Til™ n cMdvméaal den da§ Tuimelt je en Kruimeltje in het Kahouterland DE UREN GAAN V O O R B IJ Een der grootste zijn tijd Amerikanen van overleden m AT LE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.- ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1936 JOHN H. HAMMOND Van avonturier tot millionnair Engelsche postzegels pmmi WÊmmmm si m mm Het dieet van een monster i De engel met ,Film en gemeenschap" Merkwaardige benoeming aangifte moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval Hij was student, athleet, pionier, ontdekkingsreiziger, woud- looper en goudzoeker Komt er ditmaal een verrassing? u- 1 1 i ■sas: waarvoor de gor- j CLe ICMtClCirn dijnen nut dicht- r bij verlies van een hand, een voet of een oog. Een avonturier die, na in de halve wereld zijn geluk beproefd te hebben, als mll- üonnair naar zijn vaderland terugkeert om duar een rol van beteekenis te spelen in de po litiek, mag, wanneer de man Amerikaan is, niet zonder meer een zeldzaamheid genoemd wor den. Desondanks was de loopbaan van John Hays Hammond een zoo uitzonderlijk geval, dat zeifs de Amerikaansche bladen bij zijn dood lange kolommen aan hem wijdden. John H. Hammond was student, athleet, pio nier, ontdekkingsreiziger, woudlooper en goud zoeker. Hij speelde een hoofdrol in een der bloe digste drama's van den laatsten tijd, den Boe renoorlog. Vanachter de coulissen leidde hij de Amerikaansche politiek. De pers dêr Vereenigde Staten noemde John H. Hammond, toen hij, tachtig jaren oud, ais multi-millionnair stierf op zijn slot in Massa chusetts, een der grootste Amerikanen van zijn tijd. Zij legde er tevens den. nadruk op, dat hy zich echter voor het Britsche Wereldrijk nog beduidend meer verdiensten verworven had dan voor zijn eigen vaderland. John H. Hammond werd geboren als zoon van een Amerikaanschen majoor bij de artillerie. Ais jonge jongen stak hij naar Europa over'en studeerde te Freiberg in Saksen aan de hooge- school voor mijnbouw. Hij leerde een meisje kennen, de Amerikaansche miss Natalie Harris, en vroeg haar ten huwelijk. Natalie was echter, zooals dat een echte miss overigens betaamt, eenigszins romantisch aangelegd en Ameri- kaansch veeleischend. Ze wilde den jongen Hammond wel trouwen, maar hij moest zich harer eerst waardig toonen. Wanneer hij te Dresden den beker, welken de Koningin van Saksen had uitgeloofd voor den beste der ath- leten, die daar hun krachten zouden meten, wist te winnen, ja, dan John H. Hammond had nog van zijn leven niet aan sport gedaan, maar een mensch kan nu eenmaal alles leeren. Dies toog hij aan het trainen en op het athletiekfeest te Dresden vierde hij ware triomfen. Op de 110 meter hor den vestigde hij 'n nieuw record en ook in drie andere nummers werd hij winnaar. Zoo ver zamelde hij de meeste punten, veroverde den beker der Koningin van Saksen en kreeg het ja-woord van Natalie. De sport speelde toentertijd zelfs in Amerika nog geen groote rol en geen journalist dacht er aan Hammond's overwinning naar gene zijde van den oceaan te kabelen. Hij moest daarom nog eer.;ge jaren wachten voor zijn naam in de Amerikaansche kranten verscheen. Dit gebeur de, toen hij als mijnbouwkundig ingenieur in Mexico werkte en een opstand onder de In dianen uitbrak. Hij leverde een aantal gevech ten, waarbij hij verschillende malen gewond werd. Hij slaagde er echter in een waren schat aan zilver, waarvoor hij verantwoordelijk was, naar de Vereenigde Staten in veiligheid te brengen. De opstand werd onderdrukt en daarmee ver loor Mexico voor John H. Hammond zijn aan trekkingskracht, Hij ging naar Columbia, naar Nicaragua, naar de goudvelden van Californië en Montana, naar het Amazonegebied waar hij door oerwouden trok, die nog nooit door een blanke betreden waren, om ten slotte weer aan gene zijde van den oceaan zijn heil te zoeken. Ditmaal ging