Mdwb&aal van dm da§ Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Het natuurgevoel Optreden van een toovenaar Zigeunerinnetje "::::::::::iiiiiiii]iiiiiiiiiiiuiiiiiii)iiiiiiiiiiii^ WOENSDAG 19 AUGUSTUS 1936 Bij Sint Franciscus St. Franciscus Bij den hertog van Orleans "2 Terechtstelling Eén is géén AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll,,,... DOOR ANNY VON PANHUIS llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllliH""""""1" (Speciale correspondentie) Assisi, 10 Augustus 1938 Er is heel veel over het natuurgevoel van Sint Franciscus van Assisi geschreven en inderdaad is dit begrijpelijk. Er is immers geen geschiedenis van een heilige bekend, waarin de natuur als geheel, plant en dier af zonderlijk, maar ook zon en maan, steenen en rotsen, water en vuur zulk een aandeel bezaten in de persoonlijke ervaring, zoozeer object wa ren van bewondering, toewending, liefdevolle zorg. De gebeurtenissen uit het leven van Fran ciscus, de woorden, die hij sprak demonstree- ren met onvergelijkelijke klaarheid dat deze mensch met de natuur op een wijze verbonden was als geen ander voor noch na hem. Hoe zeer heeft men aan deze uitzonderlijke innig heid en hevigheid, aan het strikt persoonlijke van deze verbondenheid onrecht gedaan door het natuurgevoel van Franciscus te willen be schouwen als een versterkte uitdrukking van een algemeen menschelijk gevoelen, als iets dus dat voor een onzer bij voldoende goeden wil bereikbaar is. Nog oppervlakkiger zou het zijn indien men het verhaal van Franciscus' dieren- zorg, b.v. hoe hij regenwormen, die zich op den weg hulpeloos kronkelden, terzijde legde opdat zij niet vertrapt zouden worden, zou willen voorhouden aan den modernen mensch als pro paganda voor de dierenbescherming. Zeker heeft Asissi's heilige zich liefdevol over de jongen van „onze broeders, de roodborstjes1' gebogen, in Siëna nestjes voor de tortelduiven gebouwd, lammeren, die ter slachtbank werden geleid, vrijgekocht, maar ook wilde hij niet, dat water droppels vertrapt zouden worden en noemde water en vuur, zon en maan zijn broeders en zusters, zijn medeschepselen van één Vader. Vergeten wij ook niet, dat Franciscus tot de vogels te Bevagna predikte en de dieren hem verstonden, zooals hij hen verstond. Hier is meer dan dierenliefde en natuurbescherming, hier is iets van een andere afmeting, van een ander gehalte, dan wat voor een gewoon na tuurlijk mensch mogelijk is. Misschien treft Jörgensen in zijn voortreffe lijk boek wel het wezenlijke als hij zegt: „Fran ciscus zag in ieder schepsel direct een woord van God", d.w.z. wat tot hem sprak voordat hy het toe kon spreken, iets dat Gods wezen verkondigde. Zoo toonden alle dingen voor hem iets van hun Schepper, een bloem in haar laorgenfrissche maagdeiykheid openbaarde Gods zuivere schoonheid en reinheid, een rots Gods sterkte en onveranderlijkheid. Er was zoo meent de zelfde schrijver in deze natuurbeschouwing een bewustzijn van de symbolische beteekenis van al het gescha pene. Deze uitdrukking is dubbelzinnig in zoover als het woord symbool gemakkelijk misverstaan wordt. Bedoelt men ermede de vervanging van een werkelijkheid door iets anders, dat den zin in beeld brengt, dan is Franciscus' natuurbe schouwing in het geheel niet symbolisch. On twijfelbaar vast staat het, dat hij in zijn liefde vol medeleven met al het geschapene vry was van dichterlijke symboliseering, maar met de cogen en ziel het dramatische en het dynami sche van elk wezen doorschouwde, d.w.z. het individueele, het geslotene en doel in zich zelf dragende onmiddellijk ervaarde. Chesterton heeft in zijn boek over Sint Fran ciscus van Assisi het zeer goed, kort en krach tig' uitgedrukt, dat Franciscus eigenlijk geen minnaar van de natuur was, zooals men zich dit gewoonlijk voorstelt. Voor hem was de na tuur geen achtergrond, geen atmospheer van vredige harmonie, want voor Franciscus stond nooit iets op den achtergrond. „Hij zag ieder ding als iets dramatisch, iets aparts van zijn begin af, niet statisch, uit één stuk lijk een