HET DINER BIJ MacDonald SARDONISCH LACHEN Het onstaan van de zegswijze EEN SCHLAGER ontstaat üft- rn J Ringloopen voor jongens 'Jï De scheldnaam van een genie KAREL V OVER HET NEDERLANDSCH Dokter aangeklaagd Het is teveel voor Charlie Waarom Charlie aan het diner niet verscheen Een sterke gelijkenis heeft dit spel met het ring rijden MÉM» m0m «L L m In de bekende film „City-Lights" Plato heette eigenlijk Aristokles Door patiënt die te lang leeft S si- Charlies 99 ongelukken Wij hebben Charlie gezien als emigrant, Charlie als politiebeambte, Charlie als goudzoeker, Charlie als 'n groot acteur en Charlie als afgod der dwazen. Hij is onzeg baar rijk. Met één film: „Het licht der stad" verdiende hij twee millioen dollars in zes maan den. Hü reist als een nabob en heeft een Chi- neeschen huisknecht, genaamd Kono, die hem iedere- avond moet ontkleeden en als een kind in bed stoppen. Dan heeft hij een secretaris met een haviksneus en een gouden bril, die Ro binson heet en hem op zijn wenken moet ge hoorzamen. Charlie is een beroemd mensch; hij speelt met een universeele reputatie, en zijn meest gewone handelingen en gesties wor den voortdurend gecontroleerd en door de pers over geheel de wereld bekend g-maakt. Charlie is publiek verantwoordelijk voor al zijn daden; zijn succes en carrière hangen er vanaf. Welnu, Charlie is Charlie, d.w.z. een geluk kig niet verantwoordelijk wezen. Hij is ab soluut niet in staat, om zich in sociale krin gen te bewegen; hij is de onnoozele, die de meest ernstige dingen beziet met den onbenul- ligen en onbarmhartigen blik van een kind. Daar hij het eerste vereischte, zich niet te laten beïnvloeden door zijn beroemdheid niet bezit, is het daaraan te wijten, dat hij zooveel on gelukken heeft gehad. Een van de aardigste „gags" van Charlie was zijn aankomst te Southampton by zijn eerste Europeeéche reis in 1921. Zoodra Charlie ver nam dat de burgemeester van Southampton hem officieel met zijn behouden aankomst aan boord zou komen feliciteeren en hy daarbij ook eenige woorden zou moeten spreken, ver loor hy allen eetlust en kon niet meer slapen. Die „enkele woorden" bracnten hem totaal in de v,. Op den vooravond van den grooten da„ klopte Charlie by zyn secretaris Robinson aan en deed hem het voorstel by aankomst de boot onmiddeliyk incognito te verlaten. Zü zouden zich dan als eenvoudig matroos ver- kleeden. Maar Robinson weigerde en Charlie keerde wanhopig naar zyn hut weer. Een uur lang hoorde Robinson hem repsteeren: „Mijn heer de BurgemeesterExcellentie...., Zeer achtenswaardige burgemeester." Toen kwam Charlie weer by Robinson terug met een pa pier in zyn hand. Hij bleek overspannen en wilde, dat Robinson hem hielp bij de repetitie. „Mynheer de burgemeester.... Excellentie, ik ben waarlijkgelukkig In den vroegen morgen besloot hy naar bed te gaan. Toen Robinson een uur voor de cere monie Charlie kwam wekken, vond hy de ka mer bezaaid met velletjes papier, waarop stukjes zin stonden, die alle begonnen met: „Mynheer de burgemeester.... Excellentie Hy vroeg hem op te staan en zich aan te kleeden. Toen leidde hy hem gehuld in een plaid voor den Lord Mayor, die, hoog van ge stalte, was omringd door een groep ceremoni- eele heeren, allen van dezelfde hooge gestalte. De Lord Mayor feliciteerde Charlie in korte bewoordingen met diens behouden aankomst. Charlie antwoordde: „Excellentie, ik ben zeer geroerd door uw redevoering. Ik dank u." Ten overstaan van die groote wereld, die hem beheerscht, hem omkoopt en hem dwingt, dïe groote namen, die