Mdwb&aal van dm da§
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Het natuurgevoel
Optreden van een
toovenaar
Zigeunerinnetje
"::::::::::iiiiiiii]iiiiiiiiiiiuiiiiiii)iiiiiiiiiiii^
WOENSDAG 19 AUGUSTUS 1936
Bij Sint Franciscus
St. Franciscus
Bij den hertog van
Orleans
"2 Terechtstelling
Eén
is
géén
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll,,,...
DOOR ANNY VON PANHUIS
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllliH""""""1"
(Speciale correspondentie)
Assisi, 10 Augustus 1938
Er is heel veel over het natuurgevoel van
Sint Franciscus van Assisi geschreven en
inderdaad is dit begrijpelijk. Er is immers
geen geschiedenis van een heilige bekend,
waarin de natuur als geheel, plant en dier af
zonderlijk, maar ook zon en maan, steenen en
rotsen, water en vuur zulk een aandeel bezaten
in de persoonlijke ervaring, zoozeer object wa
ren van bewondering, toewending, liefdevolle
zorg. De gebeurtenissen uit het leven van Fran
ciscus, de woorden, die hij sprak demonstree-
ren met onvergelijkelijke klaarheid dat deze
mensch met de natuur op een wijze verbonden
was als geen ander voor noch na hem. Hoe
zeer heeft men aan deze uitzonderlijke innig
heid en hevigheid, aan het strikt persoonlijke
van deze verbondenheid onrecht gedaan door
het natuurgevoel van Franciscus te willen be
schouwen als een versterkte uitdrukking van
een algemeen menschelijk gevoelen, als iets dus
dat voor een onzer bij voldoende goeden wil
bereikbaar is. Nog oppervlakkiger zou het zijn
indien men het verhaal van Franciscus' dieren-
zorg, b.v. hoe hij regenwormen, die zich op den
weg hulpeloos kronkelden, terzijde legde opdat
zij niet vertrapt zouden worden, zou willen
voorhouden aan den modernen mensch als pro
paganda voor de dierenbescherming. Zeker heeft
Asissi's heilige zich liefdevol over de jongen
van „onze broeders, de roodborstjes1' gebogen,
in Siëna nestjes voor de tortelduiven gebouwd,
lammeren, die ter slachtbank werden geleid,
vrijgekocht, maar ook wilde hij niet, dat water
droppels vertrapt zouden worden en noemde
water en vuur, zon en maan zijn broeders en
zusters, zijn medeschepselen van één Vader.
Vergeten wij ook niet, dat Franciscus tot de
vogels te Bevagna predikte en de dieren hem
verstonden, zooals hij hen verstond. Hier is
meer dan dierenliefde en natuurbescherming,
hier is iets van een andere afmeting, van een
ander gehalte, dan wat voor een gewoon na
tuurlijk mensch mogelijk is.
Misschien treft Jörgensen in zijn voortreffe
lijk boek wel het wezenlijke als hij zegt: „Fran
ciscus zag in ieder schepsel direct een woord
van God", d.w.z. wat tot hem sprak voordat
hy het toe kon spreken, iets dat Gods wezen
verkondigde. Zoo toonden alle dingen voor hem
iets van hun Schepper, een bloem in haar
laorgenfrissche maagdeiykheid openbaarde
Gods zuivere schoonheid en reinheid, een rots
Gods sterkte en onveranderlijkheid.
Er was zoo meent de zelfde schrijver
in deze natuurbeschouwing een bewustzijn van
de symbolische beteekenis van al het gescha
pene.
Deze uitdrukking is dubbelzinnig in zoover
als het woord symbool gemakkelijk misverstaan
wordt. Bedoelt men ermede de vervanging van
een werkelijkheid door iets anders, dat den zin
in beeld brengt, dan is Franciscus' natuurbe
schouwing in het geheel niet symbolisch. On
twijfelbaar vast staat het, dat hij in zijn liefde
vol medeleven met al het geschapene vry was
van dichterlijke symboliseering, maar met de
cogen en ziel het dramatische en het dynami
sche van elk wezen doorschouwde, d.w.z. het
individueele, het geslotene en doel in zich zelf
dragende onmiddellijk ervaarde.