hij naar Afrika. Hij vond daar, in het Zuiden, de aloude goud mijnen teiug, welke sinds eeuwen verlaten lager, en vrijwel in vergetelheid waren geraakt. Hij was toen veertig jaren oud en in de kracht van zijn leven. Hij won het vertrouwen en werd de voornaamste raadsman en directe medewerker van Cecil Rhodes, den Engelschen staatsman, die in Zuid-Afrika een der rijkste Britsche be zittingen gegrondvest heeft. ÏTet was John H. Hammond, die Cecil Rhodes op de hoogte stelde van de enorme schatten aan goud, welke er in Zuid-Afrika te winnen waren en die hem er toe dreef om steeds dieper in het zwarte werelddeel door te dringen. De oorlog tegen de Boeren werd geleidelijk meer en meer onafwendbaar. Hammond stond voortdurend in naHwe betrekkingen met Jame son, een der kopstukken in de voorbereiding var. den Boerenoorlog, die al lang niets anders verhoopte dan het sein om met geweld in de Afrlkaansche Republiek te vallen. Ten slotte waagde Jameson den aanval, ondanks dat John H. Hammond dit ernstig had ontraden. Hij werd verslagen en moest zTch overgeven aan de Boeren Deze vonden op hem eenige brie ven, die uiterst bezwarend materiaal tegen Hammond bevatten. De Amerikaansche avonturier werd met vier medeplichtigen gearresteerd. Het Amerikaan sche Congres nam een resolutie aan, waardoor de regeering der Vereenigde Staten uitgenoo- digd werd aan President Kruger om gratie voor Hammond te verzoeken. Het verzoek om gratie werd officieel gedaan doch Paul Kruger weigerde verder te gaan Jan een voorloopige invrijheidstelling tegen een waarborgsom van honderd-duizend dollar. Vrienden van Hammond gaven hem den raad om te vluchten. Dat weigerde hij echter. HU stond terecht voor het militair gerechtshof te Kaapstad en hoorde zUn doodvonnis vellen. Hij zou ster-ven door den strop. Vanuit hun cellen konden John H. Hammond en zUn vier medeplichtigen zien hoe er op de binnenplaats der gevangenis vUf galgen werden opgericht en men alles in gereedheid bracht voor de terechtstelling. Doch op het allerlaatste oogenblik, terwUl zij reeds alle hoop hadden laten varen, kwam er redding. Men bracht den terdoodveroordeelder. het bericht, dat zij begenadigd waren en dat hun straf was verminderd tot vijftien jaren op sluiting. Ook deze gevangenisstraf hoefde Ham mond niet te ondergaan. Onder den druk van Amerika en Engeland liet de Afrikaansche Re publiek hem vrij tegen een borgstelling van honderd-vijf-en-twintig-duizend dollar. Een paar jaar later keerde John H. Ham mond schatrijk in Amerika terug. Daar een rustig leven iets was waartegen zijn natuur zich vei zette, wierp hU zich op de politiek. Deze was hem hoegenaamd niet vreemd. Tijdens zjjn avontuurlijke loopbaan had hij allerlei toestan den en vraagstukken leeren kennen en hij was met vele vorsten en vooral met leidende staats lieden in aanraking geweest. HU wist door te zetten, dat William Taft, die van 1909 tot 1913 de Vereenigde Staten regeer de, tot president gekozen werd. HU kon allerlei functies en eere-ambten krijgen, doch bedankte er voor. Hij wilde wel macht hebben en zUn wil doordryven, doch alleen maar achter de scnermen. Slechts eenmaal week hy van dezen stelregel af Het was in 1911, dat hij als buitengewoon gezant de Vereenigde Staten bU de kronings pie chtighcden van Georgè V in Londen verte genwoordigde. Zelfs dc loyaalste onderdanen putten, wan neer zij philatelisten zijn, bij den dood van hun koning eenigen troost uit de overweging, dat er niet alleen een nieuwe ko ning, maar ook nieuwe postzegels komen. En aangezien nieuwe Engelsche postzegels binnen afzienbaren tüd zullen verschynen, wordt er veel gesproken en geschreven over de vraag, aan welke eischen deze zullen moeten voldoen. Groot-Brittannië en het Britsche RUk ne men een ruime plaats in het hart van iederen philatelist in, want eenige der zeldzaamste „exemplaren" in het postzegelrUk (men denke slechts aar Mauritius) vertoonen het beeld van Koningin Victoria. Bovendien heeft Engeland steeds postzegels uitgegeven tot een nominale waarde van £5.