ffldv&t&aal dm da§ Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland Oorlogsreporters Zigeunerinnetje EEN VIJAND DER KERK V VOLLE PROFIJT ir-iriiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1936 Naast alle kameraadschap en col legialiteit bestaat er steeds een gezonde concurrentie Cameron getroefd De drost van Twente Honderd jaar Zorg voor de veiligheid der scheepvaart [PMê> \P De Ellendigen" als Sowjet-fïlm AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNY VON PANHUIS De snelheid, waarmede de wereld over het verioop van den Spaanschen burgerkrijg wordt ingelicht, heeft het avontuurlijke beroep van oorlogscorrespondent wederom in het middelpunt van de belangstelling geplaatst. Overal waar gevochten wordt, of het nu Ma rokko is dan wel de Gran Chaco, Mandsjoerije, Abessinië of Spanje, daar verschijnen de spe ciale verslaggevers der groote dagbladconcerns en nieuwsbureaux om ter plaatse de berichtgeving te verzorgen. Want de wereld eischt nieuws; snel, betrouwbaar en liefst zoo uitvoerig mo gelijk! De moeilijkheden, die de oorlogscorrespon dent bij de vervulling van zijn taak te over winnen heeft, zijn legio. Hij trekt er op uit, dikwijls niet zonder gevaar voor eigen leven, en hij moet vóór alles snel werken, want niets wordt zoo spoedig door de feiten achterhaald als oorlogsnieuws. Indien een bericht, hoe gloed nieuw en sensationeel overigens ook, niet tijdig zijn bestemming bereikt, is alle moeite tever geefs geweest Vandaar de voortdurende wed loop met collega's naar telegraafkantoren, te lefoonstations en andere moderne communi catiemiddelen, die een snelle expeditie van het nieuws mogelijk maken. Naast alle begrijpelijke kameraadschap en collegialiteit heeft tusschen oorlogscorrespon denten immer een gezonde concurrentie bestaan. Listigheidjes om bij het verzenden der kopij zoowel de militaire censuur als de collega's te verschalken, behooren dan ook geenszins tot de zeldzaamheden, al zullen de meesten het wel niet zoo bont hebben gemaakt als de door Jules Verne beschreven reporter, die, in afwach ting van een hoogst belangrijk» gebeurtenis, heele hoofdstukken uit den Bijbel 'iet over seinen om zijn plaats aan het telegraafloket te behouden Wat vindingrijkheid betreft, deden de oor logscorrespondenten van een goede vijftig jaar geleden, die uiteraard slechts over zeer primi tieve communicatiemiddelen beschikten, stellig niet voor hun tegenwoordige collega's onder. Een hunner, de reporter Cameron van de En- gelsche .Standard", had het hierin al heel ver gebracht. Niemand was zoo handig als hij. Alles, wat hij ook ondernam, gelukte hem. Hij maakte er een sport van de militaire censuur om den tuin te leiden, en was bij het verzenden van zijn berichten overal haantje de voorste. Zijn collega's, met wie hij overigens aangenaam samenwerkte bracht hij dikwijls tot wanhoop. Het kwam zelfs zoover, dat ze zich al onbehaag lijk begonnen te gevoelen, als hij zich niet in hun gezelschap vertoonde. Een zijner sterkste staaltjes van oorlogsjournalistiek haaide Ca meron in 1879 in Zuid-Afrika uit. Het Zoeloe opperhoofd Cetewayo was door de Engelschen verslagen en arriveerde in het hoofdkwartier om zich de vredesvoorwaarden te laten voor schrijven. Een sensationeele primeur dus! Maar de Engelsche opperbevelhebber stak een spaak in het wiel door den telegraafbeambten te ver bieden perste legrammen te accepteeren alvorens het officieele legerbericht over de onderteeke- ning van het vredesverdrag naar Londen was geseind. Cameron sloop ongemerkt het kam pement uit en beval zijn bediende de andere reporters voorloopig aan de praat te houden. Hij zadelde zijn paard en ijlde naar een ruim 4o K.M. verder gelegen telegraafkantoor, dat de generaal, naar hij meende, wel vergeten zou hebben. De fortuin was hem gunstig; het tele gram werd aangenomen. En toen Cameron in het kamp terugkeerde, passeerde hij zijn col lega's, wien hij in geuren en kleuren vertelde, dat hij reeds geseind had. Ze