Chesterton heeft in zijn boek over Sint Fran
ciscus van Assisi het zeer goed, kort en krach
tig' uitgedrukt, dat Franciscus eigenlijk geen
minnaar van de natuur was, zooals men zich
dit gewoonlijk voorstelt. Voor hem was de na
tuur geen achtergrond, geen atmospheer van
vredige harmonie, want voor Franciscus stond
nooit iets op den achtergrond. „Hij zag ieder
ding als iets dramatisch, iets aparts van zijn
begin af, niet statisch, uit één stuk lijk
een schildery, maar dynamisch als een tooneel-
spel. Een vogel vloog aan hem voorbij lijk een
pijl; iets dat een geschiedenis heeft en een
doel, alhoewel zijn doel het leven was en niet
de dood." Daarom is de natuurbeschouwing van
Franciscus realistisch, want elk ding stond op
zich zelf en was zich zelf. Dit realisme was
echter geen naturalisme, want voor de heilige
van Assisi was het levend wezen en zelfs een
dood ding niet een toevallig resultaat van de
werking van blinde krachten, maar het pro
duct van een bedoeling, zooals in een tooneel-
stuk elk persoon zijn rol speelt met een decora
tieve en dramatische noodzakelykheid.
Elk schepsel is voor Franciscus werkelijk, al
vertegenwoordigt het ook een zin en spreekt,
was de Schepper door hem te zeggen heeft.
Het is altijd een gewaagd ondernemen om
een psychologische verklaring te geven van
groote persoonlijkheden en van de wording van
hun opvallende eigenschappen.
Wanneer men de biographische studies, die
in onzen tijd in overvloedig aantal verschijnen
leest en zich door den auteur laat meevoeren
bemerkt men, hoe gemakkelijk men de be
dachte reconstructie van den ontwikkelingsgang
van een karakter kan volgen. Stelt men zich
echter wat kritischer in en vergelijkt eenige
analysen van een zelfden persoon door verschil
lende schryvers, dan ziet men eerst, hoe on
zeker hun verklaringen zijn. Eigenlijk is dit
zeer begrijpelijk. Reeds een onderzoek van een
levend persoon, zelfs de analyse van ons eigen
karakter stuit op onontwarbare moeilijkheden,
hoeveel te meer de begrypelijkheid van een
historisch persoon, waarvan alleen het zicht
bare in daad en woord bewaard bleef.
Bovendien ontstaat een geprononceerde ka
raktertrek veelal uit de samenwerking van ver
schillende oorzaken, die elk op zich zelf slechts
een eenzijdig inzicht leveren. En ten slotte
en dit geldt wel in het bijzonder voor Fran
ciscus is er op tweeërlei wijze een onver
klaarbaarheid van het menschelijk gedrag n.l.
door de onberekenbaarheid van den vrijen wil
en de onnaspeurlijke werking van Gods macht.
Wanneer men dan ook het natuurgevoel van
Sint Franciscus zou willen verklaren, zooals
men een natuurverschijnsel gewoon is te ver
klaren dan is dit principieel onmogelpk. Onze
eerbied voor de peillooze diepte van zijn per
soon, voor de wonderbaarlijke wijze, waarop
zijn vrijheid van de wereld en zijn gebonden
heid aan Christus zich voltrok, voor de beslist
heid van zy'n geroepen zijn en gehoorzamen
dit alles dwingt ons af te zien van elke sche
matische verklaringspoging. Het eenige wat ons
te doen staat, is nauwlettend den gang van zijn
leven in groote trekken te volgen, het gade te
slaan in het milieu van zyn tijd, van het land
schap zijner inwoning en het te zien in het
licht van de algemeene wetmatigheid van de
religieuze ontwikkeling. Daarbij is het te ver
wachten, dat er voor een krachtige gesloten
persoonlijkheid ook een continuïteit in de ont
wikkeling bestaat.
Voor Franciscus werd deze dan ook reeds
door de eerste beschrijvers van zijn leven on
dersteld en zoo heeft men zijn natuurliefde als
een gevolg willen zien van zijn geboorte en
jeugd. Hij toch had van moeders zijde Proven-
gaalsch bloed in de aderen en dit beteekende
immers een band met de romantiek. „La gaya
scienza", de vroolijke wetenschap, de Proven-
gaalsche chansons de geste, de zang ook der
liederen over Koning Arthur en de ridders der
tafelronde was de hoogste uiting van een volks
geest, die door blijmoedigheid, vreugde om en
in de natuur, vrije openheid van hart en hand,
maar bovenal ook door romantisch sentiment
gekenmerkt was.
Wij lezen, hoe Franciscus in zijn jeugd zich
gaarne van de Provengaalsche taal bediende,
hoe hij zijn genegenheid voor troubadour en
ridder uitleefde en zooals Jörgensen het
zegt een voorliefde had voor alles, wat een
optimisme rechtvaardigde. Zoo wendde hy zich
reeds in zijn jeugd met bijzondere voorliefde
tot alles wat licht, schoon en rein is.
Al wat leeft, voor alles bloemen en vogels,
zag hij als volmaakt blijmoedig, door God tee-
der verzorgd. „De schoonheid der weiden, de
liefelijkheid der wijnvelden, alles wat behaag-
ïyk voor het oog was, deed hem genoegen" zegt
Thomas van Celano en Jörgensen voegt hier
aan toe, dat wij ons niet zullen vergissen, als
wij aannemen, dat hp die liefde voor de natuur
van zijn moeders kant had overgeërfd.