—, hetgeen, zoo wU ons niet vergissen, ver gaat boven datgene wat eenig ander land gepresteerd heeft. Maar voor den gewonen verzamelaar, wiens middelen niet gedoogen dat hü al te stoute droomen verwezenlijkt, en die vooral aange wezen is op de nieuwere uitgiften, is Engeland eenigszins teleurstellend, Hoe vaak is 't ons niet gebeurd, dat wU ons, bij het ontvangen van een brief, verwonderd afvroegen: „Waar komt die vandaan?" om even later te ont dekken, dat er weer eens een nieuwe Neder- landsche postzegel uitgekomen was. Zelfs de wereldoorlog, die zoo buitengewoon heilzaam geweest is (van het standpunt van den postzegelverzamelaar bezien) heeft Engeland geen philatelistische inspiratie kunnen bren gen. De eenige sensatie gedurende de 25 jaren van de regeering van Koning George waren de Jubilé-zegols van het vorige jaar. Bovendien verschenen er een paar speciale zegels tüdens de Rükstento^nstelling te Wembley in 1924 en 1925. Verder werd enkele jaren geleden de heele serie vernieuwd. De bleeke boekdruk-zegels, die ruim 20 jaren lang in gebruik geweest waren, werden vervangen door diepdrukken, die in ieder opzicht veel aantrekkelijker waren, maar toch in hoofdzaak overeenkwamen met de oude uitgifte. De koning was er nog steeds op afge beeld als de ruim 40-jarige, die in 1910 den troon besteeg. TerwUl de soberheid, welke Engeland aan den dag legt in het produceeren van postzegels (een soberheid, waarvan ook ons land tot eenigen tUd na den oorlog nog blijk gaf! overeenkomt met het Engelsche volkskarakter, betreurt men het, dat er niet naar gestreefd wordt iets mooiers voort te brengen dan de zegels waar mede de Engelschen het sinds Edward VII heb ben moeten stellen. Kenners beweren, dat zoo wel Groot-Brittannië als de Koloniën in den „ouden tijd" veel artistieker zegels uitgaven dan in de twintigste eeuw. Zoo men hier al weinig voelt voor het uitgeven van steeds nieuwe lief dadigheids- en z.g. cultureele zegels, het conservatisme der Engelsche posterUen gaat velen toch al te ver. Zoo is Engeland een der weinige landen, die geen luchtmail-zegels uit gegeven hebben. Een ander, ofschoon door slechts weinigen afgekeurd bhjk van conservatisme hebben de opeenvolgende Postmeesters Generaal gegeven door nooit een postzegel te laten drukken, waarop de naam van het land voorkwam. Wij noemen d:t conservatisme, omdat in den aan vang van het postzegeltijdperk een groot aan tal landen zegels zonder naam uitgaven, o.a. Nederland, Denemarken, Hongarije, Portugal, Brazilië, Uruguay enz. Engeland is het eenige land, dat het naamlooze beginsel trouw geble ven is, ofschoon er ook enkele nieuwere landen schijnen te zijn, die hun naam niet afdrukten on hun eerste postzegel-serie, o.a. Mongolië (1S25). Toen de eerste postzegels ontworpen werden, was er geen enkele reden er den naam van het land op aan te brengen. De beeltenis van Ko ningin Victoria werd erop gedrukt, omdat men meende, dat hierdoor nadruk bemoeilijkt zou worden, hetgeen, bij de technische hulpmidde len waarever men toen beschikte, inderdaad het geval geweest schijnt te zijn. Er zijn steeds veel bezwaren ingebracht tegen het afdrukken van 's Kooings beeltenis op postzegels, op grond hiervan, dat zij door de stempels verontreinigd wordt. Een derde kenmerk van conservatisme be staat hierm, dat op Engelsche postzegels alleen het hoofd van den souverein weergegeven wordt (dus zonder de schouders en het bovendeel van de borst). Tot in de laatste jaren der vorige eeuw was deze methode algemeen. Canada was een der eerste landen, die ermee braken. Thans is Engeland een der zeer weinige landen, die nog nooit andere dan z.g. „afgesneden" koppen