schildery, maar dynamisch als een tooneel- spel. Een vogel vloog aan hem voorbij lijk een pijl; iets dat een geschiedenis heeft en een doel, alhoewel zijn doel het leven was en niet de dood." Daarom is de natuurbeschouwing van Franciscus realistisch, want elk ding stond op zich zelf en was zich zelf. Dit realisme was echter geen naturalisme, want voor de heilige van Assisi was het levend wezen en zelfs een dood ding niet een toevallig resultaat van de werking van blinde krachten, maar het pro duct van een bedoeling, zooals in een tooneel- stuk elk persoon zijn rol speelt met een decora tieve en dramatische noodzakelykheid. Elk schepsel is voor Franciscus werkelijk, al vertegenwoordigt het ook een zin en spreekt, was de Schepper door hem te zeggen heeft. Het is altijd een gewaagd ondernemen om een psychologische verklaring te geven van groote persoonlijkheden en van de wording van hun opvallende eigenschappen. Wanneer men de biographische studies, die in onzen tijd in overvloedig aantal verschijnen leest en zich door den auteur laat meevoeren bemerkt men, hoe gemakkelijk men de be dachte reconstructie van den ontwikkelingsgang van een karakter kan volgen. Stelt men zich echter wat kritischer in en vergelijkt eenige analysen van een zelfden persoon door verschil lende schryvers, dan ziet men eerst, hoe on zeker hun verklaringen zijn. Eigenlijk is dit zeer begrijpelijk. Reeds een onderzoek van een levend persoon, zelfs de analyse van ons eigen karakter stuit op onontwarbare moeilijkheden, hoeveel te meer de begrypelijkheid van een historisch persoon, waarvan alleen het zicht bare in daad en woord bewaard bleef. Bovendien ontstaat een geprononceerde ka raktertrek veelal uit de samenwerking van ver schillende oorzaken, die elk op zich zelf slechts een eenzijdig inzicht leveren. En ten slotte en dit geldt wel in het bijzonder voor Fran ciscus is er op tweeërlei wijze een onver klaarbaarheid van het menschelijk gedrag n.l. door de onberekenbaarheid van den vrijen wil en de onnaspeurlijke werking van Gods macht. Wanneer men dan ook het natuurgevoel van Sint Franciscus zou willen verklaren, zooals men een natuurverschijnsel gewoon is te ver klaren dan is dit principieel onmogelpk. Onze eerbied voor de peillooze diepte van zijn per soon, voor de wonderbaarlijke wijze, waarop zijn vrijheid van de wereld en zijn gebonden heid aan Christus zich voltrok, voor de beslist heid van zy'n geroepen zijn en gehoorzamen dit alles dwingt ons af te zien van elke sche matische verklaringspoging. Het eenige wat ons te doen staat, is nauwlettend den gang van zijn leven in groote trekken te volgen, het gade te slaan in het milieu van zyn tijd, van het land schap zijner inwoning en het te zien in het licht van de algemeene wetmatigheid van de religieuze ontwikkeling. Daarbij is het te ver wachten, dat er voor een krachtige gesloten persoonlijkheid ook een continuïteit in de ont wikkeling bestaat. Voor Franciscus werd deze dan ook reeds door de eerste beschrijvers van zijn leven on dersteld en zoo heeft men zijn natuurliefde als een gevolg willen zien van zijn geboorte en jeugd. Hij toch had van moeders zijde Proven- gaalsch bloed in de aderen en dit beteekende immers een band met de romantiek. „La gaya scienza", de vroolijke wetenschap, de Proven- gaalsche chansons de geste, de zang ook der liederen over Koning Arthur en de ridders der tafelronde was de hoogste uiting van een volks geest, die door blijmoedigheid, vreugde om en in de natuur, vrije openheid van hart en hand, maar bovenal ook door romantisch sentiment gekenmerkt was. Wij lezen, hoe Franciscus in zijn jeugd zich gaarne van de Provengaalsche taal bediende, hoe hij zijn genegenheid voor troubadour en ridder uitleefde en zooals Jörgensen het zegt een voorliefde had voor alles, wat een optimisme rechtvaardigde. Zoo wendde hy zich reeds in zijn jeugd met bijzondere voorliefde tot alles wat licht, schoon en rein is. Al wat leeft, voor alles bloemen en vogels, zag hij als volmaakt blijmoedig, door God tee- der verzorgd. „De schoonheid