Salzburgs feesten <Kdu&t&aal van den dag 'f Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland xmj, DE UREN GAAN V O O R B IJ i i WOENSDAG 2 SEPTEMBER 1936 Reinhardt en Toscaninij Het leven van Louis Pasteur Ibero-Spaansch god- loozeninstituut De man zonder hart" Gerard van Vliet Spaansch geschenk aan Moskou Van al de opera-opvoeringen, die in Salz burg geboden werden, wint de opvoering van Verdi's Fallstaff onder leiding van Toscanini den wedren met een langen voor sprong. De nazi's kunnen nu schimpen, dat Salzburg een voorpost van Italië is geworden, volkomen met onrecht, want Salzburg heeft in zijn bouw stijl altijd een sterk Italiaanschen inslag gehad. In de onbekende schilderachtige achterbuurt jes waant men zich in Firenze of in een dorp in de Appenijnen, alleen het sappige groen, Duitsch als de Festwiese in de Meistersinger von Nürnberg, verraadt Salzburgs waarachtig wezen. De Meistersinger- en de Fallstaff-opvoe- ring waren wel de twee glanspunten van de operaserie der feestweken. In Fallstaff bestond het ensemble geheel uit Italianen, waarvan vooral Stabile als Fallstaff en Franca Somigli als Mrs. Ford opvielen. Verdi ligt den Italiaan Toscanini nu eenmaal uitste kend. Toen ik eenmaal het voorrecht genoot, na een opvoering van de Meistersinger aan Tos canini voorgesteld te worden, zei hij mij, dat hij de opvoeringen van Mahlers 3-e en „Der Corregidor" van Hugo Wolf had bijgewoond, om deze muziek „nader te bestudeeren". Op mijn vraag, of het waar is, dat Toscanini „Fallstaff" in Amsterdam komt dirigeeren antwoordde de meester: „Dat is heelemaal nog niet zeker, de kranten zijn altijd voorbarig. Zeker is, dat ik niet meer naar New York ga en dat de buiten gewoon begaafde Poolsche dirigent Rodzinski mijn opvolger Wordt. Verder zal ik in den loop van het winterseizoen in Weenen en in Pa lestina dirigeeren." Dat Toscanini den Poolsch- Amerikaanschen dirigent Rodzinski bijzonder liefheeft bleek wel uit zijn applaus bij een con cert van moderne muziek, dat Rodzinski tijdens de Festspiele dirigeerde. Interessant was de Par tite op. 21 van Wilhelm Jerger, contra-bassist bij de Wiener Philharmoniker. Een origineel componist bleek ook de 30-jarige Rus Szosta- kowicz, wiens Symphonie in F-moll op. 10 een golf van enthousiasme over de zaal sloeg. Rodzinski bracht ook Strawinsky's „L'oiseau de feu" en Ravel's „Fête-Dieu a Seville" en de „Variatione für Klavier" von Franz Schmidt. Het laatste oeuvre is voor den eenhandigen kla viervirtuoos Paul Wittgenstein geschreven, die het concert ook voordroeg. Zoo levendig Tosca nini bij de repetities is, zoo uitgeput is hij na de voorstellingen. Hij dirigeert dan ook alles uit zijn hoofd en spaart zich niet. Na de voor stellingen ontvangt hij zijn vereerders, die door bijzondere protectie tot de artistenkamer kun nen doordringen zittend, terwijl hij zich het verhitte gelaat met een waaier afkoelt. Zoo maakt hij den indruk van een Oostersch vorst. Tijdens mijn aanwezigheid in de artistenkamer zag ik Toscanini slechts voor één man opstaan, voor Dr. Wallmann, den Zionistenleider uit Palestina. Ook zag ik daar de choreografe Margarete Wallmann, zonder twijfel een ge niale vrouw, die echter aan de Weensche opera met een grooten tegenstand te kampen heeft. Uit de school van Mary Wigman voortgeko men, zou ze gaarne een moderne massaregie tot stand brengen, aan de Opera is ze echter aan de oude Ballettechniek gebonden en tot nu toe was het haar nog niet mogelijk allen vijandigen tegenstand te overwinnen. Hiervan getuigen de balletten in de opera's „Orpheus en Eurydice" en „Fallstaff". Om op de niet-Italiaansche krachten in Salzburg terug te komen, een zanger, die in de Meistersingeropvoering opviel, was Hermann Nissen als Hans Sachs. Zijn succes bracht hem een engagement aan de Weensche opera. Wel een beetje gezet, maar goed bij stem was Lotte Lehmann als Eva. Ook Kullmann