op de postzegels afdrukten. In Nederland wordt zoo wel de oude als de nieuwe methode toegepast. De nieuwe Engelsche postzegels kunnen wij ons reeds zoo ongeveer voorstellen. Precies als de bestaande maar met een koning zonder baard. Of zou er ditmaal eens 'n werkelijke verras sing komen? „Och, waren alle menschen wij*.." (Dat Is heelamaal niet noodig, als ze achter het stuur maar 'n klein beetje beter wilden opletten, dan konden we al héél tevreden zijn I) Het Gildeboek" heelt een aflevering over Het Kruis" uitgegeven, waarin een keur van geïllustreerde artikelen over oude en moderne kruisbeelden voor komt. Tot de merkwaardigste exempla ren behoort het hierboven afgebeelde reliekkruis uit den schat van Sint Ser- vaes te Maastricht. Het is een kruis met twee dwarsbalken, dat In 1490 door den edelsmid Ulrich werd gemaakt Abt Hunter Blair, die in de Universe een belangwekkende rubriek verzorgt onder den titel: „Herinneringen en gepeinzen", spreekt deze week over planten en dieren die de be volking der Schotsche Hooglanden ais voed sel gebruikt. Na beschreven te hebben hoe deze uit zeewiersoorten, zooals het „Iersche mos", smakelijke gerechten weet te bereiden, gaat hü verder; „Als de ruimte het toeliet zou ik zeker van het zeewier overgaan tot de schelpdieren wulken, mossels, napslakken, kokkels en „clams". Ziedaar een bescheiden oogst der zeekusten die een gevarieerd en smakeiyk maal verschaft aan hen die weten hoe men deze dieren moet vangen en toebereiden." ..Wat est het monster dat daar leeft toch wel?" vroeg ik een week geleden aan den con ducteur van onzen Loch-Ness-streek-bus (niet aan den chauffeur, want die had al zijn aan dacht noodig voor een van die kronkelende Schotsche wegen). Deze conducteur heeft drie. maal den grooten planosaurus gezien tijdens zijn velé ritten langs hét groote meër, terwijl hij oprees uit de golven of terugkeerde naar zijn hol, dat bijna driehonderd meter onder den waterspiegel ligt." „Wat eet dat beest toch wel?" vroeg ik aan den conducteur; en als antwoord weerklonk uit zijn mond ongeveer de bovenstaande lijst Voor mij liggen twee brieven, gedateerd Nov. 1816, geschreven in huize Langen by Cynuswinkel in Westfalen. De blauwe velden met de adellijke kroon zijn nogal vergeeld en in de vouwen oud geworden en stuk gegaan. Maar duidelijk nog staat het mooie schrift van mijn bloedverwante op de vergeelde bladen. Zij schrijft aan haar oom, een broer van haar moeder, die in dienst van den vorst van Weimar was, een eigenaardige spookgeschiedenis, welke de schrijfster van den brief zelf meegemaakt heeft. Op een donkeren Novemberavond kwam de slotvrouw uit de Lieve Vrouwekerk, liep door de Vrouwenstraat, waarin een dichte, grüze nevel hing en wilde zich naar huis begeven, dat toen, evenals nu nog, op het Slotplein lag Zij ging het plein over, de mist was zóó dicht geworden, dat zij de boomen niet meer onder scheiden kon. Aarzelend bleef zij een poosje staan en toen gebeurde het dat een man, met een donkeren schoudermantel, waaronder hij een lantaarn droeg, haar aansprak met de woor den: „Goeden avohd. Mevrouw, begeef u zoo vlug mogelijk naar huis en rijd dan direct naar Huize Langen, want mevrouw uwe moeder, de oude barones, ligt op sterven." De dochter stond verstijfd van schrik. ZU wil meer weten, tast naar den bodeMaar die is verdwenen. Thuis komt de weldadige warmte der be haaglijke avondstemming over haar, maar zü kan geen rust vinden, haar hart klopt onstui mig, een bevende onrust brandt in haar ziel. Haar echtgenoot is op reis, zij en de oude meid Doste zijn alleen in het groote huis. De knecht slaapt bij de paarden in den stal. Daar moet men hem halen, want „de Slotvrouw wil vanavond nog naar Langen." Stoffer, de stal knecht, gromde en mopperde, maar spande toch de paarden in. Het armzalig licht van den lantaarn brandde bang en