<Ketvexfiaal den dag
Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland
Bloedmirakelen en hun karakter
Zigeunerinnetje
BIOLOGISCHE WONDEREN
m
WOENSDAG 12 AUGUSTUS 1936
In alle eeuwen en onder allerlei
omstandigheden hebben zich
bloedmirakelen voor
gedaan
Verband tusschen de
verschijnselen
m pmiülü
Schilders van een vorige
generatie
her o verboden
Een Shinto-altaar in een
Christelijke universiteit
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNY VON PANHUIS
Blijkbaar in verband met de in de vorige
week gemelde wonderbaarlijke gebeurtenis te
Paganico Sabina in Italië, waar tijdens een
H. Mis bloed sprong uit een geconsacreerde
Hostie, schrijft een deskundig medewerker van
de Vlaamsche Standaard, dat de meeste won
deren een biologisch organisch karakter heb
ben, d.w.z. in verband staan met de physiologic
der bewerktuigd^ wezens, en wel voornamelijk,
zoo niet uitsluitend, met het menscheiijk wezen.
De biologische wonderen zijn dan ook de
meest algemeene en meest bekende uit de ge
schiedenis der Kerk, om niet te zeggen: uit
de godsdienstige geschiedenis van het geheele
menschdom.
Iedereen heeft hooren spreken van het zoo
bekende bloedmirakel van den H. Januarius
te Napels. Minder bekend is het feit, dat soort
gelijke bloedwonderen in sommige landen, zoo
als Italië, byna ontelbaar zijn, inzooverre, dat
men uit de menigvuldigheid, de regelmatig
heid, de gelijkvormigheid, de periodiciteit ervan
een vrij ernstig bezwaar tegen de bovennatuur
lijkheid ervan meent te kunnen trekken.
De zoogenaamde bloedmirakelen vormen de
voornaamste groep van wat men noemt het
Biologische wonder. Biologisch heeten sommige
wonderen, omdat ze afwijken van de gewone
wetten der biologie en slechts door inwerking
van een buitenwereldsche en bovenstoffelijke
oorzaak te verklaren zijn.
Het bloedmirakel is hoofdzakelijk bekend
door het stigmatisatie-verschijnser, door bloed-
verschijnselen op lijken of op stoffelijke voor
werpen: relikwieën van heiligen, H. Hosties
enz.; door het vloeibaar worden van bloed af
komstig van martelaren.
Van de bloedmirakelen in het algemeen mag
men zeggen, wat St. Thomas zegt van één
bloedwonder in het bijzonder n.l. van het uit
geconsacreerde hosties gevloeide bloed: „dat
het niets anders en niets meer is dan mirakuleus
bloed".
Met evenveel recht zou men kunnen staande
houden, dat het in de meeste gevallen niet
meer of minder is dan een als bij tooverslag
op godsdienstige voorwerpen verschijnende
roode vloeistof. Een verschijnsel, waarvoor geen
natuurlijke verklaring te vinden is. Meer kan
men er niet van zeggen.
In de meeste en ook in de meest bekende
gevallen geldt het bloedvloeien uit relikwieën
of het vloeibaar worden van gestold bloed, af
komstig vanheiligen.
Met opzet zeggen we, om ons niet te vergis
sen en om de geschiedenis geen geweld aan te
doen, afkomstig uit doodsbeenderen van heili
gen en uit relikwieën. Het is immers allesbe
halve waarschijnlijk, het is zelfs positief on
waarschijnlijk, dat men bedoeld bloed zou op
gevangen hebben tijdens hun leven en hun
marteldood, wanneer het heiligen geldt uit de
eerste eeuwen der Kerk, zooals een H. Stepha-
nus, een H. Laurentius, een H. Januarius, een
H. Maria Magdalen e.a., zonder nog te spreken
van de Apostelen.
