<Ketvexfiaal den dag Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland Bloedmirakelen en hun karakter Zigeunerinnetje BIOLOGISCHE WONDEREN m WOENSDAG 12 AUGUSTUS 1936 In alle eeuwen en onder allerlei omstandigheden hebben zich bloedmirakelen voor gedaan Verband tusschen de verschijnselen m pmiülü Schilders van een vorige generatie her o verboden Een Shinto-altaar in een Christelijke universiteit AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNY VON PANHUIS Blijkbaar in verband met de in de vorige week gemelde wonderbaarlijke gebeurtenis te Paganico Sabina in Italië, waar tijdens een H. Mis bloed sprong uit een geconsacreerde Hostie, schrijft een deskundig medewerker van de Vlaamsche Standaard, dat de meeste won deren een biologisch organisch karakter heb ben, d.w.z. in verband staan met de physiologic der bewerktuigd^ wezens, en wel voornamelijk, zoo niet uitsluitend, met het menscheiijk wezen. De biologische wonderen zijn dan ook de meest algemeene en meest bekende uit de ge schiedenis der Kerk, om niet te zeggen: uit de godsdienstige geschiedenis van het geheele menschdom. Iedereen heeft hooren spreken van het zoo bekende bloedmirakel van den H. Januarius te Napels. Minder bekend is het feit, dat soort gelijke bloedwonderen in sommige landen, zoo als Italië, byna ontelbaar zijn, inzooverre, dat men uit de menigvuldigheid, de regelmatig heid, de gelijkvormigheid, de periodiciteit ervan een vrij ernstig bezwaar tegen de bovennatuur lijkheid ervan meent te kunnen trekken. De zoogenaamde bloedmirakelen vormen de voornaamste groep van wat men noemt het Biologische wonder. Biologisch heeten sommige wonderen, omdat ze afwijken van de gewone wetten der biologie en slechts door inwerking van een buitenwereldsche en bovenstoffelijke oorzaak te verklaren zijn. Het bloedmirakel is hoofdzakelijk bekend door het stigmatisatie-verschijnser, door bloed- verschijnselen op lijken of op stoffelijke voor werpen: relikwieën van heiligen, H. Hosties enz.; door het vloeibaar worden van bloed af komstig van martelaren. Van de bloedmirakelen in het algemeen mag men zeggen, wat St. Thomas zegt van één bloedwonder in het bijzonder n.l. van het uit geconsacreerde hosties gevloeide bloed: „dat het niets anders en niets meer is dan mirakuleus bloed". Met evenveel recht zou men kunnen staande houden, dat het in de meeste gevallen niet meer of minder is dan een als bij tooverslag op godsdienstige voorwerpen verschijnende roode vloeistof. Een verschijnsel, waarvoor geen natuurlijke verklaring te vinden is. Meer kan men er niet van zeggen. In de meeste en ook in de meest bekende gevallen geldt het bloedvloeien uit relikwieën of het vloeibaar worden van gestold bloed, af komstig vanheiligen. Met opzet zeggen we, om ons niet te vergis sen en om de geschiedenis geen geweld aan te doen, afkomstig uit doodsbeenderen van heili gen en uit relikwieën. Het is immers allesbe halve waarschijnlijk, het is zelfs positief on waarschijnlijk, dat men bedoeld bloed zou op gevangen hebben tijdens hun leven en hun marteldood, wanneer het heiligen geldt uit de eerste eeuwen der Kerk, zooals een H. Stepha- nus, een H. Laurentius, een H. Januarius, een H. Maria Magdalen e.a., zonder nog te spreken van de Apostelen. Terloops zij er op gewezen, dat de bloed mirakelen zich in alle eeuwen en in allerlei omstandigheden voorgedaan hebben. Sommige ervan klimmen op tot in de middeleeuwen, zoo dat de H. Thomas zich in zijn tijd al de vraag stelde of het bloed gevloeid uit geconsacreerde hosties, Christus' eigen Bloed is, waarop de H. Lee ra ar met een categorische ontkenning antwoordt in zijn groot theologisch werk. Bestaan blijft echter de vraag, die van kapi taal belang is, waartoe deze bloedmirakelen dienen. Van het doel ervan zal in laatste instantie wezen en oorsprong van deze biologische won deren afhangen. Veronderstelt men met ernstige