HET DINER BIJ
MacDonald
SARDONISCH LACHEN
Het onstaan van
de zegswijze
EEN SCHLAGER
ontstaat
üft-
rn
J
Ringloopen voor
jongens
'Jï
De scheldnaam van
een genie
KAREL V OVER HET
NEDERLANDSCH
Dokter aangeklaagd
Het is teveel voor Charlie
Waarom Charlie aan het diner
niet verscheen
Een sterke gelijkenis heeft dit spel
met het ring rijden
MÉM»
m0m
«L
L m
In de bekende film „City-Lights"
Plato heette eigenlijk Aristokles
Door patiënt die te
lang leeft
S si-
Charlies 99 ongelukken
Wij hebben Charlie gezien als emigrant,
Charlie als politiebeambte, Charlie als
goudzoeker, Charlie als 'n groot acteur
en Charlie als afgod der dwazen. Hij is onzeg
baar rijk. Met één film: „Het licht der stad"
verdiende hij twee millioen dollars in zes maan
den. Hü reist als een nabob en heeft een Chi-
neeschen huisknecht, genaamd Kono, die hem
iedere- avond moet ontkleeden en als een kind
in bed stoppen. Dan heeft hij een secretaris
met een haviksneus en een gouden bril, die Ro
binson heet en hem op zijn wenken moet ge
hoorzamen. Charlie is een beroemd mensch;
hij speelt met een universeele reputatie, en
zijn meest gewone handelingen en gesties wor
den voortdurend gecontroleerd en door de pers
over geheel de wereld bekend g-maakt. Charlie
is publiek verantwoordelijk voor al zijn daden;
zijn succes en carrière hangen er vanaf.
Welnu, Charlie is Charlie, d.w.z. een geluk
kig niet verantwoordelijk wezen. Hij is ab
soluut niet in staat, om zich in sociale krin
gen te bewegen; hij is de onnoozele, die de
meest ernstige dingen beziet met den onbenul-
ligen en onbarmhartigen blik van een kind.
Daar hij het eerste vereischte, zich niet te laten
beïnvloeden door zijn beroemdheid niet bezit,
is het daaraan te wijten, dat hij zooveel on
gelukken heeft gehad.
Een van de aardigste „gags" van Charlie was
zijn aankomst te Southampton by zijn eerste
Europeeéche reis in 1921. Zoodra Charlie ver
nam dat de burgemeester van Southampton
hem officieel met zijn behouden aankomst aan
boord zou komen feliciteeren en hy daarbij
ook eenige woorden zou moeten spreken, ver
loor hy allen eetlust en kon niet meer slapen.
Die „enkele woorden" bracnten hem totaal in
de v,. Op den vooravond van den grooten
da„ klopte Charlie by zyn secretaris Robinson
aan en deed hem het voorstel by aankomst de
boot onmiddeliyk incognito te verlaten. Zü
zouden zich dan als eenvoudig matroos ver-
kleeden. Maar Robinson weigerde en Charlie
keerde wanhopig naar zyn hut weer. Een uur
lang hoorde Robinson hem repsteeren: „Mijn
heer de BurgemeesterExcellentie...., Zeer
achtenswaardige burgemeester." Toen kwam
Charlie weer by Robinson terug met een pa
pier in zyn hand. Hij bleek overspannen en
wilde, dat Robinson hem hielp bij de repetitie.
„Mynheer de burgemeester.... Excellentie, ik
ben waarlijkgelukkig
In den vroegen morgen besloot hy naar bed
te gaan. Toen Robinson een uur voor de cere
monie Charlie kwam wekken, vond hy de ka
mer bezaaid met velletjes papier, waarop
stukjes zin stonden, die alle begonnen met:
„Mynheer de burgemeester.... Excellentie
Hy vroeg hem op te staan en zich aan te
kleeden. Toen leidde hy hem gehuld in een
plaid voor den Lord Mayor, die, hoog van ge
stalte, was omringd door een groep ceremoni-
eele heeren, allen van dezelfde hooge gestalte.
De Lord Mayor feliciteerde Charlie in korte
bewoordingen met diens behouden aankomst.
Charlie antwoordde: „Excellentie, ik ben zeer
geroerd door uw redevoering. Ik dank u."
