Salzburgs feesten
<Kdu&t&aal van den dag
'f
Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland
xmj,
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
i i
WOENSDAG 2 SEPTEMBER 1936
Reinhardt en Toscaninij
Het leven van Louis
Pasteur
Ibero-Spaansch god-
loozeninstituut
De man zonder hart"
Gerard van Vliet
Spaansch geschenk aan
Moskou
Van al de opera-opvoeringen, die in Salz
burg geboden werden, wint de opvoering
van Verdi's Fallstaff onder leiding van
Toscanini den wedren met een langen voor
sprong.
De nazi's kunnen nu schimpen, dat Salzburg
een voorpost van Italië is geworden, volkomen
met onrecht, want Salzburg heeft in zijn bouw
stijl altijd een sterk Italiaanschen inslag gehad.
In de onbekende schilderachtige achterbuurt
jes waant men zich in Firenze of in een dorp
in de Appenijnen, alleen het sappige groen,
Duitsch als de Festwiese in de Meistersinger
von Nürnberg, verraadt Salzburgs waarachtig
wezen. De Meistersinger- en de Fallstaff-opvoe-
ring waren wel de twee glanspunten van de
operaserie der feestweken.
In Fallstaff bestond het ensemble geheel uit
Italianen, waarvan vooral Stabile als Fallstaff
en Franca Somigli als Mrs. Ford opvielen. Verdi
ligt den Italiaan Toscanini nu eenmaal uitste
kend. Toen ik eenmaal het voorrecht genoot,
na een opvoering van de Meistersinger aan Tos
canini voorgesteld te worden, zei hij mij, dat
hij de opvoeringen van Mahlers 3-e en „Der
Corregidor" van Hugo Wolf had bijgewoond, om
deze muziek „nader te bestudeeren". Op mijn
vraag, of het waar is, dat Toscanini „Fallstaff"
in Amsterdam komt dirigeeren antwoordde de
meester: „Dat is heelemaal nog niet zeker, de
kranten zijn altijd voorbarig. Zeker is, dat ik
niet meer naar New York ga en dat de buiten
gewoon begaafde Poolsche dirigent Rodzinski
mijn opvolger Wordt. Verder zal ik in den loop
van het winterseizoen in Weenen en in Pa
lestina dirigeeren." Dat Toscanini den Poolsch-
Amerikaanschen dirigent Rodzinski bijzonder
liefheeft bleek wel uit zijn applaus bij een con
cert van moderne muziek, dat Rodzinski tijdens
de Festspiele dirigeerde. Interessant was de Par
tite op. 21 van Wilhelm Jerger, contra-bassist
bij de Wiener Philharmoniker. Een origineel
componist bleek ook de 30-jarige Rus Szosta-
kowicz, wiens Symphonie in F-moll op. 10 een
golf van enthousiasme over de zaal sloeg.
Rodzinski bracht ook Strawinsky's „L'oiseau
de feu" en Ravel's „Fête-Dieu a Seville" en de
„Variatione für Klavier" von Franz Schmidt.
Het laatste oeuvre is voor den eenhandigen kla
viervirtuoos Paul Wittgenstein geschreven, die
het concert ook voordroeg. Zoo levendig Tosca
nini bij de repetities is, zoo uitgeput is hij na
de voorstellingen. Hij dirigeert dan ook alles uit
zijn hoofd en spaart zich niet. Na de voor
stellingen ontvangt hij zijn vereerders, die door
bijzondere protectie tot de artistenkamer kun
nen doordringen zittend, terwijl hij zich het
verhitte gelaat met een waaier afkoelt. Zoo
maakt hij den indruk van een Oostersch vorst.
Tijdens mijn aanwezigheid in de artistenkamer
zag ik Toscanini slechts voor één man opstaan,
voor Dr. Wallmann, den Zionistenleider uit
Palestina. Ook zag ik daar de choreografe
Margarete Wallmann, zonder twijfel een ge
niale vrouw, die echter aan de Weensche opera
met een grooten tegenstand te kampen heeft.
Uit de school van Mary Wigman voortgeko
men, zou ze gaarne een moderne massaregie tot
stand brengen, aan de Opera is ze echter aan
de oude Ballettechniek gebonden en tot nu toe
was het haar nog niet mogelijk allen vijandigen
tegenstand te overwinnen. Hiervan getuigen de
balletten in de opera's „Orpheus en Eurydice"
en „Fallstaff".
