Oude en nieuwe Operettes Ketvcïfiaal den dag Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland DE UREN GAAN V O O R B IJ EEN ARTIKEL IN „DE NIEUWE GIDS" ASTRONOMISCHE VOOR SPELLINGEN ECONOMIE VRIJDAG 4 SEPTEMBER 1936 De maansverduisteringen E dorp!" I Lucie s vacantie Met de namen Offenbach en Strauss zit men onmiddellijk in de echte, ouderwet- sche operettesfeer en het zijn dan ook deze namen, waarmede in „De Nieuwe Gids" van deze maand door G. van Otterloo een korte studie wordt geopend over de operette. Dat aan deze „kunst-soort" eindelijk ook eens een wat dieper gaande beschouwing gewijd wordt, is eigenlijk niet meer dan billijk, gezien de min of meer uitgroeiende verhoudingen, die zü in den loop der laatste jaren met haar zus ter, de revue, ook in het avond-leven hier te lande verkregen heeft. Niet alleen als amuse ment kent Van Otterloo haar waarde toe: ,,De operette heeft bijna altijd de rol van een krant vervuld" schrijft hij in den aanvang van zijn stuk en daarmede is het belang van de kwestie direct naar breeder gebied verplaatst. Hij geeft allereerst een karakteristiek van Offenbach, geboren Duitsch-Israëliet, man van „humor, geest en fijnen smaak", een compo nist, die over een onuitputtelijken schat van echte melodieën beschikt. En in directe aan sluiting op hetgeen deze karakteristiek hem daartoe biedt valt de schr. dan de huidige toe standen aan. „Offenbachgebruikte z'n operettes om daarin de Parijsche „beau-monde" benevens de „chronique" te verwerken. Een blik in zijn muzikale krant toont onmiddellijk aan, dat zijn taal geniaal is. Hierin ligt het he- melsbreede verschil met de hedendaagsche operette, waarin elk spoor van genialiteit zoek is." De enkele beschuldiging echter acht schr. terecht niet voldoende. Hij treedt dadelijk in de détails van het geding. Offenbach's methode stelt hij tegenover de huidige operette-produc tie: „Medewerkers kan hij niet gebruiken. Tegenwoordig is voor een operette een staf van fabrikanten noodig. Met als uitkomst: een werkstuk dat uit flarden bestaat. Zooiets als een bedeldoek uit onze kinderjaren." En zijn opmerking dat Offenbach over een onuitput telijken schat van echte melodiën beschikte, laat hij voorafgaan aan de verklaring: „Pre cies het tegenovergestelde van tegenwoordig." In plaats van aan den zangspel-componist Ferdinand Hiller, kent schr. aan Jacq. Offen bach de verdienste toe de operette te hebben verheven tot kunstvorm. Zijn wierken werden het dankbaarst ontvangen te Weenen, doch aan wat men er aldaar van overnam, ontbrak een belangrijk element. Sch. zegt: „Ras bleek, dat de Weeners alléén maar partij konden trekken van het geraamte der Offenbachiaansche operette. Want muzi kaal genomen bestond tusschen Weenen en Parijs een primair verschil. De Weeners hadden n.l. één uitgangspunt: hun nationa lisme, omgezet in muzikale waarde: de Wee- ner wals. Hun operette kan derhalve a priori slechts een beperkt terrein omvatten. Offen bach had geen strijd te voeren tegen con ventie. De Weeners wel. Daardoor werden zij aan handen en voeten gebonden." Na een karakteristiek van de Strauss-ope- rette, die hij een ,,gaaf, gezond, oerkrachtig product" noemt, „geënt op gezonden bodem: de oud-Weensche wals" beschrijft Van Otter loo het na Strauss ingetreden tijdvak van ver val. Hij zoekt de oorzaak daarvan „hoofdzake lijk in de omstandigheid, dat deze meester geen gelijkwaardige opvolgers heeft gekregen. Offenbach evenmin. Noch Lehar, noch Fail, noch andere Oostenrijkers of Duitschers hebben het verder