gaven hun paar den de sporen en renden als razenden weg. Even later ontmoette Cameron toevallig den adjudant van den generaal en hij informeerde langs zijn neus weg of de opperbevelhebber wel om het bewuste telegraafkantoor had gedacht. „Bij Jove, no!" riep de officier. „Ik zal dadelijk in structies seinen!" En zoo geschiedde het, dat de andere correspondenten aan het loket te hooren kregen, dat ze niet mochten seinen, wat hen des te meer ergerde, toen de telegrafist ver telde, dat Camerons bericht vermoedelijk reeas te Londen was. Intusschen was ook het offi cieele legerbericht overgeseind, zoodat iedereen in het Kamp naar hartelust kon jelegrafeeren. Maar Cameron was weer nummer één geweest! Toch zou deze geroutineerde reporter, die zijn collega's reeds zoo menig maal bij den neus had gehad, eenmaal zijn meester vinden. Dat gebeurde in China, in 1883. In gezelschap van zijn collega's Gilder van de „New York Herald" en Colquhoun van de Londensche ..Times" arri veerde hij per stoomboot in de haven van Hong kong, waar ze hun telegrammen, ongehinderd door de Fransche censuur,wilden verzenden. Zooals gewoonlijk kwamen er allerlei Chi- neesche bootjes langszij om passagiers op te nemen. Daar de gangtrap aan stuurboord was neergelaten, stond iedereen aan die zijde van het schip. Eensklaps ontdekte Colquhoun, dat Cameron weer eens zoek was. Dat was een veeg teeken. Na lang speuren ontdekten ze, dat hij in alle stilte een bootje naar bakboordzij had gewenkt en naar alle waarschijnlijkheid reeds op het telegraafkantoor was. De beide reporters trokken een lang gezicht en lieten zich even eens aan wal brengen. Onderweg ontmoetten ze den vermisten Cameron, die hun allervriende lijkst vertelde dat hij al getelegrafeerd had en den raad gaf hetzelfde te doen. Toen hij weg was zei Gilder: „En toch zal ik hem voor zijn!" De ander was zoo vrij dit te betwijfelen. ,Dat zullen we wel eens zien!" mom pelde Gilder grimmig. Behalve een uitvoerig telegram had hij een zeer beknopt „voorloopig bericht" van twintig woorden opgesteld, met de toevoeging „dringend". Dit overhandigde hij den beambte, die oogenblikkelijk den telegrafist die nog met Camerons telegram bezig was toeschreeuwde: „Halt, alles laten liggen! Een dringend telegram!" „Wat?" riep Colquhoun verbaasd, „laten jullie daarvoor een half overgeseind telegram liggen?" „Zeker" antwoordde de beambte. „Orders zijn orders. Dringende telegrammen gaan vóór, zelfs vóór regeeringsdépêches. Maar ze kosten dan ook driemaal den gewonen prijs!" Het kleine berichtje kostte zes dollar zestig cent per woord. Zoo bezorgde Gilder de „New York Herald" een primeur. Maar, wat in dit geval zeker even belangrijk was, de gewiekste Cameron was eindelijk getroefd. En dat nog wel door een veel jonger, pas beginnend collega! De vrede van Munster maakte een einde aan een oorlog, die reeds sinds jaren grootendeels buiten het gebied der Re publiek werd gevoerd; zij maakte geen »inde aan den „guerüla" tusschen de Roomsche gees telijken en hun parochianen eenerzijds en de protestantsche machthebbers anderzijds. Vooral in Brabant en Twente waar bos. schen en heiden zulke prachtige schuilplaatsen boden en talrijke sluikwegen over de grens voerden naar 't Spaansche gebied en het ge bied van den vorst-bisschop van Munster, woedde die stille strijd. Brabant was het land der schuurkerk<-n. ,,'t Is Hapertsche kerk", ,,'t Is Stippertsche kerk" zegt men nog als men bij het kaarten geen enkele „pop" in handen heeft, want in de schuurkerken van Hapert en Stipthout stond geen enkel beeld. Menig miraculeus beeldeke is toen jaren lang in een kamer bewaard geworden en van huis tot huis gedragen als de schoutenrakkers te nieuwsgierig werden; en O. L. Vrouw ten Hei ligen Eik in Oirschot heeft jaren lang in een veldhut vertoefd, nadat de drost van Kempen- land de kapel had laten slechten en h?t beeld had opgeëischt. Tegen de onbezweken trouw der bevolking legden op den duur zelfs de vurigste