Ten overstaan van die groote wereld, die
hem beheerscht, hem omkoopt en hem dwingt,
dïe groote namen, die autoriteiten, de jouma-
De ex-secretaris van Charlie Chaplin, Carytle F. Robinson, heeft in de Ver-
eenigde Staten een werk gepubliceerd getiteld: ,,De waarheid over Charlie
Chaplin" met den bijtitel: „Zijn leven, zijn liefde, en zijn ongelukken".
Een medewerker van het Milaansche dagblad: „Corriere della Sera",
Filippo Sacchi, die Charlie Chaplin en zijn secretaris persoonlijk heeft
gekend, haalt enkele fragmenten aan om tot nog toe onbekende anec-
doten over Charlie te vertellen.
listen-legers, die waanzinnige menigten, ge
droeg de beroemde Charlie zich zooals de vage
bond Charlie zich gedroeg tegenover de agen
ten met vreeseiyke snorrebaarden en de apachen
met de enorme biceps: nu eens verkeerde hy
in een erbarmelyke paniek, dan weer in een
goddelijke onbezorgdheid. Zijn vrees voor de
journalisten is wonderlijk. Die angst was zóó
groot, dat hy telkens wanneer hij in een groote
stad aankwam gebeurtenissen en orders moest
verzinnen, om te ontkomen aan het zenuwach
tige maar ritueele interview, dat voor alle be
roemde reizigers in de Anglo-Saxische landen
een verplicht iets is geworden. Deze vrees open
baarde zich dikwyis door de klassieke achter
volgingen, o.a. op den dag van zijn huwelijk
met Lita Crey, toen hij. om de journalisten en
fotografen, die zich in denzelfden trein bevon
den als hij te ontvluchten, m„t den machinist
had afgesproken om bij het station, waar hij
zyn auto had laten komen, wat langzamer
te rijf ~n. Hij liet zich toen op de bagage
vallen en liep, zoo hard hy kon dwars door de
maisvelden, gevolgd door Lita, die buiten adem
was en de duivelsche journalisten die, zoodra
zij de vlucht bemerkten, erin waren geslaagd
met hun verwenschte fototoestellen uit den
ry denden trein te ontsnappen.
Een van Charlie's grootste dwaasheden was,
een invitatie voor een diner bij den Engel-
schen Eersten Minister aan te nemen en er
niet heen te gr.an. Dat gebeurde bij een tweede
Europeesche reis van Charlie in 1931. Die reis
liep voor Charlie goed af, ofschoon het begin
er van triomfantelyker was dan van de voor
afgaande. Hy kwam in conflict met de mees
te van zijn Parysche vrienden en wat erger
is, hy joeg de Londensche pers tegen zich in
het harnas. Robinson verontschuldigt Charlie
absoluut van de beleedigingen, die hem zijn
aangedaan, vooral van de zyde der voorname-
ren, door de oorzaak van de praatjes in een
juist licht te stellen. Arme Charlie, het is zyn
schuld niet.
Ziehier de juiste historie van het diner bij
Mac Donald.
De week, die er aan voorafging, was Charlie
gast geweest van den Engelschen premier te
Chequers, en deze had hem toen geïnviteerd
voor een diner van het Lagerhuis. Eerst nam
Charlie het aan. Maar toen hy wat had nage
dacht, kreeg hij er spijt van en overwegende,
dat hy zeker weer flaters zou slaan, besloot hij
er met niemand over te spreken en er niet heen
te gaan. Hy zweeg niet alleen, maar gaf zijn
secretaris en Kono bevel het vertrek naar Ber
lijn te bespoedigen. Den dag voor het bekende
diner zou hy vertrekken, hopende, dat het aan
een nalatigheid van zijn secretaris zou worden
geweten, dat hij aan het diner niet verscheen.