kunnen brengen dan een tusschen- station", al acht hij Lehar niettemin ,,een der begaafdste, beschaafdste, eerlijkste werkers sdert 1890. Hij schrijft 'n goede melo die. Hanteert bekwaam het orkest-palet. Uïengt vaardig eigen kleuren onder die van anderen (o.m. hiccini). Het lijkt me, dat Lehar in zijn laatste operettes zichzelf nogal eens heeft verloochend ter wille van mode en eisch van publieke zijde. Hetgeen oprecht moet worden betreurd. Intusschen steekt hij nog altijd vér uit boven wat van de overzij van den Oceaan bij ons op visite komt." Hier vindt schr. de gelegenheid om den he- dendaagschen stand van zaken in vollen om vang te schetsen. „Wij hebben Oostenrijksche, Duitsche, Amerikaansch-Engelsche operettes. Music- hall-operettes. Film-operettes. Voor-de-film- bewerkte operettes van oude meesters of (ge deeltelijk) met hun muziek, enz. Het be roemde, oude standaard-type met een ma ximum aan echte muziek, een minimum aan sensatie, is door al die typen niet tot nieuw leven gebracht. Noch de fijne satyre van Offenbach's geslepen geest, noch de supe rieure muzikale inval van Strauss is ergens terug te vinden. We kunnen de hedendaag sche productie samenvatten onder den titel: sensatie. En dan sensatie van minderwaardig of geheel geen gehalte." Vervolgens somt schr. de invloedswerking van de jazz en de film op ten aanzien van de operette en van het ,,degeneratie-proces" dat sedert den oorlog reeds, in elke geestelijke en maatschappelijke richting waarneembaar werd. „We hebben zegt hij nu al lang: hande ling-bare handelingen. Een „muzikale" ther mometer, die stabiel op het nul-punt staat. Akelig-veel dans, voornamelijk armen-en- beenen-parade, misselijk flauwe mono- en dia logen. Voor aankleeding en entrée's wordt schandalig veel geld verkwist. Een vrijwel im beciel publiek denkt zich te amuseeren! Kunst: nihil!" Hij besluit het artikel met de volgende, wei nig hoop latende opmerking: „In het algemeen genomen is de operette van gisteren en van daag een wanproduct. Zonder kunst-waarde. Met als Leit-motiv: sensatie. Het laat zich aanzien, dat wte nog dieper in het moeras zul len komen te zitten. Wij hebben daaraan voor minstens 75 pCt. schuld. Omdat wij er naar vragen." Men ontkomt bij de lezing van deze be schouwing niet aan den indruk dat schr. hier inderdaad op goede gronden critisch tegenover den huidigen vorm staat, waarin de operette, onder welken titel zy dan ook wordt aange diend, wordt gecreëerd. Het publiek is zich nauwelijks bewust, wat de operette ook heden ten dage zou kunnen zijn en helaas bevorderen de makers ervan eerder de gedachte, dat er wat te zien en te lachen moet zün bij deze vluchtige verschijning van de vroolijkste aller Muzen, dan dat zy er naar streven om althans den geest der oorspronkelijke operette in den nieuwen tyd te doen herleven. De indrukwekkendste verschijnselen welke de maan op haar tocht langs den hemel veroorzaakt, zijn de verduisteringen, de eclipsen. Er bestaat een merkwaardige wissel werking tusschen de zons- en maansverduiste ringen en den menschelijken geest. De wyze waarop een volk reageert op de eclipsen, is voor ons een maatstaf voor de cultuur van dat volk. De oudste en primitiefste wyze van reactie is die van de verwondering en van den angst. Speciaal zonsverduisteringen waren en zijn in staat de wilde en onbeschaafde volken met schrik en ontzetting te vervullen. In een hooger cultuurstadium gaat een volk Offenbach de regelmaat in deze natuurverschynselen op merken. Het gaat een verklaring daarvoor