Terloops zij er op gewezen, dat de bloed
mirakelen zich in alle eeuwen en in allerlei
omstandigheden voorgedaan hebben. Sommige
ervan klimmen op tot in de middeleeuwen, zoo
dat de H. Thomas zich in zijn tijd al de vraag
stelde of het bloed gevloeid uit geconsacreerde
hosties, Christus' eigen Bloed is, waarop de
H. Lee ra ar met een categorische ontkenning
antwoordt in zijn groot theologisch werk.
Bestaan blijft echter de vraag, die van kapi
taal belang is, waartoe deze bloedmirakelen
dienen.
Van het doel ervan zal in laatste instantie
wezen en oorsprong van deze biologische won
deren afhangen.
Veronderstelt men met ernstige geschied
schrijvers, dat het miraculeus bloed van een
H. Stephanus, zooals het op verscheidene plaat
sen bewaard en vereerd wordt sedert meer dan
tien eeuwen, niet het authentieke bloed is uit
de aderen van dezen eersten Martelaar, dan
wordt het meer dan waarschijnlijk, dat zich
in de pas ontdekte relikwieën van dezen heili
ge meermalen bloedmirakelen voorgedaan heb
ben, die dienen konden om de authenticiteit
d.i. echtheid van deze overblijfselen te beves
tigen.
Dit lijkt ons de meest waarschijnlijke ver
klaring van de meeste bloedverschijnselen: een
miraculeus teeken van de echtheid van iets of
van de heiligheid van iemand.
In breeden en figuurlijken zin spreekt men
alsdan van het bloed van dezen of genen hei
lige en zelfs van het H. Bloed van Christus.
Toch is het niets anders dan miraculeus bloed
of miraculeuze bloedachtige vloeistof. Het is
niet uitgemaakt, het is zelfs een biologisch
vraagstuk op zich, in welke physiologische om
standigheden dit bloed zich handhaaft en hoe
het de verschillende vorm- en volume-verande
ringen ondergaat. Het niet bederven van men-
schenbloed na zooveel eeuwen zou al een bio
logisch wonder kunnen heeten.
Eén zaak weten we. Het biologisch mechanis
me van deze en andere bloedmirakelen ont
snapt aan alle microscopische opsporingen; of
wat hetzelfde is: alle naturalistische verkla
ringspogingen falen door het feit, dat derge
lijke mirakelen van geen enkele physische om
standigheid in het bijzonder afhangen. Zoo
doet zich bijv. de vloeibaarwording van het
gestolten bloed regelmatig voor na een korter
of langer gebed en dat in alle mogelijke atmos
ferische omstandigheden. Het bloed van den H.
Januarius zou 18 maal per jaar vloeibaar wor
den met verandering van volume en gewicht.
De ervaringswetenschappen krijgen dus meer
malen de gelegenheid, om het feit experimen
teel te bestudeeren. Toch is dit de minst be
langrijke kant van het probleem. Blijft altijd
de vraag: welk verband is er precies tusschen
een persoon, een heilige en zijn miraculeus
bloed?
Wanneer we beweren, dat het bloeden van
een relikwie kan beschouwd worden als een
echtheidsverklaring, in denzelfden zin, waarin
de hiërognogis de onderscheidsgave bij som
mige mystieken dient, om de echte relikwie
van de valsche te onderscheiden, dan beteekent
dit niet dat deze echtheid genomen moet wor
den in historisch-archeologischen zin. In theo-
logischen zin is voldoende, naar onze meening.
Het is niet alleen het biologische wonder, als
bovennatuurlijk teeken van echtheid, dat ons
tot het vaststellen van dit onderscheid geleid
heeft. Het zijn vooreerst andere bovennatuur
lijke verschijnselen en wel vooral de vizioenen
der mystieken en sommige onderscheidings
gaven bij personen in extatischen toestand, die
ons overtuigd hebben van de noodzakelijkheid,
een onderscheid te maken tusschen de mate-
rieele, historische, archeologische, enz. echtheid
van visioenen, zoowel aangaande het verleden
als de toekomst, èn wat we noemen de
theologische echtheid, waarheid, inhoud, enz.,
van deze zielkundige bovennatuurlijke verschijn
selen.