der weiden, de liefelijkheid der wijnvelden, alles wat behaag- ïyk voor het oog was, deed hem genoegen" zegt Thomas van Celano en Jörgensen voegt hier aan toe, dat wij ons niet zullen vergissen, als wij aannemen, dat hp die liefde voor de natuur van zijn moeders kant had overgeërfd. Toch wil het ons voorkomen alsof deze ver klaring van het natuurgevoel van Franciscus niet juist is en hier een ander proces zich vol trekken moest, waardoor de aangeboren roman tische geest gelouterd en vernieuwd de natuur tegemoet trad. Misschien dat men eenigermate den waren grond en aard hiervan doorschouwen kan als men op de volledige overwinning van alle zwaarmoedigheid let, die zich in Franciscus voltrokken heeft en wel reeds in beginsel, toen hy gehuld in den ouden tuinmansmantel het tehuis en de stad zijner kinderjaren ver liet om de eenzame bosschen op de hoogten van den Monte Subasio zingend in te trekken. In de ronmantische toewending tot de natuur is altijd een zwaarmoedig moment. Er is heim wee in naar iets onbekends, zelfs doodsverlan gen, „Weltschmerz". Het is juist de bewegen de kracht van alle romantische stroomingen in de kunst, maar het is ook hare onrust. Het was de onrust van de Provengaalsche reizende troubadours der middeleeuwen en evenzoo van de dichters der Duitsche romantiek. In de romantische natuurbeschouwing ver schijnen alle schepselen en alle gebeuren als onwezenlijk en onwerkelijk in dien zin, dat zij öf gedreven en beheerscht worden door ver borgen machten hetzy geesten of natuurwetten öf wel omdat zy symbolisch zyn, beelden, ver schijningen, die iets anders vertegenwoordigen, iets representeeren, dat zy zelf niet zijn. Er is ook in alle symboliek iets zwaarmoe digs. Wat het verborgene, het verleden of het komende in beeld brengt, wat zin-beeld is, wüst buiten en ver over zyn eigen existentie uit naar een onbereikbare verte. Het is als de beeltenis van een overleden moeder, als een brandende kaars in een donkere kerk, die heim wee wekken omdat zij den zin, maar niet het zijn brengen van wat zij verbeelden. Zoo wekt het lam of de lelie, aanschouwd als symbool van onschuld een zwaarmoedigheid, omdat de onschuld niet werkelijk i s, maar slechts als beeld verse hünt en de liefde volle toewen'ding tot dier of bloem is in deze symbolische visie zelf ook van heimwee door trokken, zóó dat het concrete schepsel on werkelijk wordt. Hoe geheel anders is het natuurgevoel van Sint Franciscus, vrij van zwaarmoedigheid, vol van biyheid en daarom niet romantisch en niet symbolisch. In hem voltrok zich een ra dicale wijziging in het natuurbeeld, waardoor hem meer dan eenig mensch het eigen wezen der dingen bekend werd. Deze kennis was dan ook de sleutel tot die gemeenschap, tot dat tweegesprek, dat Franciscus met de natuur voeren kon en dat wy als wonder aan vaarden. Zoo is dan het natuurgevoel van Franciscus onnavolgbaar onvergelijkbaar in zijn strikt per soonlijk karakter met de natuurliefde, eerbied voor de schepping, medegevoel en medelijden, bewondering en verwondering die een gewoon mensch in meerdere of mindere mate kent. Wie rondloopt in het land van Assisi, af daalt naar de kerk van San Damiano, blikt op de wijngaarden, de teeder grijsgroene olijfboo- men op de hellingen van den Monte Subasio, de stille donkere cypressen en het schoone wijde land rondom, die kan een opwelling van vreug de gevoelen als eenmaal de jonge Franciscus als hij met zyn vrienden op een zomeravond de stad ontvluchtte. Maar als hij goed acht geeft op zich zelf, dan is onmiskenbaar, hoe in deze vreugde en bewondering om de schoon heid van dit heeriyk land een ondertoon van zwaarmoedigheid meeklinkt, een gevoel van heimwee naar iets onbekends en onbereikbaars, droefheid om de wereld, droefheid wellicht ook naar God. Tot zoover kan de natuurlijke mensch met Franciscus gaan maar slechts tot zoover tenzij ook in hem zich die wonderbaarlijke wending voltrekt, waardoor alle dingen licht worden en schijnend stralen in hun eigfen glans. Dan is de natuur geen achtergrond meer, geen schildery