Til™
n
cMdvméaal den da§
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kahouterland
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
Een der grootste
zijn tijd
Amerikanen van
overleden
m
AT LE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.-
ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1936
JOHN H. HAMMOND
Van avonturier tot
millionnair
Engelsche postzegels
pmmi
WÊmmmm
si
m
mm
Het dieet van een monster
i De engel met
,Film en gemeenschap"
Merkwaardige benoeming
aangifte moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
Hij was student, athleet, pionier,
ontdekkingsreiziger, woud-
looper en goudzoeker
Komt er ditmaal een verrassing?
u-
1 1 i
■sas:
waarvoor de gor- j CLe ICMtClCirn
dijnen nut dicht- r
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
Een avonturier die, na in de halve wereld
zijn geluk beproefd te hebben, als mll-
üonnair naar zijn vaderland terugkeert om
duar een rol van beteekenis te spelen in de po
litiek, mag, wanneer de man Amerikaan is, niet
zonder meer een zeldzaamheid genoemd wor
den. Desondanks was de loopbaan van John
Hays Hammond een zoo uitzonderlijk geval, dat
zeifs de Amerikaansche bladen bij zijn dood
lange kolommen aan hem wijdden.
John H. Hammond was student, athleet, pio
nier, ontdekkingsreiziger, woudlooper en goud
zoeker. Hij speelde een hoofdrol in een der bloe
digste drama's van den laatsten tijd, den Boe
renoorlog. Vanachter de coulissen leidde hij de
Amerikaansche politiek.
De pers dêr Vereenigde Staten noemde John
H. Hammond, toen hij, tachtig jaren oud, ais
multi-millionnair stierf op zijn slot in Massa
chusetts, een der grootste Amerikanen van zijn
tijd. Zij legde er tevens den. nadruk op, dat hy
zich echter voor het Britsche Wereldrijk nog
beduidend meer verdiensten verworven had dan
voor zijn eigen vaderland.
John H. Hammond werd geboren als zoon van
een Amerikaanschen majoor bij de artillerie.
Ais jonge jongen stak hij naar Europa over'en
studeerde te Freiberg in Saksen aan de hooge-
school voor mijnbouw. Hij leerde een meisje
kennen, de Amerikaansche miss Natalie Harris,
en vroeg haar ten huwelijk. Natalie was echter,
zooals dat een echte miss overigens betaamt,
eenigszins romantisch aangelegd en Ameri-
kaansch veeleischend. Ze wilde den jongen
Hammond wel trouwen, maar hij moest zich
harer eerst waardig toonen. Wanneer hij te
Dresden den beker, welken de Koningin van
Saksen had uitgeloofd voor den beste der ath-
leten, die daar hun krachten zouden meten,
wist te winnen, ja, dan
John H. Hammond had nog van zijn leven
niet aan sport gedaan, maar een mensch kan
nu eenmaal alles leeren. Dies toog hij aan het
trainen en op het athletiekfeest te Dresden
vierde hij ware triomfen. Op de 110 meter hor
den vestigde hij 'n nieuw record en ook in drie
andere nummers werd hij winnaar. Zoo ver
zamelde hij de meeste punten, veroverde den
beker der Koningin van Saksen en kreeg het
ja-woord van Natalie.
De sport speelde toentertijd zelfs in Amerika
nog geen groote rol en geen journalist dacht er
aan Hammond's overwinning naar gene zijde
van den oceaan te kabelen. Hij moest daarom
nog eer.;ge jaren wachten voor zijn naam in de
Amerikaansche kranten verscheen. Dit gebeur
de, toen hij als mijnbouwkundig ingenieur in
Mexico werkte en een opstand onder de In
dianen uitbrak. Hij leverde een aantal gevech
ten, waarbij hij verschillende malen gewond
werd. Hij slaagde er echter in een waren schat
aan zilver, waarvoor hij verantwoordelijk was,
naar de Vereenigde Staten in veiligheid te
brengen.
De opstand werd onderdrukt en daarmee ver
loor Mexico voor John H. Hammond zijn aan
trekkingskracht, Hij ging naar Columbia, naar
Nicaragua, naar de goudvelden van Californië
en Montana, naar het Amazonegebied waar hij
door oerwouden trok, die nog nooit door een
blanke betreden waren, om ten slotte weer aan
gene zijde van den oceaan zijn heil te zoeken.
Ditmaal ging hij naar Afrika.