zoe ken en tracht het plaatsvinden van deze ge beurtenissen zelfs te voorspellen. De kunst om deze verschijnselen aan den hemel vooraf aan te kondigen, is iets wat den meesten leeken altijd zeer geheimzinnig en in drukwekkend voorkomt, en toch is het een kunst, die al buitengewoon oud is. Daaruit zou men toch de conclusie moeten trekken, dat het niet zoo erg ingewikkeld kan zijn. De Grieksche geschiedschrijver Herodotus verhaalt in zyn Geschiedboeken, dat Thales van Milete een totale zonsverduistering waar. schynlijk op 28 Mei van het jaar 585 v. Chr. voorspelde, d.w.z. hy voorspelde ze voor dat jaar, niet voor dien datum. Zij vond juist plaats op den dag, dat de veldslag geleverd werd tus schen de Meden en de Lydiërs. De vyandelijk- heden werden gestaakt en een duurzame vrede gesloten. Aldus Herodotus. Sommigen beweren dat het een schon verzinsel van dezen laatste zou zyn. Wat er van zy, een feit is, dat Hero dotus over een alleszins behoorlijke fantasie beschikte. Alles schijnt er evenwel op te wyzen, dat Thales zijn kunst had van de Babyloniërs. De Chaldeeuwsche sterrenwichelaars hadden reeds omstreeks de achtste eeuw vóór Chr. door regel matige waarnemingen en getrouwe opteekening ontdekt, dat de verduisteringen alty'd na een periode van 223 manen, dat is ongeveer 6585 dagen of 18 jaar en 11 dagen, in dezelfde volg orde terugkeeren, en dit is het heele geheim. Beschikt men over een lijst van verduiste ringen, die hebben plaats gehad, dan kan men met behulp van dezen regel voor de periode door de Babyloniërs Saros geheeten de komende verduisteringen „voorspellen". Nog nauwkeuriger worden de uitkomsten, wanneer men de Saros verdriedubbelt (19755 dagen). Anders staan de zaken, wanneer men opga ven verkrijgen wil, die tot op de seconde nauw keurig zyn. In de meeste gevallen is degene, die een tot op de seconde nauwkeurige tydopgave van de maanfasen leest op een achteloos afgescheurd kalenderblaadje, of die voorspellingen leest van verduisteringen of sterbedekkingen, niet in staat te beseffen, welk een gigantische arbeid van waarnemingen en berekeningen, door gene raties van geleerden, noodig is geweest, voor men daartoe in staat was. Want de weg van de maan aan onzen hemel is buitengewoon grillig 2IIIIIIIIIIIIIIIIIM ttlllllllllllllllllL' De rekenkamer neemt elk jaar De rekeningen door, En altijd vindt zij weer iets vreemds,. 1 Daar is zij trouwens voor Zij speurt of niemand soms het Rijk i Benadeeld' of bedroog En neemt, naast groote posten, ook De kleintjes onder 't oog. Dat is^iog niet zoo slecht gezien, Want juist een kleinigheid Geeft vaak een goeden, scherpen kijk Op een mentaliteit. Zoo kwam het voor, niet lang geleên, i Ik noem nu maar eens iets Dat er driehonderd gulden 's jaars Vergoed werd.... voor een fiets! Men vond: de helft moest daar van af, I Dan kon het er mee door Drie honderd gulden! Daar koopt men Tien nieuwe fietsen voor! De Rekenkamer vond die helft Terecht dus nóg te veel, Staat voortaan vijftig gulden toe, Dus slechts het zesde deel! Men heeft de fietsvergoeding thans i 1 Op dat bedrag bepaald, Maar waarom zooveel jaren lang Zesmaal te veel betaald?! HERMAN KRAMER en vol afwijkingen en uitermate geschikt de geleerden de wanhoop naby te brengen. De formule, waarmede Delaunay in 1867 een wiskundige uitdrukking gaf voor de bepaling van een willekeurige plaats van de maan in haar baan, beslaat niet minder dan 173 kwart zijden druks en bestaat uit 481 leden. In de volmaakte wiskundige beheersching van de maanbeweging is men tot