geschied schrijvers, dat het miraculeus bloed van een H. Stephanus, zooals het op verscheidene plaat sen bewaard en vereerd wordt sedert meer dan tien eeuwen, niet het authentieke bloed is uit de aderen van dezen eersten Martelaar, dan wordt het meer dan waarschijnlijk, dat zich in de pas ontdekte relikwieën van dezen heili ge meermalen bloedmirakelen voorgedaan heb ben, die dienen konden om de authenticiteit d.i. echtheid van deze overblijfselen te beves tigen. Dit lijkt ons de meest waarschijnlijke ver klaring van de meeste bloedverschijnselen: een miraculeus teeken van de echtheid van iets of van de heiligheid van iemand. In breeden en figuurlijken zin spreekt men alsdan van het bloed van dezen of genen hei lige en zelfs van het H. Bloed van Christus. Toch is het niets anders dan miraculeus bloed of miraculeuze bloedachtige vloeistof. Het is niet uitgemaakt, het is zelfs een biologisch vraagstuk op zich, in welke physiologische om standigheden dit bloed zich handhaaft en hoe het de verschillende vorm- en volume-verande ringen ondergaat. Het niet bederven van men- schenbloed na zooveel eeuwen zou al een bio logisch wonder kunnen heeten. Eén zaak weten we. Het biologisch mechanis me van deze en andere bloedmirakelen ont snapt aan alle microscopische opsporingen; of wat hetzelfde is: alle naturalistische verkla ringspogingen falen door het feit, dat derge lijke mirakelen van geen enkele physische om standigheid in het bijzonder afhangen. Zoo doet zich bijv. de vloeibaarwording van het gestolten bloed regelmatig voor na een korter of langer gebed en dat in alle mogelijke atmos ferische omstandigheden. Het bloed van den H. Januarius zou 18 maal per jaar vloeibaar wor den met verandering van volume en gewicht. De ervaringswetenschappen krijgen dus meer malen de gelegenheid, om het feit experimen teel te bestudeeren. Toch is dit de minst be langrijke kant van het probleem. Blijft altijd de vraag: welk verband is er precies tusschen een persoon, een heilige en zijn miraculeus bloed? Wanneer we beweren, dat het bloeden van een relikwie kan beschouwd worden als een echtheidsverklaring, in denzelfden zin, waarin de hiërognogis de onderscheidsgave bij som mige mystieken dient, om de echte relikwie van de valsche te onderscheiden, dan beteekent dit niet dat deze echtheid genomen moet wor den in historisch-archeologischen zin. In theo- logischen zin is voldoende, naar onze meening. Het is niet alleen het biologische wonder, als bovennatuurlijk teeken van echtheid, dat ons tot het vaststellen van dit onderscheid geleid heeft. Het zijn vooreerst andere bovennatuur lijke verschijnselen en wel vooral de vizioenen der mystieken en sommige onderscheidings gaven bij personen in extatischen toestand, die ons overtuigd hebben van de noodzakelijkheid, een onderscheid te maken tusschen de mate- rieele, historische, archeologische, enz. echtheid van visioenen, zoowel aangaande het verleden als de toekomst, èn wat we noemen de theologische echtheid, waarheid, inhoud, enz., van deze zielkundige bovennatuurlijke verschijn selen. Breitner: De Dam te Amsterdam W. de ZwartAan het strand Het is, meenen we, de algemeene leer van alle mystieke schrijvers, dat de waarheid, de materieel-objectieve waarheid, ook bij echte visioenen, een betrekkelijke, een subjectief theo logische is. Dit geldt ook van alle andere won derbare verschijnselen, zooals hiërognosis, ge- dachtenlezing en profetie. Er is geen reden, om aan de bloedmirakelen een andere weten schappelijke beteekenis en onderscheidings- waarde toe te kennen. Het gaat in deze zaak niet om historische, profane, wetenschappelijke dingen en waarden. Het gaat om de vereering der heiligen. Gods doel is: Zijn heiligen te verheerlijken, de gods vrucht der geloovigen te beloonen. Dit is hoofd zaak. Het materieel voorwerp is bijzaak, is niet meer dan een toevallige gelegenheid. Dit persoonlijk