Toch wil het ons voorkomen alsof deze ver
klaring van het natuurgevoel van Franciscus
niet juist is en hier een ander proces zich vol
trekken moest, waardoor de aangeboren roman
tische geest gelouterd en vernieuwd de natuur
tegemoet trad.
Misschien dat men eenigermate den waren
grond en aard hiervan doorschouwen kan als
men op de volledige overwinning van alle
zwaarmoedigheid let, die zich in Franciscus
voltrokken heeft en wel reeds in beginsel, toen
hy gehuld in den ouden tuinmansmantel
het tehuis en de stad zijner kinderjaren ver
liet om de eenzame bosschen op de hoogten
van den Monte Subasio zingend in te trekken.
In de ronmantische toewending tot de natuur
is altijd een zwaarmoedig moment. Er is heim
wee in naar iets onbekends, zelfs doodsverlan
gen, „Weltschmerz". Het is juist de bewegen
de kracht van alle romantische stroomingen in
de kunst, maar het is ook hare onrust. Het
was de onrust van de Provengaalsche reizende
troubadours der middeleeuwen en evenzoo van
de dichters der Duitsche romantiek.
In de romantische natuurbeschouwing ver
schijnen alle schepselen en alle gebeuren als
onwezenlijk en onwerkelijk in dien zin, dat zij
öf gedreven en beheerscht worden door ver
borgen machten hetzy geesten of natuurwetten
öf wel omdat zy symbolisch zyn, beelden, ver
schijningen, die iets anders vertegenwoordigen,
iets representeeren, dat zy zelf niet zijn.
Er is ook in alle symboliek iets zwaarmoe
digs. Wat het verborgene, het verleden of het
komende in beeld brengt, wat zin-beeld is, wüst
buiten en ver over zyn eigen existentie uit
naar een onbereikbare verte. Het is als de
beeltenis van een overleden moeder, als een
brandende kaars in een donkere kerk, die heim
wee wekken omdat zij den zin, maar niet het
zijn brengen van wat zij verbeelden.
Zoo wekt het lam of de lelie, aanschouwd als
symbool van onschuld een zwaarmoedigheid,
omdat de onschuld niet werkelijk i s, maar
slechts als beeld verse hünt en de liefde
volle toewen'ding tot dier of bloem is in deze
symbolische visie zelf ook van heimwee door
trokken, zóó dat het concrete schepsel on
werkelijk wordt.
Hoe geheel anders is het natuurgevoel van
Sint Franciscus, vrij van zwaarmoedigheid, vol
van biyheid en daarom niet romantisch en
niet symbolisch. In hem voltrok zich een ra
dicale wijziging in het natuurbeeld, waardoor
hem meer dan eenig mensch het eigen
wezen der dingen bekend werd. Deze kennis
was dan ook de sleutel tot die gemeenschap,
tot dat tweegesprek, dat Franciscus met de
natuur voeren kon en dat wy als wonder aan
vaarden.
Zoo is dan het natuurgevoel van Franciscus
onnavolgbaar onvergelijkbaar in zijn strikt per
soonlijk karakter met de natuurliefde, eerbied
voor de schepping, medegevoel en medelijden,
bewondering en verwondering die een gewoon
mensch in meerdere of mindere mate kent.
Wie rondloopt in het land van Assisi, af
daalt naar de kerk van San Damiano, blikt op
de wijngaarden, de teeder grijsgroene olijfboo-
men op de hellingen van den Monte Subasio, de
stille donkere cypressen en het schoone wijde
land rondom, die kan een opwelling van vreug
de gevoelen als eenmaal de jonge Franciscus
als hij met zyn vrienden op een zomeravond
de stad ontvluchtte. Maar als hij goed acht
geeft op zich zelf, dan is onmiskenbaar, hoe
in deze vreugde en bewondering om de schoon
heid van dit heeriyk land een ondertoon van
zwaarmoedigheid meeklinkt, een gevoel van
heimwee naar iets onbekends en onbereikbaars,
droefheid om de wereld, droefheid wellicht ook
naar God.
Tot zoover kan de natuurlijke mensch met
Franciscus gaan maar slechts tot zoover
tenzij ook in hem zich die wonderbaarlijke
wending voltrekt, waardoor alle dingen licht
worden en schijnend stralen in hun eigfen glans.
Dan is de natuur geen achtergrond meer, geen
schildery maar een dramatisch gebeuren met
ons verbonden in lief en leed; alle dingen met
ons als broeders en zusters, sprekend en luiste
rend en geroepen tot gehoorzaamheid in de
blijmoedigheid van het zijn.
