ffldv&t&aal dm da§
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
Oorlogsreporters
Zigeunerinnetje
EEN VIJAND DER KERK
V VOLLE PROFIJT
ir-iriiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1936
Naast alle kameraadschap en col
legialiteit bestaat er steeds een
gezonde concurrentie
Cameron getroefd
De drost van Twente
Honderd jaar
Zorg voor de veiligheid der
scheepvaart
[PMê> \P
De Ellendigen" als
Sowjet-fïlm
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNY VON PANHUIS
De snelheid, waarmede de wereld over het
verioop van den Spaanschen burgerkrijg
wordt ingelicht, heeft het avontuurlijke
beroep van oorlogscorrespondent wederom in het
middelpunt van de belangstelling geplaatst.
Overal waar gevochten wordt, of het nu Ma
rokko is dan wel de Gran Chaco, Mandsjoerije,
Abessinië of Spanje, daar verschijnen de spe
ciale verslaggevers der groote dagbladconcerns en
nieuwsbureaux om ter plaatse de berichtgeving
te verzorgen. Want de wereld eischt nieuws;
snel, betrouwbaar en liefst zoo uitvoerig mo
gelijk!
De moeilijkheden, die de oorlogscorrespon
dent bij de vervulling van zijn taak te over
winnen heeft, zijn legio. Hij trekt er op uit,
dikwijls niet zonder gevaar voor eigen leven, en
hij moet vóór alles snel werken, want niets
wordt zoo spoedig door de feiten achterhaald
als oorlogsnieuws. Indien een bericht, hoe gloed
nieuw en sensationeel overigens ook, niet tijdig
zijn bestemming bereikt, is alle moeite tever
geefs geweest Vandaar de voortdurende wed
loop met collega's naar telegraafkantoren, te
lefoonstations en andere moderne communi
catiemiddelen, die een snelle expeditie van het
nieuws mogelijk maken.
Naast alle begrijpelijke kameraadschap en
collegialiteit heeft tusschen oorlogscorrespon
denten immer een gezonde concurrentie bestaan.
Listigheidjes om bij het verzenden der kopij
zoowel de militaire censuur als de collega's te
verschalken, behooren dan ook geenszins tot
de zeldzaamheden, al zullen de meesten het
wel niet zoo bont hebben gemaakt als de door
Jules Verne beschreven reporter, die, in afwach
ting van een hoogst belangrijk» gebeurtenis,
heele hoofdstukken uit den Bijbel 'iet over
seinen om zijn plaats aan het telegraafloket te
behouden
Wat vindingrijkheid betreft, deden de oor
logscorrespondenten van een goede vijftig jaar
geleden, die uiteraard slechts over zeer primi
tieve communicatiemiddelen beschikten, stellig
niet voor hun tegenwoordige collega's onder.
Een hunner, de reporter Cameron van de En-
gelsche .Standard", had het hierin al heel ver
gebracht. Niemand was zoo handig als hij. Alles,
wat hij ook ondernam, gelukte hem. Hij maakte
er een sport van de militaire censuur om den
tuin te leiden, en was bij het verzenden van
zijn berichten overal haantje de voorste. Zijn
collega's, met wie hij overigens aangenaam
samenwerkte bracht hij dikwijls tot wanhoop.
Het kwam zelfs zoover, dat ze zich al onbehaag
lijk begonnen te gevoelen, als hij zich niet
in hun gezelschap vertoonde. Een zijner sterkste
staaltjes van oorlogsjournalistiek haaide Ca
meron in 1879 in Zuid-Afrika uit. Het Zoeloe
opperhoofd Cetewayo was door de Engelschen
verslagen en arriveerde in het hoofdkwartier
om zich de vredesvoorwaarden te laten voor
schrijven. Een sensationeele primeur dus! Maar
de Engelsche opperbevelhebber stak een spaak
in het wiel door den telegraafbeambten te ver
bieden perste legrammen te accepteeren alvorens
het officieele legerbericht over de onderteeke-
ning van het vredesverdrag naar Londen was
geseind. Cameron sloop ongemerkt het kam
pement uit en beval zijn bediende de andere
reporters voorloopig aan de praat te houden.