dwaalde door den dichten mist. Zij zijn al lang voorbij de Mauritspoort en nu gaat 't in den letterlijken zin van 'twoord: door nacht en nevel. De slotvrouw zit, in dikke dekens gehuld, in een hoek van het rijtuig ge doken; haar voeten steken in een zak van gei tenleer en die zak is met warme kruiken ge vuld, en toch bevriest de jonge vrouw haast en haar tanden klapperen. Langzaam glijden de kralen van een rozenkrans door haar handen, die zij in een mof houdt. In de nabijheid van iiiiiiiiiiiiaiiin Felgte begint het te sneeuwen, de scherpe Noord-oostenwind, die hen tegemoet komt, blaast niet meer met zoo'n geweld tegen de tochtige raampjes, Daar hoort zij in den nacht de klokken luiden en het gezang der klokken, die door den storm heen en weer geslingerd worden, begeleidde haar nog lang. De jonge vrouw roept de hulp in van de Moeder van Smarten van Felgte. Met al de vurigheid van haar beangstigd hart bidt zij; haar gebed wordt een bloeiende rozenstruik, die den sneeuwnacht met een zeldzamen geur vervult. Schier eindeloos is de weg. Eindelijk, eindelijk buigt het rijtuig over de brug. het rijdt op het plein van kasteel Langen. Donker ligt het oude heerenhuis, alleen boven op de slaapkamer van de moeder stroomt sen war me lichtschijn door de vensters. - 1 gemaakt zün, op het besneeuwde voorplein. De dampende paar den worden in den stal gebracht. Verbaasd opent men de zware eiken deur van het huis en laat de jonge vrouw binnen. Boven ligt een stervendeDe Engel des doods staat aan haar sponde, maar de moe der kan nog niet sterven.telkens weer vraagt zij kreunend naar de dochternu is zij daarnu buigt zij zich over de stervende, die zwaar ademhaalt Moeder en dochter hebben nog met elkander te spreken over den jongsten onverzorgden zoon en broer „Met alle krachten mijner ziel heb ik ge smeekt, gebeden, dat je zou komen, maar er was geen knecht, zij zün allemaal naar een brand in het gehucht Raesstrup." Dan slaapt de stervende kalm in. I>e jonge vrouw hoort nog dat geen mensch gestuurd werdniemand had een boodschap naar Munster gebrachtniemand Maar wie was dan de bode in den mist? Zouden ook toen nog niet, evenals in Bij- belsche tijden en evenals tegenwoordig Engelen, boodschappen brengen? Zoover gaan de brieven, die ik in dit avond uur las, toen buiten de nevel van de velden over het park gleed en klokken luidden door den mist van gerechten: „Walken, mossels, napslakken, kokkels en „clams". Een karig en mage» diëet; maar het monster brengt daarin variatie wan neer het de kleine inhammen en eilandjes be zoekt aan den Zuidkant van het meer, en voor eigen proviand en die van zijn familie, in hun cnderaardsche eetzaal, lange slierten van sap pige kruiden meebrengt. Ik heb het dier bezig gezien, en weet er nu alles van." De dichter A. J. D. van Oosten schreef een brochure over het onderwerp: „Film en ge meenschap", gedrukt in een aflevering van de Vrüe Bladen, en zijnde een lezing, die hij voor de Haagsche af (Deeling van Filmfront heeft ge houden. Het is jammer te moeten constateren, dat dit geschrift, in slecht en verward proza ge schreven, een opeenstapeling is van vaagheden, waarvan we nauwelijks gelooven, dat ze den schrijver zelf duidelijk zün. De brochure is één klacht, dat alle filmcritici in Nederland er naast zijn en dat de wereld maar niet wil ontdekken, hoe oorspronkelijk de ideeën van den schrijver 0ci&ii ik zyn. Intusschen krioelt het opstel van onjuist heden, die het gemis aan historische oriëntatie verbijsterend aantoonen. Met name worden vaststaande feiten botweg in hun tegendeel omgekeerd. Men krijgt den indruk, dat van Oosten zün vervelend stuk schreef uit een zekere verbittering, die hem er toe dreef zichzelf als voorbeeld te stellen aan alle anderen. Hij had zijn opmerkingen beter in de pen kunnen hou den. Ze klinken dilettantisch en bevatten geen