als von Stolzing en Wiedemann als Beckmesser dienen genoemd te worden. Een van de nieuwtjes der laatste dagen is, dat de dames en heeren van de Weensche opera met een nieuwe directie te maken krijgen, de 73-jarige director Wein- gartner kreeg een titel en werd directeur van de staatsacademie voor muziek. Dr. Kerber, de energieke directeur van het Salzburger „Fest- spielhaus" wordt ook directeur van de Ween sche opera, tot adviseerend mededirecteur werd de bij ons evenzeer gevierde dirigent Bruno Walter benoemd. Een jonge man, die in Salz burg opviel door een geheel andere kunst, was decor- en costuumontwerper Willy Bahner. Zoo gaf de internationale operastudio in Salzburg een voortreffelijke opvoering van „L'oca del Cairo", een tot nu toe onbekend operafragment van Mozart, en van „Le pauvre Matelot" van Darius Milhaud. Behalve de sublieme voor dracht der uitvoerenden viel de origineeie ensceneering van Willy Bahner op. Het is te hopen, dat de internationale studio met deze interessante opvoering ook naar Holland komt. Op operagebied wacht ons in Salzburg nog slechts één sensatie, een enkele opvoering van Tristan und Isolde. Dan is het weer gedaan met De Festspiele, die onlangs ook de eer ge noten door den rijksbestuurder Horthy bezocht te w'orden. Ook Starhemberg bezocht op een avond café Bazar. Hij was echter volkomen incognito en zat in Steyrertracht met zijn vriend Eszterhazy bij een Sliwowitz. Ik ging erbij zitten, maar Starhemberg, die in een uit stekend humeur was, sprak over alles, behalve over politiek. „Wanneer gebeurt er weer iets in Oostenrijk," vroeg ik hem, „in den herfst?" „Afwachten,' antwoordde hij. Hij schijnt in de laatste maanden heel wat nieuwe' ervaring te hebben en maakte een zeer vastberaden en doelbewusten indruk. De Landeshauptmann van Salzburg lacht dit jaar in zijn vuistje. Nog nooit zooveel officieel en officieus ontvangene hooge gasten, nog nooit zooveel winst als dit jaar. Zelfs de Domconcerten en de Serenades Toscanini, de wereldberoemde dirigent die te Salzburg triomfen heeft gevierd- waren goed bezocht. Onder de interessante no viteiten behoorde de 150e Psalm ,,Cantantibus organis" van den leider der Praagsche Radio Anatole Provaznik. Als welkome afwisseling na de vele opvoeringen in het „Festspielhaus" or ganiseerde de regeering van Salzburg een ont vangst in de bisschoppelijke residentie, vooraf gegaan door een concert van oude muziek. De met kaarslicht verlichte zalen waren sprookjes achtig schoon. Zoowel de bondspresident als Schuschnigg waren bij de receptie aanwezig. De directeur van het Mozarteum in Salzburg en schrijver van het beste boek over Mozart, Dr. Paumgartner dirigeerde. Een paar dagen later gaf Reinhardt hetzelfde concert op Schloss Leopoldskron ter eere van prinses Marie Jose van Italië. Reinhardt vertelde daarna onder het genie ten van een kopje mokka, dat hij binnenkort in Hollywood weer een film zal regisseeren, n.l. Danton. De bezetting staat nog niet vast, om dat het draaiboek nog niet is geschreven. Ook zal Werfel's „Der Weg der Verheissing" op mu ziek van Komgold in New York tot opvoering komen. Verder hoopt hij zijn theatersemina rium in Schönnbrunn uit te breiden met een afdeeling voor film. Reinhardt vertelde, hoe hard het leven in Hollywood is en hoe moeilijk het is voor een Europeesch kunstenaar zijn artistiek talent tot aanzien te brengen. Het volgende jaar zal Reinhardt in Salzburg weer opvoeringen van het groo- te wereldtooneel van Calderon brengen. Verder is het mogelijk, dat Toscanni met een nieuwe ensceneering van de opera „Die Zauberflöte" van Mozart komt. Salzburg is vol activiteit en in vollen bloei. Alle winkels verdie nen geld als water, maar geen enkele winkel zooveel als de zaken, die Dimdlkleider en Trachten leveren. Dat het schoone Barocke Salzburg leve. Felix Salzburg cresce! Te Barcelona zal, naar het voorbeeld van het