Hij zadelde zijn paard en ijlde naar een ruim
4o K.M. verder gelegen telegraafkantoor, dat de
generaal, naar hij meende, wel vergeten zou
hebben. De fortuin was hem gunstig; het tele
gram werd aangenomen. En toen Cameron in
het kamp terugkeerde, passeerde hij zijn col
lega's, wien hij in geuren en kleuren vertelde,
dat hij reeds geseind had. Ze gaven hun paar
den de sporen en renden als razenden weg. Even
later ontmoette Cameron toevallig den adjudant
van den generaal en hij informeerde langs zijn
neus weg of de opperbevelhebber wel om het
bewuste telegraafkantoor had gedacht. „Bij
Jove, no!" riep de officier. „Ik zal dadelijk in
structies seinen!" En zoo geschiedde het, dat
de andere correspondenten aan het loket te
hooren kregen, dat ze niet mochten seinen, wat
hen des te meer ergerde, toen de telegrafist ver
telde, dat Camerons bericht vermoedelijk reeas
te Londen was. Intusschen was ook het offi
cieele legerbericht overgeseind, zoodat iedereen
in het Kamp naar hartelust kon jelegrafeeren.
Maar Cameron was weer nummer één geweest!
Toch zou deze geroutineerde reporter, die
zijn collega's reeds zoo menig maal bij den neus
had gehad, eenmaal zijn meester vinden. Dat
gebeurde in China, in 1883. In gezelschap van
zijn collega's Gilder van de „New York Herald"
en Colquhoun van de Londensche ..Times" arri
veerde hij per stoomboot in de haven van Hong
kong, waar ze hun telegrammen, ongehinderd
door de Fransche censuur,wilden verzenden.
Zooals gewoonlijk kwamen er allerlei Chi-
neesche bootjes langszij om passagiers op te
nemen. Daar de gangtrap aan stuurboord was
neergelaten, stond iedereen aan die zijde van
het schip. Eensklaps ontdekte Colquhoun, dat
Cameron weer eens zoek was. Dat was een veeg
teeken. Na lang speuren ontdekten ze, dat hij
in alle stilte een bootje naar bakboordzij had
gewenkt en naar alle waarschijnlijkheid reeds
op het telegraafkantoor was. De beide reporters
trokken een lang gezicht en lieten zich even
eens aan wal brengen. Onderweg ontmoetten ze
den vermisten Cameron, die hun allervriende
lijkst vertelde dat hij al getelegrafeerd had en
den raad gaf hetzelfde te doen.
Toen hij weg was zei Gilder: „En toch zal ik
hem voor zijn!" De ander was zoo vrij dit te
betwijfelen. ,Dat zullen we wel eens zien!" mom
pelde Gilder grimmig. Behalve een uitvoerig
telegram had hij een zeer beknopt „voorloopig
bericht" van twintig woorden opgesteld, met
de toevoeging „dringend". Dit overhandigde hij
den beambte, die oogenblikkelijk den telegrafist
die nog met Camerons telegram bezig was
toeschreeuwde: „Halt, alles laten liggen! Een
dringend telegram!"
„Wat?" riep Colquhoun verbaasd, „laten
jullie daarvoor een half overgeseind telegram
liggen?"
„Zeker" antwoordde de beambte. „Orders zijn
orders. Dringende telegrammen gaan vóór, zelfs
vóór regeeringsdépêches. Maar ze kosten dan
ook driemaal den gewonen prijs!"
Het kleine berichtje kostte zes dollar zestig
cent per woord. Zoo bezorgde Gilder de „New
York Herald" een primeur. Maar, wat in dit
geval zeker even belangrijk was, de gewiekste
Cameron was eindelijk getroefd. En dat nog wel
door een veel jonger, pas beginnend collega!
De vrede van Munster maakte een einde
aan een oorlog, die reeds sinds jaren
grootendeels buiten het gebied der Re
publiek werd gevoerd; zij maakte geen »inde
aan den „guerüla" tusschen de Roomsche gees
telijken en hun parochianen eenerzijds en de
protestantsche machthebbers anderzijds.
Vooral in Brabant en Twente waar bos.
schen en heiden zulke prachtige schuilplaatsen
boden en talrijke sluikwegen over de grens
voerden naar 't Spaansche gebied en het ge
bied van den vorst-bisschop van Munster,
woedde die stille strijd.
Brabant was het land der schuurkerk<-n. ,,'t
Is Hapertsche kerk", ,,'t Is Stippertsche kerk"
zegt men nog als men bij het kaarten geen
enkele „pop" in handen heeft, want in de
schuurkerken van Hapert en Stipthout stond
geen enkel beeld.
Menig miraculeus beeldeke is toen jaren lang
in een kamer bewaard geworden en van huis
tot huis gedragen als de schoutenrakkers te
nieuwsgierig werden; en O. L. Vrouw ten Hei
ligen Eik in Oirschot heeft jaren lang in een
veldhut vertoefd, nadat de drost van Kempen-
land de kapel had laten slechten en h?t beeld
had opgeëischt.