maar een dramatisch gebeuren met ons verbonden in lief en leed; alle dingen met ons als broeders en zusters, sprekend en luiste rend en geroepen tot gehoorzaamheid in de blijmoedigheid van het zijn. Ook degenen, die absoluut niet aan occulte verschynselen gelooven, griezelen er toch wel eens graag over en vinden het tenslotte enkel maar jammer, dat men de wonderlijkste din gen nooit zelf beleeft, maar ze helaas slechts uit de tweede of derde hand kent, en men weet bü ervaring, hoeveel vlekken handen kunnen achterlaten. De hertog van Saint Simon, een zeer nuchter en correct man, heeft wellicht iets dergelijks gevoeld, toen de hertog van Or leans hem de hier volgende historie mede deelde, die hy zelf had meegemaakt. Nu was de hertog van Orleans een heerschap, dat in onzen tiid bepaald spiritist zou zijn geworden, want hij nam elke kans waar, om door een kier in de toekomst of de andere wereld te kijken, en ging graag bij toovenaars en waar zeggers in de leer; ook had hij levenslang ge probeerd, den duivel eens te zien te krijgen, het geen hem trots alle moeite nimmer gelukt was. Saint-Simon schijnt het zelf te voelen, dat de aard van zijn zegsman de zaak wel wat doet verliezen aan geloofwaardigheid: hy toont zich dan ook een voorzichtig man en onthoudt zich van elk commentaar, aan de feiten slechts de mededeeling toevoegende, dat hy een en ander bijzonder genoeg heeft gevonden om het te memoreeren. Ziehier dan wat voorgevallen zou zijn. Op zekeren dag trad er ten huize van den hertog van Orleans een toovenaar op, die be weerde, dat hy in een gewoon glas water alles zou laten zien, wat men hem maar vroeg', doch degeen, die erin keek, moest een jong en on schuldig wezen zyn. Hierop sprak hy zachte tooverwoorden over een glas water, en het dochtertje van den hertog, een achtjarig kind, moest antwoorden op de vragen van de om standers, die wilden weten, wat er op dat oogenblik op verre en afgelegen plaatsen ge beurde. Maar de hertog, die er al eens inge- loopen was met dergeiyke stukjes, wilde de proef op de som nemen en zond heimeiyk een bode naar de naburige woning van Madame de Nancré, om te zien, wat zy op dat oogenblik deed. en even later liet hy ditzelfde aan den toovenaar vragen. Deze op zyn beurt liet het kleine meisje in het glas water kijken en zij beschreef nu de kamer, waar Madame de Nan cré zich bevond, evenals haar gasten, hun klee- ren en bezigheid, de plaats waar zij zaten of stonden, en vele andere bijzonderheden. De bode, intusschen teruggekeerd, bevestigde dit alles in stilte aan den hertog, die thans open- lyk den heer van Nancré naar huis zond, om nogeens te zien, of het kind waarheid had ge sproken. En alles, tot het laatste toe, was zoo als zij het gezegd had Hierop vroeg de hertog van Orleans den toovenaar, om den dood des konings in het glas te laten zien, doch zonder te vragen naar het tijdstip, waarop die zou plaats hebben. En nu schilderde de kleine, die nooit binnen het Palais Royal geweest was en nimmer iemand van het Hof gezien had, behalve haar vader, uitvoerig de slaapkamer des konings in het slot van Versailles en de inrichting ervan. Zij be schreef getrouw, hoe hij in bed lag, waar de aanwezigen in de kamer stonden en zij uitte haar vreugde, toen zij Madame de Ventadour en haar kind herkende, die zij wel eens ont moet had, en even later ook haar vader, den Op een spoorwegbrug in Noord-Alaska stond een man en staarde in den stroom. Zyn handen waren op den rug gebonden, het hoofd stak in een strop, waarvan het ein de aan een balk bevestigd was. Naast hem stonden zijn beulen: twee soldaten en een ser geant, die bevelen uitdeelde. Een officier leun de zwijgend tegen de brugleuning. De man, die zoo vlak voor zijn dood stond, was een farmer van ongeveer 35 jaar. Rustig en bedaard keek hy naar de voorbereidselen. Hij was geen gewoon misdadiger. Het krijgs- gerecht maakt korte metten. Het veroordeelt schurken en mannen van eer. Op een hoogte langs den oever lag een fort. De mond van een kanon dat in de morgenzon schitterde, beheerschte