vermoeden, dat meer is dan een louter vermoeden, meer dan een vernuftige hypothese, vindt daarenboven grond in som mige feiten. Wij bedoelen: in sommige voor werpen, die links en rechts vereerd worden met oogluikende toelating van de geestelijke over heid en waarvan de historisch-materieele echt heid meer dan twijfelachtig is. Voorbeelden hiervan zijn sommige relikwieën, die volgens de traditie of de legende afkomstig zijn van personen als O. L. Vrouw. Men denke bijv. aan „le lait de Notre Dame" die bewaard wordt in een kerk te Napels en die daags vóór O. L. Vrouw ten Hemelopneming vloeibaar wordt. Het is natuurlijk gemakkelijk, hierbij de schouders op te halen en bewijzen bij te bren gen tegen de materieele echtheid van deze vloeistof. Daarmee is de zaak niet uitgemaakt, als men in aanmerking neemt, dat naar alle waarschijnlijkheid ook in dit geval vulgair be drog is uitgesloten. Er is daar iets gebeurd vroeger en er gebeurt daar nog iets, dat op zijn minst zonderling mag heeten. Wij hebben hier bijna zeker te doen met een miraculeuze vloeistof, die op een miraculeuze manier in vroegere tijden is aan gebracht. Men behoeft dit verschijnsel niet in het belachelijke te trekken. Dit verschijnsel, dat in de mystiek heet: „de phénomène des apports", is tamelijk algemeen. We hebben het zelf meermalen bij extatische personen waar genomen. Na een vorige expositie geheel aan het werk der allerjongsten te hebben gewijd, heeft de actieve Kunsthandel Bennewitz te Den Haag deze maand een tentoonstelling, zij het var. bescheiden omvang, georganiseerd van doeken en teekeningen der meesters, die een vroegere generatie vertegenwoordigden. Bescheiden van omvang, doch klinkend wat de namen betreft en rijk, voor wat de keuze uit het vele aangaat, waaruit te kiezen viel. Breitner is er bij, met een prachtig tafereel „Markt"; Willem Roelofs Sr., met een van zijn bekende „Koeien" schilderijen, een heel sterk werkstuk, dat een fraai pendant vormt met Willem de Zwart's „Landschap". Ook Jacob Maris heeft er een „Landschap" uit zijn vroe gen tijd; Briët een interieur van een boeren deel; Daalhoff een heel teere „Morgenstem ming". Klinkenberg's „Stadspoort" en een „Duinlandschap" van Akkeringa vertegenwoor digen waardig deze beide schilders, terwijl er teekeningen zijn van Toorop en Bauer. In de achterzaal is alle ruimte gereserveerd voor W. G. F. Jansen, den bekenden Blaricum- schen landschapschilder. Hij is de man van de driftige Hollandsche wolkenluchten en van het verstilde leven der dingen en menschen in de kalme sfeer van het polderland. De expositie duurt tot en met 29 Aug. a.s. U dacht immers, dat u nog best vóór die andere auto het kruispunt kon passeerenl Maar langs den weg moet u dat niet „den ken", u moet 't zeker wetenl De telefoonbel rinkelde Luc, de verslag gever, luisterde. „Ja, met de „Bazuin"Pardon? Een oogenblikje...." Hij greep papier en potlood. „Met mevrouw Lechmere, zegt u, de vrouw van den schrijver Cecil Lechmere? Gisteren gestor ven? Ik mag u wel, namens ons blad, van harte ccndoleeren, mevrouw LechmereDe ver slaggever schreef snel, terwijl hij sprak. „Hoe laat, mevrouw? Dank uEn mag ik hoe lang is uw man ziek geweest? Wat was de.... lieve hemel!" Op dat oogenblik schreef het potlood van Luc het woord „ontbering" neer. „Ja.... o, ik.... Jawel'tls verschrik kelijk! Enfin, mevrouw Lechmere, u kunt ver zekerd zijn van onze ernstige deelneming; we zullen ons best doen om den naam van uw man te eerenJa Toen sprong Luc op, holde naar de kamer van z'n hoofdredacteur en schreeuwde onder weg: „Car, knipsels uit de bibliotheek over Cecil Lechmere, den schrijver, gauw!" Een paar minuten later zei de hoofdredac teur, z'n pijp stoppend: „Ontzettend. Wéér een. Ik ben nog met Lechmere aan één krant geweest, jaren gele den, vóór hij aan de boeken begon. Hy heeft toen heel knappe dingen geschreven; een beetje