autoriteiten, de jouma- De ex-secretaris van Charlie Chaplin, Carytle F. Robinson, heeft in de Ver- eenigde Staten een werk gepubliceerd getiteld: ,,De waarheid over Charlie Chaplin" met den bijtitel: „Zijn leven, zijn liefde, en zijn ongelukken". Een medewerker van het Milaansche dagblad: „Corriere della Sera", Filippo Sacchi, die Charlie Chaplin en zijn secretaris persoonlijk heeft gekend, haalt enkele fragmenten aan om tot nog toe onbekende anec- doten over Charlie te vertellen. listen-legers, die waanzinnige menigten, ge droeg de beroemde Charlie zich zooals de vage bond Charlie zich gedroeg tegenover de agen ten met vreeseiyke snorrebaarden en de apachen met de enorme biceps: nu eens verkeerde hy in een erbarmelyke paniek, dan weer in een goddelijke onbezorgdheid. Zijn vrees voor de journalisten is wonderlijk. Die angst was zóó groot, dat hy telkens wanneer hij in een groote stad aankwam gebeurtenissen en orders moest verzinnen, om te ontkomen aan het zenuwach tige maar ritueele interview, dat voor alle be roemde reizigers in de Anglo-Saxische landen een verplicht iets is geworden. Deze vrees open baarde zich dikwyis door de klassieke achter volgingen, o.a. op den dag van zijn huwelijk met Lita Crey, toen hij. om de journalisten en fotografen, die zich in denzelfden trein bevon den als hij te ontvluchten, m„t den machinist had afgesproken om bij het station, waar hij zyn auto had laten komen, wat langzamer te rijf ~n. Hij liet zich toen op de bagage vallen en liep, zoo hard hy kon dwars door de maisvelden, gevolgd door Lita, die buiten adem was en de duivelsche journalisten die, zoodra zij de vlucht bemerkten, erin waren geslaagd met hun verwenschte fototoestellen uit den ry denden trein te ontsnappen. Een van Charlie's grootste dwaasheden was, een invitatie voor een diner bij den Engel- schen Eersten Minister aan te nemen en er niet heen te gr.an. Dat gebeurde bij een tweede Europeesche reis van Charlie in 1931. Die reis liep voor Charlie goed af, ofschoon het begin er van triomfantelyker was dan van de voor afgaande. Hy kwam in conflict met de mees te van zijn Parysche vrienden en wat erger is, hy joeg de Londensche pers tegen zich in het harnas. Robinson verontschuldigt Charlie absoluut van de beleedigingen, die hem zijn aangedaan, vooral van de zyde der voorname- ren, door de oorzaak van de praatjes in een juist licht te stellen. Arme Charlie, het is zyn schuld niet. Ziehier de juiste historie van het diner bij Mac Donald. De week, die er aan voorafging, was Charlie gast geweest van den Engelschen premier te Chequers, en deze had hem toen geïnviteerd voor een diner van het Lagerhuis. Eerst nam Charlie het aan. Maar toen hy wat had nage dacht, kreeg hij er spijt van en overwegende, dat hy zeker weer flaters zou slaan, besloot hij er met niemand over te spreken en er niet heen te gaan. Hy zweeg niet alleen, maar gaf zijn secretaris en Kono bevel het vertrek naar Ber lijn te bespoedigen. Den dag voor het bekende diner zou hy vertrekken, hopende, dat het aan een nalatigheid van zijn secretaris zou worden geweten, dat hij aan het diner niet verscheen. Evenwel kwam eenige uren voor het vertrek de zoon van MacDonald in hoogst eigen per son regelingen treffen omtrent het diner van den anderen dag. Robinson stond voor een vreeselijk dilemma. Wat moest hy doen? Het vertrek uitstellen? Daar was hy evenwel ock tegen, want hij had een voorname reden om te vertrekken. Charlie had namelijk die week een vurige liefde opgevat, en die liefde was opge laaid