de rivier. Aan de over zijde van de rivier strekte zich een woud uit. Beneden, voor het fort, stond een compagnie soldaten, het geweer aan den voet. De brug- gehóofden waren met posten bezet. Allen volgden met spanning, wat er op de brug voorviel. Boven was men gereed. De soldaten hadden over drie staven van de spoorrails een plank gelegd, die een vierde, bijna, maar niet heele- maal bereikte. Op het uiterste, wankelende ge deelte van de plank had men den veroordeelde geplaatst. Aan den eenen kant werd de plank in evenwicht gehouden door den sergeant. Tusschen de staven keek men naar beneden in de schuimende rivier. Op een teeken van den officier zou de sergeant van de plank springen, waardoor deze zou kantelen en de veroordeelde zou tusschen de staven naar beneden schieten en zich tijdens den val de keel toesnoeren. Een eenvoudige manier van terechtstelling! De farmer hoorde het water onder zijn voe ten gorgelen en keek in de diepte. Op de gol ven danste een stuk drijfhout. Hoe langzaam bewoog het zich voort. De farmer sloot de oogen. Zijn laatste ge dachten wilde hü concentreeren op zyn vrouwzyn kindKoortsachtig werkten zijn hersenenHij zag zyn farm in den schijn der zonzag de veldende wei denIn zyn ooren klonk muziekPlot seling begonnen de klokken te luiden De farmer sperde de oogen wijd open. Een nieu we gedachte vervulde hem plotseling, zeer in tensief: Ik moet de handen los zien te krijgen! In de rivier springen.den kant bereiken, dan ginds het woud in, achter het woud de farm, de grens over, de vrijheid....! Toen gaf de officier het teeken. hertog van Orleans, onder de overigen zag, die zy allen beschreef: de prinsen, heeren, hof- chargen en dienaren, ook de dames, en duide- lyk herkenbaar Madame de Maintenon. Nadat zy dit alles verteld had, vroeg men haar of zy den Dauphin niet zag, en men beschreef, hoe hij er uit zag en ongeveer gekleed zou moe ten zijn. Maar zij zag hem niet en evenmin den hertog en de hertogin van Bourgondië, waarnaar men haar vroeg, noch den hertog van Berry. Maar zij bleef ontkennen, dat zij deze personen in het glas kon zien en her haalde nog eens, wat zij al beschreven had. Dit geschiedde in het jaar 1706, toen zoowel de Dauphin als de hertog en hertogin van Bourgondië en de Due de Berry nog bij leven en goede gezondheid waren. Toen LodewijkXIV stierf, waren zij alle vier hem reeds voorge gaan in den dood. Ziehier in het kort, hetgeen Saint Simon van den hertog van Orleans gehoord heeft op den dag, nadat het gebeurd is of zou zijn. Wie het niet wil gelooven zal toch moeten toegeven.dat er ook in dien tijd al uiterst handige en sug gestieve praters waren, die behalve zeer veel feitenkennis bovendien nog over een goede portie menschenkennis beschikten. Veronder steld altijd, dat cte Hertog van Orleans zijn vriend niets op de mouw heeft gespeld. Tuimeltje ging het bosch door en vond de wantjes van zyn vriend. Ze lagen nog al dicht bij de boerdery en Tuimeltje snelde er naar toe. De hond, die hem al lang gezien had, legde direct uit waar Kruimeltje kon zün en weldra was Tuimeltje in de huiskamer, waar ie tevergeefs naar zajn vriend zocht. Toen viel zyn oog op het vogelkooitje en hy wenkte Krui meltje dat ie zich stil moest houden. Daarna klauterde hijzelf achter een schildery en ging rustig zitten Wachten tot de menschen, die druk heen en weer liepen, onder de wol zou den kruipen. Intusschen sprak hy Kruimeltje moed in en ver telde aan het vinkje allemaal moppen. Gelukkig ging de boerenfamilie naar bed. Kruimeltje en het vogeltje deden net of ze sliepen en zagen stiekum hoe de leelüke jongen, de oude baas en zijn vrouw met een kandelaar in de hand verdwenen. Maar ook Tuimeltje, die nog altyd heel stil achter het schildery zat, popelde van ongeduld en zoodra de deur achter de menschen dicht viel, klauterde hy naar beneden. De farmer voelt een benauwden druk aan de keel. Hy valtvalt in de ruimte. Hy verliest het bewustzyn. Een stekende pijn over zün rug wekt hem weer. Het bewustzijn keert terug. Hij kan weer denken. Hij weet: het touw