Om op de niet-Italiaansche krachten in
Salzburg terug te komen, een zanger, die in de
Meistersingeropvoering opviel, was Hermann
Nissen als Hans Sachs. Zijn succes bracht hem
een engagement aan de Weensche opera. Wel
een beetje gezet, maar goed bij stem was Lotte
Lehmann als Eva. Ook Kullmann als von
Stolzing en Wiedemann als Beckmesser dienen
genoemd te worden. Een van de nieuwtjes der
laatste dagen is, dat de dames en heeren van
de Weensche opera met een nieuwe directie te
maken krijgen, de 73-jarige director Wein-
gartner kreeg een titel en werd directeur van
de staatsacademie voor muziek. Dr. Kerber, de
energieke directeur van het Salzburger „Fest-
spielhaus" wordt ook directeur van de Ween
sche opera, tot adviseerend mededirecteur werd
de bij ons evenzeer gevierde dirigent Bruno
Walter benoemd. Een jonge man, die in Salz
burg opviel door een geheel andere kunst, was
decor- en costuumontwerper Willy Bahner. Zoo
gaf de internationale operastudio in Salzburg
een voortreffelijke opvoering van „L'oca del
Cairo", een tot nu toe onbekend operafragment
van Mozart, en van „Le pauvre Matelot" van
Darius Milhaud. Behalve de sublieme voor
dracht der uitvoerenden viel de origineeie
ensceneering van Willy Bahner op. Het is te
hopen, dat de internationale studio met deze
interessante opvoering ook naar Holland
komt. Op operagebied wacht ons in Salzburg
nog slechts één sensatie, een enkele opvoering
van Tristan und Isolde. Dan is het weer gedaan
met De Festspiele, die onlangs ook de eer ge
noten door den rijksbestuurder Horthy bezocht
te w'orden. Ook Starhemberg bezocht op een
avond café Bazar. Hij was echter volkomen
incognito en zat in Steyrertracht met zijn
vriend Eszterhazy bij een Sliwowitz. Ik ging
erbij zitten, maar Starhemberg, die in een uit
stekend humeur was, sprak over alles, behalve
over politiek. „Wanneer gebeurt er weer iets
in Oostenrijk," vroeg ik hem, „in den herfst?"
„Afwachten,' antwoordde hij. Hij schijnt in de
laatste maanden heel wat nieuwe' ervaring te
hebben en maakte een zeer vastberaden en
doelbewusten indruk. De Landeshauptmann
van Salzburg lacht dit jaar in zijn vuistje. Nog
nooit zooveel officieel en officieus ontvangene
hooge gasten, nog nooit zooveel winst als dit
jaar. Zelfs de Domconcerten en de Serenades
Toscanini, de wereldberoemde dirigent
die te Salzburg triomfen heeft gevierd-
waren goed bezocht. Onder de interessante no
viteiten behoorde de 150e Psalm ,,Cantantibus
organis" van den leider der Praagsche Radio
Anatole Provaznik. Als welkome afwisseling na
de vele opvoeringen in het „Festspielhaus" or
ganiseerde de regeering van Salzburg een ont
vangst in de bisschoppelijke residentie, vooraf
gegaan door een concert van oude muziek. De
met kaarslicht verlichte zalen waren sprookjes
achtig schoon. Zoowel de bondspresident als
Schuschnigg waren bij de receptie aanwezig. De
directeur van het Mozarteum in Salzburg en
schrijver van het beste boek over Mozart, Dr.
Paumgartner dirigeerde. Een paar dagen later
gaf Reinhardt hetzelfde concert op Schloss
Leopoldskron ter eere van prinses Marie Jose
van Italië.
Reinhardt vertelde daarna onder het genie
ten van een kopje mokka, dat hij binnenkort
in Hollywood weer een film zal regisseeren, n.l.
Danton. De bezetting staat nog niet vast, om
dat het draaiboek nog niet is geschreven. Ook
zal Werfel's „Der Weg der Verheissing" op mu
ziek van Komgold in New York tot opvoering
komen. Verder hoopt hij zijn theatersemina
rium in Schönnbrunn uit te breiden met een
afdeeling voor film. Reinhardt vertelde, hoe
hard het leven in Hollywood is en hoe moeilijk
het is voor een Europeesch kunstenaar zijn
artistiek talent tot aanzien te brengen.
Het volgende jaar zal Reinhardt in
Salzburg weer opvoeringen van het groo-
te wereldtooneel van Calderon brengen.
Verder is het mogelijk, dat Toscanni met
een nieuwe ensceneering van de opera „Die
Zauberflöte" van Mozart komt. Salzburg is vol
activiteit en in vollen bloei. Alle winkels verdie
nen geld als water, maar geen enkele winkel
zooveel als de zaken, die Dimdlkleider en
Trachten leveren. Dat het schoone Barocke
Salzburg leve. Felix Salzburg cresce!