op heden echter nog niet geslaagd. H. v. M. De zeereerw. pater F. Huisman, poeni- tencier van den St. Pieter te Rome, die dezer dagen zijn zilveren jubilé als zoodanig viert Om kwart voor twee in den nacht stond Lucie zacht in zichzelf te neuriën en maakte den drank gereed voor mevrouw Stevens en twaalf poeders voor den heer De Wilde. Om twee uur zou zij afgelost worden en dandan zou haar langverwachte vacan- tietijd aanbreken. Veertien dagen lang! Ja. morgen zou zij aan zee zijn en veertien dagen lang zou zij niets anders te doen hebben dan van de zon, de zee en van haar rust te genieten. Zij kurkte het fleschje voor mevrouw Ste vens. Het bevatte een vloeistof met een zes- en-dertigste gram arsenicum. Daarop vouwde zij de poeders dicht voor den heer De Wilde en schoof ze in het doosje. De medicijn voor den heer De Wilde bevatte in hoofdzaak bicar- bonis natricus en pepermunt. De ziekte van mijnheer De Wilde had dus niet zooveel te be- teekenen en Lucie vroeg zich met verwonde ring af om welke reden dit indigestie-middel tje nog in den nacht gereed gemaakt moest worden. Maar dit was ten slotte haar zaak niet. Zij legde het fleschje en het doosje in de mand, die de loopjongen den volgenden mor gen zou meenemen. Toen sloeg de klok twee uur. Lucie borg het stopfleschje met arsenicum in het vergifkastje en stak den sleutel in haar zak. zy bloosde, toen zij zichzelf betrapte op het verzuim, het vergif-preparaat niet onmiddellijk na gebruik volgens voorschrift in het gifkastje opgeborgen te hebben. Zij schoof de schuld van haar on achtzaamheid op de voor-vreugde over haar vacantiegenoegens en nam zich ernstig voor in het vervolg vooral in dit opzicht exacter te zijn. De buitendeur werd geopend en de assistent - apotheker trad binnen. Zij wisselden enkele op merkingen van zakeiyken aard, waarna hij haar de hand reikte. Ik wensch u een prettige vacantie. Een kwartier later had Lucie haar woning bereikt en kroop in bed. Doch het duurde ge- ruimen tyd eer zij in slaap viel. Daar waren allerlei beslommeringen van uiteenloopenden aard in verband met haar vertrek naar Zee dorp, die haar geest voortdurend wakker hielden. Eindelijk, toen het eerste morgengrau- wen reeds voor een helder daglicht geweker was, viel zy in een onrustigen slaap. Om half negen ontwaakte zij met een schok uit een be nauwden droom. Zij richtte zich op in bed en staarde peinzend voor zich uit. Een ellendige droom was het geweest, een droom over een eetlepel vol arsenicum in een indigestie-poe dertje. Belachelijk natuurlijk. Lucie richtte zich nog verder omhoog en zag met angstige blikken om zich heen. Waarom had zij dan vannacht 't arsenicum-stopfleschje niet direct na gebruik in het vergifkastje ge borgen? Was dan die droom misschien toch niet een aanwijzing? Met één sprong was Lucie uit haar bed. Tien minuten later stond zy op straat en wenkte een taxi. Kort daarop stapte zij de apotheek binnen en zei tot den assistent dat zij dien nacht haar taschje had laten liggen, zij liep rechtstreeks door naar een achtervertrek en kwam na een paar seconden terug met 't taschje in de hand, dat zy tevoren onder haar mantel verborgen gehouden had. In het voorbijgaan sloeg zij een blik in het register en las het adres van den heer De Wilde. Terloops vroeg zij nog of de loopjongen reeds onderweg was. Een half uur geleden is hij vertrokken, zei de assistent. Lucie nam nogmaals glimlachend afscheiden liep snel naar de taxi, die een paar huizen ver der op haar wachtte. Den chauffeur noemde zij het adres van