tot een reuzen brand, voor een zekere Sari Maritza. Deze liefde had zich reeds zoover geopenbaard, dat de journalisten er reuk van hadden gekregen. En nu zag Robinson geen ander middel om een schandaal te vermijden, dan zoo spoedig mogeiyk Charlie aan den eenen en Sari aan den anderen kant van 't Kanaal te zien te krijgen. En om de waarheid te spreken: hy had nog een andere reden want voor hy een vriend van Charlie werd, was hy in dienst ge weest bySari. Arme Robinson. Robinson koos van de twee kwaden het minste. Hij bood MacDonald zijn meest nede rige excuses aan, terwijl hij het bevel gaf den zelfden avond nog af te reizen. Tien minuten voor het bewuste uur ging Robinson naar Charlie's kamer. En wat ziet hy daar? Een heerlijk gedekte tafel. Sari zit in het midden, Charlie rechts van haar en Hallistair, Mac Donald';. zoon, aan haar linker zyde. Een ge moedelyk diner, even voor het vertrek. Met een verlegen en kinderlijk glimlachje verklaart Charlie aan Robinson, dat hy dacht, dat het beter was, het vertrek uit te stellen tot den volgenden dag: het was nu zoo koud! Eigen lijk heeft de zaak zich dus zóó voorgedaan. Op het laatste oogenblilc excuseert hij MacDonald zyn noodzakelijk en niet langer uit te stellen vertrek, terwy'l hy heel rustig in Londen blijft, om Sari het hof te maken, openlijk voor geheel "t wereld. Hu had er een schitterende scène plaats. Robinson belt aanstonds den stations chef van het Liverpoolsfation op en vraagt hem, den trein enkele oogenblikken te vertra gen. Dan pakt hy Charlie beet, gooit hem zijn mantel om, zet hem zyn hoed op en sleept hem mee aan zijn arm. Toen ontmoetten zy May Rieves: Charlie bemerkte May, die plotseling bleef stil staan. Men zou gezegd hebben, dat de schoon heid van de jonge vrouw hem aan den grond had vastgenageld. Eindelijk kon hij met moeite zijn blik van de schoone secretaresse losmaken en gaf mij een knipoogje. Ik wist wat dat be- teekendt. Ik volgde Charlie in de naast ge legen kamer. „Wie is dat," vroeg ik. „Zy is aanbiddenswaardig," murmelde Charlie. „Zou ze tango kunnen dansen?" Dat zijn nu de 99 ongelukken van Charlie. Het honderdste is per slot van rekening Robinson. Het Zeeuwsche plaatsje Nieuwland, ten Zuid-Oosten liggend van Middelburg, is niet groot en dus weinig bekend. Maar toch bezit het eenige vermaardheid; voorname lyk bij hen, die studie maken van oude volks gebruiken en volksspelen. In Nieuwland wordt ieder jaar op Pinkster-drie het zoogenaamde „ringloopen" voor jongens gehouden. Dit spel is eigenlijk een „voorproef", om 't zoo eens te noe men, van het „ringrijden" of „ringsteken", dat by feestelijke gelegenheden op 't platteland nog vaak voorkomt en ook op Pinkster-drie hier en daar in Zeeland nog te zien is, o.a. te Koude kerke, Oost-Souburg, Oost-Kapelle, en 't hier reeds genoemde Nieuwland. Het ringloopen heeft veel overeenkomst met 't ringrijden te paard, waarbij de deelnemers in snellen draf moeten trachten, een lans tè steken in een ring van ongeveer twee c.M. middellijn. Deze ring bevindt zich aan een touw, dat tus- schen twee lange palen hangt. Natuurlijk wordt het ringrijden interessant door het aantal deel nemers, dat mededingt naar de verschillende fraaie prijzen, die beschikbaar zyn gesteld. Daar het ringloopen een sterke gelijkenis heeft met 't ringrijden, laten we hier van 't eerste spel een nadere verklaring volgen. Voor de jongens, die meedoen met het ring loopen zijn op het kerkplein drie banen uitgezet: le. een baan voor de deelnemers boven de 12 jaar, 2e. een baan