Evenwel kwam eenige uren voor het vertrek
de zoon van MacDonald in hoogst eigen per
son regelingen treffen omtrent het diner van
den anderen dag. Robinson stond voor een
vreeselijk dilemma. Wat moest hy doen? Het
vertrek uitstellen? Daar was hy evenwel ock
tegen, want hij had een voorname reden om te
vertrekken. Charlie had namelijk die week een
vurige liefde opgevat, en die liefde was opge
laaid tot een reuzen brand, voor een zekere
Sari Maritza. Deze liefde had zich reeds zoover
geopenbaard, dat de journalisten er reuk van
hadden gekregen. En nu zag Robinson geen
ander middel om een schandaal te vermijden,
dan zoo spoedig mogeiyk Charlie aan den eenen
en Sari aan den anderen kant van 't Kanaal te
zien te krijgen. En om de waarheid te spreken:
hy had nog een andere reden want voor hy een
vriend van Charlie werd, was hy in dienst ge
weest bySari. Arme Robinson.
Robinson koos van de twee kwaden het
minste. Hij bood MacDonald zijn meest nede
rige excuses aan, terwijl hij het bevel gaf den
zelfden avond nog af te reizen. Tien minuten
voor het bewuste uur ging Robinson naar
Charlie's kamer. En wat ziet hy daar? Een
heerlijk gedekte tafel. Sari zit in het midden,
Charlie rechts van haar en Hallistair, Mac
Donald';. zoon, aan haar linker zyde. Een ge
moedelyk diner, even voor het vertrek. Met
een verlegen en kinderlijk glimlachje verklaart
Charlie aan Robinson, dat hy dacht, dat het
beter was, het vertrek uit te stellen tot den
volgenden dag: het was nu zoo koud! Eigen
lijk heeft de zaak zich dus zóó voorgedaan. Op
het laatste oogenblilc excuseert hij MacDonald
zyn noodzakelijk en niet langer uit te stellen
vertrek, terwy'l hy heel rustig in Londen blijft,
om Sari het hof te maken, openlijk voor geheel
"t wereld. Hu had er een schitterende scène
plaats. Robinson belt aanstonds den stations
chef van het Liverpoolsfation op en vraagt
hem, den trein enkele oogenblikken te vertra
gen. Dan pakt hy Charlie beet, gooit hem zijn
mantel om, zet hem zyn hoed op en sleept hem
mee aan zijn arm.
Toen ontmoetten zy May Rieves: Charlie
bemerkte May, die plotseling bleef stil
staan. Men zou gezegd hebben, dat de schoon
heid van de jonge vrouw hem aan den grond
had vastgenageld. Eindelijk kon hij met moeite
zijn blik van de schoone secretaresse losmaken
en gaf mij een knipoogje. Ik wist wat dat be-
teekendt. Ik volgde Charlie in de naast ge
legen kamer. „Wie is dat," vroeg ik. „Zy is
aanbiddenswaardig," murmelde Charlie. „Zou
ze tango kunnen dansen?"
Dat zijn nu de 99 ongelukken van Charlie.
Het honderdste is per slot van rekening
Robinson.
Het Zeeuwsche plaatsje Nieuwland, ten
Zuid-Oosten liggend van Middelburg, is
niet groot en dus weinig bekend. Maar
toch bezit het eenige vermaardheid; voorname
lyk bij hen, die studie maken van oude volks
gebruiken en volksspelen. In Nieuwland wordt
ieder jaar op Pinkster-drie het zoogenaamde
„ringloopen" voor jongens gehouden. Dit spel is
eigenlijk een „voorproef", om 't zoo eens te noe
men, van het „ringrijden" of „ringsteken", dat
by feestelijke gelegenheden op 't platteland nog
vaak voorkomt en ook op Pinkster-drie hier en
daar in Zeeland nog te zien is, o.a. te Koude
kerke, Oost-Souburg, Oost-Kapelle, en 't hier
reeds genoemde Nieuwland.
Het ringloopen heeft veel overeenkomst met
't ringrijden te paard, waarbij de deelnemers in
snellen draf moeten trachten, een lans tè steken
in een ring van ongeveer twee c.M. middellijn.
Deze ring bevindt zich aan een touw, dat tus-
schen twee lange palen hangt. Natuurlijk wordt
het ringrijden interessant door het aantal deel
nemers, dat mededingt naar de verschillende
fraaie prijzen, die beschikbaar zyn gesteld. Daar
het ringloopen een sterke gelijkenis heeft met
't ringrijden, laten we hier van 't eerste spel
een nadere verklaring volgen.