détail, dat aandacht verdient. Ter illustratie van het bovenstaande halen we een zin uit het boekje aan, die ons oordeel voldoende motiveert. Op blz. 41, aan het einde van het boekje, lezen we: „Het eigen land zou hier bijna gepasseerd moeten zijn geworden wanneer Gerard Rutten zijn „Dood Water" niet had gemaakt. Men vond bij de ontvangst ervan tijdens de première aan deze film prachtig de mentaliteit der oude critiek gedemonstreerd. Toen is n.l. door een enkelen, buiten de be- roepscritiek staanden beoordeelaar in een maandblad-kroniek een vrüwel volledig gunstige en serieuze beschouwing aan deze film gewijd. De kraakpartij in de overige persverslagen werd oorzaak dat „Dood Water" van het pro gramma ging". Niet alleen is dit stukje proza slecht Neder- landsch, doch bovendien zün de feiten, die ver meld worden, absoluut in strijd met de waar heid en tenslotte begaat de schrijver de arro gantie om zichzelf als de uitzonderlüke beoor deelaar aan zijn publiek voor te stellen. Van zulke dingen staat het geschrift vol. Maar daar zagen ze warempel iets geks.... Ze werden om ringd door een heeleboel kikkers. En toen ze goed keken, zagen ze dat Kikker Karei er bij was, die een tydje terug op bezoek was geweest in het kabouterpaleis. Die eene kikker met zün hooge züden hoedje op leek wél een advocaat. „We komen jullie opzoeken," begon Kikker Karei, „laten we eerst eens aan den kant zwemmen," en daar voelden de kabouters natuurlük Jieel veel voor. „Waar zit Tuimelt je tegenwoordig?" vroeg kikker Karei aan de Kabouters, en daar wérden ze ineens spierwit, want ze durfdqn het bü'na niet te vertellen. Maar toen Kikker Karei er op aandrong hoorde hü wat er gaande was en cordaat antwoordde de kikker: „Wij zullen met jullie mee gaan strüden. Ik zal direct ons heele kikkerland halen en dan zul len we eens zien of we dien leelijken boer niet zullen over winnen." I>e kikkers doken onder «n kwamen een half uur daarna met wel duizend anderen boven water. Ais hazen huppelden de kikkers met de kabouters mee. Je zag niets anders meer dan kikkers en nog eens kikkers. Onder een oorverdoovend gekwaak kwamen ze op de boerderij aan. De vrouw was alleen thuis en weldra zaten de kikkers in alle vertrekken. Ze kropen in hoeken en gaten, sprongen in emmers, op stoelen, tafels, in kopjes en pannen. Overal zaten ze en maakten de vrouw aan het schrikken. Als ze naar de melkkan liep, verschenen er kikkers, die lustig rondzwom men en intusschen was kikker Karei al naar Tuimeltje gegaan. Z. H. de Paus heeft tot Bisschop van Leeds benoemd Mgr. Henry John Poskitt, Rector van het St. Joseph„seminarie te Leeds, Het merkwaardige van deze benoeming is dat Mgr. Poskitt als Anglicaansche geestelijke werkzaam is geweest in de plaats, waar hü thans als Bisschop resideert. Na de gewone opleiding voor Anglicaansche geestelijken te hebben gevolgd, werd hij in 1911 als zoodanig gewijd, en was vier jaar te Leeds als kapelaan werkzaam. In 1915 werd hij in de abdij te Ampleforth tot de Moederkerk toegelaten. Hierna studeerde hü op het college van St. Beda te Rome en ontving toen de priesterwijding. Na studies te Parüs keerde hij in 1922 naar Engeland terug: tien jaar later werd hü rec tor van het seminarie te Leeds en thans werd hij tot Bisschop benoemd in het bisdom van dien naam. Zeker een unieke gebeurtenis, die een hoopvol licht werpt op de mogelijkheden, welke Engeland voor de uitbreiding van het katholieke geloof biedt! UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP iiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiïïi 1 HOOFDSTUK I De deur van de kerk werd geopend en de congreganisten kwamen naar buiten. De meesten waren arme meisjes, die terug keerden naar hun werkzaamheden, maar allen waren netjes gekleed volgens de Baskische mode in de grenadine-mantille, die de vrouwen als het ware in een