Tegen de onbezweken trouw der bevolking
legden op den duur zelfs de vurigste ijveraais
het af; als de Koster van Meerveldhnven ML
chiel „die roomsch schoolmeester was geweest
en vele beelden verbrandde en ook den Heili
gen Eik heeft uitgekapt en verbrand, den eik
die zooveel krukken en banden van menschen.
die genezen waren, in z'n takken had hangen,
dat een paard ze nauwelijks had kunnen ;oort-
trekken"; als Stefanus Hazenwinckel, die ons
ongewild zoo'n prachtigen kijk geeft op zijn
baloorig karakter in zijn beide „Reizen door
de Majorye" van 's Hertogenbosch en als die
andere predikant, de dominee van Boxtel, die
den loop van den Dommel liet verleggen, om 't
putje van het H. Bloed in het midden van de
rivier te krijgen en zoo te laten verdwijnen.
De gewestelijke historieboeken bewaren de
namen en daden van deze vijanden der Kerk,
maar het volk vergat hen volkomen. Men
moet méér op zijn kerfstok hebben, om niet
vergeten te wordenen dat had d'e drost
van Twente, Sigismund, graaf van Heyden
Hompesch.
Om de nietigste redenen zoo verhaalt
men nog sloot hij de schuurkerken die al
leen met gouden sleutels (d.i. .tegen betaling
van groote geldsommen) weer geopend kon
den worden. Eens was „de slechte cost' in
Den Haag en verloor met kaarten op z»keren
avond een aanzienlijk bedrag. Hij was er stil
van, maar zijn vrienden wisten hem spoedig te
troosten: „hij moest maar een paar kerken
sluiten", zeiden ze, „dan had hij alles dubbel
terug".
In Deurningen woonde in die dagen een
IHIHIIIIll
iiimiuiu
Ons aller oogen zijn vandaag
Op Enschede gericht,
Daar waait de vlag, daar is 't een
feest
Van "bloemenkleuren, licht.
Daar is het toch een groote dag:
De haven is thans klaar,
Brengt de vervulling van een wensch
Van menig, menig jaar.
Heel Twente viert dit feest nu mee,
Heel Twente voelt het aan:
1 Dat thans het uur van nieuwe
kracht,
Van nieuwen bloei kan slaan.
I In Twente woont een nijver ras,
Dat 't werken is gewend,
Dat 't resultaat van energie,
1 Maar ookde crisis kent.
Dat Twente nu nog veel vermag,
i Steeds nieuwe wegen leert,
Wordt tevens nu ten toon gesteld,
En fraai gedemonstreerd.
De bakens worden daar verzet
Als het getij verloopt,
En, met Gods hulp, op eigen kracht
En werkzaamheid gehoopt
Men zit niet bij de pakken neer,
Maar vecht, ook tegen druk,
wij wenschen Twente: 't vol profijt,
1 Succes! En veel geluk!
HERMAN KRAMER
SiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiMiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiR
oude pastoor, die zoo lang als hij leefde dienst
wilde doen in de kerk. 't Is te begrijpen dat
het tusschen hem en den drost niet boterde,
en dat de laatste zijn uiterste best deed om
den pastoor op een verboden dienst te be
trappen. Maar dat is hem nooit gelukt. En
hoe kwam dat?
Wel, als de drost zijn kasteel bij Oot.marsum
uitreed, nam de eerste de beste boer die hem zag
zijn midwinterhoorn I) en blies boven den put
dat het ver in den omtrek weerklonk.
Als buurman dat hoorde, nam hij ook zijn
hoorn en zoo ging het van erf tot erf. De
drost zat amper te paard of ze wisten in
Deurningen al dat hij in aantocht was. en als
hii er aankwam, was er geen pastoor in de
kerk te bekennen.
De heerendiensten waren al lang en breed
afgeschaft, toen „de slechte drost" ze weer
instelde. Voortaan moesten de boeren de ak
kers van hun drost omploegen, den oogst bin
nenhalen, maaien, hooien, houthakken ja, wat
niet al.
Zoo kon men vier vijf mannen bezig zien
de stoepen en de paden in den tuin 'van
het kasteel te wieden, en de afgevallen bla.
deren in de lanen bijeen te harken, terwijl hun
eigen oogst op het veld moest blijven staan
Ging de drost jagen, dan werd niemand?
land ontzien. Het jachtgezelschap rer.de te
paard door de bloeiende boekweit en de pas
opgekomen rogge en joeg de schaapskudden
uit elkaar, als het in hun kraam te pas kwam.
En de boer kon langs den weg gaan staan er
zijn pet afnemen.