ijveraais het af; als de Koster van Meerveldhnven ML chiel „die roomsch schoolmeester was geweest en vele beelden verbrandde en ook den Heili gen Eik heeft uitgekapt en verbrand, den eik die zooveel krukken en banden van menschen. die genezen waren, in z'n takken had hangen, dat een paard ze nauwelijks had kunnen ;oort- trekken"; als Stefanus Hazenwinckel, die ons ongewild zoo'n prachtigen kijk geeft op zijn baloorig karakter in zijn beide „Reizen door de Majorye" van 's Hertogenbosch en als die andere predikant, de dominee van Boxtel, die den loop van den Dommel liet verleggen, om 't putje van het H. Bloed in het midden van de rivier te krijgen en zoo te laten verdwijnen. De gewestelijke historieboeken bewaren de namen en daden van deze vijanden der Kerk, maar het volk vergat hen volkomen. Men moet méér op zijn kerfstok hebben, om niet vergeten te wordenen dat had d'e drost van Twente, Sigismund, graaf van Heyden Hompesch. Om de nietigste redenen zoo verhaalt men nog sloot hij de schuurkerken die al leen met gouden sleutels (d.i. .tegen betaling van groote geldsommen) weer geopend kon den worden. Eens was „de slechte cost' in Den Haag en verloor met kaarten op z»keren avond een aanzienlijk bedrag. Hij was er stil van, maar zijn vrienden wisten hem spoedig te troosten: „hij moest maar een paar kerken sluiten", zeiden ze, „dan had hij alles dubbel terug". In Deurningen woonde in die dagen een IHIHIIIIll iiimiuiu Ons aller oogen zijn vandaag Op Enschede gericht, Daar waait de vlag, daar is 't een feest Van "bloemenkleuren, licht. Daar is het toch een groote dag: De haven is thans klaar, Brengt de vervulling van een wensch Van menig, menig jaar. Heel Twente viert dit feest nu mee, Heel Twente voelt het aan: 1 Dat thans het uur van nieuwe kracht, Van nieuwen bloei kan slaan. I In Twente woont een nijver ras, Dat 't werken is gewend, Dat 't resultaat van energie, 1 Maar ookde crisis kent. Dat Twente nu nog veel vermag, i Steeds nieuwe wegen leert, Wordt tevens nu ten toon gesteld, En fraai gedemonstreerd. De bakens worden daar verzet Als het getij verloopt, En, met Gods hulp, op eigen kracht En werkzaamheid gehoopt Men zit niet bij de pakken neer, Maar vecht, ook tegen druk, wij wenschen Twente: 't vol profijt, 1 Succes! En veel geluk! HERMAN KRAMER SiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiMiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiR oude pastoor, die zoo lang als hij leefde dienst wilde doen in de kerk. 't Is te begrijpen dat het tusschen hem en den drost niet boterde, en dat de laatste zijn uiterste best deed om den pastoor op een verboden dienst te be trappen. Maar dat is hem nooit gelukt. En hoe kwam dat? Wel, als de drost zijn kasteel bij Oot.marsum uitreed, nam de eerste de beste boer die hem zag zijn midwinterhoorn I) en blies boven den put dat het ver in den omtrek weerklonk. Als buurman dat hoorde, nam hij ook zijn hoorn en zoo ging het van erf tot erf. De drost zat amper te paard of ze wisten in Deurningen al dat hij in aantocht was. en als hii er aankwam, was er geen pastoor in de kerk te bekennen. De heerendiensten waren al lang en breed afgeschaft, toen „de slechte drost" ze weer instelde. Voortaan moesten de boeren de ak kers van hun drost omploegen, den oogst bin nenhalen, maaien, hooien, houthakken ja, wat niet al. Zoo kon men vier vijf mannen bezig zien de stoepen en de paden in den tuin 'van het kasteel te wieden, en de afgevallen bla. deren in de lanen bijeen te harken, terwijl hun eigen oogst op het veld moest blijven staan Ging de drost jagen, dan werd niemand? land ontzien. Het jachtgezelschap rer.de te paard door de bloeiende boekweit en de pas opgekomen rogge en joeg de schaapskudden uit elkaar, als het in hun kraam te pas kwam. En de boer kon langs den weg gaan staan er zijn pet afnemen. Natuurlijk ging het bij den dood van zoo'n slecht mensch niet richtig toe. De rentmeester vertelde later, aan iedei die het hooren wilde, dat op het