Hij vond daar, in het Zuiden, de aloude goud
mijnen teiug, welke sinds eeuwen verlaten lager,
en vrijwel in vergetelheid waren geraakt. Hij
was toen veertig jaren oud en in de kracht van
zijn leven. Hij won het vertrouwen en werd de
voornaamste raadsman en directe medewerker
van Cecil Rhodes, den Engelschen staatsman,
die in Zuid-Afrika een der rijkste Britsche be
zittingen gegrondvest heeft. ÏTet was John H.
Hammond, die Cecil Rhodes op de hoogte stelde
van de enorme schatten aan goud, welke er in
Zuid-Afrika te winnen waren en die hem er toe
dreef om steeds dieper in het zwarte werelddeel
door te dringen.
De oorlog tegen de Boeren werd geleidelijk
meer en meer onafwendbaar. Hammond stond
voortdurend in naHwe betrekkingen met Jame
son, een der kopstukken in de voorbereiding
var. den Boerenoorlog, die al lang niets anders
verhoopte dan het sein om met geweld in de
Afrlkaansche Republiek te vallen. Ten slotte
waagde Jameson den aanval, ondanks dat
John H. Hammond dit ernstig had ontraden.
Hij werd verslagen en moest zTch overgeven aan
de Boeren Deze vonden op hem eenige brie
ven, die uiterst bezwarend materiaal tegen
Hammond bevatten.
De Amerikaansche avonturier werd met vier
medeplichtigen gearresteerd. Het Amerikaan
sche Congres nam een resolutie aan, waardoor
de regeering der Vereenigde Staten uitgenoo-
digd werd aan President Kruger om gratie voor
Hammond te verzoeken.
Het verzoek om gratie werd officieel gedaan
doch Paul Kruger weigerde verder te gaan Jan
een voorloopige invrijheidstelling tegen een
waarborgsom van honderd-duizend dollar.
Vrienden van Hammond gaven hem den raad
om te vluchten. Dat weigerde hij echter. HU
stond terecht voor het militair gerechtshof te
Kaapstad en hoorde zUn doodvonnis vellen. Hij
zou ster-ven door den strop.
Vanuit hun cellen konden John H. Hammond
en zUn vier medeplichtigen zien hoe er op de
binnenplaats der gevangenis vUf galgen werden
opgericht en men alles in gereedheid bracht
voor de terechtstelling.
Doch op het allerlaatste oogenblik, terwUl zij
reeds alle hoop hadden laten varen, kwam er
redding. Men bracht den terdoodveroordeelder.
het bericht, dat zij begenadigd waren en dat
hun straf was verminderd tot vijftien jaren op
sluiting. Ook deze gevangenisstraf hoefde Ham
mond niet te ondergaan. Onder den druk van
Amerika en Engeland liet de Afrikaansche Re
publiek hem vrij tegen een borgstelling van
honderd-vijf-en-twintig-duizend dollar.
Een paar jaar later keerde John H. Ham
mond schatrijk in Amerika terug. Daar een
rustig leven iets was waartegen zijn natuur zich
vei zette, wierp hU zich op de politiek. Deze was
hem hoegenaamd niet vreemd. Tijdens zjjn
avontuurlijke loopbaan had hij allerlei toestan
den en vraagstukken leeren kennen en hij was
met vele vorsten en vooral met leidende staats
lieden in aanraking geweest.
HU wist door te zetten, dat William Taft, die
van 1909 tot 1913 de Vereenigde Staten regeer
de, tot president gekozen werd. HU kon allerlei
functies en eere-ambten krijgen, doch bedankte
er voor. Hij wilde wel macht hebben en zUn
wil doordryven, doch alleen maar achter de
scnermen.
Slechts eenmaal week hy van dezen stelregel
af Het was in 1911, dat hij als buitengewoon
gezant de Vereenigde Staten bU de kronings
pie chtighcden van Georgè V in Londen verte
genwoordigde.
Zelfs dc loyaalste onderdanen putten, wan
neer zij philatelisten zijn, bij den dood
van hun koning eenigen troost uit de
overweging, dat er niet alleen een nieuwe ko
ning, maar ook nieuwe postzegels komen.
En aangezien nieuwe Engelsche postzegels
binnen afzienbaren tüd zullen verschynen,
wordt er veel gesproken en geschreven over de
vraag, aan welke eischen deze zullen moeten
voldoen.
Groot-Brittannië en het Britsche RUk ne
men een ruime plaats in het hart van iederen
philatelist in, want eenige der zeldzaamste
„exemplaren" in het postzegelrUk (men denke
slechts aar Mauritius) vertoonen het beeld van
Koningin Victoria. Bovendien heeft Engeland
steeds postzegels uitgegeven tot een nominale
waarde van £5.—, hetgeen, zoo wU ons niet
vergissen, ver gaat boven datgene wat eenig
ander land gepresteerd heeft.