Natuurlijk ging het bij den dood van zoo'n
slecht mensch niet richtig toe. De rentmeester
vertelde later, aan iedei die het hooren wilde,
dat op het sterfuur alle kanonnen in de hel
gelost waren en toen men hem uitdroeg, ver
dorden naar men zegt alle bladeren aan
de boomen in de laan tusschen het kasteel
en de witte poort, waardoor de lijkstoet ging.
J. R. W. SINNINGHE.
Een Engelsch blad herinnert eraan, dat Mr.
Winston Churchill bezoekers uit Frank
rijk wel eens hooglijk verbaast door zich
„un frère ainé de la Trinité" te noemen. Of
schoon overdreven bescheidenheid niet tot de
ondeugden van dezen staatsman behoort, is de
eerste indruk van zijn Fransche gasten toch dat
hij, door op dezen status aanspraaK te maken,
wel wat erg hoog grijpt tenzij rij, wat hun
waarschijnlijker toelijkt, plotseling, geïnspi
reerd mocht zijn door het voorbeeld van den
gekken Madhi.
De Fransche vertaling moge eenigszins twij
felachtig zijn, den titel van „Elder Erother of
Trinity House" voert Mr. Churchill in ieder
geval, en 't is waar, dat wanneer hij ook t
woord „House" in 't Fransch vertaalde, het re
sultaat eenigszins houterig zou zijn.
Mr. Churchill heeft redenen om trotsch te zijn
op dezen titel, want behalve aan gewezen aan
voerders der oorlogs- en handelsmarine wordt
deze, als eeretitel, slechts verleend aar. vorste
lijke personen en ook wel aan edellieden van
den allerhoogsten rang, die zich, behalve door
edelman te zijn, op een of andere wijze bijzon
der onderscheiden hebben. Mr. Churchill is
maar de kleinzoon van een hertog en de zoon
van een baron, en zijr Ouder Broederschap van
Trinity House heeft hij hieraan te danken dat
h;j Eerste Lord der Admiraliteit was gedurende
de eerste oorlogsjaren, en in deze hoedanigheid
de samenwerking tusschen oorlogs- ei; handels
marine tot stand gebracht heeft.
Trinity House viert thans een honderdjarig
jubilé. 't Was in Augustus 1836 dat het 't be
heer kreeg over alle zeebakens rondom de
Britsche eilanden, en aldus belast were, met
een der belangi-'jkste functies in de scheep
vaart. Als instelling bestond het evenwel reeds
eeuwen daarvoor. De stichter was Sir Thomas
Spert, schatmeester van de marine van Hen
drik VIII, en commandant van de Harry Grace
de Dieu, een geweldigen vergulden viermaster,
waarop de koning overstak naar Oa.'ais, op weg
naar het Camp du Drap d'Or bij Guines. De
stichting had in 1514 plaats, de incorporatie
eerst 15 jaren later, en wel onder den schil-
derachtigen maar eenigszins langademigen
naam „The Master, Wardens and Assistants of
the Guild, or Fraternity, or Brotherhood of the
Most Glorious and Undividable Trinity, and of
1) Houten hoorn, waarop rond Kerstmis
(midwinter) de Twentsche boeren bladen.
Beginnelingen.
Balletmeesteres: Ik kan uw uitbeel
ding niet mooi vinden, beste juffrouw,
het komt mij als een groot vraagteeken
voor.
Aan de strandbar, waarvan de tricolore -
markiezen in den zeewind fladderden,
dronk ik voor mijn laatste francs twee
heerlijke cocktails. Met eenigszins verwarde
hersenen en een weemoedig gevoel rukte ik
mij los uit de atmosferen der witte luxe jach
ten van de blauwe zee voor het strand en de
chocoladebruine menschen, die aan het strand
rondzwierven of lagen, wanneer ze tenminste
niet sliepen of in de hotels dansten.
Eerst een beetje onzeker het lustig leventje
steekt iemand vlug aan tippelde ik over den
macadam-weg uit dg mondaine badstad Biar
ritz naar de ongewisse vertenzonder een
centime op zak door het herfstachtig landschap
der Baskische kust, naar Bayonne en verder
naar Dax in de richting Bordeaux.
Ik moet hieraan toevoegen, dat ik niet anders
dan te voet langs de kust in Biarritz aankwam
en dat ik, alvorens de stad te betreden, mijn
hemd in het zeewater uitspoelde, een uur in
de zon ging liggen en wachtte tot het droog
was. En dat ik een jongen Yankee hielp zijr.
Chrysler uit het duinzand te duwen en hij mü
voor dezen dienst een lapje van 100 frs. in
de hand stopte.
En dit biljet deed mij in drie heerlijke dagen
vergeten dat de nachten in de open lucht, mid
den in de Pyreneeën reeds rijkelijk koud en
de dorre streken van Noord-Spanje vol ellende
en honger waren.