voor de z.g.n. „middelclub dat zijn de jongens van 812 jaar, 3e. een baan voor de jongens onder de 8 jaar. Het aanleggen dezer banen is met veel zorg en toewijding geschied want ze zijn alle drie met bloembogen versierd. De ring, 't gewichtige voorwerp bij het spel, hangt natuurlijk veel la ger dan by de ringrijdery; anders zouden de jongens er onmogelijk hun lans kunnen in steken. Aan den bloemboog boven den ring is een bord aangebracht, waarop in sierlijke let ters te lezen staat: Leve de ringloopers! De pryzen voor den wedstrijd in het ringloo pen zijn gekocht van 't geld, dat de jongens zelf de laatste dagen vóór het Pinksterfeest langs de huizen hebben opgehaald. Het zyn werkelijk aardige pryzen! Om er enkele te noe men: een staand klokje, een horloge, een porte- ft* a-iv; - H monnaie, doosjes met diverse lekkernijen, doo- zen sigaretten, kleine pakjes met geld en vele andere prijzen. Al deze voorwerpen zyn voor iedereen duidelijk zichtbaar. Aan een dichtbij staanden boom namelijk is een lat gespijkerd, waaraan de „feestcommissie" ze ten toon heeft gehangen; juist gelijk zulks ook geschiedt by de ringrij dertien. Om het ringloopen een goed verloop te laten he' ben, hebben de jongens, volgens de regels van 't spel, tevoren een oppasser en knecht in hun dienst genomen alweer op dezelfde ma nier als bij de ringrij ders. Zoo'n oppasser heeft lang geen gemakkelijke taak; hij moet tijdens 't spel op alles en nog wat letten. Vooreerst heeft hij er voor te zorgen, dat de afgestoken ring weer op de juiste plaats wordt gesteld. Vervolgens moet hy aanteekening houden van de namen der jongens, die den ring staken of die hem misten. De jongen, die hem stak, krijgt achter zijn naam een staand streepje: (1) en die miste, een liggend: Voorts heeft de oppasser voor een goqde en vlotte regeling van 't spel zorg te dragen. Dat de jeugdige ringloopers geenszins over gebrek aan belangstelling te klagen hebben, be hoeft niet nader gezegd. De jongens zyn met 't bezoek van al die toeschouwers, waaronder zich velen van hun familie-leden bevinden, na tuurlyk zeer vereerd. Geen wonder, dat ze hun best doen dat ze secuur en met ernstig ge zicht de kleine ring-opening in het oog houden, om dan, hard loopend, te probeeren of ze den ring aan hun lans kunnen steken. Meen echter niet, dat deze poging hun in 'n oogwenk gelukt. Neen daar komt heel wat berekening bij te pas, terwijl 't vaak gebeurt, dat het steken mis lukt. Maar 't succes blijft toch ook niet uit en dan is de voldoening bij de jeugdige deelnemers geestdriftig-groot. Wanneer eindelijk bij afloop van het ring loopen de oppasser overgaat tot 't uitdeelen van de pryzen, stijgt de voldoening onder de jon gens, die gewonnen hebben, al meer, zoodat het hoera-geroep en andere luidruchtige uitingen van blijdschap vooreerst niet van de lucht zijn. Ondertusschen hebben ze zich voorgenomen, nog dikwijls aan het ringloopen deel te nemen net zoolang, totdat de tijd gekomen js, waar op ze met de groote dorpsgenooten, gezeten op 'n mooi opgetuigd paard, mogen deelnemen aan het ringrijden. Als slot van dit praatje mogen we wel den wensch uiten, dat die typische Zeeuwsche spe len: ringrijden en ringloopen, immer blijven be staan. Want ons volk kan op dergelijke oude spel-genoegens niet te zuinig zijn! Hoe iemand eens een "brief aan Charlie adresseerde De zegswijze „sardonisch lachen" vindt men merkwaardig genoeg, hoewel op zich zelf onverstaanbaar, in het meerendeel der nieuwere Europeesche talen terug. De Engelsche woordenboeken spreken