den heer De Wilde. Neen dame! zei de juffrouw die haar open deed. De heer De Wilde is niet thuis. Hij is zoo juist vertrokken en gaat voor een dag of veertien de stad uit. Waarheen? vroeg Lucie kordaat. Dat kan ik u niet zeggen, was het ant woord. Hij heeft ook geen adres achtergelaten. Wh Maar daar de kabouterbaas zoo'n heel langen mantel droeg, had ie er geen erg in, dat hy wel eens zou kunnen vallen. Toen ie met een vroolijk gezicht buigend door de straten wandelde, schoot de oude kabouterman ineens uit over een stuk appelschil en kwam natuuriyk op zijn hoofd terecht. De twee slippen- dragers kwamen ook midden op straat neer. Toen de kabouterbaas goed en wel op de been was, vond ie het tyd om eens in de keuken te gaan kyken of de kabouter kok alles al gebakken had voor het groote feest. Nu waren er twee stafdragers die achter den kabouteerbaas aanliepen en ook mee de keuken ingingen en juist toen de kok de mooie taart wilde laten zien, stieten ze het gebak met den staf van den ka bouterbaas van de schaal af De heele schaal kwam op dien armen kabouterbaas terecht. Hy had het dien dag wel erg te verantwoorden. Inplaats van zyn kabouterkroon, had ie nu een kroon van gebak op zyn hoofd. Eerst moest hy er zelf toch nog om lachen, maar toen kwam er iets aftders bij, wat de heele pret ineens bedierf. Ik vermoed echter dat hy met den trein van 10.45 van C.S. vertrekt. Gisterenavond heeft hij zich daarover uitgelaten. Dank u, juffrouw. Lucie reed naar huis en pakte de rest van haar benoodigdheden in een reisnécessaire. De groote koffer was reeds vooruitgezonden. Per tram reed zij naar het station en informeerde er in welke richtingen een trein om 10.45 ver trok. Om 10.45 vertrekt uitsluitend trein no. 724 naar X., met aansluiting op Zeedorp, zei de stationschef. Het compartiment was tamelijk bezet. Tegen over Lucie zat een heer, een jaar of dertig oud, goed gekleed en aangenaam van uiteriyk. Hy bladerde in een reclame-brochure, op den om slag waarvan Lu- cie een blauw- gedrukte aanprij- j rr f l zinglas: „Bezoekt i vegin van de badplaats Zee- De heer legde I het boekje achte loos terzijde en ging naar buiten zitten kijken. Lucie greep zonder omhaal naar het druk werkje en vroeg beleefdheidshalve: U permitteert toch, mijnheer? Zeker, dame. Gaarne. Daar is het immers voor gedrukt! Lucie sloeg de geïllustreerde beschrijvingen over en vond toen op de laatste bladzyden wat zij zocht. Zij nam een notitieboekje en noteer de de namen der hotels en pensions. Kan ik u misschien in eenig opzicht van dienst zijn, dame? vroeg haar reisgezel hof- feiyk. Ik denk van niet, antwoordde Lucie, eenigszins aarzelend. In Zeedorp ben ik nogal goed bekend. Misschien mag ik u een bepaald pension recom- mandeeren of aanraden! Ik zoek geen bepaald pension, mynheer. Ik noteer alle hotels en pensions van Zeedorp. Dat zijn er heel wat, dame! Mag ik u vragen wat u daarmee beoogt? Ik zal 't u zeggen, zei Lucie, ietwat ver trouwelijker nu. Ik zoek een heer in Zeedorp en weet niet waar hy logeert. Het is nogal drin gend. Hoe is de naam van dien heer? De Wilde. Dien ken ik niet. Het spijt me u niet te kunnen inlichten. Bij aankomst in Zeedorp reikte Lucie den chauffeur van een der stations-taxi's het lijstje van de hotels en gelastte hem ze stuk voorstuk af te rijden. Excelsior-Hotel, Germania-Hotel, L'Europe, Oranje, L'Empereur, een lijst van twintig, dertig namen. Daarop volgden de pen sions. Lucie stapte bij elk der hotels af en infor meerde in de portierloge of een zekere myn heer De