Ook degenen, die absoluut niet aan occulte
verschynselen gelooven, griezelen er toch wel
eens graag over en vinden het tenslotte enkel
maar jammer, dat men de wonderlijkste din
gen nooit zelf beleeft, maar ze helaas slechts
uit de tweede of derde hand kent, en men weet
bü ervaring, hoeveel vlekken handen kunnen
achterlaten. De hertog van Saint Simon, een
zeer nuchter en correct man, heeft wellicht
iets dergelijks gevoeld, toen de hertog van Or
leans hem de hier volgende historie mede
deelde, die hy zelf had meegemaakt. Nu was
de hertog van Orleans een heerschap, dat in
onzen tiid bepaald spiritist zou zijn geworden,
want hij nam elke kans waar, om door een
kier in de toekomst of de andere wereld te
kijken, en ging graag bij toovenaars en waar
zeggers in de leer; ook had hij levenslang ge
probeerd, den duivel eens te zien te krijgen, het
geen hem trots alle moeite nimmer gelukt was.
Saint-Simon schijnt het zelf te voelen, dat de
aard van zijn zegsman de zaak wel wat doet
verliezen aan geloofwaardigheid: hy toont zich
dan ook een voorzichtig man en onthoudt zich
van elk commentaar, aan de feiten slechts de
mededeeling toevoegende, dat hy een en ander
bijzonder genoeg heeft gevonden om het te
memoreeren.
Ziehier dan wat voorgevallen zou zijn.
Op zekeren dag trad er ten huize van den
hertog van Orleans een toovenaar op, die be
weerde, dat hy in een gewoon glas water alles
zou laten zien, wat men hem maar vroeg', doch
degeen, die erin keek, moest een jong en on
schuldig wezen zyn. Hierop sprak hy zachte
tooverwoorden over een glas water, en het
dochtertje van den hertog, een achtjarig kind,
moest antwoorden op de vragen van de om
standers, die wilden weten, wat er op dat
oogenblik op verre en afgelegen plaatsen ge
beurde. Maar de hertog, die er al eens inge-
loopen was met dergeiyke stukjes, wilde de
proef op de som nemen en zond heimeiyk een
bode naar de naburige woning van Madame de
Nancré, om te zien, wat zy op dat oogenblik
deed. en even later liet hy ditzelfde aan den
toovenaar vragen. Deze op zyn beurt liet het
kleine meisje in het glas water kijken en zij
beschreef nu de kamer, waar Madame de Nan
cré zich bevond, evenals haar gasten, hun klee-
ren en bezigheid, de plaats waar zij zaten of
stonden, en vele andere bijzonderheden. De
bode, intusschen teruggekeerd, bevestigde dit
alles in stilte aan den hertog, die thans open-
lyk den heer van Nancré naar huis zond, om
nogeens te zien, of het kind waarheid had ge
sproken. En alles, tot het laatste toe, was zoo
als zij het gezegd had
Hierop vroeg de hertog van Orleans den
toovenaar, om den dood des konings in het
glas te laten zien, doch zonder te vragen naar
het tijdstip, waarop die zou plaats hebben. En
nu schilderde de kleine, die nooit binnen het
Palais Royal geweest was en nimmer iemand
van het Hof gezien had, behalve haar vader,
uitvoerig de slaapkamer des konings in het slot
van Versailles en de inrichting ervan. Zij be
schreef getrouw, hoe hij in bed lag, waar de
aanwezigen in de kamer stonden en zij uitte
haar vreugde, toen zij Madame de Ventadour
en haar kind herkende, die zij wel eens ont
moet had, en even later ook haar vader, den
Op een spoorwegbrug in Noord-Alaska
stond een man en staarde in den stroom.
Zyn handen waren op den rug gebonden,
het hoofd stak in een strop, waarvan het ein
de aan een balk bevestigd was. Naast hem
stonden zijn beulen: twee soldaten en een ser
geant, die bevelen uitdeelde. Een officier leun
de zwijgend tegen de brugleuning.
De man, die zoo vlak voor zijn dood stond,
was een farmer van ongeveer 35 jaar. Rustig
en bedaard keek hy naar de voorbereidselen.
Hij was geen gewoon misdadiger. Het krijgs-
gerecht maakt korte metten. Het veroordeelt
schurken en mannen van eer.
Op een hoogte langs den oever lag een fort.
De mond van een kanon dat in de morgenzon
schitterde, beheerschte de rivier. Aan de over
zijde van de rivier strekte zich een woud uit.
Beneden, voor het fort, stond een compagnie
soldaten, het geweer aan den voet. De brug-
gehóofden waren met posten bezet. Allen
volgden met spanning, wat er op de brug
voorviel.