is gebroken. Ik ben in de rivier gevallen. In den hals drukt hem iets. Hij wil het wegrukken, maar het gaat niet. Stikken en verdrinken te gebjk. denkt hij, dat is toch al te dwaas. Het is pikdonker rond hem. Alleen boven hem een helle schijn, die zwakker en zwakker wordt. Ik zink, denkt hij, ik zinkWat een weldadig gevoel. Geen pijn meer, alsof hij geen ai 7 lichaam meer i IYI /I (00011100 I heeft. Alles is j zoo lang gele- denhet is hem allemaal onverschillig, ja ren schijnen verloopen. Plotseling begint het licht boven hem weer sterker te worden. Ik stijg, denkt hij met te genzin. ik sty'g naar de oppervlakte, ik wil niet. Liever hier verdrinken dan boven door de soldaten doodgeschoten te worden. Nu is zijn hoofd boven water. Hij opent de oogen. Het licht bedwelmt hem. Een vurige wil om te leven ontwaakt. Met bovenmensche- lijke kracht verscheurt hij de boeien. De han den zijn vrij. Nu kan hy den strop losser ma ken. Gulzig zuigt hij de lucht in, stoot ze uit met een kreet. Met machtige stooten klieft hij het water. De stroom sleurt hem mee. Thans ziet hij de soldaten op de brug op en neer loopen. Zij wüzen naar hem. De offi cier richt zijn revolver, maar hij vuurt niet af. Een post aan het bruggehoofd legt het ge weer aan. Hij mikt lang. Merkwaardig, de zwemmer ziet dat alles heel nauwkeurig, of schoon hij zijn'oogen op den oever gericht heeft en de brug reeds ver achter hem ligt. Hij ziet zelfs het oog van den soldaat door het vizier van zijn geweer. Het is een grijs oog. Menschen met grijze oogen zijn goede schut ters, denkt hy. De wachtpost geeft vuur. De kogel slaat naast hem in 't water. Ditmaal ging het goed, denkt hij en verdubbelt zijn krachten. De andere posten springen op de brug en vuren in het wild. De farmer duikt, hij zwemt onder water door. De kogels sissen door de golven. Een strijkt hem langs den hals. Het geeft een warm gevoel. Hij heeft geen adem meer en moet een oogenblik naar de opper vlakte. Thans ziet hij weer duidelijk hoe de soldaten langs den kant heen en weer loopen. Hy hoort het commando van den luitenant als brulde men hem in het oor: „Leg aan! Vuur!" Het salvo kraakt! „Erbarmelijke schutters!" lacht de vervolgde. Maar nu overvalt hem een rilling. Hij ziet de kanonniers op het fort het zware geschut op hem richten. De honden schieten met het kanon. Een sombere donder rolt over de ri vier. Het projectiel kletst in het water. Eten vreeselijke fontein stort over hem. Hij krygt het benauwd, worstelt naar adem, wordt heen en weer geslingerd De farmer spant zijn laatste krachten in. De oever komt al dichtbij. Volhouden! Vol houden! Hij klautert tegen den kant op, hij gend verdwijnt hij tusschen het kreupelhout. De kogels fluiten om zijn hoofd. Hij rent voor uit. Eindelyk het beschermende woud. Hij loopt, rent, struikelt over wortels en struiken, springt weer op. De grens bereiken is zijn eenige gedachte. Hij loopt. Het woud is einde loos. De opgejaagde verliest ieder besef van richting. Wanhopig dwaalt hij rond. Uren ver loopen. Eindelijk de open plek! Hij rent er op af, schreit van verrukkingVoor hem de farm. Op de treden van de hoofdtrap staat zün vrouw.... Zij heeft den jongen op den arm. De farmer roeptwenkt. Nu ziet zij op, her kent hem, zet het kind nger, yit hem tege moet. De farmer sluit haar in de armen, om helst haar. Hy schreit van vreugde. „Hier ben ik weer," snikt hü „hier ben ik weer!" De farmer voelt een verdcovende pijn in den nek. Voor zijn oogen schiet een vuurstraal dan nacht en stilte De farmer was dood, het visioen ten einde. Zijn lichaam bengelde met gebroken nek onder den balk der brug. De officier verwijderde zich, de soldaten deden het overige. Een kwartier later rolt de trein over de rails Oud nieuws? Ja, maar dan toch niet voor die tallooze automobilisten, die 's avonds „rustig" met maar Mn koplamp aan rijden I En toch is het kleinste ongeval altijd nog duur der dan een nieuw gloeilampje! iff T-« a 75/^*111117 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 7^0 - bij levenslanee geheele ongeschiktheid