religieuzen ernst hult. Rechtop, een beetje trots gingen zü voorbij het groepje toeristen, ze nauweiyks een blik gunnend. Er stonden daar drie personen, hun reisgids in de hand, gekleed met wijde stof mantels. Blijkbaar waren zü uit den auto ge stapt, die wat verder voor de herberg station- neerde; een dame en twee heeren. Zü spraken over den massieven gevel van de kerk, waarin maar enkele smalle ramen waren aangebracht en over het lage voorportaal dat weinig bekoor- lUks vertoonde. „Ja," zei de oudste der twee heeren, „men moet hier rekening houden met den Oosten wind. Door deze architectuur verdedigt men zich er tegen." Onder de boomen op het kerkplein wisselden de jonge meisjes eenige woorden in hun ge heimzinnige taal, zoo moeilijk voor vreemden te leeren. Dan lachten zij elkaar toe, waarbü de mooie blanke tanden zich vertoonden en gingen met hun soepelen gang langs verschil lende wegen naar het gebergte of naar de rivier la Nivelle, waarvan men de wateren tusschen de wilgen zag schitteren. „Het lijken wei antieke beelden, niet waar, mama?" merkte de jongste der toeristen op, wiens bleek, glad geschoren gelaat, breed voor hoofd, donkere oogen onder dichte wenkbrau wen verscholen waarvan de blik zich lang zaam vestigde op de menschen of voorwerpen elegant uiterlijk en trotsche houding een geheel vormden, dat onmiskenbaar hooge distinctie aangaf. „Ik had het u toch wel gezegd," riep zijn metgezel uit. „Dit land is eenig." „Wü moeten u wel dankbaar zijn, münheer," zei met een bekooriyken glimlach de reizigerster, wier blonde haardos verried, dat die kleur kunst, matig verkregen 'was. „U heeft ons in staat ge steld om deze streek te leeren kennen." „Dat was in mün belang, mevrouw. Door aan Hugo Liserolies interessante bouwstoffen te verschaffen, waardoor hü weer een nieuwen roman, even doorwrocht, even geniaal als zün voorgangers, zal schrijven, zal ook onze uit geverszaak baat vinden." De jonge schrijver toonde zelfs niet door een trek van zün gelaat, dat de lofprijzing hem toegezwaaid, hem aangenaam was; zün aan dacht werd elders getrokken. Uit de kerk, die naar hij meende, nu geheel verlaten was en waaruit een warme luchtstroom, doordrenkt van wierook, kwam, liep een jong meisje, de laatste van het vrome groepje, dat op dien Meimorgen bijeen gekomen was om O. L. Vrouw hulde te brengen. Een zware wüde mantel omgaf haar gestalte, zü hield de plooien büeen met de hand, die ook haar gebedenboek vasthield. Zooals haar ge- zelling droeg zü een sluier over haar mooi, donkerbruin haar, dat hoog opgestoken was, maar men zou haar zeker niet met de anderen verwisselen. Zü geleek hun koningin, zooveel natuurlijke waardigheid was er in haar voor komen en houding. Mevr. Liserolies legde de hand op den arm van haar zoon en zei; „Kijk toch eens! Zou mem niet zeggen: de Jonge Baskische van Bon- nard, die dit jaar zeker de groote medaille zal winnen bü de tentoonstelling in het Salon?" „Datzelfde heb ik ook gedacht," antwoordde de Jonge auteur op gedempten toon, „maar het origineel is bekooriyker dan het portret." De uitgever had die woorden verstaan en met zijn gewone ongegeneerdheid mengde hü zich in het gesprek tusschen moeder- en zoon. „Ik geloof niet, dat u zich vergist, mevrouw Eenigen tijd geleden heb ik gedineerd met André Bonnard en hy vertelde mij, dat hü voor zijn Jonge Baskische de dochter had laten poseenen van een züner vrienden, die in het dorp Amaberry woont, waar wü ons nu bevin den." Hugo keek het jonge meisje na. Het korte oogenblik, dat hij haar had kunnen beschouwen, was voor hem voldoende geweest om op re merken, dat zij een gelaatskleur bezat van buitengewone fijnheid, een zeer blank voor hoofd, waar langs de slapen een blauw net werk van aderen zich afteekende, groote, zwarte, vurige en diepe oogen en dan dat eigenaardige wat van haar een vorstin