sterfuur alle kanonnen in de hel gelost waren en toen men hem uitdroeg, ver dorden naar men zegt alle bladeren aan de boomen in de laan tusschen het kasteel en de witte poort, waardoor de lijkstoet ging. J. R. W. SINNINGHE. Een Engelsch blad herinnert eraan, dat Mr. Winston Churchill bezoekers uit Frank rijk wel eens hooglijk verbaast door zich „un frère ainé de la Trinité" te noemen. Of schoon overdreven bescheidenheid niet tot de ondeugden van dezen staatsman behoort, is de eerste indruk van zijn Fransche gasten toch dat hij, door op dezen status aanspraaK te maken, wel wat erg hoog grijpt tenzij rij, wat hun waarschijnlijker toelijkt, plotseling, geïnspi reerd mocht zijn door het voorbeeld van den gekken Madhi. De Fransche vertaling moge eenigszins twij felachtig zijn, den titel van „Elder Erother of Trinity House" voert Mr. Churchill in ieder geval, en 't is waar, dat wanneer hij ook t woord „House" in 't Fransch vertaalde, het re sultaat eenigszins houterig zou zijn. Mr. Churchill heeft redenen om trotsch te zijn op dezen titel, want behalve aan gewezen aan voerders der oorlogs- en handelsmarine wordt deze, als eeretitel, slechts verleend aar. vorste lijke personen en ook wel aan edellieden van den allerhoogsten rang, die zich, behalve door edelman te zijn, op een of andere wijze bijzon der onderscheiden hebben. Mr. Churchill is maar de kleinzoon van een hertog en de zoon van een baron, en zijr Ouder Broederschap van Trinity House heeft hij hieraan te danken dat h;j Eerste Lord der Admiraliteit was gedurende de eerste oorlogsjaren, en in deze hoedanigheid de samenwerking tusschen oorlogs- ei; handels marine tot stand gebracht heeft. Trinity House viert thans een honderdjarig jubilé. 't Was in Augustus 1836 dat het 't be heer kreeg over alle zeebakens rondom de Britsche eilanden, en aldus belast were, met een der belangi-'jkste functies in de scheep vaart. Als instelling bestond het evenwel reeds eeuwen daarvoor. De stichter was Sir Thomas Spert, schatmeester van de marine van Hen drik VIII, en commandant van de Harry Grace de Dieu, een geweldigen vergulden viermaster, waarop de koning overstak naar Oa.'ais, op weg naar het Camp du Drap d'Or bij Guines. De stichting had in 1514 plaats, de incorporatie eerst 15 jaren later, en wel onder den schil- derachtigen maar eenigszins langademigen naam „The Master, Wardens and Assistants of the Guild, or Fraternity, or Brotherhood of the Most Glorious and Undividable Trinity, and of 1) Houten hoorn, waarop rond Kerstmis (midwinter) de Twentsche boeren bladen. Beginnelingen. Balletmeesteres: Ik kan uw uitbeel ding niet mooi vinden, beste juffrouw, het komt mij als een groot vraagteeken voor. Aan de strandbar, waarvan de tricolore - markiezen in den zeewind fladderden, dronk ik voor mijn laatste francs twee heerlijke cocktails. Met eenigszins verwarde hersenen en een weemoedig gevoel rukte ik mij los uit de atmosferen der witte luxe jach ten van de blauwe zee voor het strand en de chocoladebruine menschen, die aan het strand rondzwierven of lagen, wanneer ze tenminste niet sliepen of in de hotels dansten. Eerst een beetje onzeker het lustig leventje steekt iemand vlug aan tippelde ik over den macadam-weg uit dg mondaine badstad Biar ritz naar de ongewisse vertenzonder een centime op zak door het herfstachtig landschap der Baskische kust, naar Bayonne en verder naar Dax in de richting Bordeaux. Ik moet hieraan toevoegen, dat ik niet anders dan te voet langs de kust in Biarritz aankwam en dat ik, alvorens de stad te betreden, mijn hemd in het zeewater uitspoelde, een uur in de zon ging liggen en wachtte tot het droog was. En dat ik een jongen Yankee hielp zijr. Chrysler uit het duinzand te duwen en hij mü voor dezen dienst een lapje van 100 frs. in de hand stopte. En dit biljet deed mij in drie heerlijke dagen vergeten dat de nachten in de open lucht, mid den in de Pyreneeën reeds rijkelijk koud en de dorre streken van Noord-Spanje vol ellende en honger waren. Maar zooals ik de stad binnengekomen was, zoo verliet ik ze ook weer. Alleen de verwarde St. Clement, in the parish of Deptford Strond, in the county of Kent." Wij kunnen begrijpen, dat mr. Churchill, als hij zijn rang in 't Fransch vertaalt, liefst aan den veiligen kant blijft door 't zoo kort moge lijk te maken. 