Maar voor den gewonen verzamelaar, wiens
middelen niet gedoogen dat hü al te stoute
droomen verwezenlijkt, en die vooral aange
wezen is op de nieuwere uitgiften, is Engeland
eenigszins teleurstellend, Hoe vaak is 't ons
niet gebeurd, dat wU ons, bij het ontvangen
van een brief, verwonderd afvroegen: „Waar
komt die vandaan?" om even later te ont
dekken, dat er weer eens een nieuwe Neder-
landsche postzegel uitgekomen was.
Zelfs de wereldoorlog, die zoo buitengewoon
heilzaam geweest is (van het standpunt van den
postzegelverzamelaar bezien) heeft Engeland
geen philatelistische inspiratie kunnen bren
gen. De eenige sensatie gedurende de 25 jaren
van de regeering van Koning George waren de
Jubilé-zegols van het vorige jaar. Bovendien
verschenen er een paar speciale zegels tüdens
de Rükstento^nstelling te Wembley in 1924 en
1925. Verder werd enkele jaren geleden de heele
serie vernieuwd. De bleeke boekdruk-zegels, die
ruim 20 jaren lang in gebruik geweest waren,
werden vervangen door diepdrukken, die in
ieder opzicht veel aantrekkelijker waren, maar
toch in hoofdzaak overeenkwamen met de oude
uitgifte. De koning was er nog steeds op afge
beeld als de ruim 40-jarige, die in 1910 den
troon besteeg.
TerwUl de soberheid, welke Engeland aan den
dag legt in het produceeren van postzegels (een
soberheid, waarvan ook ons land tot eenigen
tUd na den oorlog nog blijk gaf! overeenkomt
met het Engelsche volkskarakter, betreurt men
het, dat er niet naar gestreefd wordt iets
mooiers voort te brengen dan de zegels waar
mede de Engelschen het sinds Edward VII heb
ben moeten stellen. Kenners beweren, dat zoo
wel Groot-Brittannië als de Koloniën in den
„ouden tijd" veel artistieker zegels uitgaven dan
in de twintigste eeuw. Zoo men hier al weinig
voelt voor het uitgeven van steeds nieuwe lief
dadigheids- en z.g. cultureele zegels, het
conservatisme der Engelsche posterUen gaat
velen toch al te ver. Zoo is Engeland een der
weinige landen, die geen luchtmail-zegels uit
gegeven hebben.
Een ander, ofschoon door slechts weinigen
afgekeurd bhjk van conservatisme hebben de
opeenvolgende Postmeesters Generaal gegeven
door nooit een postzegel te laten drukken,
waarop de naam van het land voorkwam. Wij
noemen d:t conservatisme, omdat in den aan
vang van het postzegeltijdperk een groot aan
tal landen zegels zonder naam uitgaven, o.a.
Nederland, Denemarken, Hongarije, Portugal,
Brazilië, Uruguay enz. Engeland is het eenige
land, dat het naamlooze beginsel trouw geble
ven is, ofschoon er ook enkele nieuwere landen
schijnen te zijn, die hun naam niet afdrukten
on hun eerste postzegel-serie, o.a. Mongolië
(1S25).
Toen de eerste postzegels ontworpen werden,
was er geen enkele reden er den naam van het
land op aan te brengen. De beeltenis van Ko
ningin Victoria werd erop gedrukt, omdat men
meende, dat hierdoor nadruk bemoeilijkt zou
worden, hetgeen, bij de technische hulpmidde
len waarever men toen beschikte, inderdaad
het geval geweest schijnt te zijn. Er zijn steeds
veel bezwaren ingebracht tegen het afdrukken
van 's Kooings beeltenis op postzegels, op grond
hiervan, dat zij door de stempels verontreinigd
wordt.
Een derde kenmerk van conservatisme be
staat hierm, dat op Engelsche postzegels alleen
het hoofd van den souverein weergegeven wordt
(dus zonder de schouders en het bovendeel van
de borst). Tot in de laatste jaren der vorige
eeuw was deze methode algemeen. Canada was
een der eerste landen, die ermee braken. Thans is
Engeland een der zeer weinige landen, die nog
nooit andere dan z.g. „afgesneden" koppen op
de postzegels afdrukten. In Nederland wordt zoo
wel de oude als de nieuwe methode toegepast.