Breitner: De Dam te Amsterdam
W. de ZwartAan het strand
Het is, meenen we, de algemeene leer van
alle mystieke schrijvers, dat de waarheid, de
materieel-objectieve waarheid, ook bij echte
visioenen, een betrekkelijke, een subjectief theo
logische is. Dit geldt ook van alle andere won
derbare verschijnselen, zooals hiërognosis, ge-
dachtenlezing en profetie. Er is geen reden,
om aan de bloedmirakelen een andere weten
schappelijke beteekenis en onderscheidings-
waarde toe te kennen.
Het gaat in deze zaak niet om historische,
profane, wetenschappelijke dingen en waarden.
Het gaat om de vereering der heiligen. Gods
doel is: Zijn heiligen te verheerlijken, de gods
vrucht der geloovigen te beloonen. Dit is hoofd
zaak. Het materieel voorwerp is bijzaak, is niet
meer dan een toevallige gelegenheid.
Dit persoonlijk vermoeden, dat meer is dan
een louter vermoeden, meer dan een vernuftige
hypothese, vindt daarenboven grond in som
mige feiten. Wij bedoelen: in sommige voor
werpen, die links en rechts vereerd worden met
oogluikende toelating van de geestelijke over
heid en waarvan de historisch-materieele echt
heid meer dan twijfelachtig is.
Voorbeelden hiervan zijn sommige relikwieën,
die volgens de traditie of de legende afkomstig
zijn van personen als O. L. Vrouw. Men denke
bijv. aan „le lait de Notre Dame" die bewaard
wordt in een kerk te Napels en die daags vóór
O. L. Vrouw ten Hemelopneming vloeibaar
wordt.
Het is natuurlijk gemakkelijk, hierbij de
schouders op te halen en bewijzen bij te bren
gen tegen de materieele echtheid van deze
vloeistof. Daarmee is de zaak niet uitgemaakt,
als men in aanmerking neemt, dat naar alle
waarschijnlijkheid ook in dit geval vulgair be
drog is uitgesloten.
Er is daar iets gebeurd vroeger en er gebeurt
daar nog iets, dat op zijn minst zonderling
mag heeten. Wij hebben hier bijna zeker te
doen met een miraculeuze vloeistof, die op een
miraculeuze manier in vroegere tijden is aan
gebracht. Men behoeft dit verschijnsel niet in
het belachelijke te trekken. Dit verschijnsel,
dat in de mystiek heet: „de phénomène des
apports", is tamelijk algemeen. We hebben het
zelf meermalen bij extatische personen waar
genomen.
Na een vorige expositie geheel aan het werk
der allerjongsten te hebben gewijd, heeft de
actieve Kunsthandel Bennewitz te Den Haag
deze maand een tentoonstelling, zij het var.
bescheiden omvang, georganiseerd van doeken
en teekeningen der meesters, die een vroegere
generatie vertegenwoordigden.
Bescheiden van omvang, doch klinkend wat
de namen betreft en rijk, voor wat de keuze
uit het vele aangaat, waaruit te kiezen viel.
Breitner is er bij, met een prachtig tafereel
„Markt"; Willem Roelofs Sr., met een van zijn
bekende „Koeien" schilderijen, een heel sterk
werkstuk, dat een fraai pendant vormt met
Willem de Zwart's „Landschap". Ook Jacob
Maris heeft er een „Landschap" uit zijn vroe
gen tijd; Briët een interieur van een boeren
deel; Daalhoff een heel teere „Morgenstem
ming". Klinkenberg's „Stadspoort" en een
„Duinlandschap" van Akkeringa vertegenwoor
digen waardig deze beide schilders, terwijl er
teekeningen zijn van Toorop en Bauer.
In de achterzaal is alle ruimte gereserveerd
voor W. G. F. Jansen, den bekenden Blaricum-
schen landschapschilder. Hij is de man van de
driftige Hollandsche wolkenluchten en van het
verstilde leven der dingen en menschen in de
kalme sfeer van het polderland.
De expositie duurt tot en met 29 Aug. a.s.