tot werken door p 7SO." bij eenongevalmet p 250*™ een^voet *0? ^en ^ooc! A.L.Lll. AdUIN IN JCjO ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen ÜU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet or een °°gl 27 De barones liep haastig door tot aan de deur van de kapel en keek daar om; star en als gefascineerd staarde zij op de verschijning van den reusachtigen schimmel, die daar zwaar en breed tegen den muur stond. Zijn oogen fonkel den en zün manen glansden zilverwit. Als was de ruiter slechts voor een oogenblik afgestapt en wachtte het nu op zijn terugkeer om met hem weg te galoppeeren, zóó stond het dier daar. Josefa trad dicht op mevrouw von Dittborn toe. „Zou u zoo goed willen zijn, de lantaarn eventjes vast te houden, mevrouw ik zou me graag eens een beetje dichter bü Heer Meinrad's trouw ros willen wagen." De oudere vrouw greep ztenuwachtig Jo- sefa's mouw vast. „Nee, alstublieft, geen onvoorzichtigheden!" Josefa lachte zachtjes en drukte de barones de lantaarn letterlijk in de hand. Daarop wilde zy met een snelle beweging naar den muur toeloopen, waar het paard nog altijd groot en massief stond, doch ze bleef waar ze was: het paard was, alsof het een vüandige bedoeling speurde, by tooverslag ver dwenen en men zag nog slechts een mat. grijzig wit schemeren: het nauweiyks te onder scheiden schilderstuk. „Wat is dat?" de barones rilde hoorbaar, „dat is toch onnatuurlijk, spookachtig, komt u mee, we gaan weer naar boven." Josefa verroerde zich niet. „Hebt u nog heel even geduld, dadelijk zal het wel weer ten leven ontwaken." „Juffrouw Burger, ik wil naar mün ka mer terug, ik moet u eerlijk bekennen, dat de heele historie me ontzettend opwindt en van streek maakt, 't Is zoo gruwelük ge heimzinnig!" Ze zei het bijna heftig, en Jo sefa begreep, dat het eigenaardige verdwijnen van het paard, alsof het onraad vermoedde, de barones schrik had aangejaagd. „Toe wacht u nog één oogenblikje, de ver schoning zal zich dadelijk weer vertoonen," smeekte ze. En als had het slechts op deze woorden gewacht, kreeg de vage afbeelding plotseling weer leven, de manen en vacht glans den dicht en welig, de oogen begonnen te fon kelen en het paard trad als uit den muur te voorschün en stond daar als te voren. Letterlijk met een sprong stond Josefa on middellijk daarna naast het reusachtige dier, liet de hand als streelend over zijn rug glijden en knikte voldaan: het mooie blanke vel voelde koud, bijna klam aan en er was geten verhoo ging van ribben te bespeuren. Josefa streek heen en weer over het gladde, in den muur gevatte doek. De barones volgde iedere beweging van het jonge meisje met gespannen opmerkzaamheid. Nu riep Josefa zachtjes: „Komt u gerust hier, mevrouw, hier is niets dan een afbeelding, die stom dood is." „Maar ik zie toch de verschoning achter u aan den muur," riep de andere even gedempt terug. Maar, door Josefa's kalmte bemoedigd, waagde ze zich nu toch ook dichterbü. Hoe nader ze kwam, des te dichter scheen het paard zich tegen den muur te drukken, des te minder plastisch scheen het te worden. Einde lijk wist ze zich zoo ver te vermannen, dat ze óók de hand ophief, en bijna had zij ze meteen weer teruggetrokken, zoo koud en hard was het blanke vel, waarop nu haar vingers rustten. „Loopt u nu eens langzaam achteruit, mevrouw, en dan zult u zien, dat de verschoning weer even bedriegiyk-plastisch wordt als eerst." De barones deed wat het jonge meisje haar verzocht. „Ja, maar ik kan er nu heelemaal niet meer uit wijs," fluisterde ze. „Zóóveel heb ik echter wel begrepen: voor dit paard behoeft niemand angst te hebben." Op hetzelfde oogenblik verdween de ver schoning weer. Josefa zei voldaan: „Het weer werkt vandaag ook buitengewoon mee en helpt me aan het eene bewijs na het andere." Mevrouw von Dittborn fluisterde: „Laten we nu gaan, want ik kan m'n ongeduld bona niet meer bedwingen om boven van u te hooren wat u te vertellen hebt!" „O, mevrouw, dat is heel wat, bijna te veel voor dit late uur, maar ik ben er natuurlijk dadelijk toe bereid." Boven