Voor de jongens, die meedoen met het ring
loopen zijn op het kerkplein drie banen uitgezet:
le. een baan voor de deelnemers boven de 12
jaar, 2e. een baan voor de z.g.n. „middelclub
dat zijn de jongens van 812 jaar, 3e. een baan
voor de jongens onder de 8 jaar.
Het aanleggen dezer banen is met veel zorg
en toewijding geschied want ze zijn alle drie
met bloembogen versierd. De ring, 't gewichtige
voorwerp bij het spel, hangt natuurlijk veel la
ger dan by de ringrijdery; anders zouden de
jongens er onmogelijk hun lans kunnen in
steken. Aan den bloemboog boven den ring is
een bord aangebracht, waarop in sierlijke let
ters te lezen staat:
Leve de ringloopers!
De pryzen voor den wedstrijd in het ringloo
pen zijn gekocht van 't geld, dat de jongens
zelf de laatste dagen vóór het Pinksterfeest
langs de huizen hebben opgehaald. Het zyn
werkelijk aardige pryzen! Om er enkele te noe
men: een staand klokje, een horloge, een porte-
ft*
a-iv; -
H
monnaie, doosjes met diverse lekkernijen, doo-
zen sigaretten, kleine pakjes met geld en vele
andere prijzen. Al deze voorwerpen zyn voor
iedereen duidelijk zichtbaar. Aan een dichtbij
staanden boom namelijk is een lat gespijkerd,
waaraan de „feestcommissie" ze ten toon heeft
gehangen; juist gelijk zulks ook geschiedt by
de ringrij dertien.
Om het ringloopen een goed verloop te laten
he' ben, hebben de jongens, volgens de regels
van 't spel, tevoren een oppasser en knecht in
hun dienst genomen alweer op dezelfde ma
nier als bij de ringrij ders.
Zoo'n oppasser heeft lang geen gemakkelijke
taak; hij moet tijdens 't spel op alles en nog wat
letten. Vooreerst heeft hij er voor te zorgen, dat
de afgestoken ring weer op de juiste plaats
wordt gesteld. Vervolgens moet hy aanteekening
houden van de namen der jongens, die den
ring staken of die hem misten. De jongen, die
hem stak, krijgt achter zijn naam een staand
streepje: (1) en die miste, een liggend:
Voorts heeft de oppasser voor een goqde en
vlotte regeling van 't spel zorg te dragen.
Dat de jeugdige ringloopers geenszins over
gebrek aan belangstelling te klagen hebben, be
hoeft niet nader gezegd. De jongens zyn met
't bezoek van al die toeschouwers, waaronder
zich velen van hun familie-leden bevinden, na
tuurlyk zeer vereerd. Geen wonder, dat ze hun
best doen dat ze secuur en met ernstig ge
zicht de kleine ring-opening in het oog houden,
om dan, hard loopend, te probeeren of ze den
ring aan hun lans kunnen steken. Meen echter
niet, dat deze poging hun in 'n oogwenk gelukt.
Neen daar komt heel wat berekening bij te
pas, terwijl 't vaak gebeurt, dat het steken mis
lukt. Maar 't succes blijft toch ook niet uit en
dan is de voldoening bij de jeugdige deelnemers
geestdriftig-groot.
Wanneer eindelijk bij afloop van het ring
loopen de oppasser overgaat tot 't uitdeelen van
de pryzen, stijgt de voldoening onder de jon
gens, die gewonnen hebben, al meer, zoodat het
hoera-geroep en andere luidruchtige uitingen
van blijdschap vooreerst niet van de lucht zijn.
Ondertusschen hebben ze zich voorgenomen,
nog dikwijls aan het ringloopen deel te nemen
net zoolang, totdat de tijd gekomen js, waar
op ze met de groote dorpsgenooten, gezeten op
'n mooi opgetuigd paard, mogen deelnemen aan
het ringrijden.
Als slot van dit praatje mogen we wel den
wensch uiten, dat die typische Zeeuwsche spe
len: ringrijden en ringloopen, immer blijven be
staan. Want ons volk kan op dergelijke oude
spel-genoegens niet te zuinig zijn!