U dacht immers, dat u nog best
vóór die andere auto het kruispunt
kon passeerenl Maar langs
den weg moet u dat niet „den
ken", u moet 't zeker wetenl
De telefoonbel rinkelde Luc, de verslag
gever, luisterde.
„Ja, met de „Bazuin"Pardon? Een
oogenblikje...." Hij greep papier en potlood.
„Met mevrouw Lechmere, zegt u, de vrouw van
den schrijver Cecil Lechmere? Gisteren gestor
ven? Ik mag u wel, namens ons blad, van harte
ccndoleeren, mevrouw LechmereDe ver
slaggever schreef snel, terwijl hij sprak. „Hoe
laat, mevrouw? Dank uEn mag ik
hoe lang is uw man ziek geweest? Wat was
de.... lieve hemel!"
Op dat oogenblik schreef het potlood van
Luc het woord „ontbering" neer.
„Ja.... o, ik.... Jawel'tls verschrik
kelijk! Enfin, mevrouw Lechmere, u kunt ver
zekerd zijn van onze ernstige deelneming; we
zullen ons best doen om den naam van uw
man te eerenJa
Toen sprong Luc op, holde naar de kamer
van z'n hoofdredacteur en schreeuwde onder
weg: „Car, knipsels uit de bibliotheek over
Cecil Lechmere, den schrijver, gauw!"
Een paar minuten later zei de hoofdredac
teur, z'n pijp stoppend:
„Ontzettend. Wéér een. Ik ben nog met
Lechmere aan één krant geweest, jaren gele
den, vóór hij aan de boeken begon. Hy heeft
toen heel knappe dingen geschreven; een beetje
boven m'n smaak, maar enfin. Ga maar eens
naar de weduwe, Luc. Tijd genoeg. Overal spo
ren van diepe armoede enz.; eens gevierde
auteur sterft van honger; je weet wel. En geef
haar 10 pond voor 't bericht."
Al sprekend scheef hij een briefje voor de kas.
„Die stakker," mompelde hij meewarig. „Na
tuurlijk in geen jaren een boek van hem ver
kocht en geen mensch wist hoe hy er aan toe
was. Schrijven is een prachtvak, Luc, als je je
maag maar aan den kapstok hangt."
Het was een klein huisje in een doodgewone
straat waar Cecil Lechmere gestorven was.
Daar werd de verslaggever van de „Bazuin"
ontvangen door een man met grijze haren, die
hem alle gewenschte inlichtingen gaf. De we
duwe zag hy niet.
„Ja," zei de man met de grijze haren, „hij
moet letterlijk door gebrek aan voedsel gestor
ven zijn. z'n werk werd al lang niet meer ver
kocht. Z'n vrouw zegt dat hij een paar maal
bij vrienden geprobeerd heeft, maarHij
haalde de schouders op. „Ik wist nergens van.
Hij vertelde me nooit iets, ofschoon we heel
oude vrienden waren. Hij wilde me er niet
mee lastig vallen, denk ik. Ik ben trouwens
zelf arm. Ja, ik woon buiten. En hij heeft
menigeen geholpen in z'n goede dagen.... en
nu sterft hij van ontbering. Toen ik kwam, was
er niets in huis dan een reepje koud spek en
een korst brood; dat wou z'n arme vrouw me
aanbieden na de reis. U moet dit natuurlijk
niet schrijven, al is 't de waarheid, 't Zou sma
keloos, misschien onkiesch zijn. 't Is toch een
rare wereld, waarin we leven."
„Waarschijnlijk heeft niemand geweten dat
't zoo erg was," opperde Luc.
„Neen," zei de andere, „behalve degenen wien
hij 't verteld heeft. Nu zullen ze natuurlijk
allemaal zeggen: „als we 't geweten hadden,
dan
De man met de grijze haren lachte. „Maar
de menschen moeten eerst bij een lijk staan,
voor ze snappen dat 't jammer zou zijn als
iemand stierf."
„Nu zullen ze wel uit den hoek komen," zei
de verslaggever.