Boven was men gereed. De soldaten hadden
over drie staven van de spoorrails een plank
gelegd, die een vierde, bijna, maar niet heele-
maal bereikte. Op het uiterste, wankelende ge
deelte van de plank had men den veroordeelde
geplaatst. Aan den eenen kant werd de plank
in evenwicht gehouden door den sergeant.
Tusschen de staven keek men naar beneden in
de schuimende rivier. Op een teeken van den
officier zou de sergeant van de plank springen,
waardoor deze zou kantelen en de veroordeelde
zou tusschen de staven naar beneden schieten
en zich tijdens den val de keel toesnoeren. Een
eenvoudige manier van terechtstelling!
De farmer hoorde het water onder zijn voe
ten gorgelen en keek in de diepte. Op de gol
ven danste een stuk drijfhout. Hoe langzaam
bewoog het zich voort.
De farmer sloot de oogen. Zijn laatste ge
dachten wilde hü concentreeren op zyn
vrouwzyn kindKoortsachtig werkten
zijn hersenenHij zag zyn farm in den
schijn der zonzag de veldende wei
denIn zyn ooren klonk muziekPlot
seling begonnen de klokken te luiden De
farmer sperde de oogen wijd open. Een nieu
we gedachte vervulde hem plotseling, zeer in
tensief: Ik moet de handen los zien te krijgen!
In de rivier springen.den kant bereiken,
dan ginds het woud in, achter het woud de
farm, de grens over, de vrijheid....!
Toen gaf de officier het teeken.
hertog van Orleans, onder de overigen zag, die
zy allen beschreef: de prinsen, heeren, hof-
chargen en dienaren, ook de dames, en duide-
lyk herkenbaar Madame de Maintenon. Nadat
zy dit alles verteld had, vroeg men haar of
zy den Dauphin niet zag, en men beschreef,
hoe hij er uit zag en ongeveer gekleed zou moe
ten zijn. Maar zij zag hem niet en evenmin
den hertog en de hertogin van Bourgondië,
waarnaar men haar vroeg, noch den hertog
van Berry. Maar zij bleef ontkennen, dat zij
deze personen in het glas kon zien en her
haalde nog eens, wat zij al beschreven had.
Dit geschiedde in het jaar 1706, toen zoowel
de Dauphin als de hertog en hertogin van
Bourgondië en de Due de Berry nog bij leven
en goede gezondheid waren. Toen LodewijkXIV
stierf, waren zij alle vier hem reeds voorge
gaan in den dood.
Ziehier in het kort, hetgeen Saint Simon van
den hertog van Orleans gehoord heeft op den
dag, nadat het gebeurd is of zou zijn. Wie het
niet wil gelooven zal toch moeten toegeven.dat
er ook in dien tijd al uiterst handige en sug
gestieve praters waren, die behalve zeer veel
feitenkennis bovendien nog over een goede
portie menschenkennis beschikten. Veronder
steld altijd, dat cte Hertog van Orleans zijn
vriend niets op de mouw heeft gespeld.
Tuimeltje ging het bosch door en vond de wantjes van zyn
vriend. Ze lagen nog al dicht bij de boerdery en Tuimeltje
snelde er naar toe. De hond, die hem al lang gezien had,
legde direct uit waar Kruimeltje kon zün en weldra was
Tuimeltje in de huiskamer, waar ie tevergeefs naar zajn
vriend zocht.
Toen viel zyn oog op het vogelkooitje en hy wenkte Krui
meltje dat ie zich stil moest houden. Daarna klauterde hijzelf
achter een schildery en ging rustig zitten Wachten tot de
menschen, die druk heen en weer liepen, onder de wol zou
den kruipen. Intusschen sprak hy Kruimeltje moed in en ver
telde aan het vinkje allemaal moppen.
Gelukkig ging de boerenfamilie naar bed. Kruimeltje en het
vogeltje deden net of ze sliepen en zagen stiekum hoe de
leelüke jongen, de oude baas en zijn vrouw met een kandelaar
in de hand verdwenen. Maar ook Tuimeltje, die nog altyd
heel stil achter het schildery zat, popelde van ongeduld en
zoodra de deur achter de menschen dicht viel, klauterde hy
naar beneden.
De farmer voelt een benauwden druk aan
de keel. Hy valtvalt in de ruimte. Hy
verliest het bewustzyn.
Een stekende pijn over zün rug wekt hem
weer. Het bewustzijn keert terug. Hij kan weer
denken. Hij weet: het touw is gebroken. Ik
ben in de rivier gevallen. In den hals drukt
hem iets. Hij wil het wegrukken, maar het
gaat niet. Stikken en verdrinken te gebjk.
denkt hij, dat is toch al te dwaas.