Hoe iemand eens een "brief aan Charlie adresseerde
De zegswijze „sardonisch lachen" vindt men
merkwaardig genoeg, hoewel op zich zelf
onverstaanbaar, in het meerendeel der
nieuwere Europeesche talen terug. De Engelsche
woordenboeken spreken van laughter sardonic
of van een sardonic grin, waarmede een hoo-
nende, bittere lach wordt bedoeld. De Franschen
kennen een ris sardonien of sardonique, een
krampachtig samentrekken der lachspieren of
een gedwongen lach. Ook in het Italiaansch
vindt men den riso sardonico.
De uitdrukking is uit de klassieke oudheid
tot ons gekomen, de eigenlijke verklaring ech
ter niet. Homerus gebruikt haar menigvuldig.
Odysseus lacht sardonisch in het gewaad van
een bedelaar; Here in de Iliade lacht sardonisch
met de lippen; „niet echter glansde het ge
laat onder de donkere wenkbrauwen." In Hesio-
dus' gedicht: „de Werken en dagen" is Jupiter
vertoornd op Prometheus, omdat deze het vuur
des hemels geroofd en op aarde gebracht heeft
en: „sardonisch schaterlacht de vader der go
den en der menschen."
Bedoelt Here een gedwongen lachje, dan
openbaart zich in het lachen van Jupiter, en
ook van Odysseus, de hoon tegen dezen of
genen misdadiger en het voorgevoel van de
weldra nakende wraak. Duidelijker nog geeft
Plato, in zijn verhandeling „Over den staat",
de beteekenis van die uitdrukking weer. Want
hij zegt van Thrasymachus, dien hij overal bit
terheid en aanmatiging toeschrijft: „Toen hy
dit gehoord had, lachte hij luide op geheel sar
donische wijze."
Ook in een epigram der „Anthologie" vindt
men de waarschuwing: „dat ge niet op sardo
nische wijze lacht." En zoo zouden nog andere
plaatsen, bijv. uit Lucianus, kunnen worden
aangehaald.
Onder de Latijnsche klassieke schrijvers heeft
de uitdrukking .sardonisch lachen" eigenlijk in
het geheel geen navolging gevonden. Cicero be
dient er zich een paar maal van, bijv. in een
brief aan Fabius Gellius, maar dan in de
Grieksche taal. Daarentegen spreekt Virgilius
van een „sardisch kruid", herba sardoa en dit
voert ons tot de eigenlijke verklaring van de
veelgebezigde uitdrukking. Er moet namelijk op
het eiland Sardinië een kruid groeien, waar
van het gebruik een eigenaardige lach tenge
volge heeft. De eerste mededeeling daarvan
vindt men bij een Griekschen schrijver, joh.
Laurentius, die 500 jaar na Christus leefde, in
zijn geschrift de mensibus. Er groeit inderdaad
op het eiland Sardinië zulk een plant, waarvan
men de uitdrukking .sardonisch lachen" af
leidt. Deze zeer verderfelijke plant gelijkt op
den selinum. Men zegt, dat zij dengenen, die
daarvan eten en daarbij lachen, den dood be
rokkent. Volgens den lexicograaf Henricus Ste-
phanus heeft Laurentius de aangehaalde alinea
ontleend aan Pausanias, die ongeveer 300 jaar
vroeger leefde.
Ook de Grieksche lexicograaf Sicidas, die
ongeveer in de elfde eeuw leefde, geeft aan
deze zegswijze dezelfde beteekenis en verklaring.
Hij beroept zich weer op een anderen schrijver,
op Sibelos, volgens wien er bij de Sardiniërs
een op Apium selinum gelijkend kruid bestond,
waarvan het gebruik tengevolge had, dat men
in een soort van woede in zijn eigen vleesch
beet.
Onze Erasmus, die in zijn Latynsch werk
over de spreekwoorden (de adagiis) op de toen
malige wydloopige wijze ook de risus sardonicus
bespreekt, voert, zich weder op Sicidas beroe
pend, woordelijk aan, wat deze geschreven
heeft en noemt de plant batrachion of ranun
culus. Als zoodanig komt zij ook in Plinius den
ouden voor; deze beschrijft verschillende soor
ten van den ranunculus, onder andere een
met vele bladeren en hooge stengels. De uit
gever van Plinius' werken, Claudius Salmosius
(Claude van Semos), die omstreeks het jaar
1600 leefde, zegt daar ter plaatse, dat dit kruid
veel in Sardinië groeit en ook herba sardoa ge
noemd wordt, zooals Virgilius het betitelt.