„Bij bosjes. En dan zeggen ze: „Als we ge
weten hadden dat 't zóó erg was
„Wat ik vragen wil, mijnheer, is 't bericht
ook aan de andere kranten gegeven?" vroeg
Luc.
„Nog niet. Ik heb mevrouw Lechmere gezegd
dat ze de „Bazuin" moest opbellen. Wat is 't
uw krant waard, om 't alleen te hebben? Ge
zien de omstandigheden, kunnen ze best een
beetje royaal zijn."
DE BOEK EN MEE
NAAR BED TB
nemen
„Natuurlijk," meende de journalist. Hij dacht
even na. „Kan ik ergens opbellen? Dan zal ik
't vragen."
De melkboer op den hoek heeft telefoon,
geloof ik."
„Mag ik uw naam vragen?" vroeg Luc.
„Dat moogt u, maar ik zal hem niet noemen.
Zet maar: een vriend van den overledene."
Na een poosje kwam Luc terug. Ze hadden
op 't bureau eerst moeten overleggen, want za
ken zijn zaken, al
zijn er nóg- zoo-
veel weduwen. De I n.
„Bazuin" zou, de I Man met
omstandigheden
in aanmerking ge- j de grijze haren 1
nomen, honderd
pond geven, als zij
Toen de man met de grijze haren dit ging
vertellen aan de vrouw in de andere kamer,
zei deze: „Lieve hemel! Wat hadden we al
niet kunnen doen, als we die honderd pond
een paar dagen eerder gehad hadden."
De „Bazuin" gaf den volgenden morgen een
heele kolom over Cecil Lechmere, met opsom
ming van al z'n werken, en aan 't eind had
Luc z'n gevoel den vrijen loop gelaten.
Dien middag kwamen de vrienden. Zij wer
den ontvangen door den man met de grijze
haren, want de weduwe wilde niemand zien.
„We hadden toch niet veel kunnen doen,"
zeiden ze; „we zitten er zelf niet best voor.
Maar als we geweten hadden
Er kwamen ook veel brieven. Niemand had
vermoed dat het zoo erg was, schreef men....
De begrafenis was een aandoenlijke hulde
aan den dooden schrijver, die van honger ge
storven was. Z'n uitgevers waren er allemaal
bij met hooge hoeden en keurig opgerolde pa-
rapluies. Het was hun een genoegen, zeiden ze,
de weduwe een cheque voor 400 pond aan te
bieden, een voorschotje voor de publicatie der
nagelaten geschriften, waarmee ze uitstekende
zaken hoopten te doen voor haar en voor zich
zelf. Als ze geweten hadden dat Lechmere er
zoo slecht voorstond
„Natuurlijk," zei de man met de grijze haren.
Toen vertelden de uitgevers dat hun kantoor
in Brooklyn een nieuwe uitgaaf der complete
werken van den overledene zou ondernemen,
die mettertijd heel wat voor mevrouw Lech
mere zou opleveren.
En in Cecil's geboorteplaats verzamelde de
redacteur van het plaatselijk blad knipsels over
den schrijver en vroeg aan z'n collega's of ze
wel eens wat van Lechmere gelezen hadden.
Toen schreef hij een roerend artikel, waarin
hy met klem van woorden aandrong om een
monument voor Cecil Lechmere op de Groote
Markt.
De man met de grijze haren, die medicus
was en het bewys van overlyden geteekend
had, overhandigde dien avond een bedrag van
500 pond aan de weduwe en zei:
„Nu schrijf je morgenochtend aan de uit
gevers, dat ik namens jou kan optreden in alle
zaken, die 't werk van je man betreffen, omdat
je zelf bij vreemden in 't buitenland gaat wo
nen en dan vertrek je met Cecil zoo gauw mo
gelijk naar Edinburgh. Zooals je ziet, is mijn
plan gelukt, 'tls uit met jullie misère, daar
zullen de uitgevers en 't publiek voor zorgen."
Hy stond op, liep naar 't raam en keek naar
de schamele huizen aan den overkant.