De nieuwe Engelsche postzegels kunnen wij
ons reeds zoo ongeveer voorstellen. Precies als
de bestaande maar met een koning zonder
baard.
Of zou er ditmaal eens 'n werkelijke verras
sing komen?
„Och, waren alle menschen wij*.."
(Dat Is heelamaal niet noodig, als
ze achter het stuur maar 'n klein
beetje beter wilden opletten, dan
konden we al héél tevreden zijn I)
Het Gildeboek" heelt een aflevering
over Het Kruis" uitgegeven, waarin een
keur van geïllustreerde artikelen over
oude en moderne kruisbeelden voor
komt. Tot de merkwaardigste exempla
ren behoort het hierboven afgebeelde
reliekkruis uit den schat van Sint Ser-
vaes te Maastricht. Het is een kruis
met twee dwarsbalken, dat In 1490 door
den edelsmid Ulrich werd gemaakt
Abt Hunter Blair, die in de Universe een
belangwekkende rubriek verzorgt onder den
titel: „Herinneringen en gepeinzen", spreekt
deze week over planten en dieren die de be
volking der Schotsche Hooglanden ais voed
sel gebruikt. Na beschreven te hebben hoe
deze uit zeewiersoorten, zooals het „Iersche
mos", smakelijke gerechten weet te bereiden,
gaat hü verder;
„Als de ruimte het toeliet zou ik zeker van
het zeewier overgaan tot de schelpdieren
wulken, mossels, napslakken, kokkels en
„clams". Ziedaar een bescheiden oogst der
zeekusten die een gevarieerd en smakeiyk
maal verschaft aan hen die weten hoe men deze
dieren moet vangen en toebereiden."
..Wat est het monster dat daar leeft toch
wel?" vroeg ik een week geleden aan den con
ducteur van onzen Loch-Ness-streek-bus (niet
aan den chauffeur, want die had al zijn aan
dacht noodig voor een van die kronkelende
Schotsche wegen). Deze conducteur heeft drie.
maal den grooten planosaurus gezien tijdens
zijn velé ritten langs hét groote meër, terwijl hij
oprees uit de golven of terugkeerde naar zijn
hol, dat bijna driehonderd meter onder den
waterspiegel ligt."
„Wat eet dat beest toch wel?" vroeg ik aan
den conducteur; en als antwoord weerklonk
uit zijn mond ongeveer de bovenstaande lijst
Voor mij liggen twee brieven, gedateerd
Nov. 1816, geschreven in huize Langen by
Cynuswinkel in Westfalen.
De blauwe velden met de adellijke kroon zijn
nogal vergeeld en in de vouwen oud geworden
en stuk gegaan. Maar duidelijk nog staat het
mooie schrift van mijn bloedverwante op de
vergeelde bladen. Zij schrijft aan haar oom,
een broer van haar moeder, die in dienst van
den vorst van Weimar was, een eigenaardige
spookgeschiedenis, welke de schrijfster van den
brief zelf meegemaakt heeft.
Op een donkeren Novemberavond kwam de
slotvrouw uit de Lieve Vrouwekerk, liep door
de Vrouwenstraat, waarin een dichte, grüze
nevel hing en wilde zich naar huis begeven,
dat toen, evenals nu nog, op het Slotplein lag
Zij ging het plein over, de mist was zóó dicht
geworden, dat zij de boomen niet meer onder
scheiden kon. Aarzelend bleef zij een poosje
staan en toen gebeurde het dat een man, met
een donkeren schoudermantel, waaronder hij
een lantaarn droeg, haar aansprak met de woor
den: „Goeden avohd. Mevrouw, begeef u zoo
vlug mogelijk naar huis en rijd dan direct naar
Huize Langen, want mevrouw uwe moeder, de
oude barones, ligt op sterven."
De dochter stond verstijfd van schrik. ZU
wil meer weten, tast naar den bodeMaar
die is verdwenen.
Thuis komt de weldadige warmte der be
haaglijke avondstemming over haar, maar zü
kan geen rust vinden, haar hart klopt onstui
mig, een bevende onrust brandt in haar ziel.
Haar echtgenoot is op reis, zij en de oude
meid Doste zijn alleen in het groote huis. De
knecht slaapt bij de paarden in den stal. Daar
moet men hem halen, want „de Slotvrouw wil
vanavond nog naar Langen." Stoffer, de stal
knecht, gromde en mopperde, maar spande
toch de paarden in. Het armzalig licht van den
lantaarn brandde bang en dwaalde door den
dichten mist.