Een leerling van Plato merkt op, dat dit op
Sardinië veelvuldig voorkomend kruid een bij
tenden smaak heeft en dat, zooals velen ver
zekeren, door het gebruik ervan een geestes,sto-
ring ontstaat, een samentrekken van lippen en
aangezichtsspieren, waardoor het gezicht den
schijn van lachen aanneemt.
Latere natuuronderzoekers, als Oken en
Hahnmann vermelden ook deze zonderlinge
plant. De eerste noemt haar in een groot
natuurhistorisch werk ranunculus sideratus met
den bijnaam herba sardonica en zegt, dat dit
in moerassen en op zeer vochtige weilanden
groeiende kruid een zeer bijtende scherpte
heeft, welke blaren trekt, en, inwendig ge
bruikt, ontsteking in de ingewanden veroor
zaakt, wat den dood ten gevolge kan hebben.
Hahnmann, bekend homoeopaat, schrijft in zijn
in 1783 verschenen „Apothekers-lexicon" dat
de lucht, welke bij het fijn maken dier plant
opstijgt, zeer scherp is, een hevige aandoening
van neus, oogen, trekkingen van de oogspieren
en verdooving veroorzaakt.
Anderen hebben een andere verklaring ge
zocht en de uitdrukking eenvoudig tot het
oude Grieksche Sairein, „met de tanden knar
sen", teruggebracht. Daartegenover staat het
feit,'dat het eiland Sardinië, dat dit vergif op
leverde, reeds in de grijze oudheid bekend was
en in zeer kwaad gerucht stond. Van het gruw
zaam karakter der bewoners weten de oude
schrijvers veel te verhalen. Zoo moeten de
Sarden de schoonste en meer dan 70 jaren tel
lende gevangenen aan Chronos hebben geof-
fers. Deze slachtffers wilden zich echt manne
lijk gedragen, en gingen lachende den dood in.
Volgens den historicus Timaeus werden op Sar
dinië de menschen, die lang genoeg hadden
geleefd, door de jongeren, hun zonen, met knup
pels in het voor hen bestemde graf gedreven,
en daarbij moeten zij hebben gelachen.
Zoo kam deze spreekwijze „sardonisch la
chen", en ook de beteekenis van Sardonius,
afkomstig zijn van het ruwe karakter dier
eilandbewoners. Dezen hebben ook in latere ja
ren, tot op onzen tijd toe, in de streken, waar
de beschaving niet doordrong, een kwade faam
van ongelooflijke wildheid en ruwheid behouden.
Scheldnamen of bijnamen zijn rare din
gen. Wie ze eenmaal heeft, is er vaak zijn
heele leven mooi mee, den tijd van de
schooljaren zeer zeker. Het komt ook voor, dat
de eigenlijke naam totaal op den achtergrond
treedt en verdwijnt en de scheldnaam, mis
schien eerst spotnaam en later bijnaam, over
blijft, zoo zelfs, dat de meeste menschen niet
beter weten. Wij bedoelen hier nog niet eens de
benamingen, waarmee bewoners of inboorlingen
van een bepaalde stad worden aangeduid en
waaraan gewoonlijk een heele geschiedenis of
een of andere gebeurtenis verbonden is.
Een typisch voorbeeld van een totaal inge-
burgerden en omgeburgerden bijnaam is de
naam van den beroemdsten Griekschen wijsgeer,
dien de wereld kent, namelijk Platon, in het
Latijn Plato. Slechts enkelen zullen weten, dat
hij van huisuit, volgens oud-Grieksche ge
woonte heette als zijn grootvader van vaders
kant, Aristokles. Deze familienaam is door den
bijnaam of scheldnaam, dien hij van eijn gym
nastiekleraar Ariston ontving, (die zijn leer
ling Aristokles om diens uiterlijk „Platon", d.i.
„de breede" noemde) reeds in de oudheid zoo
volkomen op den achtergrond gedrongen, dat h;|
absoluut verdwenen is en nog slechts bij den
vakkenner der wijsbegeerte bekend is. En zelfs
deze bedient zich zonder meer van den naam
Plato en van het daarbij behoorende adjectief
platonisch in bijv. platonische liefde.