Maar zooals ik de stad binnengekomen was,
zoo verliet ik ze ook weer. Alleen de verwarde
St. Clement, in the parish of Deptford Strond,
in the county of Kent."
Wij kunnen begrijpen, dat mr. Churchill, als
hij zijn rang in 't Fransch vertaalt, liefst aan
den veiligen kant blijft door 't zoo kort moge
lijk te maken.
't Huis van 't gilde stond aanvankelijk te Dept
ford, ten oosten van Londen, en werd eerst in
1787 gesloopt, ofschoon reeds lang daarvoor een
ander huis in gebruik genomen werd, in Wa
terstreet, nabij de Theems. Pepys rept van dit
huis in zijn aanteekeningen betreffende den
grooten brand van Londen. Na deze ramp werd
het vervangen door een groot en monumentaal
bouwwerk, dat in overeenstemming was met den
rijkdom en het aanzien van het gilde, dat ten
slotte beschikte over 'n jaarlijksch inkomen van
£300.000, opgeleverd door baken-, loods-, ton
nage- en andere gelden. Uit dit inkomen be
streed het gilde de kosten van den bouw van
nieuwe, en 't onderhoud van alle bestaande
vuurtorens. Overigens werd het voornamelijk
besteed aan 't ondersteunen van arme zeelie
den, hun weduwen en weezen. Tot in de vorige
eeuw was de macht van Trinity House zeer
groot. Het gilde genoot tal van rechten en be
voegdheden op de Theems en oefende juris
dictie uit over de handelsmarine.
Aan deze macht kwam honderd Jaren gele
den een einde. Toch staan niet alleen alle ba
kens in de Britsche wateren sinds 1836 onder
zijn controle, maar het heeft de loodsrechten
op dé Theems behouden, en neemt nog steeds
een groot deel van de verantwoordelijkheid voor
de veiligheid der scheepvaart op zich.
De rangen en titels, welke in den naam, waar
onder het gilde in 1529 ingeschreven werd, voor
komen, zijn nog steeds van kracht. Aan 't hoofd
van Trinity staat een „Master"; verder zijn er
vier „Wardens" (curatoren), acht „Assistents"
(bestuursleden) en achttien „Elder Brethern"
(commissarissen). Zij allen dragen, oil plechtige
gelegenheden, zeer schilderachtige uniformen,
en mr. Churchill, die als oud-officier, lid van
den Geheimen Raad, enz., recht heeft op 't dra
gen van verscheidene gala-uniformen, stelt
naar zijn vrienden beweren dat van Trinity
College 't meest op prijs, ofschoon hi], als on-
vervalscht Engelschman, bij voorkeur in 't ge
heel geen uniform draagt.
<=va
243
hersenen en het weemoedig gevoel had ik er
van overgehouden.
Ver achter Dax, reeds laat in den nacht,
hurkte ik tegen een boom aan, op den harden
weg, en rookte de laatste van mijn slechte Ma-
ryland-sigaretten, om de leegte in mijn maag
ten mipste met rook te vullen. En onder het
uitpuffen van den rook en terwijl ik zat te
staren over den zwarten weg, die als een on
eindige kolenband schemerde, peinsde ik er
over na wat „eten" in het Fransch zou betee-
kenen en „honger hebben" en welke straffen
de justitie in Frankrijk voor blinde passagiers,
vagebonden, snorders en dakloozen in petto had.
Want ofschoon ik al heel wat landen bezocht
had tijdens mijn zwerftochten, in Frankrijk
was ik nooit geweest en van de Fransche taal
wist ik niets meer dan „merci" en een of an
deren vloek, dien een ingenieur bij den spoor
wegbouw in het oerwoud van Venezuela ieder
oogenblik uitbraakte.
Plotseling verschenen aan een buiging van
den weg twee helgloeiende oogen, die gele
stralenbundels ver over 't zwarte land wierpen.
Ik ging aan den kant van den weg staan en
maakte nood
seinen met mijn
zakdoek, dien ik I
eenig souvenir i DC TCIS
aan de Beach I r> 7
van Biarritz ge- j flCLCLV JrCVl l
vonden had. De I
auto stopte, ik
klauterde er in, en toen ik wakker werd, ston
den wü op de Place de Gambetta in Bordeaux.
Ik ging naar den eersten den besten agent,
die een kort pelerientje droeg en vertelde hem
in het Spaansch, dat ik geen geld had, maar
toch voor de rest van den nacht een onderdak
zocht. De agent verwees mij naar een hotel
in een kamer op de eerste verdieping, die Oos-
tersch ingericht was en voor kapiteins en der
gelijke bestemd scheen. Ik wierp mij op bed,
toen de hospita verscheen en my kort en bon
dig buiten gooide.