Te Barcelona zal, naar het voorbeeld van
het Moskousche godloozeninstltuut, een Ibero-
Spaansch zusterinstituut worden opgericht, dat
de godloozen-propagandisten voor Spanje, Por
tugal en Zuid-Amerika vormen moet. Er moe
ten eenige millioenen peseta's voor dit doel zijn
toegestaan. Het instituut komt in een voor
malig Roomsch-Katholiek gebouw.
(Ned. Chr. Persbureau).
Nummer 14 van Filmfront bevat een zeer
lezenswaardig artikel van Hoyer over de film
Louis Pasteur. Over diens werkelijke leven
schrijft hij o.m.:
„Het leven van Pasteur is er een geweest
van strijd, strijd tegen de omstandigheden,
strijd tegen zijn bestrijders, strijd tegen zich
zelf. „Pasteur kent de grenzen der wetenschap
niet," getuigde eens misprijzend een zijner col
lega's. Maar juist dat was het kenmerk van
zijn genie en juist dat heeft aan zijn worste
ling een dramatisch, soms ook een tragisch
accent gegeven. Tientallen feiten uit zijn leven
kunnen dit illustreeren.
Prof. Calmette, thans onderdirecteur aan het
Instituut-Pasteur te Parijs den grooten ont
dekker ter eere opgericht heeft van den
jongen Louis eens het volgend portret ge
schetst: „Hij leek werkelijk van een middel
matig verstand, met een taaien wil, en wat
daaraan vastzit: een koppig, dus een moeilijk
karakter. Geen enkel talent, behalve
t e e k e n e n". Pasteur's vader, leerlooier in de
provincie en oud-sergeant-majoor in de Kei
zerlijke Napoleontische Armee, heeft voor zijn
stamhouder, die den familienaam tot wereld
roem zou brengen, geen andere aspiratie ge
koesterd dan dat hij eens leeraar aan de plaat
selijke middelbare school zou worden. Deze
zoon, bestemd om de vermaardste aller bacte
riologen te worden, kreeg op zijn eindexamen
voor scheikunde de aanteekening „middelma
tig"; bij zijn toelating tot de Ecole Normale, de
instelling wbar hem later #e leiding der we
tenschappelijke studiën zou worden toever
trouwd, zag hij zich op de 22 candidaten als
nummer 14 geclasseerd, zoodat hij het examen
een jaar later maar liever overdeed.
En zoo verloopt het leven van Pasteur in
marquante contrasten. De jeugdige geleerde,
die op het gebied der alcoholgisting reeds on
derzoekingen verricht had, welke tot het naar
hem genoemde procédé der pasteurisatie zouden
leiden dat den Franschen wijnbouw onschat
bare diensten zou bewijzen, zag zich aan de
Ecole Normale te Parijs zelfs het eenvoudigste
laboratorium ontzegd en kreeg op zijn verzoek
om subsidie voor de noodige instrumenten van
den betrokken minister ten antwoord: „Er is
geen geld. Ik zou voor uw persoonlijk labora
torium nog geen franc durven vragen". Deze
chemicus, niet bevoegd tot 't uitoefenen der
medische practijk en zóó overgevoelig dat de
bijwoning eener operatie of sectie hem menig
maal te machtig werd, heeft, door zijn strijd
voor de antiseptische behandeling en de toe
passing der inenting tegen hondsdolheid, direct
zoowel als indirect ontelbaren duizenden het
leven gered en volgens een berekening de men-
schelijke levensduur met 20 jaar verlengd, de
kindersterfte met 50 procent gereduceerd. Deze
hoogleeraar, wien uitgelegd moest worden, wat
de cocon van een zijderups was, heeft in lut
tele jaren door zijn studiën de Zuid-Fransche
zijde-industrie aan een dreigenden ondergang
ontrukt, na aanvankelijk door een voorbarige
diagnose bijna een catastrofe te hebben ver
oorzaakt. Deze burger, die door den Fransch-
Duitschen oorlog zoo ontdaan was, dat hij zich
nauwelijks tot werken in staat voelde en die
na den voor zijn land zoo rampzaligen afloop
schreef: „Arm Frankrijk, dierbaar vaderland,
dat ik niets kan bijdragen om u uit uw ram
pen op te heffen", heeft door zijn ontdekkingen
een schade aan nationaal bezit weten te voor
komen tot een waarde gelijk aan de complete
oorlogsschatting, welke Frankrijk in 1871 aan
Duitschland had op te brengen.