De stambeteekenis van den naam Plato is
„plat", „breed". Het houdt verband met de be
titeling van den plataan, den breedtakkigen
boom. Wie met Plato's leven en werken op de
hoogte is, weet hoe diep de dichter-filosoof de
pracht van juist dezen boom met z'n breede
takken doorvoeld en beleefd heeft. De plataan
voert ons naar het om z'n veldslagen beroemde
stadje Plataeae, d.w.z. breedveld, waar in den
zemer van het jaar 479 vóór Christus de
Grieksche veldheer Pacsanias den beslissenden
slag op de Perzen won. Plaats, plein doen den
ken aan iets breeds, zoo doen ook het Duit-
sche „Platz" en het Fransche en Engelsche
„place" en het Italiaansche „piazza".
Het nageslacht heeft aan Plato de heerlijkste
bijnamen gegeven, zooals bijv. de alwijze, de
groote, de heilige, de goddelijke. In alles wordt
de geweldige beteekenis van dezen grooten
mensch weerspiegeld. Maar al die benamingen
zyn verdwenen, enkel die eene, de scheld- en
bijnaam is blijven bestaan.
Zoo werd zelfs een op den voorgrond tre
dende wijsgeer wel „een tweede Plato" genoemd.
Plato's persoonlijkheid liet menschelijken maat
staf en menschelijke begrippen zoover achter
zich, dat deze denker der oudheid als een god
delijke verschijning gold en men voor hem,
steeds onder den naam Plato, zelfs altaren en
heiligdommen oprichtte. En hem ter eere werd,
in Campanië, een stad „Platonstad genoemd.
Het bewijst, dat de naam Platon of Plato ook
gebruikt werd met allen mogelyken eerbied en
achting. De naam Plato hield absoluut op een
scheld- of bijnaam te zijn, doch werd de eere
naam van een genie.
Kort geleden stond in ons blad aan het ein
de van een artikeltje „Het Paradijs der Vrou
wen" een uitspraak van Karei V over talen.
Deze uitspraak was nog uitgebreider en heeft
zich als volgt toegedragen:
Karei V was een groot talenkenner. Van
hem is het woord afkomstig „Zooveel talen
men spreekt, zoo dikwijls is men mensch." De
Russische gezant vroeg hem eens, waarom hij,
die toch zoo vele talen sprak, geen Russisch
leerde. Karei antwoordde: „Tja, dat heeft zoo
zijn réden; mag ik u in dat verband eens ver
tellen, wat ik over het spreken van talen
denk? Luistert u maar eens:
„Spaansch spreekt men tegen God
Italiaansch tegen zijn meisje
Fransch tegen zijn vriend
Engelseh in zaken
Duitsch tegen een recruut
Hongaarsch tegen zijn paard
en.
Russisch tegen den duivel"
Waarop de gezant gezegd zou hebben: „En
Nederlandsch dan?" (het onderhoud had te
Madrid plaats en de gezant had het dus over
„Flamenco" waarmede in Spanje in dien tya
iets minderwaardigs werd bedoeld).
Karei antwoordde: „Dat mag de taal van
visschers en boeren zijn. maar ze houden
hun woord."
Momenteel wordt overal een Schlager gespeeld,
die met recht een wereldsucces genoemd mag
worden. Hij is al in veertien talen uitgebracht,
en de componist, Emil Palm, is in enkele dagen
beroemd in Keulen en bekend over de geheele
Schlagerspelende aarde geworden.
Hij weet over het ontstaan van dit vermaarde
lied, „Regentropfen, die an dein Fenster klop-
fen", het volgende mee te deelen: „Het was mid
den in den zomer, toen mijn 'tekstdichter Josef
Hochleitner, op een middag een Kop koffie bij
me kwam drinken en over zaken spreken. We
waren eerly'k gezegd niet in de beste stemming.
Het zou een leugen zijn achteraf het tegendeel
te beweren. Ten eerste was het zoo machtig heet,
dat het zweet ons in stroomen over het
lijf liep en ten tweede en dit droeg waar
schijnlijk bij tot het transpireeren zaten we
in de zorg wegens een bedenkelijke leegte in
onze portefeuille.