Zij zijn al lang voorbij de Mauritspoort en
nu gaat 't in den letterlijken zin van 'twoord:
door nacht en nevel. De slotvrouw zit, in dikke
dekens gehuld, in een hoek van het rijtuig ge
doken; haar voeten steken in een zak van gei
tenleer en die zak is met warme kruiken ge
vuld, en toch bevriest de jonge vrouw haast en
haar tanden klapperen. Langzaam glijden de
kralen van een rozenkrans door haar handen,
die zij in een mof houdt. In de nabijheid van
iiiiiiiiiiiiaiiin
Felgte begint het te sneeuwen, de scherpe
Noord-oostenwind, die hen tegemoet komt,
blaast niet meer met zoo'n geweld tegen de
tochtige raampjes, Daar hoort zij in den nacht
de klokken luiden en het gezang der klokken,
die door den storm heen en weer geslingerd
worden, begeleidde haar nog lang.
De jonge vrouw roept de hulp in van de
Moeder van Smarten van Felgte. Met al de
vurigheid van haar beangstigd hart bidt zij;
haar gebed wordt een bloeiende rozenstruik,
die den sneeuwnacht met een zeldzamen geur
vervult. Schier eindeloos is de weg. Eindelijk,
eindelijk buigt het rijtuig over de brug. het
rijdt op het plein van kasteel Langen. Donker
ligt het oude heerenhuis, alleen boven op de
slaapkamer van
de moeder
stroomt sen war
me lichtschijn
door de vensters. - 1
gemaakt zün, op
het besneeuwde voorplein. De dampende paar
den worden in den stal gebracht.
Verbaasd opent men de zware eiken deur
van het huis en laat de jonge vrouw binnen.
Boven ligt een stervendeDe Engel des
doods staat aan haar sponde, maar de moe
der kan nog niet sterven.telkens weer
vraagt zij kreunend naar de dochternu is
zij daarnu buigt zij zich over de stervende,
die zwaar ademhaalt
Moeder en dochter hebben nog met elkander
te spreken over den jongsten onverzorgden
zoon en broer
„Met alle krachten mijner ziel heb ik ge
smeekt, gebeden, dat je zou komen, maar er
was geen knecht, zij zün allemaal naar een
brand in het gehucht Raesstrup."
Dan slaapt de stervende kalm in.
I>e jonge vrouw hoort nog dat geen mensch
gestuurd werdniemand had een boodschap
naar Munster gebrachtniemand
Maar wie was dan de bode in den mist?
Zouden ook toen nog niet, evenals in Bij-
belsche tijden en evenals tegenwoordig Engelen,
boodschappen brengen?
Zoover gaan de brieven, die ik in dit avond
uur las, toen buiten de nevel van de velden
over het park gleed en klokken luidden door
den mist
van gerechten: „Walken, mossels, napslakken,
kokkels en „clams". Een karig en mage» diëet;
maar het monster brengt daarin variatie wan
neer het de kleine inhammen en eilandjes be
zoekt aan den Zuidkant van het meer, en voor
eigen proviand en die van zijn familie, in hun
cnderaardsche eetzaal, lange slierten van sap
pige kruiden meebrengt. Ik heb het dier bezig
gezien, en weet er nu alles van."
De dichter A. J. D. van Oosten schreef een
brochure over het onderwerp: „Film en ge
meenschap", gedrukt in een aflevering van de
Vrüe Bladen, en zijnde een lezing, die hij voor
de Haagsche af (Deeling van Filmfront heeft ge
houden.
Het is jammer te moeten constateren, dat
dit geschrift, in slecht en verward proza ge
schreven, een opeenstapeling is van vaagheden,
waarvan we nauwelijks gelooven, dat ze den
schrijver zelf duidelijk zün. De brochure is één
klacht, dat alle filmcritici in Nederland er naast
zijn en dat de wereld maar niet wil ontdekken,
hoe oorspronkelijk de ideeën van den schrijver
0ci&ii
ik
zyn. Intusschen krioelt het opstel van onjuist
heden, die het gemis aan historische oriëntatie
verbijsterend aantoonen. Met name worden
vaststaande feiten botweg in hun tegendeel
omgekeerd. Men krijgt den indruk, dat van
Oosten zün vervelend stuk schreef uit een zekere
verbittering, die hem er toe dreef zichzelf als
voorbeeld te stellen aan alle anderen. Hij had
zijn opmerkingen beter in de pen kunnen hou
den. Ze klinken dilettantisch en bevatten geen
détail, dat aandacht verdient.