Moskousche godloozeninstltuut, een Ibero- Spaansch zusterinstituut worden opgericht, dat de godloozen-propagandisten voor Spanje, Por tugal en Zuid-Amerika vormen moet. Er moe ten eenige millioenen peseta's voor dit doel zijn toegestaan. Het instituut komt in een voor malig Roomsch-Katholiek gebouw. (Ned. Chr. Persbureau). Nummer 14 van Filmfront bevat een zeer lezenswaardig artikel van Hoyer over de film Louis Pasteur. Over diens werkelijke leven schrijft hij o.m.: „Het leven van Pasteur is er een geweest van strijd, strijd tegen de omstandigheden, strijd tegen zijn bestrijders, strijd tegen zich zelf. „Pasteur kent de grenzen der wetenschap niet," getuigde eens misprijzend een zijner col lega's. Maar juist dat was het kenmerk van zijn genie en juist dat heeft aan zijn worste ling een dramatisch, soms ook een tragisch accent gegeven. Tientallen feiten uit zijn leven kunnen dit illustreeren. Prof. Calmette, thans onderdirecteur aan het Instituut-Pasteur te Parijs den grooten ont dekker ter eere opgericht heeft van den jongen Louis eens het volgend portret ge schetst: „Hij leek werkelijk van een middel matig verstand, met een taaien wil, en wat daaraan vastzit: een koppig, dus een moeilijk karakter. Geen enkel talent, behalve t e e k e n e n". Pasteur's vader, leerlooier in de provincie en oud-sergeant-majoor in de Kei zerlijke Napoleontische Armee, heeft voor zijn stamhouder, die den familienaam tot wereld roem zou brengen, geen andere aspiratie ge koesterd dan dat hij eens leeraar aan de plaat selijke middelbare school zou worden. Deze zoon, bestemd om de vermaardste aller bacte riologen te worden, kreeg op zijn eindexamen voor scheikunde de aanteekening „middelma tig"; bij zijn toelating tot de Ecole Normale, de instelling wbar hem later #e leiding der we tenschappelijke studiën zou worden toever trouwd, zag hij zich op de 22 candidaten als nummer 14 geclasseerd, zoodat hij het examen een jaar later maar liever overdeed. En zoo verloopt het leven van Pasteur in marquante contrasten. De jeugdige geleerde, die op het gebied der alcoholgisting reeds on derzoekingen verricht had, welke tot het naar hem genoemde procédé der pasteurisatie zouden leiden dat den Franschen wijnbouw onschat bare diensten zou bewijzen, zag zich aan de Ecole Normale te Parijs zelfs het eenvoudigste laboratorium ontzegd en kreeg op zijn verzoek om subsidie voor de noodige instrumenten van den betrokken minister ten antwoord: „Er is geen geld. Ik zou voor uw persoonlijk labora torium nog geen franc durven vragen". Deze chemicus, niet bevoegd tot 't uitoefenen der medische practijk en zóó overgevoelig dat de bijwoning eener operatie of sectie hem menig maal te machtig werd, heeft, door zijn strijd voor de antiseptische behandeling en de toe passing der inenting tegen hondsdolheid, direct zoowel als indirect ontelbaren duizenden het leven gered en volgens een berekening de men- schelijke levensduur met 20 jaar verlengd, de kindersterfte met 50 procent gereduceerd. Deze hoogleeraar, wien uitgelegd moest worden, wat de cocon van een zijderups was, heeft in lut tele jaren door zijn studiën de Zuid-Fransche zijde-industrie aan een dreigenden ondergang ontrukt, na aanvankelijk door een voorbarige diagnose bijna een catastrofe te hebben ver oorzaakt. Deze burger, die door den Fransch- Duitschen oorlog zoo ontdaan was, dat hij zich nauwelijks tot werken in staat voelde en die na den voor zijn land zoo rampzaligen afloop schreef: „Arm Frankrijk, dierbaar vaderland, dat ik niets kan bijdragen om u uit uw ram pen op te heffen", heeft door zijn ontdekkingen een schade aan nationaal bezit weten te voor komen tot een waarde gelijk aan de complete oorlogsschatting, welke Frankrijk in 1871 aan Duitschland had op te brengen. Maar ook meer uiterlijke dramatiek, ja, zelfs het element sensatie is in het leven van Pas teur aanwezig. De film heeft