Opeens kwam een donkere wolkenbank uit het
Westen opzetten. De hemel werd st meer
verduisterd. Daarna brak er een vreeselijk on
weer los en begon het te stormen. Snel verdwe
nen we van het balkon om binnen het klaaglied
voort te zetten. Toen mompelde Josef: „Regen
tropfen, die an dein Fenster Klopfen". Toen trof
hem een blik uit mijn oogen, die hem direct het
ergste moet hebben doen vreezen. En ja, met
een sprong zat ik achter den vleugel en reeds
parelden de eerste maten van de nu alom be
kende melodie onder mijn vingers vandaan. In
tien minuten was de Schlager kant en klaar.
„Dat is de redding," zeiden we als uit één
mond. Van het eerste oogenblik af geloofden we
aan een succes, hoewel we onze fantasie niet
zoo ver lieten gaan als achteraf de werkelijkheid
gegaan blijkt te zijn. Bijna zou ik willen, dat
het niet gebeurd was, want haast iedereen
schijnt me nu als een millionnair te beschou
wen. Ik stik bijna in de aanbiedingen van auto
mobielfirma's, die het fraaiste model aan mij
kwijt willen, in de offertes van scheepswerven,
die zich opmaken om de zwaarste luxe-jachten
voor mij in elkaar te timmeren en in de brieven
van architecten, die mij aanraden een villa met
tien kamers te kiezen, omdat men daar meer
aan heeft dan aan één met acht.
Maar ik heb al deze aanbiedingen van de hand
moeten wijzen, omdat we voorloopig het gat in
onze portefeuille nog steeds aan het stoppen
zyn."
In Kopenhagen zal een wel zeer zonderling
proces gevoerd worden. De veefokker Harald
Estridson eischt van den geneesheer Hörup
schadevergoeding, omdat hij Estridson te
lang heeft geleefd. Men zou verwachten, dat
een dokter wordt aangeklaagd, omdat hij het
leven van een patiënt heeft verkort of een
kwaal erger gemaakt door zijn schuld. Maar 't
is hier andersom.
Estridson heeft een ernstige longkwaal en
stelde zich jaren geleden onder geneeskundige
behandeling. Hij drong er bij den arts op aan,
dat die hem niets van de waarheid zou onthou
den, en zoo kwam hij twee jaar geleden te we
ten, dat hij nog hoogstens twee maal driehon-
derdvijfenzestig dagen had te leven en dan
alleen, als hij zich erg in acht nam.
Dat knoopte Estridson in zijn oor. Hij maak
te zijn bezittingen te gelde en begon te reizen.
Bovendien leidde hij een leven, waartegen de
gezondste man nauwelijks opgewassen zou zyn.
Hij gaf verder zijn geld met handen vol weg en
dat hield hij vol tot voor een paar maanden.
De twee jaar waren al een poosje om, maar
Estridson was nog steeds bedenkelijk vief.
Nog even wachtte hy, toen liet hij zich door
een specialist onderzoeken. Deze zei hem, dat
zijn longziekte ongeneeslijk was, maar dat hij
toch nog zeker twee jaar mee zou kunnen. Dat
was Estridson te bar. Hij begaf zich spoorslags
naar den officier van justitie en zette daar de
zaak uiteen. „Mijn geldmiddelen zijn uitgeput.
Ik wist niet beter, of ik zou na twee jaar ge
storven zijn. „Als ik me erg in acht nam, kon
ik het zoo lang houden" had dr. Hörup gezegd.
Ik heb me heelemaal niet in acht genomen. Ik
denk: dan ben ik safe. Maar jawel, ik leef
nóg!" Verontwaardiging klonk in zijn stem. „Ik
ben niet van plan de twee jaar, die me nog
resten en als het er niet meer zyn in ar
moede door te brengen tengevolge van die ver
keerde diagnose van dokter Hörup. Ik heb al
mijn geld uitgegeven in de vaste overtuiging,
dat ik het niet lang meer zou maken. Nu moet
dr. Hörup maar zorgen, cat ik behoorlijk te
eten en te drinken heb." En het slachtoffer
hpeft een hooge schadevergoeding geëischt.
De filmheld „in civiel"