„Ik ben benieuwd," sprak hy, „wat ze zou
den zeggen, als ze wisten dat ze de laatste eer
bewezen hadden aan een wassen pop met lood
er in, en dat ik een valsch bewijs heb getee
kend,' om een ouden vriend in 't leven te hou
den'tls om te gieren! De man moest eerst
sterven, vóór ze hem wilden laten leven! Wat
'n ezels!"
Was het daar maar bij gebleven. Tuimeltje vloog dwars door
een groot raam en voor hij er erg in had, zat ie in de lees
zaal van de kabouters midden op tafel. De oude kabouters
dachten niet anders of het was weer een streek van Tuimel
tje, maar dat zou hy hun gauw genoeg laten zien.
„Kom mee kijken," zei Tuimeltje met een benauwd gezicht,
en de kabouters liepen voetje voor voetje achter hem aan. Eerst
dachten ze dat ie een grap wild e verkoopen, maar toen zagen
ze dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. Meneer de
wind was weer huis aan het houden....
De kabouters legden vlug de boeken op elkaar en waarschuw
den de anderen. Ze zageri wel dat er onraad in de buurt was
en op raad van den kabouterbaas deden alle kabouters hun
wanten aan en zetten hun wollen mutsen op tegen de kou.
Zoo gingen ze het veld in en waren al gauw bezig met het
overplanten van kleine bloempjes onder groote paddenstoelen.
Zoodoende zouden deze beschermd zijn tegen den woesten wind.
De doshisha-universiteit, de oudste en groot
ste Christelyke school in Japan, had het plan
opgevat om voor haar stichter, Jozef Reesima,
die pioniersarbeid heeft verricht, een gedenk-
teeken op te richten. Uit de grap plaatste een
student op de voergenomen plaats een Shinto-
altaar, zooals die in Japan voor het aanbid
den van geesten worden opgericht. Ondanks
alle verontschuldigingen van den student en
verzoekschriften, die tot de overheid werden ge
richt, verklaarden de militaire autoriteiten, die
de macht in handen hebben, dat het altaar in
geen geval meer verwijderd mag worden, daar
dit een beleediging van de heilige godheden
van het land zou zyn. Indien de schoollciaing
tegen dit bevel zou handelen, zou haar elke
erkenning van staatswege worden ontnomen.
Zoo bleef het altaar, hoewel het natuuriyk niet
gebruikt wordt, op de plaats staan. Als Christe-
ïyk antwoord op deze verkrachting van het
recht, heeft het bestuur der school by de eerst
volgende groote schoolfeesten aan de gasten
5000 nieuwe testamenten uitgedeeld.
.Ned. Chr. Persbureau)
atv TT» A TJ/^lVnVTE' JO op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "p *7^0 m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7CH by een ongeval met p m
I ,r. f\ n\y|l r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t/v»" doodelijken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
Iiiiiiimmiii
22
„Afgerekendzei Ulrich Dittborn pein
zend. „U hebt goed onthouden, wat ik u eens
in een neerslachtige bui heb toevertrouwd.
Inderdaad, ik heb zelf langen tijd gemeend, dat
het zoo was, maar ik weet nietsinds maan
den is daar verandering in gekomen. Ik voel,
dat ik nog altijd even nauw verbonden ben aan
mijn vaderland, aan hen, die ik daar achter
liet dat ik er onweerstaanbaar heengetrok
ken word. En ik zou ook graag genoeg aan dien
drang willen toegeven, wanneer
„Wanneer?" Elly herhaalde het woord als
een bange vraag.
Ulrich Dittborn keek het meisje büna uit-
vorschend aan. i
„Wanneer ik maar eerst de zekerheid heb,
dat ik hier alles zóó zal terugvinden als ik het
hoop terug te vinden."
Adriaan van Santen lachte dreunend.
„Nu, ik denk toch wel, dat u onze onder
neming nog precies op dezelfde plaats zult
vinden waar u ze achtergelaten hebt."
Ulrich Dittborn streek machinaal zUn onbe-
rispeiyk wit pak glad.
„Ik bedoelde het een klein beetje anders,"
zijn blik zocht de blauwe oogen van het
meisje, doch deze ontweken de zijne.