Ter illustratie van het bovenstaande halen
we een zin uit het boekje aan, die ons oordeel
voldoende motiveert. Op blz. 41, aan het einde
van het boekje, lezen we: „Het eigen land zou
hier bijna gepasseerd moeten zijn geworden
wanneer Gerard Rutten zijn „Dood Water" niet
had gemaakt. Men vond bij de ontvangst ervan
tijdens de première aan deze film prachtig de
mentaliteit der oude critiek gedemonstreerd.
Toen is n.l. door een enkelen, buiten de be-
roepscritiek staanden beoordeelaar in een
maandblad-kroniek een vrüwel volledig gunstige
en serieuze beschouwing aan deze film gewijd.
De kraakpartij in de overige persverslagen
werd oorzaak dat „Dood Water" van het pro
gramma ging".
Niet alleen is dit stukje proza slecht Neder-
landsch, doch bovendien zün de feiten, die ver
meld worden, absoluut in strijd met de waar
heid en tenslotte begaat de schrijver de arro
gantie om zichzelf als de uitzonderlüke beoor
deelaar aan zijn publiek voor te stellen. Van
zulke dingen staat het geschrift vol.
Maar daar zagen ze warempel iets geks.... Ze werden om
ringd door een heeleboel kikkers. En toen ze goed keken, zagen
ze dat Kikker Karei er bij was, die een tydje terug op bezoek
was geweest in het kabouterpaleis. Die eene kikker met zün
hooge züden hoedje op leek wél een advocaat. „We komen jullie
opzoeken," begon Kikker Karei, „laten we eerst eens aan den
kant zwemmen," en daar voelden de kabouters natuurlük Jieel
veel voor.
„Waar zit Tuimelt je tegenwoordig?" vroeg kikker Karei aan
de Kabouters, en daar wérden ze ineens spierwit, want ze
durfdqn het bü'na niet te vertellen. Maar toen Kikker Karei
er op aandrong hoorde hü wat er gaande was en cordaat
antwoordde de kikker: „Wij zullen met jullie mee gaan
strüden. Ik zal direct ons heele kikkerland halen en dan zul
len we eens zien of we dien leelijken boer niet zullen over
winnen." I>e kikkers doken onder «n kwamen een half uur
daarna met wel duizend anderen boven water.
Ais hazen huppelden de kikkers met de kabouters mee. Je
zag niets anders meer dan kikkers en nog eens kikkers. Onder
een oorverdoovend gekwaak kwamen ze op de boerderij aan.
De vrouw was alleen thuis en weldra zaten de kikkers in
alle vertrekken. Ze kropen in hoeken en gaten, sprongen in
emmers, op stoelen, tafels, in kopjes en pannen. Overal zaten
ze en maakten de vrouw aan het schrikken. Als ze naar de
melkkan liep, verschenen er kikkers, die lustig rondzwom
men en intusschen was kikker Karei al naar Tuimeltje gegaan.
Z. H. de Paus heeft tot Bisschop van Leeds
benoemd Mgr. Henry John Poskitt, Rector
van het St. Joseph„seminarie te Leeds, Het
merkwaardige van deze benoeming is dat
Mgr. Poskitt als Anglicaansche geestelijke
werkzaam is geweest in de plaats, waar hü
thans als Bisschop resideert.
Na de gewone opleiding voor Anglicaansche
geestelijken te hebben gevolgd, werd hij in 1911
als zoodanig gewijd, en was vier jaar te Leeds
als kapelaan werkzaam. In 1915 werd hij in
de abdij te Ampleforth tot de Moederkerk
toegelaten. Hierna studeerde hü op het college
van St. Beda te Rome en ontving toen de
priesterwijding.
Na studies te Parüs keerde hij in 1922 naar
Engeland terug: tien jaar later werd hü rec
tor van het seminarie te Leeds en thans werd
hij tot Bisschop benoemd in het bisdom van
dien naam. Zeker een unieke gebeurtenis, die
een hoopvol licht werpt op de mogelijkheden,
welke Engeland voor de uitbreiding van het
katholieke geloof biedt!
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
iiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiïïi
1
HOOFDSTUK I
De deur van de kerk werd geopend en de
congreganisten kwamen naar buiten. De meesten
waren arme meisjes, die terug keerden naar
hun werkzaamheden, maar allen waren netjes
gekleed volgens de Baskische mode in de
grenadine-mantille, die de vrouwen als het ware
in een religieuzen ernst hult.