van laughter sardonic of van een sardonic grin, waarmede een hoo- nende, bittere lach wordt bedoeld. De Franschen kennen een ris sardonien of sardonique, een krampachtig samentrekken der lachspieren of een gedwongen lach. Ook in het Italiaansch vindt men den riso sardonico. De uitdrukking is uit de klassieke oudheid tot ons gekomen, de eigenlijke verklaring ech ter niet. Homerus gebruikt haar menigvuldig. Odysseus lacht sardonisch in het gewaad van een bedelaar; Here in de Iliade lacht sardonisch met de lippen; „niet echter glansde het ge laat onder de donkere wenkbrauwen." In Hesio- dus' gedicht: „de Werken en dagen" is Jupiter vertoornd op Prometheus, omdat deze het vuur des hemels geroofd en op aarde gebracht heeft en: „sardonisch schaterlacht de vader der go den en der menschen." Bedoelt Here een gedwongen lachje, dan openbaart zich in het lachen van Jupiter, en ook van Odysseus, de hoon tegen dezen of genen misdadiger en het voorgevoel van de weldra nakende wraak. Duidelijker nog geeft Plato, in zijn verhandeling „Over den staat", de beteekenis van die uitdrukking weer. Want hij zegt van Thrasymachus, dien hij overal bit terheid en aanmatiging toeschrijft: „Toen hy dit gehoord had, lachte hij luide op geheel sar donische wijze." Ook in een epigram der „Anthologie" vindt men de waarschuwing: „dat ge niet op sardo nische wijze lacht." En zoo zouden nog andere plaatsen, bijv. uit Lucianus, kunnen worden aangehaald. Onder de Latijnsche klassieke schrijvers heeft de uitdrukking .sardonisch lachen" eigenlijk in het geheel geen navolging gevonden. Cicero be dient er zich een paar maal van, bijv. in een brief aan Fabius Gellius, maar dan in de Grieksche taal. Daarentegen spreekt Virgilius van een „sardisch kruid", herba sardoa en dit voert ons tot de eigenlijke verklaring van de veelgebezigde uitdrukking. Er moet namelijk op het eiland Sardinië een kruid groeien, waar van het gebruik een eigenaardige lach tenge volge heeft. De eerste mededeeling daarvan vindt men bij een Griekschen schrijver, joh. Laurentius, die 500 jaar na Christus leefde, in zijn geschrift de mensibus. Er groeit inderdaad op het eiland Sardinië zulk een plant, waarvan men de uitdrukking .sardonisch lachen" af leidt. Deze zeer verderfelijke plant gelijkt op den selinum. Men zegt, dat zij dengenen, die daarvan eten en daarbij lachen, den dood be rokkent. Volgens den lexicograaf Henricus Ste- phanus heeft Laurentius de aangehaalde alinea ontleend aan Pausanias, die ongeveer 300 jaar vroeger leefde. Ook de Grieksche lexicograaf Sicidas, die ongeveer in de elfde eeuw leefde, geeft aan deze zegswijze dezelfde beteekenis en verklaring. Hij beroept zich weer op een anderen schrijver, op Sibelos, volgens wien er bij de Sardiniërs een op Apium selinum gelijkend kruid bestond, waarvan het gebruik tengevolge had, dat men in een soort van woede in zijn eigen vleesch beet. Onze Erasmus, die in zijn Latynsch werk over de spreekwoorden (de adagiis) op de toen malige wydloopige wijze ook de risus sardonicus bespreekt, voert, zich weder op Sicidas beroe pend, woordelijk aan, wat deze geschreven heeft en noemt de plant batrachion of ranun culus. Als zoodanig komt zij ook in Plinius den ouden voor; deze beschrijft verschillende soor ten van den ranunculus, onder andere een met vele bladeren en hooge stengels. De uit gever van Plinius' werken, Claudius Salmosius (Claude van Semos), die omstreeks het jaar 1600 leefde, zegt daar ter plaatse, dat dit kruid veel in Sardinië groeit en ook herba sardoa ge noemd