I Zoekt gij betrouwbaar Personeel? De Olympische roeiwedstrijden. 20 en 21 Celsius en Fahrenheit Hei geplaagde poesje Plaats dan een „Omroeper" voor 80.000 gezinnen DONDERDAG 13 AUGUSTUS 1936 aiuimmimffliHmmmtniHiiiiiiiiHuuiBiHiiiuniBiiJiiiijiuiimiiiuiiiiiflnimimiiiiiiiHiniimiHiiiiinmnml Die wist het Hoe hoog zijn de golven der zee? gininnniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuniiiiinimiininiiiifliiiiiiiHiinniiiiiiiuHmiiiRiininininnnmniinmiHnnnnn^ wc." - K( OKP Deze titel lijkt natuurlijk wel een re kensommetje, hé? Ik zal jullie daar om gauw uit den droom helpen. 20 en 21 is hier niet samen 41, maar het wa ren de nummers van twee kruiers van het station te Veldhoven, een klein plaatsje in Noord-Brabant. De nummers stonden in koperen letters op den zwarten leeren band om hun arm. Nummer 20 was mank het leek wel of hij bij iederen stap een knieval wilde doen. Nummer 21 had maar één oog, waarmee hij ook nog erg bijziende was. Deze twee waren gezworen vrienden. „Bruin," zei nummer 21 op een stillen zomermiddag, „wat is het vandaag weer knudde, er stapt geen mensch uit den trein en die aankomen, dragen hun va liesje nog zelf. Kom, laten we d'r eentje gaan pakken." Onderwijl maakte hij de gebruikelijke beweging met z'n hand naar z'n mond. „Boer," sprak nummer 20 ernstig tot zijn collega, „zoo meteen komt trein 4.28 binnen, laten we die nou even afwachten, je kan nooit weten, hoe een koe een haas vangt." De Boer en De Bruin, zoo waren hun of- ficieele namen, bleven dus wachten op trein 4.28. Ze waren haast ingedommeld, toen met donderend geraas de trein bin- nenstoomde. De eenige reiziger, die uit stapte, was een dikke, zweetende, puffende heer. Ofschoon de heer alleen maar een actentasch droeg, stapten nummer 20 en nummer 21 op hem af, terwijl ze aan hun pet tikten. „Bagage, mijnheer?" Ze hadden geluk. De dikke heer wees naar den goederenwagen, waar juist een groote koffer uitgeheschen werd. „Die moet naar dit adres," zei hij, terwijl hij hun een briefje gaf. „kun je hem daar binnen het uur brengen, want ik heb mijn kleeren vóór het diner noodig." „Binnen het uur, o Jé, mijnheer," zeiden ze allebei, „u kunt hem met een half uurtje al hebben." De Boer en De Bruin laadden nu den grooten koffer op een karretje en gingen welgemoed op weg. Toen ze 'n 100 meter geloopen hadden, kwamen ze voorbij de herberg: „De vergulde Kan". scheen geen einde te komen. Het begon nummer 21 danig te vervelen. „De Bruin, zou het geen tijd worden, dat jij weer eens gaat rijden?" bromde hij. Doch De Bruin sliep als een os. Hij begon er 'n stapje op te leggen, want een inwendige stem zei hem, dat het nu wel tijd begon te worden om den koffer af te leveren. Het werd weer drukker op den weg dus ze zouden nu wel gauw op de plaats van bestemming zijn. „Alle bommen en granaten!" riep hij ineens, schoof zijn pet achterover en krab de op zijn hoofd. Hij gaf zijn vriend een schop tegen de beenen, zoodat die ineens recht overeind zat en samen staarden ze nu verbijsterd naar den voorgevel van het station ,,'t Is nou toch te laat voor dien dikken mijnheer, om nog andere kleeren aan te trekken," zei nummer 21, „laten we het vrachtje maar in de goederenloods zet ten!" Of ze ooit tot de ontdekking zijn geko men, dat ze op dezelfden weg waren terug gekeerd, omdat nummer 20 het karretje geduwd en nummer 21 het getrokken had, is niet met zekerheid te zeggen. Hoe de dikke mijnheer gekeken heeft, toen ze den koffer den volgenden morgen vroeg aan het opgegeven adres brachten, laten we ook maar aan de verbeelding van onze lezertjes over, doch het is zeker dat num mer 20 en 21 gezworen vrienden zijn ge bleven en dat ze nooit weer een borrel hebben gedronken, als ze op weg waren met een vrachtje. LADA Sergeant Muller heeft eenigen tijd tot de soldaten gesproken over de vaderlands lievende gevoelens, die het zien der vlag bij eiken Nederlander moet opwekken. Nu vraagt hij ten slotte aan een milicien: „Wel, Jansen, wat denk je nu wel, als je onze driekleur daar zoo lustig ziet wap peren?" „Dat 't stevig waait, sergeant!" is 't nuchtere antwoord. Het is dikwijls noodig een temperatuur, opgegeven in graden Fahrenheit, over te brengen in graden Celsius of omgekeerd. Hierboven geef ik jullie een teekenin- getje zoo'n ding noemen ze een diagram waarvan je zoo maar het aantal graden kimt aflezen, zonder een of andere for mule te gebruiken. De verdeeling volgens Celsius staat op de horizontale, en die volgens Fahrenheit op de verticale verdeeling. De getallen zijn gelijk op 40 beneden 0 en van af dat punt zijn de graden Fahren heit gelijk aan 9/5 van die van Celsius plus 32. Op de schuine lijn is dus onmiddellijk het juiste overeenkomende aantal graden af te lezen. Op de teekening zie je met de stippellijnen hoe het diagram werkt. Ik heb