Wilde aanwezig was of verwacht werd. Zy ontving overal slechts een ontkennend ant woord. Toen zij het hotel „Duinrust" uitkwam en opnieuw in de taxi wilde stappen, kwam er een piccolo op haar af, die haar haastig toe fluisterde: U zoekt mijnheer De Wilde, dame? Die is hier vanmorgen aangekomen. Kamer no. 24. Hij logeert onder den naam Bartels enwenscht onbekend te blijven. Ik mag het u dus eigenlijk niet vertellen, maar het is u aan te zien, dat er iets belangrijks aan de hand is en.... Lucie stopte hem een geldstuk in de hand. Eerste étage, dame. Links. Lucie snelde de trap op, zonder acht te ge ven op de vragen van het personeel. Zy gaf een klop op de deur van kamer no. 24, en liep, zonder antwoord af te wachten, naar binnen. Aan tafel stond, met den rug naar haar toe gekeerd, een heer, die den klop noch 't openen van de deur scheen gehoord te hebben. Op het oogenblik waarop Lucie binnenkwam, zag zy hoe hij langzaam de hand, waarin zich een geopend poeder-omhulsel bevond, naar den mond bracht. Lucie aarzelde geen seconde. Zy sprong op hem af en sloeg hem de poeder par does uit de hand. Wat heeft dat te beteekenen?! riep hy hevig verschrikt uit. En terwijl hy zich om wendde, herkende Lucie in hem haar reisgezel. Het is vergif, stiet zij angstig uit. Vergif? vroeg hy ongeloovig. Het is mijn derde poedertje vandaag, en ze bekomen me uitstekend. Wat wilt u in 's hemelsnaam? Nu begreep Lucie dat haar droom gelukkig niet meer dan een droom geweest was, en la chend zette zij hem het geval uiteen. Maar waarom, vroeg zy tenslotte, doet u zoo geheimzinnig en logeert hier onder een valschen naam? Hy aarzelde eenige oogenblikken, alvorens te antwoorden, doch scheen spoedig zijn bezwaar overwonnen te hebben. Ik ben journalist van beroep. Kort gele den heb ik een artikel geschreven over de le vensopvatting van sommige moderne jonge dames. Het artikel was minder vleiend en ver wekte een storm van verontwaardiging. Mer. liet mij niet meer met rust. Zelfs thuis was ik niet veilig. Ik besloot te vluchten en af te wach ten tot de storm wat bekoeld was. In den trein meende ik dat ook u me reeds op de hielen zat. Hij zweeg korten tyd en vervolgde toen, terwijl er een ernstige, bijna verontschuldigen de toon in zijn stem klonk: Maar mijn oordeel over de plichtsopvatting der jongedames van heden is nu wel eenigs zins gewijzigd. Dit was het begin van Lucie's vacantie. a J p n/^TVTME1 op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 *7bij een ongeval met H /Kjl J\ .1 ,r, V^rN IN Ui ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP 6 Amaud vervolgde: „En het was ook een d'Ubalde, die bij den dood van den meester van Eskarona de bijen kwam begroeten en hun de droevige ;tyding overbracht, dat zij niet in paniek den korf zouden verlaten." Dominique glimlachte om die herinneringen. Tante Gracieuse zei met oen beetje ontroe ring in haar stem: „Die titel van buurman was toch wel mooi! Daardoor werd aangeduid, dat de vreugden en het verdriet gemeenschappelijk goed waren en dat men altijd klaar stond om hulp te bieden, waar die noodig was. Tegen woordig worden die oude tradities niet meer in eere gehouden en dat is toch jammer!" „Wat my betreft," zei ernstig de jonge offi cier, „wensch ik van harte ze te onderhouden." „Ik ook," antwoordde mijnheer d'Eskerona, terwijl hy zyn buurman hartelijk de hand drukte. Het gezicht van de twee moeders versom berde, Jacqueline Darringard trok een spijtig gezicht, en fluisterde Germaine Mayou toe: „Word maar niet verliefd op dien