verschillende van die historische elementen, zij het dan deels vrij bewerkt, in beeld gebracht: De sensatiewekken- de openbare demonstratie te Pouilly-le-Fort met 25 wel en 25 niet tegen miltvuur gevacci neerde en daarna voor het doel expresselijk besmette schapen, waarvan het resultaat op plastische wijze de doelmatigheid van Pasteur's procédé aantoont, niet dan nadat zijn tegen standers in de voorafgaande uren feestelijk op het fiasco zijner methode geklonken hebben; het welslagen met de proef op den kleinen, door de moeder uit den Elzas naar Pasteur ge- brachten Joseph Meister, den eersten mensch op wien het tevoren nog slechts bij dieren toe gepaste virus tegen hydrophobic wordt overge bracht, en het wonderdadig lijkend succes met de 19 door een dollen wolf gebeten moejiks uit Rusland tot Pasteur gekomen ori door hem van de dreigende rabies gered te worden; ten slotte de huldiging van Pasteur bij zijn 70sten verjaardag op een plechtige, door talrijke in ternationale coryphaeën bijgewoonde feestzit ting in de Sorbonne, waar de jubilaris, leunend op den arm van den President der Republiek, onder de tonen der militaire muziek van de Garde Republicaine- de zaal binnen strompelt en, te zwak van stem, zijn dankrede door zijn zoon moet laten voorlezen...." if Het filiaal van de France Europe Film in Nederland heeft een aanvang gemaakt met de Nederlandsche film ,.De man zonder hart" naar een scenario van Alfred Marchard. De regie zal berusten by Léon Joannon, die ook „Klokslag twaalf" heeft gemaakt. Produc tieleider is Jean Rossi en aan de camera staat Boris Kaufmann. De opnamen vinden plaats in de studio „Photosonore", te Parijs. Reisverhalen. Een wereldreiziger vertelt: „Ik keek den leeuw scherp aan, en deze stond daar als versteend". Broeder Parvus! Hè! Broeder Parvus!" Antonio Borgen, de rijke Florentijnsche Patriciërszoon, rukte de roode fluweelen baret van het hoofd en zwaaide ze hoog in de lucht. Dan begon hij te draven en stak het groote, met marmeren steenen geplaveide plein over, dat nu op het middaguur verlaten was en in een trillenden stroom van verblindend licht gehuld was. „Broeder Parvus! Wacht toch!" In de verte, aan den rand van het plein, waarop een smalle straat in de schaduw der hooge, gotische heerenhuizen uitliep, bleef de geroepene in zwarte pij staan en keek om. „Wel, wel, kijk eens aan. Daar komt miju wilde man aangestormd," begroette de monnik den jongeman, die met bezweet voorhoofd aan- geloopen kwam. „Buon giorno, broeder Parvus, ik zag een seconde lang een donkere pij tegen het licht afteekenen. Ik wist direct dat u het moest zijn. Geen der broeders buiten u zou het invallen op den middag in de zon te gaan loopen." „En ik wist direct dat het alleen Antonio Borghese kon zijn, die daar aangestormd kwam. Het schijnt dat ik teveel koud bloed heb, dan dat de zon mij van mijn gewone wandeling kan afschrikken. Jij moet echter zoo'n brandend heet bloed hebben, dat de hitte van den zomer je niet schaden kan." „Ik houd van de zon," zeide de jongen en rekte de gespierde leden. „Ik krijg er nooit genoeg van. Voor mij is een bad in de zon een groot genot. Zon is leven, grenzeloos, schui mend, bandeloos leven." „Aha, daarom mijn jongen: Zon is bandeloos leven!" Zoo'n hymne past zoo echt bij onzen onstuimigen wildeman." De monnik legde een van zijn bruine, magere handen lachend od de schouders van den jongen. „Ja, ik houd van het leven, daar gaat niets boven!" riep Antonio en wiegde zich elastisch in zijn kostbare schoenen. „Maar den dood haat ik! O, wat een afschuwelijk spook is de dood!" Zijn gelaat werd somber. „God was het, die leven en dood schiep," zei peinzend de monnik en blikte met neergeslagen oogen voor zich uit. „Waartoe een God, die deze afschuwelijke uitvinding deed," riep Antonio hartstochtelijk en stampte met den voet op den grond. „Waarom maak je je zoo druk, Antonio," mompelde