Adriaan van Santen stond op en slenterde
de voorgalerij af. Hij keek op naar den zwart-
blauwen hemel, waar de sterren wonderlijk
groot en diep flonkerden. Die twee daarginds
moesten zich noodig een? uitspreken, hy wist
immers, dat ze van elkaar hielden, en waarom
zou hij, daar hij er hoegenaamd niets op tegen
had, als facheux troisième den goeden gang van
zaken vertragen?
Ulrich Dittborn drukte het stompje van zijn
sigaret in het aschbakje uit.
„Juffrouw van Santen, ik zou op het oogen
blik heel graag naar Duitschland reizen, wan
neer ik slechts, zooals ik daarstraks zei, de
zekerheid met me mee kon nemen, dat ik alles
hier zal terugvinden zooals ik het hoopte."
Zijn stem trilde licht van verborgen ontroe
ring.
Het meisje zweeg en keek aandachtig naar
haar handen, die in haar schoot gevouwen
lagen.
„Elly," zei hij zacht, en het klonk als een
bange, veelbeteekenende vraag.
Het blonde meisje boog het hoofd, waarom
het prachtige, natuurlijk-blonde haar in korte,
zijige golven sloot, maar ze zei nog steeds geen
woord.
„Elly, als ik uit Duitschland terugkom, zal
ik je dan zóó terugvinden als ik je heb achter
gelaten, zou je willen wachten tot ik je den
groet van mijn moeder overbreng en je kom
halen om je naar de oude bezitting van myn
voorvaderen te brengen?"
Nu begon ze snel te spreken.
„Mijnheer Dittborn, ik zou niet in Duitsch
land kunnen wonen. Ik zou sterven van heim
wee naar m'n prachtig, zonnig Indië. Al was
m'n moeder 'n Hollandsche evenals vader, ik
ben hier geboren en ik weet zeker, dat ik het
nergens anders zou kunnen uithouden. Vader
heeft toch immers geprobeerd, me voor een
jaar of wat naar mijn grootouders in Rotterdam
te sturen. Na drie maanden moesten ze me weer
op de boot brengen omdat ik eenvoudig weg
kwijnde. Nu nog is de herinnering aan dien
hopeloozen winter van kou en modder de
ellendigste die ik heb. In uw geboortestreek
Brandertburg, waarvan u vader en mij zoo
dikwijls verteld hebt, en die wel eenzelfde
klimaat zal hebben, zou ik evenmin ooit kunnen
aarden."
„Elly, zoo mag je toch niet praten," de
jongeman liep met onrustige bewegingen vóór
haar de galerij op en neer „ik heb daarginds
een mooie oude bezitting, vroeger heb ik ze
met mijn broer gemeenschappelijk beheerd,
maar als ik trouw, hoort ze aan mij, en mijn
broer krijgt het jachthuis. Misschien woont hij
daar nu al met zijn vrouw, en het slot zelf
wacht op zijn meester, op mij. Het wacht ook
op een jonge slotvrouwe, aan wie mijn moeder
graag haar plaats zal afstaan." Hy trok het
meisje met een snelle beweging van haar stoel
omhoog en in zijn armen.
„Elly, waarom moeten we zooveel woorden
verspillen, je weet toch heel goed, hoe onzin
nig veel ito van je houd."
Met een zalig lachje keek ze naar hem op,
en hij boog zich over haar heen om haar den
eersten kus te geven.
„Ik houd zoo van je, Elly, kom met me mee
naar Dittborn."
Het meisje sloeg beide armen om zijn hals.
„Ik houd evenveel van jou als jij van mij,
Ulrich maar vader heeft niemand op de
wereld dan mij. Wat moet hij beginnen als ik
hem alleen laat?"
In haar opwinding had ze tamelyk luid ge
sproken.
Adriaan van Santen stapte uit den tuin weer
de galery op.