Maar ook meer uiterlijke dramatiek, ja, zelfs
het element sensatie is in het leven van Pas
teur aanwezig. De film heeft verschillende van
die historische elementen, zij het dan deels vrij
bewerkt, in beeld gebracht: De sensatiewekken-
de openbare demonstratie te Pouilly-le-Fort
met 25 wel en 25 niet tegen miltvuur gevacci
neerde en daarna voor het doel expresselijk
besmette schapen, waarvan het resultaat op
plastische wijze de doelmatigheid van Pasteur's
procédé aantoont, niet dan nadat zijn tegen
standers in de voorafgaande uren feestelijk op
het fiasco zijner methode geklonken hebben;
het welslagen met de proef op den kleinen,
door de moeder uit den Elzas naar Pasteur ge-
brachten Joseph Meister, den eersten mensch
op wien het tevoren nog slechts bij dieren toe
gepaste virus tegen hydrophobic wordt overge
bracht, en het wonderdadig lijkend succes met
de 19 door een dollen wolf gebeten moejiks uit
Rusland tot Pasteur gekomen ori door hem
van de dreigende rabies gered te worden; ten
slotte de huldiging van Pasteur bij zijn 70sten
verjaardag op een plechtige, door talrijke in
ternationale coryphaeën bijgewoonde feestzit
ting in de Sorbonne, waar de jubilaris, leunend
op den arm van den President der Republiek,
onder de tonen der militaire muziek van de
Garde Republicaine- de zaal binnen strompelt
en, te zwak van stem, zijn dankrede door zijn
zoon moet laten voorlezen...."
if
Het filiaal van de France Europe Film in
Nederland heeft een aanvang gemaakt met de
Nederlandsche film ,.De man zonder hart" naar
een scenario van Alfred Marchard.
De regie zal berusten by Léon Joannon, die
ook „Klokslag twaalf" heeft gemaakt. Produc
tieleider is Jean Rossi en aan de camera staat
Boris Kaufmann.
De opnamen vinden plaats in de studio
„Photosonore", te Parijs.
Reisverhalen.
Een wereldreiziger vertelt: „Ik keek
den leeuw scherp aan, en deze stond
daar als versteend".
Broeder Parvus! Hè! Broeder Parvus!"
Antonio Borgen, de rijke Florentijnsche
Patriciërszoon, rukte de roode fluweelen
baret van het hoofd en zwaaide ze hoog in de
lucht. Dan begon hij te draven en stak het
groote, met marmeren steenen geplaveide plein
over, dat nu op het middaguur verlaten was en
in een trillenden stroom van verblindend licht
gehuld was.
„Broeder Parvus! Wacht toch!"
In de verte, aan den rand van het plein,
waarop een smalle straat in de schaduw der
hooge, gotische heerenhuizen uitliep, bleef de
geroepene in zwarte pij staan en keek om.
„Wel, wel, kijk eens aan. Daar komt miju
wilde man aangestormd," begroette de monnik
den jongeman, die met bezweet voorhoofd aan-
geloopen kwam.
„Buon giorno, broeder Parvus, ik zag een
seconde lang een donkere pij tegen het licht
afteekenen. Ik wist direct dat u het moest zijn.
Geen der broeders buiten u zou het invallen
op den middag in de zon te gaan loopen."
„En ik wist direct dat het alleen Antonio
Borghese kon zijn, die daar aangestormd kwam.
Het schijnt dat ik teveel koud bloed heb, dan
dat de zon mij van mijn gewone wandeling
kan afschrikken. Jij moet echter zoo'n brandend
heet bloed hebben, dat de hitte van den zomer
je niet schaden kan."
„Ik houd van de zon," zeide de jongen en
rekte de gespierde leden. „Ik krijg er nooit
genoeg van. Voor mij is een bad in de zon een
groot genot. Zon is leven, grenzeloos, schui
mend, bandeloos leven."
„Aha, daarom mijn jongen: Zon is bandeloos
leven!" Zoo'n hymne past zoo echt bij onzen
onstuimigen wildeman." De monnik legde een
van zijn bruine, magere handen lachend od
de schouders van den jongen.
„Ja, ik houd van het leven, daar gaat niets
boven!" riep Antonio en wiegde zich elastisch
in zijn kostbare schoenen. „Maar den dood
haat ik! O, wat een afschuwelijk spook is de
dood!"
Zijn gelaat werd somber.
„God was het, die leven en dood schiep," zei
peinzend de monnik en blikte met neergeslagen
oogen voor zich uit.
„Waartoe een God, die deze afschuwelijke
uitvinding deed," riep Antonio hartstochtelijk
en stampte met den voet op den grond.
