodsdienstig oor
deelde, evenals over wat hij noemde beelden-
dienst en aanbidding der Heiligen, lustte
haar niet, want dat zou maar te meer wrijving
geven en het klare bewijs daarover was trou
wens gemakkelijk te vinden „goet ende on-
wcerlegbaer" „in ontallijcke boeken, waeromme
dit hier te hervatten onnodigh is." Zelf had
zij lang en welbewust daarover nagedacht,
daarvan veel gelezen en met katholieke gees
telijken besproken, waarna alles haar duidelijk
was geworden; „vinde daer oock goddelijcke
geboden, door het onsienelijck hooft derselve,
dat is Christus, hunlieden gegeven." En voorzoo
ver daarbij menschelijke instellingen waren
dienstbaar gemaakt aan de voorziening in de
godsdienstelijke behoeften, had de dominee te
bedenken, dat deze in den vorm van ceremo
niën, liturgische plechtigheden en kerkwet
ten ook onder de Protestanten en bij andere
godsdiensten werkzaam waren.
Met het vrome besluit ook voor hem te zul
len blijven bidden, „op dat metten verloren soone
eens mocht considereren den buijstel, waer
mede word gevoet, ende die verfoeiende, keere
tot eene oprechte spijse der christene mensch",
eindigde Jenneken of Joanna van Beest haar
brief, geadresseerd „aan den dominé van Til-
borgh" en kunnen ook wij het hier gevoeglijk
bij laten.
Het moge den lezers intusschen duidelijk zijn
geworden, dat ook in vroeger eeuwen de geschie
denis van dergelijke bekeeringen min of meer
als het verhaal van opzienbarende gebeurtenis
sen werd beschouwd, vooral als ze zoo goed ge
documenteerd in de kerkelijke archieven voor
het nageslacht bewaard zijn gebleven als in de
hier verhaalde gevallen.
of uw linker-richtingaar»-
wijzer steekt u natuurlijk
altoos tijdig uit, voor u 'n
bocht naar links neemt
Weet u, dat zoo n teeken
geen tooverstaf is? En.,
dat u dus uw beurt moet
afwachten
AJ
isjppvl
HJ