boven m'n smaak, maar enfin. Ga maar eens naar de weduwe, Luc. Tijd genoeg. Overal spo ren van diepe armoede enz.; eens gevierde auteur sterft van honger; je weet wel. En geef haar 10 pond voor 't bericht." Al sprekend scheef hij een briefje voor de kas. „Die stakker," mompelde hij meewarig. „Na tuurlijk in geen jaren een boek van hem ver kocht en geen mensch wist hoe hy er aan toe was. Schrijven is een prachtvak, Luc, als je je maag maar aan den kapstok hangt." Het was een klein huisje in een doodgewone straat waar Cecil Lechmere gestorven was. Daar werd de verslaggever van de „Bazuin" ontvangen door een man met grijze haren, die hem alle gewenschte inlichtingen gaf. De we duwe zag hy niet. „Ja," zei de man met de grijze haren, „hij moet letterlijk door gebrek aan voedsel gestor ven zijn. z'n werk werd al lang niet meer ver kocht. Z'n vrouw zegt dat hij een paar maal bij vrienden geprobeerd heeft, maarHij haalde de schouders op. „Ik wist nergens van. Hij vertelde me nooit iets, ofschoon we heel oude vrienden waren. Hij wilde me er niet mee lastig vallen, denk ik. Ik ben trouwens zelf arm. Ja, ik woon buiten. En hij heeft menigeen geholpen in z'n goede dagen.... en nu sterft hij van ontbering. Toen ik kwam, was er niets in huis dan een reepje koud spek en een korst brood; dat wou z'n arme vrouw me aanbieden na de reis. U moet dit natuurlijk niet schrijven, al is 't de waarheid, 't Zou sma keloos, misschien onkiesch zijn. 't Is toch een rare wereld, waarin we leven." „Waarschijnlijk heeft niemand geweten dat 't zoo erg was," opperde Luc. „Neen," zei de andere, „behalve degenen wien hij 't verteld heeft. Nu zullen ze natuurlijk allemaal zeggen: „als we 't geweten hadden, dan De man met de grijze haren lachte. „Maar de menschen moeten eerst bij een lijk staan, voor ze snappen dat 't jammer zou zijn als iemand stierf." „Nu zullen ze wel uit den hoek komen," zei de verslaggever. „Bij bosjes. En dan zeggen ze: „Als we ge weten hadden dat 't zóó erg was „Wat ik vragen wil, mijnheer, is 't bericht ook aan de andere kranten gegeven?" vroeg Luc. „Nog niet. Ik heb mevrouw Lechmere gezegd dat ze de „Bazuin" moest opbellen. Wat is 't uw krant waard, om 't alleen te hebben? Ge zien de omstandigheden, kunnen ze best een beetje royaal zijn." DE BOEK EN MEE NAAR BED TB nemen „Natuurlijk," meende de journalist. Hij dacht even na. „Kan ik ergens opbellen? Dan zal ik 't vragen." De melkboer op den hoek heeft telefoon, geloof ik." „Mag ik uw naam vragen?" vroeg Luc. „Dat moogt u, maar ik zal hem niet noemen. Zet maar: een vriend van den overledene." Na een poosje kwam Luc terug. Ze hadden op 't bureau eerst moeten overleggen, want za ken zijn zaken, al zijn er nóg- zoo- veel weduwen. De I n. „Bazuin" zou, de I Man met omstandigheden in aanmerking ge- j de grijze haren 1 nomen, honderd pond geven, als zij Toen de man met de grijze haren dit ging vertellen aan de vrouw in de andere kamer, zei deze: „Lieve hemel! Wat hadden we al niet kunnen doen, als we die honderd pond een paar dagen eerder gehad hadden." De „Bazuin" gaf den volgenden morgen een heele kolom over Cecil Lechmere, met opsom ming van al z'n werken, en aan 't eind had Luc z'n gevoel den vrijen loop gelaten. Dien middag kwamen de vrienden. Zij wer den ontvangen door den man met de grijze haren, want de weduwe wilde niemand zien. „We hadden toch niet veel kunnen doen," zeiden ze; „we zitten er zelf niet best voor. Maar als we geweten hadden Er kwamen ook veel brieven. Niemand had vermoed dat het zoo erg was, schreef men.... De begrafenis was een aandoenlijke hulde aan den dooden schrijver, die van honger ge storven was. Z'n uitgevers waren er allemaal bij met hooge hoeden en keurig opgerolde pa- rapluies. Het was hun een genoegen, zeiden ze, de weduwe een cheque voor 400 pond aan te bieden, een voorschotje voor de publicatie der nagelaten geschriften, waarmee ze