Het is pikdonker rond hem. Alleen boven
hem een helle schijn, die zwakker en zwakker
wordt. Ik zink, denkt hij, ik zinkWat een
weldadig gevoel.
Geen pijn meer,
alsof hij geen ai 7
lichaam meer i IYI /I (00011100 I
heeft. Alles is j
zoo lang gele-
denhet is hem allemaal onverschillig, ja
ren schijnen verloopen.
Plotseling begint het licht boven hem weer
sterker te worden. Ik stijg, denkt hij met te
genzin. ik sty'g naar de oppervlakte, ik wil
niet. Liever hier verdrinken dan boven door
de soldaten doodgeschoten te worden.
Nu is zijn hoofd boven water. Hij opent de
oogen. Het licht bedwelmt hem. Een vurige
wil om te leven ontwaakt. Met bovenmensche-
lijke kracht verscheurt hij de boeien. De han
den zijn vrij. Nu kan hy den strop losser ma
ken. Gulzig zuigt hij de lucht in, stoot ze uit
met een kreet. Met machtige stooten klieft hij
het water. De stroom sleurt hem mee.
Thans ziet hij de soldaten op de brug op
en neer loopen. Zij wüzen naar hem. De offi
cier richt zijn revolver, maar hij vuurt niet af.
Een post aan het bruggehoofd legt het ge
weer aan. Hij mikt lang. Merkwaardig, de
zwemmer ziet dat alles heel nauwkeurig, of
schoon hij zijn'oogen op den oever gericht
heeft en de brug reeds ver achter hem ligt.
Hij ziet zelfs het oog van den soldaat door
het vizier van zijn geweer. Het is een grijs oog.
Menschen met grijze oogen zijn goede schut
ters, denkt hy. De wachtpost geeft vuur. De
kogel slaat naast hem in 't water. Ditmaal ging
het goed, denkt hij en verdubbelt zijn krachten.
De andere posten springen op de brug en
vuren in het wild. De farmer duikt, hij zwemt
onder water door. De kogels sissen door de
golven. Een strijkt hem langs den hals. Het
geeft een warm gevoel. Hij heeft geen adem
meer en moet een oogenblik naar de opper
vlakte. Thans ziet hij weer duidelijk hoe de
soldaten langs den kant heen en weer loopen.
Hy hoort het commando van den luitenant als
brulde men hem in het oor: „Leg aan! Vuur!"
Het salvo kraakt! „Erbarmelijke schutters!"
lacht de vervolgde.
Maar nu overvalt hem een rilling. Hij ziet
de kanonniers op het fort het zware geschut
op hem richten. De honden schieten met het
kanon. Een sombere donder rolt over de ri
vier. Het projectiel kletst in het water. Eten
vreeselijke fontein stort over hem. Hij krygt
het benauwd, worstelt naar adem, wordt heen
en weer geslingerd
De farmer spant zijn laatste krachten in.
De oever komt al dichtbij. Volhouden! Vol
houden! Hij klautert tegen den kant op, hij
gend verdwijnt hij tusschen het kreupelhout.
De kogels fluiten om zijn hoofd. Hij rent voor
uit. Eindelyk het beschermende woud. Hij
loopt, rent, struikelt over wortels en struiken,
springt weer op. De grens bereiken is zijn
eenige gedachte. Hij loopt. Het woud is einde
loos. De opgejaagde verliest ieder besef van
richting. Wanhopig dwaalt hij rond. Uren ver
loopen. Eindelijk de open plek! Hij rent er op
af, schreit van verrukkingVoor hem de
farm.
Op de treden van de hoofdtrap staat zün
vrouw.... Zij heeft den jongen op den arm.
De farmer roeptwenkt. Nu ziet zij op, her
kent hem, zet het kind nger, yit hem tege
moet. De farmer sluit haar in de armen, om
helst haar. Hy schreit van vreugde. „Hier ben
ik weer," snikt hü „hier ben ik weer!"
De farmer voelt een verdcovende pijn in den
nek. Voor zijn oogen schiet een vuurstraal
dan nacht en stilte
De farmer was dood, het visioen ten einde.
Zijn lichaam bengelde met gebroken nek onder
den balk der brug. De officier verwijderde zich,
de soldaten deden het overige. Een kwartier
later rolt de trein over de rails
Oud nieuws? Ja, maar dan toch
niet voor die tallooze automobilisten,
die 's avonds „rustig" met maar Mn
koplamp aan rijden I En toch is
het kleinste ongeval altijd nog duur
der dan een nieuw gloeilampje!
iff T-« a 75/^*111117 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 7^0 - bij levenslanee geheele ongeschiktheid tot werken door p 7SO." bij eenongevalmet p 250*™ een^voet *0? ^en ^ooc!