buurman. Die is niet voor jou en het zou my zeer verwon deren als men ons niet vandaag heeft uitge- noodigd om by een verloving tegenwoordig te zijn." De jonge meisjes boden hun vriendin kleine geschenken aan, dan werden prachtige bou- quetten binnengebracht, waaraan de kaartjes van André Bonnard, Gerard Mayou, Leo Dar- rigard en zelfs van oom Janeki. Margaïte bewonderde ze en ging van den een naar den ander, niet wetend wien zij het meest zou beadnken. Doninique bleef een beetje op den achtergrond, hij had geen bloe men meegebracht, dat had hy niet durven doen. Dan ging het gezelschap in de eetzaal. De gastheer gaf de plaatsen aan, zyn dochter kreeg die tusschen mevr. Darringard en den buurman. De twee vriendinnen van Margaïta bemerkten dit dadelijk en wisselden een blik, alsof zy zeggen wilden: „Zie je wel? Wij heb ben ons niet vergist!" Margaïta was met haar plaats niet tevreden als haar vriendinnen wel dachten; zy be treurde het, niet te zitten tusschen het vroo- lyke troepje aan het eind der tafel. Dominique bleef eerst zwijgen, terwijl hij luisterde naar oom Janeki, die aan juffrouw Mayou zijn avonturen in de Pampas vertelde Toen het gesprek meer algemeen werd, zei hij tot Margaïta: „Wat gaat de tyd toch snel voorbij. Ik kan my nog voorstellen, dat u een klein meisje was.... Herinnert u het zich niet meer? Wij ontmoetten elkander op het kerk hof, waar wij heengezonden werden om onkruid uit te roeien en de paden aan te harken.... Soms was u vermoeid.... en daar de graven van onze families ook buren waren...." „Deed u het werk! En ik, met de armen over elkaar geslagen, zette mij neer op de steenen bank in de schaduw der cypressen en terwijl u hard aan het werk was, babbelde ik om u doof te maken." „O neen, u zei zulke lieve dingen. U onder vroeg mij over de zuiltjes, die aan het boven eind der graven geplaatst waren en waarop letters voorkwamen, waarvan u de beteekenis niet begreep." „ÏT verklaarde mij dan, dat ze beteekenden de opstanding der dooden. En geduldig legde u my uit, wat die symbolen voorstelden: Een spinnewiel, een sleutelbos herinnerden aan de huiselijke deugden van een grootmoeder, een ploeg of een hellebaard wees op het werkzaam leven of den moed van haar echtgenoot, een kelk of wierooksvat eerde de nagedachtenis van een priesterzoonEn ik genoot zoo van uw woorden, zy lichtten voor my een tipje op van het geheimzinnig verréden van ons ras." Dat gesprek moest mevr. Darringard verwon deren, zij was geboortig uit een stad in Gas- conje, maar een echte Baskier kon het niet verbazen. Inderdaad blijven daar de levenden in nauwe gemeenschap met de dooden. Vroeg tijdig worden de kinderen er aan gewend de graven met bloemen te tooien en dat dagelyksch contakt met de overledenen geeft htm een zekeren ernst. Langzamerhand worden zy doordrongen door die groote waarheid: In een familie zyn al de leden solidair en het zyn de deugden van het verleden, die de toekomst aankondigen en voorbereiden. Het jonge meisje hernam: „Toen u vertrokken was naar het college, heeft niemand mij meer geholpen. Daarna bent u in dienst getreden op de Borda. Nauwelijks ontmoette men u ge durende de vacanties. Ik troostte mij daarover met te denken, dat u gelukkig was, omdat u uw roeping kon volgen. Ik dacht toen, dat niets ter wereld u daaraan ontrouw zou maken." „Ik zou liegen als ik zei, dat het mij niets gekost heeft om van die roeping afstand te doen. Heel klein reeds droomde ik van de zee. Als de Oostenwind woei, vond ik het heerlijk als ik een zouten smaak op