de monnik. Zijn weemoedige uitdrukking verhelderde plotseling. Hij trok de handen uit de wijde, af hangende mouwen van de pij en omhelsde den jongen man: „Kom, Antonio, onrustige jongen," zei hli vroolijk. „Ik zal je iemand laten zien, ik zal je een stervende toonen, die het honderdvou dige leven bezit, omdat hij de bitterheid van den dood in liefde overwon." De monnik ging met zijn verbaasden bege leider een zijstraat in, die met trappen naar een plateau zonder huizen voerde, vanwaar men een uitzicht had op de stad Florence. Zij verlieten den brandenden heuvel endaal- den in zuidelijke richting naar de stad af. Een nauw straatje voerde hen zig-zag langs lage bouwvallige huisjes. Het rook er naar waschgoed, wijn, visschen en rotte sinaasappe len, die overal op de hobbelige keien lagen. Halfnaakte kinderen stoeiden in de schaduw van de huizen. Zoodra zij den monnik zagen, kwamen ze schreeuwend aangeloopen en druk ten hun vuile donkerroode snoetjes op zijn handen. Den voornamen jongeling maten zij met schuwe blikken. Uit open deuren bogen zich nieuwsgierige vrouwen en staakten haar druk gebabbel, zoodra zij de beide mannen aan zagen komen. „Hier is het, we zijn er," zei de monnik en wees op een huis, dat kleiner was dan de an dere. Een enkele gebarsten trap voerde direct van de straat binnen. Nu ging het door een Kikker Karei ging van tijd tot tijd eens naar Tuimeltje toe en had al verschillende keeren geprobeerd het glas om te gooien, maar dat was zóó zwaar, dat er geen denken aan was. Hebt nog een paar dagen geduld, sprak kikker Karei, we zullen je wel redden, en voor het verdere gedeelte van den nacht ging ie bij Tuimeltje zitten waken. Kikker Karei, die goede vriend van Tuimeltje, zat uren ach tereen te denken, hoe hij de twee gevangen kabouters zou kunnen verlossen. Nu hing er aan het plafond van de kamer een groote petroleumlamp en daaronder stonden de glazen met de arme kaboutertjes. Kikker Karei nam een flinken sprong en tjoep..,. daar zat ie boven op de lamp. Met een reuze vaartje liet hij het ding op en neer bengelen en toen? Toen schoot de zware lamp eensklaps van het plafond los en kwam naar beneden gevallen, juist zooals kikker Karei ver wacht had. Tuimel en Kruimel gilden dat 't een oordeel was. maar toen ze zagen, dat ze vrij waren, toen ze hun vriend de kikker zoo bij hen zagen liggen, begrepen ze, dat ze misschien verlost waren. Zoo vlug ze konden krabbelden ze de hoogte in en toen was het alleen nog maar noodig, dat ze moed hielden om uit de boerderij te kunnen vluchten. stikkend heet portaal, een smalle, krakende trap op. Een deur piepte. Antonio voelde zich in het donker vastgegrepen en vooruitgetrokken. Di rect daarop stond hij in een tweede vertrek. Achter hem viel de deur in het slot. Zij bevonden zich niet alleen in de vreemde kamer. Voor hen stond een bed, waarin een bleeke man lag, blijkbaar een jongen; zijn ge zicht leek tenminste erg jong. Later hoorde Antonio met ver bazing dat de zieke op sterven T\p larhpudp lag. Maar niet LUCneUUP het jongensach- jj j j tige in dit gelaat j dOOd was het, dat An- 5 tonio verraste. Het was naast zijn schoonheid de stralende uitdrukking van de goedheid en de blijheid van een engel, die het aangezicht een betooverende bekoorlijkheid verleende. In het gezicht van den vreemden jongeling standen de donkere oogen als twee zachte sterren in heerlijke bleekheid. Zij keken de beide bezoekers rustig en vriendelijk aan. Nu zei de monnik met gedempte stem: „Ik breng je een vriend van mij, Angelo, een jongen Florentijnschen edelman, Antonio Borghese. Ik had hem van jou verteld." Zonder te antwoorden stak de aangesprokene een uitgeteerde hand uit naar den jongen gast. Zij spraken een tijdlang over onbenullige dingen. Toen zei Broeder Parvus lachend: „Wij hadden onderweg een gesprek, Angelo, dat An tonio geweldig boos maakte." „Waar sprak u over?" vroeg de