maakte, zóó, dat haar portret in het Grand Palais, prijkende in de eerezaal, haar de huldigingen van een menigte bewonderaars had doen ver werven. Het jonge meisje voegde zich bij een gezellin, die haar stond op te wachten en alle twee verdwenen achter den granieten rotswand, waar 's avonds, als het werk gedaan was, de jonge mannen zich oefenden in het gooien en opvan gen van den bal, hard als palmhout, uit touw gedraaid. Hugo wendde zich nu om en vroeg: „Heeft Bonnard u den naam van zyn model meege deeld?" „Zeker! Zü heet Marguerita d'Eskerona of liever zooals hier gebruikelük is: Margaïta. Het is een jong meisje van goede afkomst. Sedert ik een villa in Biarritz heb gekocht, interesseer ik mij voor de archieven van het Baskenland. Ik ben dus in staat u mede te deelen, dat de voorvaderen van dit schoone kind hun naam te danken hebben aan den koning van Navarre, die, op jacht verdwaald, by hen een toevluchtsoord zocht en bevend van kou, doornat, door hen werd verzorgd en verwarmd, zonder dat zy zijn identiteit konden vermoeden. Eskerona beteekent: Goede ontvangst. „Die familie bewoont zeker een naburig kasteel?" „Kasteel? Neen. De kaart, die Bonnard mij liet zien, stelt een eenvoudig huis voor, zoo iets als een boerenhofste. Margaïta is naar het schijnt de erfgename van haar twee broeders, die in den oorlog gesneuveld zijn. Mooie, vrucht bare velden maken haar erfdeel uit. Blijkbaar bezit zij geen rijkdommen, maar geniet zü onbekrompen welstand. En dan, dat zou ik haast vergeten, is er een ongetrouwde oom, de Amerikaan, zooals zü hier zeggen, die wel in staat is zijn nicht vorstelijk te bedenken, ars zü zou gaan trouwen. Hebt u zin om mede te dingen?" Hü zei dat eigenlük voor de grap, want hij wist wel, dat de jonge auteur en vooral zün moeder andere plannen koesterden. Toch protesteerde Hugo niet, maar hij klemde de lippen op een en liep naar de kerk, waar de duisternis was teruggekeerd, nu de kaarsen waren gedoofd. Nauwelüks kon hü den rük- dom onderscheiden van het altaar in donker hout gebeeldhouwd en opgeluisterd, door verguld sel, van de drie galerijen, waar Zondags de man nen hun hoofden bogen in gebed. Hij luisterde niet eens naar de verklaringen van hun mak ker, slechts een enkele büzonderheid leek hem van belang. „Waar knielt zij als zü bidt?" De uitgever klopte met zyn stok op de vloer- steenen en zei: „Dit zijn de graven van de oude families en daar knielen hun afstamme lingen neer gedurende de godsdienstplechtig heden." Hugo bukte zich om een der opschriften te ontcijferen. Toen hij zich oprichtte parelde er een beetje zweet op zün slapen. Zijn uiterst teere zenuwen hadden een plotselingen schok ondervonden. Het leek hem toe, dat tusschen hem en dien zoo zangerigen naam Eskerona, de dood een rouwsluier uitspreidde. Zonder verder de kerk te bezichtigen, ging hij naar buiten, waar hij zich weldra weer her stelde, na de zuivere lucht, die van de reeds bloeiende weiden opsteeg, te hebben ingeademd. Margaïta had in het voorbijgaan de opmer king verstaan door Hugo Liserolles aan zijn moeder toegefluisterd: „Het origineel is be koorlijker dan het portret!" Ja, zij wist wel, dat zij niet leelijk was.... dat hadden haar spiegel haar gezegd en ook de heldere beken, waar zij zich graag overheen boogmaar nooit had iemand zich veroor loofd haar een compliment te maken, zoo onge geneerd als zü nu had vernomen. Haar vader was zeer streng en zijn ernst weerhield te groote uitdrukkingen van teeder- heid. Zij vreesde hem evenzeer als zy hem liefhad. Haar tante Gracieuse, die haar had opgevoed, daar haar moeder bij de geboorte was overleden, liet niet toe. dat men door over dreven vleierij het jonge gemoed tot hoogmoed prikkelde. Zij herhaalde steeds tot haar nicht: „Als men verstandig is, is men altüd mooi genoeg!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10