aangekomen gingen zij tegenover elkaar bij de schemerlamp zitten en mevrouw von Dittborn zei gejaagd: „Zóó, begint u nu gauw." Josefa keek om zich heen door de vriende lijke kamer. De sfeer van behaaglijkheid en rust had haar telkens weer getroffen, wanneer ze dit vertrek binnenkwam, maar nu viel het haar nog meer op dan anders. Misschien omdat voortdurend op den achtergrond van haar den ken het weemoedig besef stond, dat ze Dittborn nu zoo spoedig zou moeten verlaten! Zij wilde juist beginnen uit te leggen, aan welke oorzaken het verschijnen en verdwijnen van het witte paard moest worden toegeschre ven, toen de barones haastig zei: „Luister eens, juffrouw Burger, wanneer de afbeelding in het portaal van de kapel door de een of andere natuurlijke oorzaak als levend wordt, dan is de heele verschijning dus iets toevalligs en volkomen onschuldig. Men zou dus, zoodra men de juiste oorzaak kent, maat regelen kunnen treffen om het optreden van het verschijnsel te verhinderen? Dus dan, begrijpt u me goed, juffrouw Burger, dan zouden ook de woorden in de kroniek geen zin hebben?" Dit alles klonk als een ademlooze vraag. Josefa begreep onmiddellük, wat er in mevrouw von Dittborn omging. Ze had de be treffende passage in de kroniek zóó dikwüls overgelezen, dat ze haar woordeiyk in het geheugen was gebleven, en zoo kon ze dus citeeren: „Wanneer men het witte paard van Dittborn ziet, is dat een waarschuwing, dat het geluk van het geslacht door een groot gevaar bedreigd wordt De oudere vrouw haalde hoorbaar adem. „U hebt me destijds al zooiets gezegd; als het paard zich ditmaal vertoonde, zou u weten dat u gelijk had, en kon u voortaan iedere verschüning voorspellenEn ook verhinde ren?" vroeg ze in spanning. Dat laatste scheen haar nog meer te interes seeren dan zelfs de verklaring, hoe de spokerü' ontstond „Als u het wenscht, zal nooit meer een men schelijk oog in Heer Meinrad's trouwe ros iets anders zien dan een oude, goedgeschilderde afbeelding." De barones glimlachte even. „Wanneer men dus het ontstaan of niet ont staan van het verschijnsel in de hand heeft, dan kan het ook geen teeken zijn dat de Ditt- borns bedreigd worden door ongeluk of droef heid dan behoef ik de hoop op terugkeer van mün zoon ook niet meer te laten afhangen van het verschijnen of wegblijven van het witte paardEn dat was het nu juist, dat me zoo treurig en zwaarmoedig maakte; dat ik er langzamerhand toe gekomen was, me in te beelden dat Ulrich zou terugkeeren zoodra het witte paard zich niet meer vertoonde. Dó&rom schrok ik telkens opnieuw zoo, wanneer het na een lange poos, wanneer ik de hoop koesterde, dat het nooit meer zou terugkomen, plotseling weer voor me stond. Dat heeft m'n zenuwen eenvoudig ondermünd; ik wéét dat 't dwaas en bijgeloovig van me was, maar Josefa was van plan, nu eindelijk met haar uitleg te beginnen, maar Barbara von Dittborn verdiepte zich steeds verder in de gedachten, die haar voor het oogenblik het sterkst in be slag namen. Met een wonderlijk glanzenden blik richtte ze zich op in haar stoel. „Ik heb op het definitief wegblijven der verschüning gewacht als op een teeken, dat de tijd vervuld was dat ik mijn jongen, mün oudste, spoedig zou terugzien! En het ligt nu in onze macht, het witte paard van Dittborn voorgoed te verbannen! Misschien," er trilde jubel in haar stem, „misschien keert Ulrich nu terug. Het witte paardUlrich!" Eten gelukkig lachje beefde over het strenge vrouwengezicht. De oogleden sloten zich, als overweldigd door een verblindenden glans, het hoofd zonk plotseling achteroverIn diepe onmacht lag Barbara von Dittborn in haar leunstoel. De opwinding was te veel voor haar ge weest. De zalige, dwaze, duizelingwekkende hoop, die haar plots vervulde.... Josefa sprong verschrikt toe en deed al het mogelijke om de bewustelooze zoo spoedig mogeiyk weer bü te brengen, maar pas na tien lange, bange minuten sloeg de barones de oogten weer op. „Nu komt Ulrich terug!" was het eerste, dat over de bleeke lippen kwam. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9