't Huis van 't gilde stond aanvankelijk te Dept ford, ten oosten van Londen, en werd eerst in 1787 gesloopt, ofschoon reeds lang daarvoor een ander huis in gebruik genomen werd, in Wa terstreet, nabij de Theems. Pepys rept van dit huis in zijn aanteekeningen betreffende den grooten brand van Londen. Na deze ramp werd het vervangen door een groot en monumentaal bouwwerk, dat in overeenstemming was met den rijkdom en het aanzien van het gilde, dat ten slotte beschikte over 'n jaarlijksch inkomen van £300.000, opgeleverd door baken-, loods-, ton nage- en andere gelden. Uit dit inkomen be streed het gilde de kosten van den bouw van nieuwe, en 't onderhoud van alle bestaande vuurtorens. Overigens werd het voornamelijk besteed aan 't ondersteunen van arme zeelie den, hun weduwen en weezen. Tot in de vorige eeuw was de macht van Trinity House zeer groot. Het gilde genoot tal van rechten en be voegdheden op de Theems en oefende juris dictie uit over de handelsmarine. Aan deze macht kwam honderd Jaren gele den een einde. Toch staan niet alleen alle ba kens in de Britsche wateren sinds 1836 onder zijn controle, maar het heeft de loodsrechten op dé Theems behouden, en neemt nog steeds een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid der scheepvaart op zich. De rangen en titels, welke in den naam, waar onder het gilde in 1529 ingeschreven werd, voor komen, zijn nog steeds van kracht. Aan 't hoofd van Trinity staat een „Master"; verder zijn er vier „Wardens" (curatoren), acht „Assistents" (bestuursleden) en achttien „Elder Brethern" (commissarissen). Zij allen dragen, oil plechtige gelegenheden, zeer schilderachtige uniformen, en mr. Churchill, die als oud-officier, lid van den Geheimen Raad, enz., recht heeft op 't dra gen van verscheidene gala-uniformen, stelt naar zijn vrienden beweren dat van Trinity College 't meest op prijs, ofschoon hi], als on- vervalscht Engelschman, bij voorkeur in 't ge heel geen uniform draagt. <=va 243 hersenen en het weemoedig gevoel had ik er van overgehouden. Ver achter Dax, reeds laat in den nacht, hurkte ik tegen een boom aan, op den harden weg, en rookte de laatste van mijn slechte Ma- ryland-sigaretten, om de leegte in mijn maag ten mipste met rook te vullen. En onder het uitpuffen van den rook en terwijl ik zat te staren over den zwarten weg, die als een on eindige kolenband schemerde, peinsde ik er over na wat „eten" in het Fransch zou betee- kenen en „honger hebben" en welke straffen de justitie in Frankrijk voor blinde passagiers, vagebonden, snorders en dakloozen in petto had. Want ofschoon ik al heel wat landen bezocht had tijdens mijn zwerftochten, in Frankrijk was ik nooit geweest en van de Fransche taal wist ik niets meer dan „merci" en een of an deren vloek, dien een ingenieur bij den spoor wegbouw in het oerwoud van Venezuela ieder oogenblik uitbraakte. Plotseling verschenen aan een buiging van den weg twee helgloeiende oogen, die gele stralenbundels ver over 't zwarte land wierpen. Ik ging aan den kant van den weg staan en maakte nood seinen met mijn zakdoek, dien ik I eenig souvenir i DC TCIS aan de Beach I r> 7 van Biarritz ge- j flCLCLV JrCVl l vonden had. De I auto stopte, ik klauterde er in, en toen ik wakker werd, ston den wü op de Place de Gambetta in Bordeaux. Ik ging naar den eersten den besten agent, die een kort pelerientje droeg en vertelde hem in het Spaansch, dat ik geen geld had, maar toch voor de rest van den nacht een onderdak zocht. De agent verwees mij naar een hotel in een kamer op de eerste verdieping, die Oos- tersch ingericht was en voor kapiteins en der gelijke bestemd scheen. Ik wierp mij op bed, toen de hospita verscheen en my kort en bon dig buiten gooide. Toen ging ik naar de kade en bracht daar de paar uren, waarin gewone stervelingen den slaap der rechtvaardigen slapen, door, met na te tellen den hoeveelsten nacht ik op deze ma nier op een kade doorbracht. Het was reeds licht, voordat ik met tellen klaar was. 