uitstekende zaken hoopten te doen voor haar en voor zich zelf. Als ze geweten hadden dat Lechmere er zoo slecht voorstond „Natuurlijk," zei de man met de grijze haren. Toen vertelden de uitgevers dat hun kantoor in Brooklyn een nieuwe uitgaaf der complete werken van den overledene zou ondernemen, die mettertijd heel wat voor mevrouw Lech mere zou opleveren. En in Cecil's geboorteplaats verzamelde de redacteur van het plaatselijk blad knipsels over den schrijver en vroeg aan z'n collega's of ze wel eens wat van Lechmere gelezen hadden. Toen schreef hij een roerend artikel, waarin hy met klem van woorden aandrong om een monument voor Cecil Lechmere op de Groote Markt. De man met de grijze haren, die medicus was en het bewys van overlyden geteekend had, overhandigde dien avond een bedrag van 500 pond aan de weduwe en zei: „Nu schrijf je morgenochtend aan de uit gevers, dat ik namens jou kan optreden in alle zaken, die 't werk van je man betreffen, omdat je zelf bij vreemden in 't buitenland gaat wo nen en dan vertrek je met Cecil zoo gauw mo gelijk naar Edinburgh. Zooals je ziet, is mijn plan gelukt, 'tls uit met jullie misère, daar zullen de uitgevers en 't publiek voor zorgen." Hy stond op, liep naar 't raam en keek naar de schamele huizen aan den overkant. „Ik ben benieuwd," sprak hy, „wat ze zou den zeggen, als ze wisten dat ze de laatste eer bewezen hadden aan een wassen pop met lood er in, en dat ik een valsch bewijs heb getee kend,' om een ouden vriend in 't leven te hou den'tls om te gieren! De man moest eerst sterven, vóór ze hem wilden laten leven! Wat 'n ezels!" Was het daar maar bij gebleven. Tuimeltje vloog dwars door een groot raam en voor hij er erg in had, zat ie in de lees zaal van de kabouters midden op tafel. De oude kabouters dachten niet anders of het was weer een streek van Tuimel tje, maar dat zou hy hun gauw genoeg laten zien. „Kom mee kijken," zei Tuimeltje met een benauwd gezicht, en de kabouters liepen voetje voor voetje achter hem aan. Eerst dachten ze dat ie een grap wild e verkoopen, maar toen zagen ze dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. Meneer de wind was weer huis aan het houden.... De kabouters legden vlug de boeken op elkaar en waarschuw den de anderen. Ze zageri wel dat er onraad in de buurt was en op raad van den kabouterbaas deden alle kabouters hun wanten aan en zetten hun wollen mutsen op tegen de kou. Zoo gingen ze het veld in en waren al gauw bezig met het overplanten van kleine bloempjes onder groote paddenstoelen. Zoodoende zouden deze beschermd zijn tegen den woesten wind. De doshisha-universiteit, de oudste en groot ste Christelyke school in Japan, had het plan opgevat om voor haar stichter, Jozef Reesima, die pioniersarbeid heeft verricht, een gedenk- teeken op te richten. Uit de grap plaatste een student op de voergenomen plaats een Shinto- altaar, zooals die in Japan voor het aanbid den van geesten worden opgericht. Ondanks alle verontschuldigingen van den student en verzoekschriften, die tot de overheid werden ge richt, verklaarden de militaire autoriteiten, die de macht in handen hebben, dat het altaar in geen geval meer verwijderd mag worden, daar dit een beleediging van de heilige godheden van het land zou zyn. Indien de schoollciaing tegen dit bevel zou handelen, zou haar elke erkenning van staatswege worden ontnomen. Zoo bleef het altaar, hoewel het natuuriyk niet gebruikt wordt, op de plaats staan. Als Christe- ïyk antwoord op deze verkrachting van het recht, heeft het bestuur der school by de eerst volgende groote schoolfeesten aan de gasten 5000 nieuwe testamenten uitgedeeld. .Ned. Chr. Persbureau) atv TT» A TJ/^lVnVTE' JO op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "p *7^0 m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CH by een ongeval met p m I ,r. f\ n\y|l