wordt, zooals Virgilius het betitelt. Een leerling van Plato merkt op, dat dit op Sardinië veelvuldig voorkomend kruid een bij tenden smaak heeft en dat, zooals velen ver zekeren, door het gebruik ervan een geestes,sto- ring ontstaat, een samentrekken van lippen en aangezichtsspieren, waardoor het gezicht den schijn van lachen aanneemt. Latere natuuronderzoekers, als Oken en Hahnmann vermelden ook deze zonderlinge plant. De eerste noemt haar in een groot natuurhistorisch werk ranunculus sideratus met den bijnaam herba sardonica en zegt, dat dit in moerassen en op zeer vochtige weilanden groeiende kruid een zeer bijtende scherpte heeft, welke blaren trekt, en, inwendig ge bruikt, ontsteking in de ingewanden veroor zaakt, wat den dood ten gevolge kan hebben. Hahnmann, bekend homoeopaat, schrijft in zijn in 1783 verschenen „Apothekers-lexicon" dat de lucht, welke bij het fijn maken dier plant opstijgt, zeer scherp is, een hevige aandoening van neus, oogen, trekkingen van de oogspieren en verdooving veroorzaakt. Anderen hebben een andere verklaring ge zocht en de uitdrukking eenvoudig tot het oude Grieksche Sairein, „met de tanden knar sen", teruggebracht. Daartegenover staat het feit,'dat het eiland Sardinië, dat dit vergif op leverde, reeds in de grijze oudheid bekend was en in zeer kwaad gerucht stond. Van het gruw zaam karakter der bewoners weten de oude schrijvers veel te verhalen. Zoo moeten de Sarden de schoonste en meer dan 70 jaren tel lende gevangenen aan Chronos hebben geof- fers. Deze slachtffers wilden zich echt manne lijk gedragen, en gingen lachende den dood in. Volgens den historicus Timaeus werden op Sar dinië de menschen, die lang genoeg hadden geleefd, door de jongeren, hun zonen, met knup pels in het voor hen bestemde graf gedreven, en daarbij moeten zij hebben gelachen. Zoo kam deze spreekwijze „sardonisch la chen", en ook de beteekenis van Sardonius, afkomstig zijn van het ruwe karakter dier eilandbewoners. Dezen hebben ook in latere ja ren, tot op onzen tijd toe, in de streken, waar de beschaving niet doordrong, een kwade faam van ongelooflijke wildheid en ruwheid behouden. Scheldnamen of bijnamen zijn rare din gen. Wie ze eenmaal heeft, is er vaak zijn heele leven mooi mee, den tijd van de schooljaren zeer zeker. Het komt ook voor, dat de eigenlijke naam totaal op den achtergrond treedt en verdwijnt en de scheldnaam, mis schien eerst spotnaam en later bijnaam, over blijft, zoo zelfs, dat de meeste menschen niet beter weten. Wij bedoelen hier nog niet eens de benamingen, waarmee bewoners of inboorlingen van een bepaalde stad worden aangeduid en waaraan gewoonlijk een heele geschiedenis of een of andere gebeurtenis verbonden is. Een typisch voorbeeld van een totaal inge- burgerden en omgeburgerden bijnaam is de naam van den beroemdsten Griekschen wijsgeer, dien de wereld kent, namelijk Platon, in het Latijn Plato. Slechts enkelen zullen weten, dat hij van huisuit, volgens oud-Grieksche ge woonte heette als zijn grootvader van vaders kant, Aristokles. Deze familienaam is door den bijnaam of scheldnaam, dien hij van eijn gym nastiekleraar Ariston ontving, (die zijn leer ling Aristokles om diens uiterlijk „Platon", d.i. „de breede" noemde) reeds in de oudheid zoo volkomen op den achtergrond gedrongen, dat h;| absoluut verdwenen is en nog slechts bij den vakkenner der wijsbegeerte bekend is. En zelfs deze bedient zich zonder meer van den naam Plato en van het daarbij behoorende adjectief platonisch in bijv. platonische liefde. De stambeteekenis