Toen ging ik naar de kade en bracht daar
de paar uren, waarin gewone stervelingen den
slaap der rechtvaardigen slapen, door, met na
te tellen den hoeveelsten nacht ik op deze ma
nier op een kade doorbracht. Het was reeds
licht, voordat ik met tellen klaar was.
's Avonds stapte ik met een perronkaartje m
den trein naar Parijs. In den coupé, dien ik
koos, zat een weigesitueerd heer, die er als een
rentenier uitzag, zooals alle Franschen op den
leeftijd dat het haar begint te dunnen en grijs
wordt. De vrouw die hem vergezelde en tegen
over hem zat, was een corpulent, twistziek per
soon, opgedirkt als een circuspaard, dat hij
met chocolade en goede woorden voederde en
in goed humeur probeerde te brengen. Tegen
over mij zat een soldaat in blauw-grijs uni
form, die van Bordeaux tot Parijs niets anders
deed dan boterhammen met ham naar binnen
werken.
Myn oogen dwaalden van de boterham met
ham naar de chocolade en weer terug en bij
den knagenden honger vergat ik dat ik zonder
kaartje in dezen trein zat.
De welgedane rentenier had op school een
beetje Spaansch geleerd en liet mij trotsch de
paar woorden, die hij kende, hooren. Toen bü
aanstalten maakte een zijner handkoffers uit
het bagagenet te halen, sprong ik vlug op om
hem te helpen in de stille hoop een hapje van
zijn voorraad te krijgen.
De regen kletterde tegen de ruiten. De sol
daat at brood met ham, de rentenier voederde
zijn vrouw en de gevreesde controleur liet op
zich wachten.
Aan het station van Austerlitz vertelde ik
den rentenier een roerende geschiedenis van
mijn broer, dien ik pas om negen uur het
was vijf uur in den morgen ontmoeten kon.
Maar de rentenier was niet te bewegen.
In het gedrang der aankomenden gelukte
het mij ongezien door de controle aan den Quai
d'Orsay heen te komen en eenigszins duizelig
tengevolge van de leege maag en van het avon
tuur, bleef ik een poos aan den oever van de
Seine, alvorens ik een rondgang door de stad
begon, waarmee ik den tyd, tot het consulaat
van mijn land open was, door bracht.
De 10 francs, die men my op het Consulaat
gaf, waren op lange na niet voldoende om mijn
honger te stillen en 's avonds zat ik met een
buik vol zwarte koffie en hongerig als ooit met
een regeeringsbiljet in een coupé van den trein
naar de Duitsche grens naar Perl. Tot nu
toe had ik nog nooit gehoord dat er een grens
plaats bestond met een zoo ronden schitte
renden naam.
De trein rolde binnen, ik ging genoeglijk op
de bank zitten, want ik was immers geen ver
stekeling en had een biljet, zij het op kosten
van de Regeering van mijn land.
Meneer de hond was dien dag erg waakzaam. Zoo gauw er
maar1 iemand in de buurt kwam, begon ie te blaffen en zoo
kon niemand de kaboutertjes zien zitten. Ze dankten den hond,
door hem allerlei streken van Tuimeltje en Kruimeltje te ver
tellen en zoo ging de dag gelukkig nog al gauw oir.'.
Tegen den middag zagen de kaboutertjes in het hondenhok,
dat de boer naar zijn velden ging kijken. Het Was dien dag
heel warm en de boer begon toch wel een beetje schrik te
krijgen, dat de dreigementen van de kabouters eens waar moch
ten zijn. Maar hoe warm hij het ook zelf had, de bloemetjes
en groenten verhieven nog fier hun kopjes en dat stelde den
boer een beetje gerust.
Maar toen het avond werd, kwam hij met een verschrikkelijk
bang gezicht thuis. „Vrouw," zei ie, „alle groenten zijn zoowat
dood, van de hitte. Kom mee, dan gaan we het veld begieten."
Maar daar voelde de vrouw niet veel voor en nadat ze eerst
een hoop ruzie hadden gemaakt, gingen ze kwaad naar het
land toe.
In de Moskousche filmfabriek is men be
gonnen met opnamen voor de film „Gavroche"
naar „De Ellendigen" van Victor Hugo.