zieke. „Ja," begon Antonio verward door de woor den van den monnik, „wij spraken over het leven en..;" „Je kunt gerust alles zeggen, Antonio," zei Broeder Parvus. „Over het leven en den dood sprak u," vol tooide lachend de zieke. „Ja, ik had Broeder Parvus verteld, hoe zeer ik het leven bemin en den dood haat Ik ben jong, ikAntonio zweeg radeloos. „Jong en oud, wat beteekent dat?" zei An gelo met een stem zoo zuiver als een klokje. „Wat zeggen de begrippen, waarmee wij be vreesd de grens tusschen leven en dood wil len trekken? Er was een tijd, dat ik ook zoo dacht als jij, Antonio. Toen stond ik aan de zee en was wild en onverzadigbaar. Toen draai de ik door de »tad en dronk in volle teugen van het leven en de schoonheid. Je weet, Broe der Parvus, wat toen gebeurde. Op zekeren dag lag ik voor de eerste maal in bed. Toen vermoedde ik reeds dat ik sterven moest. Wat zou er van mij geworden zijn, als Broeder Par vus mij niet geholpen had." Een koortsblosje kleurde de marmerbleeke wangen van den jongeling. Plotseling kwamen er bloeddruppels op zijn lippen. Ontsteld sprong de monnik naderbij. „O God, Angelo, dat is onze schuld!" mom pelde hy en wischte met een doek de teeke nen des doods van de dunne lippen. „Weer 'n schrede verder," hijgde glimlachend de zieke. „Wij moeten gaan," zei de monnik, nadat zij den zieke, die in slaap gevallen was, een poosje beschouwd hadden. Als in een droom verilet Antonio de kamer. Toen hij door de zonnige straten ging, scheen hem het uur, dat hij bij den stervenden jon geling doorgebracht had, het zeldzaamste van zijn leven te zijn. En er kwamen andere uren, waarin gewich tige besluiten zich aan zijn hart ontworstelden, dat geroepen was de Waarheid te dienen, den Meester over Leven en Dood. Nog vaak zag men den voornaam gekleeder. jongeling in de straat, waarvan het kleinste huis een stil wonder herbergde. lederen keer droeg hy een ruiker prachtige bloemen in de handen. In het Raadhuis te Naarden wordt gedurenc de maand September een tentoonstelling ge houden van uitsluitend werken met afbeeldingen van het oude stadje Naarden (schilderijen, aquarellen en pastels) van den schilder Geravd van Vliet. De burgemeester, de heer J. E. Boddens Hc- sang, zal deze tentoonstelling openen op Zaterdag 12 September as. te 3 uur. Uit dank voor genoten grooten steun heb ben de Spaansche godloozenorganisatie en jongcommunistenverbond aan den Moskouschen oentraien godloozenraad eenige geschenken gezonden, met name oude en kostbare kerke lijke voorwerpen, o.a. een met edelsteen bezet Mariabeeld, alles uit Spaansche kerken en kloosters, en met het verzoek deze in het god- loozenmuseum te Moskou te plaatsen. Er vol gen nog dergelijke geschenken voor Lenin grad, Kiev, Minsk, Tiflis en eenige andere ste den, die geldelijken steun naar Spanje zonden. (Ned. Chr. Persbureau). att p A p/XATTVTr' >C! °P dtt blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen k *7 k(l bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 m bij een ongeval met H /Eli m A I .1 IP. n^/|\ r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vvt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A *J\Jdoodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand. een voet of een oog. UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP gÊ llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 4 En daarna, hoe zwaar zou het je vallen alleen te staan tegenover den plicht, een plicht, die voortdurend zou tegengewerkt worden door den wil van den ander. Want, als hij, dien je zult gekozen heb ben, niet met je overeenstemt in je ge loof, of in je gezin het voorbeeld geeft van ongeloof of losbandigheid, hoe zul je dan de kinderen kunnen opvoeden, die God je zal toe vertrouwen? O, ik weet het wel, de reine en brave jonge meisjes droomen van volmaakte huwelijken, waarin de plicht en de liefde zoo nauw zijn vereenigd, dat