A.L.Lll. AdUIN IN JCjO ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen ÜU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet or een °°gl
27
De barones liep haastig door tot aan de deur
van de kapel en keek daar om; star en als
gefascineerd staarde zij op de verschijning van
den reusachtigen schimmel, die daar zwaar en
breed tegen den muur stond. Zijn oogen fonkel
den en zün manen glansden zilverwit. Als was
de ruiter slechts voor een oogenblik afgestapt
en wachtte het nu op zijn terugkeer om met
hem weg te galoppeeren, zóó stond het dier
daar.
Josefa trad dicht op mevrouw von Dittborn
toe.
„Zou u zoo goed willen zijn, de lantaarn
eventjes vast te houden, mevrouw ik zou
me graag eens een beetje dichter bü Heer
Meinrad's trouw ros willen wagen."
De oudere vrouw greep ztenuwachtig Jo-
sefa's mouw vast.
„Nee, alstublieft, geen onvoorzichtigheden!"
Josefa lachte zachtjes en drukte de barones
de lantaarn letterlijk in de hand.
Daarop wilde zy met een snelle beweging
naar den muur toeloopen, waar het paard nog
altijd groot en massief stond, doch ze bleef
waar ze was: het paard was, alsof het een
vüandige bedoeling speurde, by tooverslag ver
dwenen en men zag nog slechts een mat.
grijzig wit schemeren: het nauweiyks te onder
scheiden schilderstuk.
„Wat is dat?" de barones rilde hoorbaar, „dat
is toch onnatuurlijk, spookachtig, komt u mee,
we gaan weer naar boven."
Josefa verroerde zich niet.
„Hebt u nog heel even geduld, dadelijk zal
het wel weer ten leven ontwaken."
„Juffrouw Burger, ik wil naar mün ka
mer terug, ik moet u eerlijk bekennen, dat
de heele historie me ontzettend opwindt en
van streek maakt, 't Is zoo gruwelük ge
heimzinnig!" Ze zei het bijna heftig, en Jo
sefa begreep, dat het eigenaardige verdwijnen
van het paard, alsof het onraad vermoedde, de
barones schrik had aangejaagd.
„Toe wacht u nog één oogenblikje, de ver
schoning zal zich dadelijk weer vertoonen,"
smeekte ze. En als had het slechts op deze
woorden gewacht, kreeg de vage afbeelding
plotseling weer leven, de manen en vacht glans
den dicht en welig, de oogen begonnen te fon
kelen en het paard trad als uit den muur te
voorschün en stond daar als te voren.
Letterlijk met een sprong stond Josefa on
middellijk daarna naast het reusachtige dier,
liet de hand als streelend over zijn rug glijden
en knikte voldaan: het mooie blanke vel voelde
koud, bijna klam aan en er was geten verhoo
ging van ribben te bespeuren.
Josefa streek heen en weer over het gladde,
in den muur gevatte doek.
De barones volgde iedere beweging van het
jonge meisje met gespannen opmerkzaamheid.
Nu riep Josefa zachtjes: „Komt u gerust hier,
mevrouw, hier is niets dan een afbeelding, die
stom dood is."
„Maar ik zie toch de verschoning achter u
aan den muur," riep de andere even gedempt
terug.
Maar, door Josefa's kalmte bemoedigd,
waagde ze zich nu toch ook dichterbü. Hoe
nader ze kwam, des te dichter scheen het
paard zich tegen den muur te drukken, des te
minder plastisch scheen het te worden. Einde
lijk wist ze zich zoo ver te vermannen, dat ze
óók de hand ophief, en bijna had zij ze meteen
weer teruggetrokken, zoo koud en hard was het
blanke vel, waarop nu haar vingers rustten.
„Loopt u nu eens langzaam achteruit,
mevrouw, en dan zult u zien, dat de verschoning
weer even bedriegiyk-plastisch wordt als eerst."
De barones deed wat het jonge meisje haar
verzocht.
„Ja, maar ik kan er nu heelemaal niet meer
uit wijs," fluisterde ze. „Zóóveel heb ik echter
wel begrepen: voor dit paard behoeft niemand
angst te hebben."
Op hetzelfde oogenblik verdween de ver
schoning weer.
Josefa zei voldaan: „Het weer werkt vandaag
ook buitengewoon mee en helpt me aan het
eene bewijs na het andere."
Mevrouw von Dittborn fluisterde: „Laten we
nu gaan, want ik kan m'n ongeduld bona niet
meer bedwingen om boven van u te hooren wat
u te vertellen hebt!"
„O, mevrouw, dat is heel wat, bijna te veel
voor dit late uur, maar ik ben er natuurlijk
dadelijk toe bereid."