Het leven van Gavroche wordt vertoond van
het oogenblik af, dat hij in het gezelschap van
bandieten verzeild raakt tot aan zijn tragisch
einde op de barricaden. De film wordt gedraaid
door de jonge vrouwelijke regisseur Tatjana
Loekasjewitsj.
p *G op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p - bij een ongeval met l-l 2»^J| m
fJj Tg li r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen wv# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
S3
„Ruk toch niet zoo afschuwelijk aan die krul
len, als ze in de war zitten, ik verga toch al van
de hoofdpijn!" schreeuwde ze plotseling en
griste de kamenier den borstel uit de hand.
Ze kon zich niet langer beheerschen. Op
de een of andere manier moest ze haar hart
lucht geven. De breed uitslaande krullen-
massa naar voren werpend, begon ze zelf ver
woed te borstelen, en, zich een wienig voorover
buigend, riep ze: „Zóó doe je dat, begrijp Je,
eóó!"
Daarbij kwam ze te dicht bij de brandende
pit van het splritus-toestelletje en in één
ondeelbaar oogenblik leek het, of de roodglan
zende haren nóg rooder en stralender waren
geworden, bliksemsnelle vlammetjes vraten zich
van de gouden punten omhoog en dadelijk
daarop wapperde een als door den wind be
wogen, vurige sluier om het teere gezichtje
van Wanda von Grettenau.
De kamenier gilde het uit, en, onmiddellijk
üen vollen omvang van het gebeurde over
ziend, rukte ze een dik geborduurd kleed van
een vlakbij-staand tafeltje ep wierp dat over
het hoofd van haar meesteres, die een oogenblik
later, als door den bliksem getroffen, zonder
eenig geluid te geven bewusteloos van haar
stoel zonk.
De schreeuw van Clara werd gehoord door
een knecht, die juist op de gang bezig was. Hij
stormde de kamer binnen en droeg de bewus-
telooze jonge vrouw naar het aangrenzend ver
trek, waar hij haar behoedzaam op het bed
neerlegde.
Het zware tafelkleed had weliswaar de
vlammen kunnen dooven doch hoe zag het
mooie gezicht er uit! De kamenier wrong de
handen en vertelde met horten en stooten hoe
alles zich had toegedragen.
De knecht, een rustige, oudere man, onder
brak haar: „Dat is tenslotte allemaal bijzaak,
op de eerste plaats moet de dokter opgebeld
worden."
Het meisje holde al naar de telefoon.
Dokter Winkler uit het naburige stadje was
gelukkig thuis en toen Clara hem stotterend
had meegedeeld wat er gebeurd was, beloofde
hij onmiddellijk te zullen komen.
Reeds twintig minuten later hield zijn auto
voor de poort stil en nu gingen zijn zachte,
geoefende handen ijverig aan het werk om het
arme, verbrande gezicht zooveel mogelijk ver
zachting te brengen.
Hoofd en gezicht volslagen ingepakt lag de
voor kort nog zoo beeldmooie barones von
Grettenau op haar smartenbed.
Het duurde dagen en dagen vóór haar zacht,
kermend gekreun zich weer tot samenhan
gende woorden vormde, vóór ze den eersten
zin sprak en haar omgeving weer met een
helderen blik opnam. En haar oogen verwijdden
zich, toen zij op den stoel bij het voeteinde
een ouden, mageren man zag zitten, om wiens
ingevallen mond een week, teeder lachje
speelde, dat bijna een bedelen leek om een goed
woord.
De oude apotheker Franz Reuter zat aan
haar bed.
Ze wilde iets zeggen, wilde haar verwonde
ring, over zijn. aanwezigheid uiten, maar toen
werd ze zich opeens weer ten volle van het
gebeurde bewust. Haar handen zwierven hulpe
loos over het dek, hieven zich, om dadelyjt weer,
als verschrikt en moedeloos, op het fijngebor-
duurde laken terug te zinken, en een diepe,
bange zucht ademde door het vertrek.
„Wandaatje, hoe voel je je nu?"
De apotheker glimlachte haar weer toe, zooals
een zorgzame moeder haar ziek kind toelacht.
Toen er geen antwoord volgde, werd de klank
van zijn stem nog inniger:
„Nu kun je wel weer gauw opstaan, Wan
daatje, denk eens aan, hoe heerlijk dat voor
je zal zijn, en als je wilt, dan maken we samen
een groote, verre reis en komen pas terug als
je den leelijken schrik, dien je gehad hebt,
heelemaal vergeten bent."
Wanda antwoordde ook nu nog niet. Ze
durfde nauwelijks de beteekenis doorgronden
van wat de oude man daar gezegd had.
Pas na een langi stilzwijgen fluisterde ze, zóó
gebroken alsof de ontzetting haar de keel
toesnoerde:
„Ik wil nooit meer menschen ontmoeten, ik
ben immers voor mijn heele leven geschonden
en mismaakt."