men niet meer weet of men aan de eene of aan de andere gehoor zaamt, maar, helaas, hoe weinigen bereiken dat ideaal! Het is tegen onvermijdelijke teleurstel lingen, dat ik je wil wapenen. Mijn woorden lijken je wel ernstig op den schoonen dag, dat ■je je twinstigsten verjaardag viert en dien je vrienden zich zullen beijveren tot een feest te maken, maar ik voelde mij verplicht je te waar schuwen, want misschien zal ik er nooit meer gelegenheid toe hebben. Overmorgen scheep ik mij in om terug te keeren maar mijn dierbare zonen ginds „U komt toch terug, oom?" De missionaris glimlachte en zijn oogen schit terden. Die glimlach beteekende, zonder dat Margaïta zich kon vergissen: „Ik zal niet terug komen." Tranen bevochtigden de oogen van het jonge meisje, zij zag haar oom reeds in den geest in het smalle bed in het hospitaal, waar men hem zou neerleggen, als zijn krachten geheel waren opgeteerd om te wachten op het loon, beloofd aan de werklieden in den wijn gaard des Heeren. „Door het gebed en door de gedachte zal ik bij je blijven," zei de priester hartelijk. Hij zweeg, want zijn zuster Gracieuse naderde het priëeltje. „Michel," zei zij, „heb je onze nicht nog noodig? Het is tijd, dat zij de tafel gaat dekken." In haar stem klonk een eerbied, dien zij haar heerbroer toedroeg. „Nog een oogenblik en ik laat haar vrij." Met een gebaar beduidde hij haar om heen te gaan. De oude juffrouw ging terug naar het huis, wel wat nieuwsgierig naar dat gesprek, waarbij haar tegenwoordigheid niet gewenscht was. Om haar verwarring te verbergen, keek het jonge meisje haar tante na. De woorden van haar oom hadden haar ontroerd. Tot nu toe had zij het leven beschouwd, zooals een onwe tend meisje, pas uit het pensionaat naar huis teruggekeerd, het moest zien. Zij was gelukkig, werd verwend, en geloofde in een zeer schoon leven, vol van liefde en vrede, verheerlijkt door den glimlach van den verloofde, dien haar verbeelding tooide met alle hoedanigheden, alle deugden.... Zij dacht: Me dunkt, ik zal dadelijk weten, wie voor mij bestemd is. Heb ik niet zonder de minste aarzeling afgewezen, die mij reeds werden voorgesteld?" De priester vervolgde: „Eer wij scheiden, moet je mij een belofte doen. Als je te laat zou merken, dat, ondanks hetgeen ik je gezegd heb, je je vergist hebt, in plaats van je over te geven aan overbodig berouw, herinner je je dan, dat in onze familie nooit een vrouw aan haar plicht verzaakt heeft, ook al was de plicht zwaar en moeilijk te volbrengen. Het groote gevaar, als men niet meer bemint, bestaat daarin, dat men dan om zich heen een ander hart gaat zoeken, dat ons begrijpt en ons troost. Voor de vrouw is er geen verschrikkelijker gevaar. Beloof mij dus, Margaïta, dat als je lijdt, je je smart alleen zult toevertrouwen aan Hem, van Wien alle kracht komt Hij keek haar recht in de oogen: Zij stot terde blozend: „Ik beloof het u, oom!" Weer maakte hij op haar voorhoofd het kruisteeken, dan stond hy op en ging terug naar de werkkamer van zijn broer. Het jonge meisje ging achter hem aan het huis binnen, ontroerd door de ernstige woorden, die haar jeugd nog niet gehoord had. „Wat had oom Michel je te zeggen?" vroeg tante Gracieuse, die erg nieuwsgierig was. Margaïta gaf een vaag antwoord ging naar de eetzaal, waar, terwijl tante een laatsten blik in de keuken wierp, zij het mooie tafellaken, crème met blauwe strepen, een wonder van Baskische weefkunst, over de tafel spreidde en terwijl zij de plooien glad streek, dacht zij: „Waar is hij, dien ik zal beminnen? Heb ik hem reeds ontmoet?" Weer kwam Dominique Ubalde in haar ge dachten, dan de broeders van haar vriendin nen, Gerard Mayou, Leo Darrigand. Zij bleef niet aan hen denken, want opeens was voor haar geest verschenen de jonge vreemdeling, dien zij op het kerkplein een oogenblik had gezien. Wie was hij? Waar kwam hij vandaan? Dat zou zij willen weten. Zij