r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t/v»" doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog. Iiiiiiimmiii 22 „Afgerekendzei Ulrich Dittborn pein zend. „U hebt goed onthouden, wat ik u eens in een neerslachtige bui heb toevertrouwd. Inderdaad, ik heb zelf langen tijd gemeend, dat het zoo was, maar ik weet nietsinds maan den is daar verandering in gekomen. Ik voel, dat ik nog altijd even nauw verbonden ben aan mijn vaderland, aan hen, die ik daar achter liet dat ik er onweerstaanbaar heengetrok ken word. En ik zou ook graag genoeg aan dien drang willen toegeven, wanneer „Wanneer?" Elly herhaalde het woord als een bange vraag. Ulrich Dittborn keek het meisje büna uit- vorschend aan. i „Wanneer ik maar eerst de zekerheid heb, dat ik hier alles zóó zal terugvinden als ik het hoop terug te vinden." Adriaan van Santen lachte dreunend. „Nu, ik denk toch wel, dat u onze onder neming nog precies op dezelfde plaats zult vinden waar u ze achtergelaten hebt." Ulrich Dittborn streek machinaal zUn onbe- rispeiyk wit pak glad. „Ik bedoelde het een klein beetje anders," zijn blik zocht de blauwe oogen van het meisje, doch deze ontweken de zijne. Adriaan van Santen stond op en slenterde de voorgalerij af. Hij keek op naar den zwart- blauwen hemel, waar de sterren wonderlijk groot en diep flonkerden. Die twee daarginds moesten zich noodig een? uitspreken, hy wist immers, dat ze van elkaar hielden, en waarom zou hij, daar hij er hoegenaamd niets op tegen had, als facheux troisième den goeden gang van zaken vertragen? Ulrich Dittborn drukte het stompje van zijn sigaret in het aschbakje uit. „Juffrouw van Santen, ik zou op het oogen blik heel graag naar Duitschland reizen, wan neer ik slechts, zooals ik daarstraks zei, de zekerheid met me mee kon nemen, dat ik alles hier zal terugvinden zooals ik het hoopte." Zijn stem trilde licht van verborgen ontroe ring. Het meisje zweeg en keek aandachtig naar haar handen, die in haar schoot gevouwen lagen. „Elly," zei hij zacht, en het klonk als een bange, veelbeteekenende vraag. Het blonde meisje boog het hoofd, waarom het prachtige, natuurlijk-blonde haar in korte, zijige golven sloot, maar ze zei nog steeds geen woord. „Elly, als ik uit Duitschland terugkom, zal ik je dan zóó terugvinden als ik je heb achter gelaten, zou je willen wachten tot ik je den groet van mijn moeder overbreng en je kom halen om je naar de oude bezitting van myn voorvaderen te brengen?" Nu begon ze snel te spreken. „Mijnheer Dittborn, ik zou niet in Duitsch land kunnen wonen. Ik zou sterven van heim wee naar m'n prachtig, zonnig Indië. Al was m'n moeder 'n Hollandsche evenals vader, ik ben hier geboren en ik weet zeker, dat ik het nergens anders zou kunnen uithouden. Vader heeft toch immers geprobeerd, me voor een jaar of wat naar mijn grootouders in Rotterdam te sturen. Na drie maanden moesten ze me weer op de boot brengen omdat ik eenvoudig weg kwijnde. Nu nog is de herinnering aan dien hopeloozen winter van kou en modder de ellendigste die ik heb. In uw geboortestreek Brandertburg, waarvan u vader en mij zoo dikwijls verteld hebt, en die wel eenzelfde klimaat zal hebben, zou ik evenmin ooit kunnen aarden." „Elly, zoo mag je toch niet praten," de jongeman liep met onrustige bewegingen vóór haar de galerij op en neer „ik heb daarginds een mooie oude bezitting, vroeger heb ik ze met mijn broer gemeenschappelijk beheerd, maar als ik trouw, hoort ze aan mij, en mijn broer krijgt het jachthuis. Misschien woont hij daar nu al met zijn vrouw, en het slot zelf wacht op zijn meester, op mij. Het wacht ook op een jonge slotvrouwe, aan wie mijn moeder graag haar plaats zal afstaan." Hy trok het meisje met een snelle beweging van haar stoel omhoog en in zijn armen. „Elly, waarom moeten we zooveel woorden verspillen, je weet toch heel goed, hoe onzin nig veel ito van je houd." Met een zalig lachje keek ze naar hem op, en hij boog zich