's Avonds stapte ik met een perronkaartje m den trein naar Parijs. In den coupé, dien ik koos, zat een weigesitueerd heer, die er als een rentenier uitzag, zooals alle Franschen op den leeftijd dat het haar begint te dunnen en grijs wordt. De vrouw die hem vergezelde en tegen over hem zat, was een corpulent, twistziek per soon, opgedirkt als een circuspaard, dat hij met chocolade en goede woorden voederde en in goed humeur probeerde te brengen. Tegen over mij zat een soldaat in blauw-grijs uni form, die van Bordeaux tot Parijs niets anders deed dan boterhammen met ham naar binnen werken. Myn oogen dwaalden van de boterham met ham naar de chocolade en weer terug en bij den knagenden honger vergat ik dat ik zonder kaartje in dezen trein zat. De welgedane rentenier had op school een beetje Spaansch geleerd en liet mij trotsch de paar woorden, die hij kende, hooren. Toen bü aanstalten maakte een zijner handkoffers uit het bagagenet te halen, sprong ik vlug op om hem te helpen in de stille hoop een hapje van zijn voorraad te krijgen. De regen kletterde tegen de ruiten. De sol daat at brood met ham, de rentenier voederde zijn vrouw en de gevreesde controleur liet op zich wachten. Aan het station van Austerlitz vertelde ik den rentenier een roerende geschiedenis van mijn broer, dien ik pas om negen uur het was vijf uur in den morgen ontmoeten kon. Maar de rentenier was niet te bewegen. In het gedrang der aankomenden gelukte het mij ongezien door de controle aan den Quai d'Orsay heen te komen en eenigszins duizelig tengevolge van de leege maag en van het avon tuur, bleef ik een poos aan den oever van de Seine, alvorens ik een rondgang door de stad begon, waarmee ik den tyd, tot het consulaat van mijn land open was, door bracht. De 10 francs, die men my op het Consulaat gaf, waren op lange na niet voldoende om mijn honger te stillen en 's avonds zat ik met een buik vol zwarte koffie en hongerig als ooit met een regeeringsbiljet in een coupé van den trein naar de Duitsche grens naar Perl. Tot nu toe had ik nog nooit gehoord dat er een grens plaats bestond met een zoo ronden schitte renden naam. De trein rolde binnen, ik ging genoeglijk op de bank zitten, want ik was immers geen ver stekeling en had een biljet, zij het op kosten van de Regeering van mijn land. Meneer de hond was dien dag erg waakzaam. Zoo gauw er maar1 iemand in de buurt kwam, begon ie te blaffen en zoo kon niemand de kaboutertjes zien zitten. Ze dankten den hond, door hem allerlei streken van Tuimeltje en Kruimeltje te ver tellen en zoo ging de dag gelukkig nog al gauw oir.'. Tegen den middag zagen de kaboutertjes in het hondenhok, dat de boer naar zijn velden ging kijken. Het Was dien dag heel warm en de boer begon toch wel een beetje schrik te krijgen, dat de dreigementen van de kabouters eens waar moch ten zijn. Maar hoe warm hij het ook zelf had, de bloemetjes en groenten verhieven nog fier hun kopjes en dat stelde den boer een beetje gerust. Maar toen het avond werd, kwam hij met een verschrikkelijk bang gezicht thuis. „Vrouw," zei ie, „alle groenten zijn zoowat dood, van de hitte. Kom mee, dan gaan we het veld begieten." Maar daar voelde de vrouw niet veel voor en nadat ze eerst een hoop ruzie hadden gemaakt, gingen ze kwaad naar het land toe. In de Moskousche filmfabriek is men be gonnen met opnamen voor de film „Gavroche" naar „De Ellendigen" van Victor Hugo. Het leven van Gavroche wordt vertoond van het oogenblik af, dat hij in het gezelschap van bandieten verzeild raakt tot aan zijn tragisch einde op de barricaden. De film wordt gedraaid door de jonge vrouwelijke regisseur Tatjana