„Waarom maak je je zoo druk, Antonio,"
mompelde de monnik.
Zijn weemoedige uitdrukking verhelderde
plotseling. Hij trok de handen uit de wijde, af
hangende mouwen van de pij en omhelsde den
jongen man:
„Kom, Antonio, onrustige jongen," zei hli
vroolijk. „Ik zal je iemand laten zien, ik zal
je een stervende toonen, die het honderdvou
dige leven bezit, omdat hij de bitterheid van
den dood in liefde overwon."
De monnik ging met zijn verbaasden bege
leider een zijstraat in, die met trappen naar
een plateau zonder huizen voerde, vanwaar
men een uitzicht had op de stad Florence.
Zij verlieten den brandenden heuvel endaal-
den in zuidelijke richting naar de stad af.
Een nauw straatje voerde hen zig-zag langs
lage bouwvallige huisjes. Het rook er naar
waschgoed, wijn, visschen en rotte sinaasappe
len, die overal op de hobbelige keien lagen.
Halfnaakte kinderen stoeiden in de schaduw
van de huizen. Zoodra zij den monnik zagen,
kwamen ze schreeuwend aangeloopen en druk
ten hun vuile donkerroode snoetjes op zijn
handen. Den voornamen jongeling maten zij
met schuwe blikken. Uit open deuren bogen
zich nieuwsgierige vrouwen en staakten haar
druk gebabbel, zoodra zij de beide mannen aan
zagen komen.
„Hier is het, we zijn er," zei de monnik en
wees op een huis, dat kleiner was dan de an
dere. Een enkele gebarsten trap voerde direct
van de straat binnen. Nu ging het door een
Kikker Karei ging van tijd tot tijd eens naar Tuimeltje toe
en had al verschillende keeren geprobeerd het glas om te gooien,
maar dat was zóó zwaar, dat er geen denken aan was. Hebt
nog een paar dagen geduld, sprak kikker Karei, we zullen je
wel redden, en voor het verdere gedeelte van den nacht ging ie
bij Tuimeltje zitten waken.
Kikker Karei, die goede vriend van Tuimeltje, zat uren ach
tereen te denken, hoe hij de twee gevangen kabouters zou
kunnen verlossen. Nu hing er aan het plafond van de kamer
een groote petroleumlamp en daaronder stonden de glazen met
de arme kaboutertjes. Kikker Karei nam een flinken sprong en
tjoep..,. daar zat ie boven op de lamp. Met een reuze vaartje
liet hij het ding op en neer bengelen en toen?
Toen schoot de zware lamp eensklaps van het plafond los
en kwam naar beneden gevallen, juist zooals kikker Karei ver
wacht had. Tuimel en Kruimel gilden dat 't een oordeel was.
maar toen ze zagen, dat ze vrij waren, toen ze hun vriend de
kikker zoo bij hen zagen liggen, begrepen ze, dat ze misschien
verlost waren. Zoo vlug ze konden krabbelden ze de hoogte in
en toen was het alleen nog maar noodig, dat ze moed hielden
om uit de boerderij te kunnen vluchten.
stikkend heet portaal, een smalle, krakende
trap op.
Een deur piepte. Antonio voelde zich in het
donker vastgegrepen en vooruitgetrokken. Di
rect daarop stond hij in een tweede vertrek.
Achter hem viel de deur in het slot.
Zij bevonden zich niet alleen in de vreemde
kamer. Voor hen stond een bed, waarin een
bleeke man lag, blijkbaar een jongen; zijn ge
zicht leek tenminste erg jong. Later hoorde
Antonio met ver
bazing dat de
zieke op sterven T\p larhpudp
lag. Maar niet LUCneUUP
het jongensach- jj j j
tige in dit gelaat j dOOd
was het, dat An- 5
tonio verraste.
Het was naast zijn schoonheid de stralende
uitdrukking van de goedheid en de blijheid van
een engel, die het aangezicht een betooverende
bekoorlijkheid verleende.
In het gezicht van den vreemden jongeling
standen de donkere oogen als twee zachte
sterren in heerlijke bleekheid. Zij keken de
beide bezoekers rustig en vriendelijk aan.
Nu zei de monnik met gedempte stem: „Ik
breng je een vriend van mij, Angelo, een jongen
Florentijnschen edelman, Antonio Borghese. Ik
had hem van jou verteld."
Zonder te antwoorden stak de aangesprokene
een uitgeteerde hand uit naar den jongen gast.