er, ter verduidelijking, nog een ander voorbeeld op geteekend. Ik heb 145 graden Fahrenheit. Hoeveel Celsius? Van die 145 trek ik een horizontale lijn naar de diagonaal en vanaf dit snijpunt weer een loodlijn naar beneden, naar de Celsiusverdeeling. Die komt dus uit bij 62 Vi graad Celsius- Gemakkelijk of niet? Je hoort zoo dikwijls praten van huizen- hooge golven, maar er zullen er onder jullie niet veel zijn die ze ooit gezien hebben. En dat is niet te verwonderen ook, want golven die werkelijk zoo hoog zijn als een huis komen er heusch maar heel zelden voor. Daarvoor moet het al extra-buiten gewoon hard stormen. En dan nog zijn het geen hooge huizen, zooals je die in de groote steden vindt, waar je zoo'n golf mee kan vergelijken. Tegenwoordig, nu ze van alles weten, hebben ze ook de golven gemeten en zie hier wat die meterij aantoonde: Gewone golven zijn van 1.80 M. tot 3.60 M. hoog. Bij stormachtig weer krijgt men golven van meer dan 8 M. hoog en bij een hevigen storm zelfs meer dan 10 M. De lengte van de grootste golven van de eene naar de volgende bedraagt ongevèer 27 M. en in 20 seconden heeft zoo'n golf de plaats van een vorige weer ingenomen. Het geheimpje Zeg poesje, m'n snoesje, wat zit je daar toch, Je zit daar zoo woedend te kijken, Zeg, zie je een mutsje, een vogeltje soms, Dat zou je, geloof ik, wel lijken! Eerst deed je alsof je aan 't slapen was, guit! Maar plotseling scheen j' iets te hooren. Je rekte je uit en je kwam overeind, Wat klonk je daar toch in je ooren? Je staartje sloeg zacht op den grond heen en weer, Je keek, of je zóó toe wou springen. Zeg poesje, m'n snoesje, wat is er met jou, Wat zie je voor akelige dingen? Wat zeg je, een vlieg vloog er straks langs je neus, En zat die je steeds zoo te plagen? Zoo'n ondeugd, hoe dorst hij, 't is werkelijk brutaal, 'k Snap niet hoe of hij 't durfde wagen!. Nu zit je te kijken, als wilde je zoo De vlieg, die daar zweeft, heel graag pakken. Je strekt eens je pootje en springt in de lucht Och poeslaat je pootje maar zakkenf Zoo'n vlieg poesjelief, neen, die krijg je toch niet. Die vliegt hooger dan jij kunt springen. Dus poesje m'n snoesje, er is niets aan te doen, Jij moet maar je boosheid bedwingen. R. F. WA Minister vao Lid tb de Jeude bracht Woensdag een bezoek aan Amsterdam ter bezichtiging van de verkeersregeling. De minister bij de lichtsignalen op bet Spui „Zullen we d'r niet eentje vatten op de gezondheid van dien goeden mijnheer, die ons zoo'n mooi vrachtje bezorgd heeft?" vroeg De Bruin. „Ja, eentje kan er wel op overschieten," antwoordde De Boer. „Op één been kun je niet loopen," zei De Bruin weer, toen ze het eerste glaasje op hadden en bestelde het tweede. „Alle goede dingen bestaan uit drieën," zei De Boer en liet de glaasjes voor de derde maal vullen. Daarna pakten ze hun karretje weer op, maar vóór ze hun weg vervolgden, zei De Bruin vriendelijk: „Boer, je moest maar bij den koffer op de kar gaan zitten, dan zal ik je rijden en als we op de helft van den weg zijn, ga ik in de kar zitten en rijd jij me." Dat was een goed idée. De Boer zette zich in de kar, vouwde zijn handen, deed zijn ééne oog dicht en sliep lekker in. Het was erg stil op den weg, er was geen enkel huis meer te zien en het begon ook al 'n beetje donker te worden, toen De Bruin dacht: „nu zou ik ook wel eens een dutje willen doen." „Hé, De Boer, ventje, word eens wak ker, we bennen op de helft van den weg!" De Boer gaapte eens, en rekte zich uit, doch vóór hij nog goed en wel wakker was, werd hij al uit de kar getrokken en nam De Bruin zijn plaatsje in. Er bleef hem dus niets anders over dan het handvat op te nemen en het karretje voort te trekken. Nog half duttend ging hij verder, 't Was reeds heelemaal donker en aan den weg FOTOREPORTAGE 5HllllHHIIHIHHIIIUIIHIIIIHIIIIHIIIHHHIllUIIUIilllUllHIIHlUllllllllllHHluiunillllllniinniiinininiiiiiniiiiuii5 De Nederlandsche .vier met stuurman* neemt na zijn overwinning In de eerste serie der Olympische roeiwedstrijden, de gelukwenschen in ontvangst Zwaarder dan de 200 meter. Tinus Osendarp in de ouderlijke woning te den Haag bezig met het doorworstelen van de stapels gelukwenschen Lede* van bet Nattooaal Jongenen Verbood, die deelnemen aan bet zeekamp te Oudesehdd, legden Woensdag te den Helder een krans bij bet monument .Voor hen, die vielen" Alcata Zamora bi zijn hotelkamer te Per ijs, waar hij thans met zijn gezin vertoeft Euwe, de wereldkampioen schaken, tijdens het internatio naal schaaktoernooi te Nottingham (Eng) en het karretje voort te trekken In het Vredespaleis te den Haag is Woensdag aan de Carnegie-stichting door een Fransch comité, bestaande uit vereerders en vrienden van wijlen prof. Lyon-Caen, een borstbeeld van prof. Lyon-Caen aangeboden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 4