Loekasjewitsj. p *G op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p - bij een ongeval met l-l 2»^J| m fJj Tg li r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen wv# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog. S3 „Ruk toch niet zoo afschuwelijk aan die krul len, als ze in de war zitten, ik verga toch al van de hoofdpijn!" schreeuwde ze plotseling en griste de kamenier den borstel uit de hand. Ze kon zich niet langer beheerschen. Op de een of andere manier moest ze haar hart lucht geven. De breed uitslaande krullen- massa naar voren werpend, begon ze zelf ver woed te borstelen, en, zich een wienig voorover buigend, riep ze: „Zóó doe je dat, begrijp Je, eóó!" Daarbij kwam ze te dicht bij de brandende pit van het splritus-toestelletje en in één ondeelbaar oogenblik leek het, of de roodglan zende haren nóg rooder en stralender waren geworden, bliksemsnelle vlammetjes vraten zich van de gouden punten omhoog en dadelijk daarop wapperde een als door den wind be wogen, vurige sluier om het teere gezichtje van Wanda von Grettenau. De kamenier gilde het uit, en, onmiddellijk üen vollen omvang van het gebeurde over ziend, rukte ze een dik geborduurd kleed van een vlakbij-staand tafeltje ep wierp dat over het hoofd van haar meesteres, die een oogenblik later, als door den bliksem getroffen, zonder eenig geluid te geven bewusteloos van haar stoel zonk. De schreeuw van Clara werd gehoord door een knecht, die juist op de gang bezig was. Hij stormde de kamer binnen en droeg de bewus- telooze jonge vrouw naar het aangrenzend ver trek, waar hij haar behoedzaam op het bed neerlegde. Het zware tafelkleed had weliswaar de vlammen kunnen dooven doch hoe zag het mooie gezicht er uit! De kamenier wrong de handen en vertelde met horten en stooten hoe alles zich had toegedragen. De knecht, een rustige, oudere man, onder brak haar: „Dat is tenslotte allemaal bijzaak, op de eerste plaats moet de dokter opgebeld worden." Het meisje holde al naar de telefoon. Dokter Winkler uit het naburige stadje was gelukkig thuis en toen Clara hem stotterend had meegedeeld wat er gebeurd was, beloofde hij onmiddellijk te zullen komen. Reeds twintig minuten later hield zijn auto voor de poort stil en nu gingen zijn zachte, geoefende handen ijverig aan het werk om het arme, verbrande gezicht zooveel mogelijk ver zachting te brengen. Hoofd en gezicht volslagen ingepakt lag de voor kort nog zoo beeldmooie barones von Grettenau op haar smartenbed. Het duurde dagen en dagen vóór haar zacht, kermend gekreun zich weer tot samenhan gende woorden vormde, vóór ze den eersten zin sprak en haar omgeving weer met een helderen blik opnam. En haar oogen verwijdden zich, toen zij op den stoel bij het voeteinde een ouden, mageren man zag zitten, om wiens ingevallen mond een week, teeder lachje speelde, dat bijna een bedelen leek om een goed woord. De oude apotheker Franz Reuter zat aan haar bed. Ze wilde iets zeggen, wilde haar verwonde ring, over zijn. aanwezigheid uiten, maar toen werd ze zich opeens weer ten volle van het gebeurde bewust. Haar handen zwierven hulpe loos over het dek, hieven zich, om dadelyjt weer, als verschrikt en moedeloos, op het fijngebor- duurde laken terug te zinken, en een diepe, bange zucht ademde door het vertrek. „Wandaatje, hoe voel je je nu?" De apotheker glimlachte haar weer toe, zooals een zorgzame moeder haar ziek kind toelacht. Toen er geen antwoord volgde, werd de klank van zijn stem nog inniger: „Nu kun je wel weer gauw opstaan, Wan daatje, denk eens aan, hoe heerlijk dat voor je zal zijn, en als je wilt, dan maken we samen een groote, verre reis en komen pas terug als je den leelijken schrik, dien je gehad hebt, heelemaal vergeten bent." Wanda antwoordde ook nu nog niet. Ze durfde nauwelijks de beteekenis doorgronden van wat de oude man daar gezegd had. Pas na een langi stilzwijgen fluisterde ze, zóó gebroken alsof de ontzetting haar de keel toesnoerde: „Ik wil nooit meer menschen