„Daar heeft ze groot gelijk in. Als mijn
meisje niet, meer met me door de velden rijdt,
zal ik nooit meer 't rechte pleizier in m'n werk
en m'n bezitting hebben. Nu ik tientallen jaren
besteed heb om ze te maken tot wat ze is, zou
ik voortaan moederziel alleen verder moeten
ploeteren en later den boel aan wildvreemden
zien overgaan? Nee, daar voel ik geen steek
voor en ik ben bly, dat 't kind er precies zóó
over denkt." Hij streek gejaagd met de hand
door zijn dik, grijzend haar. „Wie myn meisje
wil hebben, die moét 't hier maar zien te schik
ken. Reis jü maar naar Duitschland, beste
jongen, om je verlangen te bevredigen, zeg je
moeder en je ouderlijk huis goeden dag en
kom dan weer terug, .by m'n meisje, by my
nu, kort en goed, bij ons beidjes."
„Ja, om Elly te halen."
„Nee, om hier te blijven, want Elly hoort
hier, en daarmee basta! En jij welbeschouwd
óók, want je hebt je hier in den boel inge
werkt, dat 't werkelyk een lust was om te
zien."
Elly knikte haar vader toe.
„Hij hoort hier bij ons, en dat kasteel daar
in de zanderige Mark moet maar zien dat
't een anderen meester vindt." Ze drukte zich
vaster tegen Ulrich aan. „Je broer is er toch
ook nog, en jij bent hier veel noodiger dan
daar."
Maar Ulrich zei kort: „Laat dat rusten,
Elly, dat begrijp je niet en ook: u niet, myn
heer van Santen. Het is zoo maar niet met
nuchtere, koele woorden uit te leggen, waarom
er voor my geen oogenblik sprake kan zijn
van een keuze tusschen Dittborn en hier. Dat
is iets, dat met verstandelijke overwegingen
niets te maken heeft, iets, dat iemand in het
bloed zit, hem als het ware aangeboren is
De oude man keek hem peinzend aan, en zei
toegeeflyk: „Dus dat geheimzinnige „iets" is
meer een gevoelskwestie, ja, ja. Straks worden
ook nog de vlaggen „Piëteit" en „Traditie" ge-
heschén, niet waar? Sleep er dan bovendien
nog een stuk of wat voorouders by en dan
hebben we den afgodstempel compleet. En dan
kniel je maar neer en offert je heele toekomst
en het geluk van myn meisje aan een of andere
ouwe grijze kast, die midden in een land staat
waar enkel maar aardappels willen groeien,
en waar men een kinaboom nauwelijks by
name kent. En waarom doe je dat? Enkel
en alleen omdat je vader in die ouwe kast
gewoond heeft én je grootvader en je over
grootvader." Zyn stem kreeg gloed en kracht.
„Is onze plantage, die ik als kleine bezitting
kocht van een armen kerel, die er niets mee
wist aan te vangen en die ik zelf maakte tot
wat ze nu is, niet evenveel waard als jouw land
goed? Ik maakte ze zelf tot wat ze is, hoor je
me dat zeggen, Ulrich von Dittborn, ik zelf, en
niet m'n voorouders. En ook jy hebt met vlyt
en volharding gewerkt sedert je hier kwam. en
je weet hoeveel liefde, geduld en ijver noodig
is om het eenmaal bereikte in stand te houden,
en hoeveel voldoening het geeft, de vruchten
te plukken van je eigen inspanning."
Adriaan van Santen stond nu vlak voor den
jongeren man.
„Ik zou zoo denken wanneer je ook al
een beetje heimwee hebt naar je geboorte
streek, zoodat je ze graag weer eens terugziet
dan moest je hart toch zóó aan deze onder
neming hangen, dat ze je nooit meer loslaat."
Ulrich von Dittborn maakte zich zachtjes
van Elly los.
„U maakt me hèelemaal in de war. Het is
mezelf nog niet eens volledig duidelyk, hoe
ik nu eigenlyk denk en wat ik nu eigenlijk
wil; ik weet alleen, dat ik by na ziek ben van
verlangen, Dittborn weer terug te zien,
Dittborn en myn moeder."
(Wordt vervolgd)