Zij spraken een tijdlang over onbenullige
dingen. Toen zei Broeder Parvus lachend: „Wij
hadden onderweg een gesprek, Angelo, dat An
tonio geweldig boos maakte."
„Waar sprak u over?" vroeg de zieke.
„Ja," begon Antonio verward door de woor
den van den monnik, „wij spraken over het
leven en..;"
„Je kunt gerust alles zeggen, Antonio," zei
Broeder Parvus.
„Over het leven en den dood sprak u," vol
tooide lachend de zieke.
„Ja, ik had Broeder Parvus verteld, hoe
zeer ik het leven bemin en den dood haat
Ik ben jong, ikAntonio zweeg radeloos.
„Jong en oud, wat beteekent dat?" zei An
gelo met een stem zoo zuiver als een klokje.
„Wat zeggen de begrippen, waarmee wij be
vreesd de grens tusschen leven en dood wil
len trekken? Er was een tijd, dat ik ook zoo
dacht als jij, Antonio. Toen stond ik aan de
zee en was wild en onverzadigbaar. Toen draai
de ik door de »tad en dronk in volle teugen
van het leven en de schoonheid. Je weet, Broe
der Parvus, wat toen gebeurde. Op zekeren
dag lag ik voor de eerste maal in bed. Toen
vermoedde ik reeds dat ik sterven moest. Wat
zou er van mij geworden zijn, als Broeder Par
vus mij niet geholpen had."
Een koortsblosje kleurde de marmerbleeke
wangen van den jongeling. Plotseling kwamen
er bloeddruppels op zijn lippen. Ontsteld sprong
de monnik naderbij.
„O God, Angelo, dat is onze schuld!" mom
pelde hy en wischte met een doek de teeke
nen des doods van de dunne lippen.
„Weer 'n schrede verder," hijgde glimlachend
de zieke.
„Wij moeten gaan," zei de monnik, nadat zij
den zieke, die in slaap gevallen was, een poosje
beschouwd hadden.
Als in een droom verilet Antonio de kamer.
Toen hij door de zonnige straten ging, scheen
hem het uur, dat hij bij den stervenden jon
geling doorgebracht had, het zeldzaamste van
zijn leven te zijn.
En er kwamen andere uren, waarin gewich
tige besluiten zich aan zijn hart ontworstelden,
dat geroepen was de Waarheid te dienen, den
Meester over Leven en Dood.
Nog vaak zag men den voornaam gekleeder.
jongeling in de straat, waarvan het kleinste
huis een stil wonder herbergde. lederen keer
droeg hy een ruiker prachtige bloemen in de
handen.
In het Raadhuis te Naarden wordt gedurenc
de maand September een tentoonstelling ge
houden van uitsluitend werken met afbeeldingen
van het oude stadje Naarden (schilderijen,
aquarellen en pastels) van den schilder Geravd
van Vliet.
De burgemeester, de heer J. E. Boddens Hc-
sang, zal deze tentoonstelling openen op
Zaterdag 12 September as. te 3 uur.
Uit dank voor genoten grooten steun heb
ben de Spaansche godloozenorganisatie en
jongcommunistenverbond aan den Moskouschen
oentraien godloozenraad eenige geschenken
gezonden, met name oude en kostbare kerke
lijke voorwerpen, o.a. een met edelsteen bezet
Mariabeeld, alles uit Spaansche kerken en
kloosters, en met het verzoek deze in het god-
loozenmuseum te Moskou te plaatsen. Er vol
gen nog dergelijke geschenken voor Lenin
grad, Kiev, Minsk, Tiflis en eenige andere ste
den, die geldelijken steun naar Spanje zonden.
(Ned. Chr. Persbureau).
att p A p/XATTVTr' >C! °P dtt blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen k *7 k(l bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 m bij een ongeval met H /Eli m
A I .1 IP. n^/|\ r. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vvt verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A *J\Jdoodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand.
een voet of een oog.
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP gÊ
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
4
En daarna, hoe zwaar zou het je vallen
alleen te staan tegenover den plicht, een
plicht, die voortdurend zou tegengewerkt
worden door den wil van den ander.