ontmoeten, ik ben immers voor mijn heele leven geschonden en mismaakt." De apotheker wiegde als peinzend het hoofd op en neer. „Ja, in een paar dagen tijds, Wandaatje, wordt dat allemaal niet zooals het vroeger ge weest is, maar als je geduld hebt, komt ook Je schoonheid terug." Langzaam drongen de troostende woorden tot Wanda von Grettenau door. ..Geduld," kreunde ze, „dat is juist wat me het allermeest ontbreekt; o, ik kan razend wor den wanneer ik er aan denk, dat ik hier nu lig, verbrand en misvormd, een voorwerp van af grijzen voor wie me, ziet, terwijl intusschen dat ellendige schepsel bij Malte vrij spel heeft en ik niet in fetaat ben, iets te ondernemen om hen van elkaar te scheiden. Waarom is dat bruine schaap niet overkomen wat mij over kwam?" „Wandaatje, je mag je vooral heelemaal niet opwinden," de apotheker streelde schuchter over de kleine hand, die het dichtst bij hem lag, „kijk eens, aan die zaak is nu niets meer te veranderen, en daar moet je je in schikken. We zullen liever eens overleggen wat Je nu gaat doen. Zie je, Wandaatje," hij streelde haar hand iets moediger, „het is het allerbeste voor je, dat je zoo gauw mogelijk in een heel andere omgeving komt, waar je alles kunt vergeten. De wereld is zoo groot en mooi, en als Malte Dittborn trouwt, dan merk je er heelemaal niets van. Wie weet, Wandaatje, waar het geluk voor jou nog eens bloeit." De zieke richtte zich een weinig op en uit het dicht-omzwachtelde gezicht flakkerden de oogen als groenachtige vlammetjes. „Zou ik me er In moeten schikken, zou ik voorgoed van hem moeten afzien, ik, neen, dat verdraag ik niet!" „Wandaatje, wind je nu niet op, hoe rustiger je blijft, des te vlugger genezen je wonden. Wees dankbaar, kind, dat het licht van je oogen niets geleden heeft," en bewonderend voegde hij er bij: „Je oogen zijn mooier dan ooit." Franz Reuter sprak geen onwaarheid, maar voornamelijk hoopte hy, door dit complimentje zijn nicht wat aangenamer te stemmen. Dat gelukte hem boven verwachting. Wanda zuchtte even van verlichting en er lag bijna een hoopvolle klank in haar stem, toen zs vroeg: „Hebben mijn oogen werkelijk niets geleden?" „Ze zijn nog nooit zoo mooi geweest," her haalde de oude man met overtuiging. „Ik wil graag in den spiegel kijken," zei Wanda daarop en de oude apotheker reikte haar een handspiegel en bleef toen op eenlgen afstand staan. Zijn hart bonsde zóó heftig, dat hy bijna vreesde dat ze het zou hooren. Dit was nu het oogenblik waarvoor hij ge vreesd had sedert hij op het bericht van het ongeluk was toegesneld, om haar, die slechts betaalde hulp om zich heen had, troost en steun te geven. "Hij wist immers, hoe trotsch Wanda op haar schoonheid was, en groote schrik en opwinding zouden onvermijdelijk het gevolg zijn, wanneer ze zich in den spiegel bekeek. Goede hemel, wat zou hij niet willen geven, wanneer hij haar deze smartelijke oogenblikken kon besparen een paar van zijn laatste levensjaren zou hy met vreugde hebben wil len offeren, wanneer hij deze macht bezeten haa. Hij hing immers zoo met zijn geheele hart aan het eenig kind van zijn gestorven zuster en wat Wanda hem in haar hoogmoed en zelfzucht had aangedaan, was reeds weer vergeten. Angstig volgde hij elk harer bewegingen, toen ze den spiegel ophief en hem dicht bij haar gezicht bracht. Een toen slaakte zij plot seling een hartverscheurenden, "doordringenden gil en zonk in de kussens terug. „Wandaatje, zooals je er nu uitziet, blijf je toch niet," zei de oude man; zijn stem was één en al innigheid. „Dat wordt toch allemaal weer anders en juist zooals vroeger." Wanda von Grettenau kon geen woorden vinden. De vriendelijke oude stem deed haar werkelijk goed; ze was als de milde balsem, die onder het verband haar arm, verwoest gezicht be dekte. Maar tegelijk voelde ze iets als haat jegens dezen ouden man, jegens de geheele wereld. „O, als ze maar niets meer behoefde te hooren en te zien!. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7