De apotheker wiegde als peinzend het hoofd
op en neer.
„Ja, in een paar dagen tijds, Wandaatje,
wordt dat allemaal niet zooals het vroeger ge
weest is, maar als je geduld hebt, komt ook Je
schoonheid terug."
Langzaam drongen de troostende woorden
tot Wanda von Grettenau door.
..Geduld," kreunde ze, „dat is juist wat me
het allermeest ontbreekt; o, ik kan razend wor
den wanneer ik er aan denk, dat ik hier nu lig,
verbrand en misvormd, een voorwerp van af
grijzen voor wie me, ziet, terwijl intusschen
dat ellendige schepsel bij Malte vrij spel heeft
en ik niet in fetaat ben, iets te ondernemen om
hen van elkaar te scheiden. Waarom is dat
bruine schaap niet overkomen wat mij over
kwam?"
„Wandaatje, je mag je vooral heelemaal
niet opwinden," de apotheker streelde schuchter
over de kleine hand, die het dichtst bij hem
lag, „kijk eens, aan die zaak is nu niets meer
te veranderen, en daar moet je je in schikken.
We zullen liever eens overleggen wat Je nu
gaat doen. Zie je, Wandaatje," hij streelde haar
hand iets moediger, „het is het allerbeste voor
je, dat je zoo gauw mogelijk in een heel andere
omgeving komt, waar je alles kunt vergeten.
De wereld is zoo groot en mooi, en als Malte
Dittborn trouwt, dan merk je er heelemaal
niets van. Wie weet, Wandaatje, waar het geluk
voor jou nog eens bloeit."
De zieke richtte zich een weinig op en uit
het dicht-omzwachtelde gezicht flakkerden de
oogen als groenachtige vlammetjes.
„Zou ik me er In moeten schikken, zou
ik voorgoed van hem moeten afzien, ik, neen,
dat verdraag ik niet!"
„Wandaatje, wind je nu niet op, hoe rustiger
je blijft, des te vlugger genezen je wonden.
Wees dankbaar, kind, dat het licht van je oogen
niets geleden heeft," en bewonderend voegde
hij er bij: „Je oogen zijn mooier dan ooit."
Franz Reuter sprak geen onwaarheid, maar
voornamelijk hoopte hy, door dit complimentje
zijn nicht wat aangenamer te stemmen.
Dat gelukte hem boven verwachting. Wanda
zuchtte even van verlichting en er lag bijna
een hoopvolle klank in haar stem, toen zs
vroeg:
„Hebben mijn oogen werkelijk niets geleden?"
„Ze zijn nog nooit zoo mooi geweest," her
haalde de oude man met overtuiging.
„Ik wil graag in den spiegel kijken," zei
Wanda daarop en de oude apotheker reikte
haar een handspiegel en bleef toen op eenlgen
afstand staan. Zijn hart bonsde zóó heftig, dat
hy bijna vreesde dat ze het zou hooren.
Dit was nu het oogenblik waarvoor hij ge
vreesd had sedert hij op het bericht van het
ongeluk was toegesneld, om haar, die slechts
betaalde hulp om zich heen had, troost en steun
te geven. "Hij wist immers, hoe trotsch Wanda
op haar schoonheid was, en groote schrik en
opwinding zouden onvermijdelijk het gevolg
zijn, wanneer ze zich in den spiegel bekeek.
Goede hemel, wat zou hij niet willen geven,
wanneer hij haar deze smartelijke oogenblikken
kon besparen een paar van zijn laatste
levensjaren zou hy met vreugde hebben wil
len offeren, wanneer hij deze macht bezeten haa.
Hij hing immers zoo met zijn geheele hart aan
het eenig kind van zijn gestorven zuster en wat
Wanda hem in haar hoogmoed en zelfzucht
had aangedaan, was reeds weer vergeten.
Angstig volgde hij elk harer bewegingen,
toen ze den spiegel ophief en hem dicht bij
haar gezicht bracht. Een toen slaakte zij plot
seling een hartverscheurenden, "doordringenden
gil en zonk in de kussens terug.
„Wandaatje, zooals je er nu uitziet, blijf je
toch niet," zei de oude man; zijn stem was
één en al innigheid. „Dat wordt toch allemaal
weer anders en juist zooals vroeger."
Wanda von Grettenau kon geen woorden
vinden.
De vriendelijke oude stem deed haar werkelijk
goed; ze was als de milde balsem, die onder
het verband haar arm, verwoest gezicht be
dekte. Maar tegelijk voelde ze iets als haat
jegens dezen ouden man, jegens de geheele
wereld.
„O, als ze maar niets meer behoefde te
hooren en te zien!.
(Wordt vervolgd)