van den naam Plato is „plat", „breed". Het houdt verband met de be titeling van den plataan, den breedtakkigen boom. Wie met Plato's leven en werken op de hoogte is, weet hoe diep de dichter-filosoof de pracht van juist dezen boom met z'n breede takken doorvoeld en beleefd heeft. De plataan voert ons naar het om z'n veldslagen beroemde stadje Plataeae, d.w.z. breedveld, waar in den zemer van het jaar 479 vóór Christus de Grieksche veldheer Pacsanias den beslissenden slag op de Perzen won. Plaats, plein doen den ken aan iets breeds, zoo doen ook het Duit- sche „Platz" en het Fransche en Engelsche „place" en het Italiaansche „piazza". Het nageslacht heeft aan Plato de heerlijkste bijnamen gegeven, zooals bijv. de alwijze, de groote, de heilige, de goddelijke. In alles wordt de geweldige beteekenis van dezen grooten mensch weerspiegeld. Maar al die benamingen zyn verdwenen, enkel die eene, de scheld- en bijnaam is blijven bestaan. Zoo werd zelfs een op den voorgrond tre dende wijsgeer wel „een tweede Plato" genoemd. Plato's persoonlijkheid liet menschelijken maat staf en menschelijke begrippen zoover achter zich, dat deze denker der oudheid als een god delijke verschijning gold en men voor hem, steeds onder den naam Plato, zelfs altaren en heiligdommen oprichtte. En hem ter eere werd, in Campanië, een stad „Platonstad genoemd. Het bewijst, dat de naam Platon of Plato ook gebruikt werd met allen mogelyken eerbied en achting. De naam Plato hield absoluut op een scheld- of bijnaam te zijn, doch werd de eere naam van een genie. Kort geleden stond in ons blad aan het ein de van een artikeltje „Het Paradijs der Vrou wen" een uitspraak van Karei V over talen. Deze uitspraak was nog uitgebreider en heeft zich als volgt toegedragen: Karei V was een groot talenkenner. Van hem is het woord afkomstig „Zooveel talen men spreekt, zoo dikwijls is men mensch." De Russische gezant vroeg hem eens, waarom hij, die toch zoo vele talen sprak, geen Russisch leerde. Karei antwoordde: „Tja, dat heeft zoo zijn réden; mag ik u in dat verband eens ver tellen, wat ik over het spreken van talen denk? Luistert u maar eens: „Spaansch spreekt men tegen God Italiaansch tegen zijn meisje Fransch tegen zijn vriend Engelseh in zaken Duitsch tegen een recruut Hongaarsch tegen zijn paard en. Russisch tegen den duivel" Waarop de gezant gezegd zou hebben: „En Nederlandsch dan?" (het onderhoud had te Madrid plaats en de gezant had het dus over „Flamenco" waarmede in Spanje in dien tya iets minderwaardigs werd bedoeld). Karei antwoordde: „Dat mag de taal van visschers en boeren zijn. maar ze houden hun woord." Momenteel wordt overal een Schlager gespeeld, die met recht een wereldsucces genoemd mag worden. Hij is al in veertien talen uitgebracht, en de componist, Emil Palm, is in enkele dagen beroemd in Keulen en bekend over de geheele Schlagerspelende aarde geworden. Hij weet over het ontstaan van dit vermaarde lied, „Regentropfen, die an dein Fenster klop- fen", het volgende mee te deelen: „Het was mid den in den zomer, toen mijn 'tekstdichter Josef Hochleitner, op een middag een Kop koffie bij me kwam drinken en over zaken spreken. We waren eerly'k gezegd niet in de beste stemming. Het zou een leugen zijn achteraf het tegendeel te beweren. Ten eerste was het zoo machtig heet, dat het zweet ons in stroomen over het lijf liep en ten tweede en dit droeg waar schijnlijk bij tot het transpireeren zaten we in de zorg wegens een bedenkelijke leegte in onze portefeuille. Opeens kwam een donkere wolkenbank