Boven aangekomen gingen zij tegenover
elkaar bij de schemerlamp zitten en mevrouw
von Dittborn zei gejaagd: „Zóó, begint u nu
gauw."
Josefa keek om zich heen door de vriende
lijke kamer. De sfeer van behaaglijkheid en
rust had haar telkens weer getroffen, wanneer
ze dit vertrek binnenkwam, maar nu viel het
haar nog meer op dan anders. Misschien omdat
voortdurend op den achtergrond van haar den
ken het weemoedig besef stond, dat ze Dittborn
nu zoo spoedig zou moeten verlaten!
Zij wilde juist beginnen uit te leggen, aan
welke oorzaken het verschijnen en verdwijnen
van het witte paard moest worden toegeschre
ven, toen de barones haastig zei:
„Luister eens, juffrouw Burger, wanneer de
afbeelding in het portaal van de kapel door
de een of andere natuurlijke oorzaak als levend
wordt, dan is de heele verschijning dus iets
toevalligs en volkomen onschuldig. Men zou
dus, zoodra men de juiste oorzaak kent, maat
regelen kunnen treffen om het optreden van het
verschijnsel te verhinderen? Dus dan, begrijpt
u me goed, juffrouw Burger, dan zouden ook
de woorden in de kroniek geen zin hebben?"
Dit alles klonk als een ademlooze vraag.
Josefa begreep onmiddellük, wat er in
mevrouw von Dittborn omging. Ze had de be
treffende passage in de kroniek zóó dikwüls
overgelezen, dat ze haar woordeiyk in het
geheugen was gebleven, en zoo kon ze dus
citeeren:
„Wanneer men het witte paard van Dittborn
ziet, is dat een waarschuwing, dat het geluk
van het geslacht door een groot gevaar bedreigd
wordt
De oudere vrouw haalde hoorbaar adem.
„U hebt me destijds al zooiets gezegd; als
het paard zich ditmaal vertoonde, zou u weten
dat u gelijk had, en kon u voortaan iedere
verschüning voorspellenEn ook verhinde
ren?" vroeg ze in spanning.
Dat laatste scheen haar nog meer te interes
seeren dan zelfs de verklaring, hoe de spokerü'
ontstond
„Als u het wenscht, zal nooit meer een men
schelijk oog in Heer Meinrad's trouwe ros
iets anders zien dan een oude, goedgeschilderde
afbeelding."
De barones glimlachte even.
„Wanneer men dus het ontstaan of niet ont
staan van het verschijnsel in de hand heeft,
dan kan het ook geen teeken zijn dat de Ditt-
borns bedreigd worden door ongeluk of droef
heid dan behoef ik de hoop op terugkeer van
mün zoon ook niet meer te laten afhangen van
het verschijnen of wegblijven van het witte
paardEn dat was het nu juist, dat me
zoo treurig en zwaarmoedig maakte; dat ik er
langzamerhand toe gekomen was, me in te
beelden dat Ulrich zou terugkeeren zoodra het
witte paard zich niet meer vertoonde. Dó&rom
schrok ik telkens opnieuw zoo, wanneer het
na een lange poos, wanneer ik de hoop
koesterde, dat het nooit meer zou terugkomen,
plotseling weer voor me stond. Dat heeft m'n
zenuwen eenvoudig ondermünd; ik wéét dat
't dwaas en bijgeloovig van me was, maar
Josefa was van plan, nu eindelijk met haar
uitleg te beginnen, maar Barbara von Dittborn
verdiepte zich steeds verder in de gedachten,
die haar voor het oogenblik het sterkst in be
slag namen. Met een wonderlijk glanzenden
blik richtte ze zich op in haar stoel.
„Ik heb op het definitief wegblijven der
verschüning gewacht als op een teeken, dat de
tijd vervuld was dat ik mijn jongen, mün
oudste, spoedig zou terugzien! En het ligt nu
in onze macht, het witte paard van Dittborn
voorgoed te verbannen! Misschien," er trilde
jubel in haar stem, „misschien keert Ulrich nu
terug. Het witte paardUlrich!"
Eten gelukkig lachje beefde over het strenge
vrouwengezicht. De oogleden sloten zich, als
overweldigd door een verblindenden glans, het
hoofd zonk plotseling achteroverIn diepe
onmacht lag Barbara von Dittborn in haar
leunstoel.
De opwinding was te veel voor haar ge
weest. De zalige, dwaze, duizelingwekkende
hoop, die haar plots vervulde....
Josefa sprong verschrikt toe en deed al het
mogelijke om de bewustelooze zoo spoedig
mogeiyk weer bü te brengen, maar pas na tien
lange, bange minuten sloeg de barones de
oogten weer op.
„Nu komt Ulrich terug!" was het eerste, dat
over de bleeke lippen kwam.
(Wordt vervolgd.)