mijn lippen proefde. Hoewel ik niets aan mijn moeder durfde zeg gen, dacht ik toen reeds: „Daar ik de jongste ben, zal niets mij beletten naar zee te gaan. En tot aan den oorlog, meende ik ook, dat ik heel mijn leven aan boord zou slijten. Ja, zoo zijn de jongelieden, zij regelen de toekomst naar hun inzichten, maar God alleen kent onze behoeften en geleidt ons soms langs onver wachte wegen. Eerst ben ik in opstand gekomen, want evenals ons land zijn wij een mengeling van licht en schaduw, maar langzamerhand is de berusting gekomen met andere verwachtin gen. Het huis heeft mij weer in beslag geno men en ik begrijp nu beter wat het van mij eischen kan." Hy zweeg. Blijkbaar was het niet zijn ge woonte om zoo lang achtereen te spreken. Margaïta begreep, dat hy om haar zich moeite gaf om zijn terughoudendheid te «verwinnen. Zij zei zachtjes: „U is gelukkig, Josefa te heb ben." Hij bleef een oogenblik zonder te antwoor den, het hoofd gebogen naar de bloemen rond zijn bord. Die eenvoudige opmerking scheen hem getroffen te hebben te midden van zorgen. Toen hij zijn oogen weer opsloeg, fluisterde hij ontroerd: „Ja, ik ben gelukkig, maar ik vraag mij af, of ik niet zelfzuchtig ben, met haar toewijding aan te nemen." Margaïta bloosde licht, zij herinnerde zich, dat in de streek gezegd werd: „Juffrouw d'Ubalde zal naar het klooster vertrekken op den dag, dat haar broeder een jonge bruid naar het altaar heeft geleid." Het leek haar gevaarlijk om op dat chapiter voort te gaan en na een oogenblik van stilte ging zij weer terug naar veiliger terrein en vroeg: „Gaat u niet soms een bezoek brengen aan de groote vriendin, de zee, die u heeft ver laten?" „Neen, niet dikwijls, want iederen keer ge voel ik er spyt over. En dan, ik heb een afkeer van de mode-badplaatsen, vooral van Biarritz." „Is het waar? Nu, het zou my erg veel plei- zier doen als ik een paar weken het seizoen kon meemaken. Maar vader is doof aan dat oor." Oom Janeki had die opmerking opgevangen en zei: „Dat zullen wy wel eens zien. Een beetje geduld, liefje en je zult mijn geheim te weten komen." Zeer geinteresserd keek Margaïte haar oom aan; diens oogen schitterden van schalkschheid en allerlei ideeën kwamen haar in den geest. Zy voorzag een verblijf in een van de groote hotels aan het strand en alles, wat daar van het gevolg kon worden. De gastheer was een heel klein beetje hard- hoorend, toch scheen hij die woorden verstaan te hebben, want hij fronste de wenkbrauwen. Zeker hij was zijn broer dankbaar, die het huis en de omgevende gebouwen zoo prachtig had gerestaureerd, maar hij verweet hem, dat hij zijn nichtje bedierf, haar smaak en ge woonten van luxe bijbracht en haar naar een toekomst voerde van te rijke vrouw, hetgeen nit altijd het geluk waarborgt. Jacqueline riep van de overzijde van de tafel: „Kun je het niet raden Margaïta?" „Neen, zeker niet...." Haar oogen schitterden. Zij wist het wel, dat oom Janeki altijd voor haar een verrassing had. Bij het laatste Nieuw jaar had hy haar een parelen collier aange boden, waard om door een prinses te worden gedragen. Oogenschijnlijk lette Dominique niet op dit gesprek. Maar hij scheen verstrooid te zijn, terwijl hij het malsche kippenboutje ont leedde, gevoed door de fijnste mals van Eskerona. Margaïta probeerde weer, hem aan het spre ken te krijgen, maar zijn antwoorden waren kort, alsof de jonge officier niet meer daaraan die sterke en poëtische wending wilde geven, die hem zoo eigen was. (Word vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9