Want, als hij, dien je zult gekozen heb
ben, niet met je overeenstemt in je ge
loof, of in je gezin het voorbeeld geeft van
ongeloof of losbandigheid, hoe zul je dan de
kinderen kunnen opvoeden, die God je zal toe
vertrouwen? O, ik weet het wel, de reine en
brave jonge meisjes droomen van volmaakte
huwelijken, waarin de plicht en de liefde zoo
nauw zijn vereenigd, dat men niet meer weet
of men aan de eene of aan de andere gehoor
zaamt, maar, helaas, hoe weinigen bereiken dat
ideaal! Het is tegen onvermijdelijke teleurstel
lingen, dat ik je wil wapenen. Mijn woorden
lijken je wel ernstig op den schoonen dag, dat
■je je twinstigsten verjaardag viert en dien je
vrienden zich zullen beijveren tot een feest te
maken, maar ik voelde mij verplicht je te waar
schuwen, want misschien zal ik er nooit meer
gelegenheid toe hebben. Overmorgen scheep ik
mij in om terug te keeren maar mijn dierbare
zonen ginds
„U komt toch terug, oom?"
De missionaris glimlachte en zijn oogen schit
terden. Die glimlach beteekende, zonder dat
Margaïta zich kon vergissen: „Ik zal niet terug
komen." Tranen bevochtigden de oogen van het
jonge meisje, zij zag haar oom reeds in den
geest in het smalle bed in het hospitaal, waar
men hem zou neerleggen, als zijn krachten
geheel waren opgeteerd om te wachten op het
loon, beloofd aan de werklieden in den wijn
gaard des Heeren.
„Door het gebed en door de gedachte zal ik
bij je blijven," zei de priester hartelijk. Hij
zweeg, want zijn zuster Gracieuse naderde het
priëeltje. „Michel," zei zij, „heb je onze nicht
nog noodig? Het is tijd, dat zij de tafel gaat
dekken." In haar stem klonk een eerbied, dien
zij haar heerbroer toedroeg.
„Nog een oogenblik en ik laat haar vrij." Met
een gebaar beduidde hij haar om heen te gaan.
De oude juffrouw ging terug naar het huis, wel
wat nieuwsgierig naar dat gesprek, waarbij haar
tegenwoordigheid niet gewenscht was.
Om haar verwarring te verbergen, keek het
jonge meisje haar tante na. De woorden van
haar oom hadden haar ontroerd. Tot nu toe
had zij het leven beschouwd, zooals een onwe
tend meisje, pas uit het pensionaat naar huis
teruggekeerd, het moest zien. Zij was gelukkig,
werd verwend, en geloofde in een zeer schoon
leven, vol van liefde en vrede, verheerlijkt door
den glimlach van den verloofde, dien haar
verbeelding tooide met alle hoedanigheden,
alle deugden.... Zij dacht: Me dunkt, ik zal
dadelijk weten, wie voor mij bestemd is. Heb
ik niet zonder de minste aarzeling afgewezen,
die mij reeds werden voorgesteld?"
De priester vervolgde: „Eer wij scheiden,
moet je mij een belofte doen. Als je te laat zou
merken, dat, ondanks hetgeen ik je gezegd heb,
je je vergist hebt, in plaats van je over te geven
aan overbodig berouw, herinner je je dan, dat
in onze familie nooit een vrouw aan haar plicht
verzaakt heeft, ook al was de plicht zwaar en
moeilijk te volbrengen. Het groote gevaar, als
men niet meer bemint, bestaat daarin, dat men
dan om zich heen een ander hart gaat zoeken,
dat ons begrijpt en ons troost. Voor de vrouw
is er geen verschrikkelijker gevaar. Beloof mij
dus, Margaïta, dat als je lijdt, je je smart alleen
zult toevertrouwen aan Hem, van Wien alle
kracht komt
Hij keek haar recht in de oogen: Zij stot
terde blozend: „Ik beloof het u, oom!"
Weer maakte hij op haar voorhoofd het
kruisteeken, dan stond hy op en ging terug
naar de werkkamer van zijn broer.
Het jonge meisje ging achter hem aan het
huis binnen, ontroerd door de ernstige woorden,
die haar jeugd nog niet gehoord had.
„Wat had oom Michel je te zeggen?" vroeg
tante Gracieuse, die erg nieuwsgierig was.
Margaïta gaf een vaag antwoord ging naar de
eetzaal, waar, terwijl tante een laatsten blik in
de keuken wierp, zij het mooie tafellaken,
crème met blauwe strepen, een wonder van
Baskische weefkunst, over de tafel spreidde en
terwijl zij de plooien glad streek, dacht zij:
„Waar is hij, dien ik zal beminnen? Heb ik hem
reeds ontmoet?"
Weer kwam Dominique Ubalde in haar ge
dachten, dan de broeders van haar vriendin
nen, Gerard Mayou, Leo Darrigand. Zij bleef
niet aan hen denken, want opeens was voor
haar geest verschenen de jonge vreemdeling,
dien zij op het kerkplein een oogenblik had
gezien. Wie was hij? Waar kwam hij vandaan?