Rechtop, een beetje trots gingen zü voorbij
het groepje toeristen, ze nauweiyks een blik
gunnend. Er stonden daar drie personen, hun
reisgids in de hand, gekleed met wijde stof
mantels. Blijkbaar waren zü uit den auto ge
stapt, die wat verder voor de herberg station-
neerde; een dame en twee heeren. Zü spraken
over den massieven gevel van de kerk, waarin
maar enkele smalle ramen waren aangebracht
en over het lage voorportaal dat weinig bekoor-
lUks vertoonde.
„Ja," zei de oudste der twee heeren, „men
moet hier rekening houden met den Oosten
wind. Door deze architectuur verdedigt men zich
er tegen."
Onder de boomen op het kerkplein wisselden
de jonge meisjes eenige woorden in hun ge
heimzinnige taal, zoo moeilijk voor vreemden
te leeren. Dan lachten zij elkaar toe, waarbü
de mooie blanke tanden zich vertoonden en
gingen met hun soepelen gang langs verschil
lende wegen naar het gebergte of naar de
rivier la Nivelle, waarvan men de wateren
tusschen de wilgen zag schitteren.
„Het lijken wei antieke beelden, niet waar,
mama?" merkte de jongste der toeristen op,
wiens bleek, glad geschoren gelaat, breed voor
hoofd, donkere oogen onder dichte wenkbrau
wen verscholen waarvan de blik zich lang
zaam vestigde op de menschen of voorwerpen
elegant uiterlijk en trotsche houding een geheel
vormden, dat onmiskenbaar hooge distinctie
aangaf.
„Ik had het u toch wel gezegd," riep zijn
metgezel uit. „Dit land is eenig."
„Wü moeten u wel dankbaar zijn, münheer,"
zei met een bekooriyken glimlach de reizigerster,
wier blonde haardos verried, dat die kleur kunst,
matig verkregen 'was. „U heeft ons in staat ge
steld om deze streek te leeren kennen."
„Dat was in mün belang, mevrouw. Door
aan Hugo Liserolies interessante bouwstoffen
te verschaffen, waardoor hü weer een nieuwen
roman, even doorwrocht, even geniaal als zün
voorgangers, zal schrijven, zal ook onze uit
geverszaak baat vinden."
De jonge schrijver toonde zelfs niet door een
trek van zün gelaat, dat de lofprijzing hem
toegezwaaid, hem aangenaam was; zün aan
dacht werd elders getrokken.
Uit de kerk, die naar hij meende, nu geheel
verlaten was en waaruit een warme luchtstroom,
doordrenkt van wierook, kwam, liep een jong
meisje, de laatste van het vrome groepje, dat
op dien Meimorgen bijeen gekomen was om
O. L. Vrouw hulde te brengen.
Een zware wüde mantel omgaf haar gestalte,
zü hield de plooien büeen met de hand, die ook
haar gebedenboek vasthield. Zooals haar ge-
zelling droeg zü een sluier over haar mooi,
donkerbruin haar, dat hoog opgestoken was,
maar men zou haar zeker niet met de anderen
verwisselen. Zü geleek hun koningin, zooveel
natuurlijke waardigheid was er in haar voor
komen en houding.
Mevr. Liserolies legde de hand op den arm
van haar zoon en zei; „Kijk toch eens! Zou
mem niet zeggen: de Jonge Baskische van Bon-
nard, die dit jaar zeker de groote medaille
zal winnen bü de tentoonstelling in het
Salon?"
„Datzelfde heb ik ook gedacht," antwoordde
de Jonge auteur op gedempten toon, „maar het
origineel is bekooriyker dan het portret."
De uitgever had die woorden verstaan en met
zijn gewone ongegeneerdheid mengde hü zich
in het gesprek tusschen moeder- en zoon. „Ik
geloof niet, dat u zich vergist, mevrouw
Eenigen tijd geleden heb ik gedineerd met
André Bonnard en hy vertelde mij, dat hü voor
zijn Jonge Baskische de dochter had laten
poseenen van een züner vrienden, die in het
dorp Amaberry woont, waar wü ons nu bevin
den."
Hugo keek het jonge meisje na. Het korte
oogenblik, dat hij haar had kunnen beschouwen,
was voor hem voldoende geweest om op re
merken, dat zij een gelaatskleur bezat van
buitengewone fijnheid, een zeer blank voor
hoofd, waar langs de slapen een blauw net
werk van aderen zich afteekende, groote,
zwarte, vurige en diepe oogen en dan dat
eigenaardige wat van haar een vorstin maakte,
zóó, dat haar portret in het Grand Palais,
prijkende in de eerezaal, haar de huldigingen
van een menigte bewonderaars had doen ver
werven.