uit het Westen opzetten. De hemel werd st meer verduisterd. Daarna brak er een vreeselijk on weer los en begon het te stormen. Snel verdwe nen we van het balkon om binnen het klaaglied voort te zetten. Toen mompelde Josef: „Regen tropfen, die an dein Fenster Klopfen". Toen trof hem een blik uit mijn oogen, die hem direct het ergste moet hebben doen vreezen. En ja, met een sprong zat ik achter den vleugel en reeds parelden de eerste maten van de nu alom be kende melodie onder mijn vingers vandaan. In tien minuten was de Schlager kant en klaar. „Dat is de redding," zeiden we als uit één mond. Van het eerste oogenblik af geloofden we aan een succes, hoewel we onze fantasie niet zoo ver lieten gaan als achteraf de werkelijkheid gegaan blijkt te zijn. Bijna zou ik willen, dat het niet gebeurd was, want haast iedereen schijnt me nu als een millionnair te beschou wen. Ik stik bijna in de aanbiedingen van auto mobielfirma's, die het fraaiste model aan mij kwijt willen, in de offertes van scheepswerven, die zich opmaken om de zwaarste luxe-jachten voor mij in elkaar te timmeren en in de brieven van architecten, die mij aanraden een villa met tien kamers te kiezen, omdat men daar meer aan heeft dan aan één met acht. Maar ik heb al deze aanbiedingen van de hand moeten wijzen, omdat we voorloopig het gat in onze portefeuille nog steeds aan het stoppen zyn." In Kopenhagen zal een wel zeer zonderling proces gevoerd worden. De veefokker Harald Estridson eischt van den geneesheer Hörup schadevergoeding, omdat hij Estridson te lang heeft geleefd. Men zou verwachten, dat een dokter wordt aangeklaagd, omdat hij het leven van een patiënt heeft verkort of een kwaal erger gemaakt door zijn schuld. Maar 't is hier andersom. Estridson heeft een ernstige longkwaal en stelde zich jaren geleden onder geneeskundige behandeling. Hij drong er bij den arts op aan, dat die hem niets van de waarheid zou onthou den, en zoo kwam hij twee jaar geleden te we ten, dat hij nog hoogstens twee maal driehon- derdvijfenzestig dagen had te leven en dan alleen, als hij zich erg in acht nam. Dat knoopte Estridson in zijn oor. Hij maak te zijn bezittingen te gelde en begon te reizen. Bovendien leidde hij een leven, waartegen de gezondste man nauwelijks opgewassen zou zyn. Hij gaf verder zijn geld met handen vol weg en dat hield hij vol tot voor een paar maanden. De twee jaar waren al een poosje om, maar Estridson was nog steeds bedenkelijk vief. Nog even wachtte hy, toen liet hij zich door een specialist onderzoeken. Deze zei hem, dat zijn longziekte ongeneeslijk was, maar dat hij toch nog zeker twee jaar mee zou kunnen. Dat was Estridson te bar. Hij begaf zich spoorslags naar den officier van justitie en zette daar de zaak uiteen. „Mijn geldmiddelen zijn uitgeput. Ik wist niet beter, of ik zou na twee jaar ge storven zijn. „Als ik me erg in acht nam, kon ik het zoo lang houden" had dr. Hörup gezegd. Ik heb me heelemaal niet in acht genomen. Ik denk: dan ben ik safe. Maar jawel, ik leef nóg!" Verontwaardiging klonk in zijn stem. „Ik ben niet van plan de twee jaar, die me nog resten en als het er niet meer zyn in ar moede door te brengen tengevolge van die ver keerde diagnose van dokter Hörup. Ik heb al mijn geld uitgegeven in de vaste overtuiging, dat ik het niet lang meer zou maken. Nu moet dr. Hörup maar zorgen, cat ik behoorlijk te eten en te drinken heb." En het slachtoffer hpeft een hooge schadevergoeding geëischt. De filmheld „in civiel"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9