Dat zou zij willen weten.
Zij had het kristal en het zilverwerk ge
schikt, toen vond zy, dat er eenige rozien ont
braken in het middenstuk, dat de tafel versierde
en zij ging naar den tuin om ze plukken. Dicht
by de heg, die liep naast den weg langs de
rivier, zag zy de rozen, die haar geschikt leken.
Terwijl zij ze plukte, riep een stem haar toe
in de Baskische taal: „Andregastia!" (juf
frouw).
Margaïta keerde zich om en herkende een
meisje uit het dorp, Catali, die de zigeunerin
genoemd werd om haar bruine gelaatstint,
haar dikke lippen en donkere oogen, die schenen
te branden. Haar vader, een eenvoudige man
denmaker, was het vorige jaar gestorven en sedert
zwierf het meisje door de streek, levende van
de opbrengst der manden, die zij vlocht. Eeni-
gen zeiden dat zij' toovenares was, dat zy wist
welke kruiden, vóór den dagraad geplukt en op
geheimzinnige wijze bereid, dranken leverden,
die liefde inboezemden aan de meest onver
schilligen.
Hoewel Margaïta liefdadig was, vermeed zy
het, met het meisje te spreken, want haar vader
had haar aanbevolen, het niet te doen. Catali
had een zeer slechte reputatie,' maar op een
dag, die voor haar zoo heerlijk was, wilde zij
het meisje niet door harde woorden wegjagen.
„Wat wil je?" vroeg zij.
„Ik wil u den naam zeggen van den schoonen
vreemdeling, die van morgen by het uitgaan
van de kerk gezegd heeft, dat u nog bekoorlijker
was dan uw portretIk stond verscholen
achter hemU heeft mij niet bemerkt, maar
ik begreep best, dat u hem verstaan had, want
uw gezicht werd rose als de lucht bij den
dageraad."
Weer bloosde Margaïta. Zij begreep, dat zij
niet naar die woorden moest luisteren, maar
zij had nog niet genoeg rozen geplukt en
daarom, zonder vragen te stellen, ging zij voort
met haar werk.
Catali liet zich niet ontmoedigen. „In de
herberg, waar zij zijn binnen gegaan, heeft hun
chauffeur aan Miquelle, de dienstmeid, gezegd,
dat de vriend van zijn baas Hugo Liserolles
heette en dat hij boeken schreef, waar de kran
ten vol van staan."
Dien naam had Margaïta reeds gelezen op
boeken in de uitstalkasten van uitgevers te
Bayonne. Enkele titels kwamen haar in den
geest: Het Kind met den bleeken glimlach,
Het diepe Meer.... Op een der omslagen had
zij zelfs de/lanteekening gezien: Bekroond door
deiFransche Academie. Zij had toen aan haar
vader gevraagd: „Mag ik eens een van die
boeken lezen?" Hij had geantwoord: „Neen, die
auteur schryft niet voor jonge meisjes."
Zy had niet aangedrongen, zy was te braaf
en te rein om een verbod te overtreden, dat
rechtvaardig moest zijn, maar zij had toch een
vage nieuwsgierigheid behouden, die zich deed
gelden, nu zij Hugo Liserolles ontmoet had en
zyn bewonderenden blik en de gefluisterde
woorden had opgevangen.
Catali stond daar nog altijd aan de heg, zy
droeg een rooden doek om den hals, waardoor
haar donkere gelaatskleur nog meer uitkwam
en haar vurige oogen bleven gevestigd op de
jonge bewoonster van Eskerona, alsof zij wilden
raden, wat er omging achter dat hooge voor
hoofd.
Margaïta riep haar een vluchtig goedendag toe
en liep dan terug naar het huis, de handen
vol rozen, zy haastte zich alsof zij een
gevaarlijk contact wilde ontvluchten. Haar oom
kwam uit het huis, gereed om te vertrekken,
zijn broer, Margaïta's vader, vergezelde hem.
De twee broers hadden dezelfde lengte, maar de
oudste leek het grootst en zyn baard was nog
donker. Zelfs op dit smartelijk oogenblik ver
loor hij niets van zyn waardig voorkomen, dat
hem steeds bijbleef in alle omstandigheden, of
hij aan de familietafel aanzat, in de kerk bad
of op de velden, waar hij zijn werklieden naging
en als het noodig was zelf de hand aan den
ploeg legde, als een voren verbeterd moest
worden. Dien morgen was hy ernstig als altijd
en zelfs een beetje droefgeestig, maar geen traan
bevochtigde zijn oog; het past niet aan man
nen, om him leed te toonen.
(Wordt vervolgd).