Het jonge meisje voegde zich bij een gezellin,
die haar stond op te wachten en alle twee
verdwenen achter den granieten rotswand, waar
's avonds, als het werk gedaan was, de jonge
mannen zich oefenden in het gooien en opvan
gen van den bal, hard als palmhout, uit touw
gedraaid.
Hugo wendde zich nu om en vroeg: „Heeft
Bonnard u den naam van zyn model meege
deeld?"
„Zeker! Zü heet Marguerita d'Eskerona of
liever zooals hier gebruikelük is: Margaïta.
Het is een jong meisje van goede afkomst.
Sedert ik een villa in Biarritz heb gekocht,
interesseer ik mij voor de archieven van het
Baskenland. Ik ben dus in staat u mede te
deelen, dat de voorvaderen van dit schoone kind
hun naam te danken hebben aan den koning
van Navarre, die, op jacht verdwaald, by hen
een toevluchtsoord zocht en bevend van kou,
doornat, door hen werd verzorgd en verwarmd,
zonder dat zy zijn identiteit konden vermoeden.
Eskerona beteekent: Goede ontvangst.
„Die familie bewoont zeker een naburig
kasteel?"
„Kasteel? Neen. De kaart, die Bonnard mij
liet zien, stelt een eenvoudig huis voor, zoo iets
als een boerenhofste. Margaïta is naar het
schijnt de erfgename van haar twee broeders,
die in den oorlog gesneuveld zijn. Mooie, vrucht
bare velden maken haar erfdeel uit. Blijkbaar
bezit zij geen rijkdommen, maar geniet zü
onbekrompen welstand. En dan, dat zou ik
haast vergeten, is er een ongetrouwde oom, de
Amerikaan, zooals zü hier zeggen, die wel in
staat is zijn nicht vorstelijk te bedenken, ars
zü zou gaan trouwen. Hebt u zin om mede te
dingen?"
Hü zei dat eigenlük voor de grap, want hij
wist wel, dat de jonge auteur en vooral zün
moeder andere plannen koesterden. Toch
protesteerde Hugo niet, maar hij klemde de
lippen op een en liep naar de kerk, waar de
duisternis was teruggekeerd, nu de kaarsen
waren gedoofd. Nauwelüks kon hü den rük-
dom onderscheiden van het altaar in donker
hout gebeeldhouwd en opgeluisterd, door verguld
sel, van de drie galerijen, waar Zondags de man
nen hun hoofden bogen in gebed. Hij luisterde
niet eens naar de verklaringen van hun mak
ker, slechts een enkele büzonderheid leek hem
van belang.
„Waar knielt zij als zü bidt?"
De uitgever klopte met zyn stok op de vloer-
steenen en zei: „Dit zijn de graven van de
oude families en daar knielen hun afstamme
lingen neer gedurende de godsdienstplechtig
heden."
Hugo bukte zich om een der opschriften te
ontcijferen. Toen hij zich oprichtte parelde er
een beetje zweet op zün slapen. Zijn uiterst
teere zenuwen hadden een plotselingen schok
ondervonden. Het leek hem toe, dat tusschen
hem en dien zoo zangerigen naam Eskerona,
de dood een rouwsluier uitspreidde.
Zonder verder de kerk te bezichtigen, ging
hij naar buiten, waar hij zich weldra weer her
stelde, na de zuivere lucht, die van de reeds
bloeiende weiden opsteeg, te hebben ingeademd.
Margaïta had in het voorbijgaan de opmer
king verstaan door Hugo Liserolles aan zijn
moeder toegefluisterd: „Het origineel is be
koorlijker dan het portret!"
Ja, zij wist wel, dat zij niet leelijk was....
dat hadden haar spiegel haar gezegd en ook de
heldere beken, waar zij zich graag overheen
boogmaar nooit had iemand zich veroor
loofd haar een compliment te maken, zoo onge
geneerd als zü nu had vernomen.
Haar vader was zeer streng en zijn ernst
weerhield te groote uitdrukkingen van teeder-
heid. Zij vreesde hem evenzeer als zy hem
liefhad. Haar tante Gracieuse, die haar had
opgevoed, daar haar moeder bij de geboorte
was overleden, liet niet toe. dat men door over
dreven vleierij het jonge gemoed tot hoogmoed
prikkelde. Zij herhaalde steeds tot haar nicht:
„Als men verstandig is, is men altüd mooi
genoeg!"
(Wordt vervolgd)