had het kristal en het zilverwerk ge schikt, toen vond zy, dat er eenige rozien ont braken in het middenstuk, dat de tafel versierde en zij ging naar den tuin om ze plukken. Dicht by de heg, die liep naast den weg langs de rivier, zag zy de rozen, die haar geschikt leken. Terwijl zij ze plukte, riep een stem haar toe in de Baskische taal: „Andregastia!" (juf frouw). Margaïta keerde zich om en herkende een meisje uit het dorp, Catali, die de zigeunerin genoemd werd om haar bruine gelaatstint, haar dikke lippen en donkere oogen, die schenen te branden. Haar vader, een eenvoudige man denmaker, was het vorige jaar gestorven en sedert zwierf het meisje door de streek, levende van de opbrengst der manden, die zij vlocht. Eeni- gen zeiden dat zij' toovenares was, dat zy wist welke kruiden, vóór den dagraad geplukt en op geheimzinnige wijze bereid, dranken leverden, die liefde inboezemden aan de meest onver schilligen. Hoewel Margaïta liefdadig was, vermeed zy het, met het meisje te spreken, want haar vader had haar aanbevolen, het niet te doen. Catali had een zeer slechte reputatie,' maar op een dag, die voor haar zoo heerlijk was, wilde zij het meisje niet door harde woorden wegjagen. „Wat wil je?" vroeg zij. „Ik wil u den naam zeggen van den schoonen vreemdeling, die van morgen by het uitgaan van de kerk gezegd heeft, dat u nog bekoorlijker was dan uw portretIk stond verscholen achter hemU heeft mij niet bemerkt, maar ik begreep best, dat u hem verstaan had, want uw gezicht werd rose als de lucht bij den dageraad." Weer bloosde Margaïta. Zij begreep, dat zij niet naar die woorden moest luisteren, maar zij had nog niet genoeg rozen geplukt en daarom, zonder vragen te stellen, ging zij voort met haar werk. Catali liet zich niet ontmoedigen. „In de herberg, waar zij zijn binnen gegaan, heeft hun chauffeur aan Miquelle, de dienstmeid, gezegd, dat de vriend van zijn baas Hugo Liserolles heette en dat hij boeken schreef, waar de kran ten vol van staan." Dien naam had Margaïta reeds gelezen op boeken in de uitstalkasten van uitgevers te Bayonne. Enkele titels kwamen haar in den geest: Het Kind met den bleeken glimlach, Het diepe Meer.... Op een der omslagen had zij zelfs de/lanteekening gezien: Bekroond door deiFransche Academie. Zij had toen aan haar vader gevraagd: „Mag ik eens een van die boeken lezen?" Hij had geantwoord: „Neen, die auteur schryft niet voor jonge meisjes." Zy had niet aangedrongen, zy was te braaf en te rein om een verbod te overtreden, dat rechtvaardig moest zijn, maar zij had toch een vage nieuwsgierigheid behouden, die zich deed gelden, nu zij Hugo Liserolles ontmoet had en zyn bewonderenden blik en de gefluisterde woorden had opgevangen. Catali stond daar nog altijd aan de heg, zy droeg een rooden doek om den hals, waardoor haar donkere gelaatskleur nog meer uitkwam en haar vurige oogen bleven gevestigd op de jonge bewoonster van Eskerona, alsof zij wilden raden, wat er omging achter dat hooge voor hoofd. Margaïta riep haar een vluchtig goedendag toe en liep dan terug naar het huis, de handen vol rozen, zy haastte zich alsof zij een gevaarlijk contact wilde ontvluchten. Haar oom kwam uit het huis, gereed om te vertrekken, zijn broer, Margaïta's vader, vergezelde hem. De twee broers hadden dezelfde lengte, maar de oudste leek het grootst en zyn baard was nog donker. Zelfs op dit smartelijk oogenblik ver loor hij niets van zyn waardig voorkomen, dat hem steeds bijbleef in alle omstandigheden, of hij aan de familietafel aanzat, in de kerk bad of op de velden, waar hij zijn werklieden naging en als het noodig was zelf de hand aan den ploeg legde, als een voren verbeterd moest worden. Dien morgen was hy ernstig als altijd en zelfs een beetje droefgeestig, maar geen traan bevochtigde zijn oog; het past niet aan man nen, om him leed te toonen. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9