over haar heen om haar den eersten kus te geven. „Ik houd zoo van je, Elly, kom met me mee naar Dittborn." Het meisje sloeg beide armen om zijn hals. „Ik houd evenveel van jou als jij van mij, Ulrich maar vader heeft niemand op de wereld dan mij. Wat moet hij beginnen als ik hem alleen laat?" In haar opwinding had ze tamelyk luid ge sproken. Adriaan van Santen stapte uit den tuin weer de galery op. „Daar heeft ze groot gelijk in. Als mijn meisje niet, meer met me door de velden rijdt, zal ik nooit meer 't rechte pleizier in m'n werk en m'n bezitting hebben. Nu ik tientallen jaren besteed heb om ze te maken tot wat ze is, zou ik voortaan moederziel alleen verder moeten ploeteren en later den boel aan wildvreemden zien overgaan? Nee, daar voel ik geen steek voor en ik ben bly, dat 't kind er precies zóó over denkt." Hij streek gejaagd met de hand door zijn dik, grijzend haar. „Wie myn meisje wil hebben, die moét 't hier maar zien te schik ken. Reis jü maar naar Duitschland, beste jongen, om je verlangen te bevredigen, zeg je moeder en je ouderlijk huis goeden dag en kom dan weer terug, .by m'n meisje, by my nu, kort en goed, bij ons beidjes." „Ja, om Elly te halen." „Nee, om hier te blijven, want Elly hoort hier, en daarmee basta! En jij welbeschouwd óók, want je hebt je hier in den boel inge werkt, dat 't werkelyk een lust was om te zien." Elly knikte haar vader toe. „Hij hoort hier bij ons, en dat kasteel daar in de zanderige Mark moet maar zien dat 't een anderen meester vindt." Ze drukte zich vaster tegen Ulrich aan. „Je broer is er toch ook nog, en jij bent hier veel noodiger dan daar." Maar Ulrich zei kort: „Laat dat rusten, Elly, dat begrijp je niet en ook: u niet, myn heer van Santen. Het is zoo maar niet met nuchtere, koele woorden uit te leggen, waarom er voor my geen oogenblik sprake kan zijn van een keuze tusschen Dittborn en hier. Dat is iets, dat met verstandelijke overwegingen niets te maken heeft, iets, dat iemand in het bloed zit, hem als het ware aangeboren is De oude man keek hem peinzend aan, en zei toegeeflyk: „Dus dat geheimzinnige „iets" is meer een gevoelskwestie, ja, ja. Straks worden ook nog de vlaggen „Piëteit" en „Traditie" ge- heschén, niet waar? Sleep er dan bovendien nog een stuk of wat voorouders by en dan hebben we den afgodstempel compleet. En dan kniel je maar neer en offert je heele toekomst en het geluk van myn meisje aan een of andere ouwe grijze kast, die midden in een land staat waar enkel maar aardappels willen groeien, en waar men een kinaboom nauwelijks by name kent. En waarom doe je dat? Enkel en alleen omdat je vader in die ouwe kast gewoond heeft én je grootvader en je over grootvader." Zyn stem kreeg gloed en kracht. „Is onze plantage, die ik als kleine bezitting kocht van een armen kerel, die er niets mee wist aan te vangen en die ik zelf maakte tot wat ze nu is, niet evenveel waard als jouw land goed? Ik maakte ze zelf tot wat ze is, hoor je me dat zeggen, Ulrich von Dittborn, ik zelf, en niet m'n voorouders. En ook jy hebt met vlyt en volharding gewerkt sedert je hier kwam. en je weet hoeveel liefde, geduld en ijver noodig is om het eenmaal bereikte in stand te houden, en hoeveel voldoening het geeft, de vruchten te plukken van je eigen inspanning." Adriaan van Santen stond nu vlak voor den jongeren man. „Ik zou zoo denken wanneer je ook al een beetje heimwee hebt naar je geboorte streek, zoodat je ze graag weer eens terugziet dan moest je hart toch zóó aan deze onder neming hangen, dat ze je nooit meer loslaat." Ulrich von Dittborn maakte zich zachtjes van Elly los. „U maakt me hèelemaal in de war. Het is mezelf nog niet eens volledig duidelyk, hoe ik nu eigenlyk denk en wat ik nu eigenlijk wil; ik weet alleen, dat ik by na ziek ben van verlangen, Dittborn weer terug te zien, Dittborn en myn moeder." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9