Oude en nieuwe Operettes
Ketvcïfiaal den dag
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
EEN ARTIKEL IN
„DE NIEUWE GIDS"
ASTRONOMISCHE VOOR
SPELLINGEN
ECONOMIE
VRIJDAG 4 SEPTEMBER 1936
De maansverduisteringen
E
dorp!" I Lucie s vacantie
Met de namen Offenbach en Strauss zit
men onmiddellijk in de echte, ouderwet-
sche operettesfeer en het zijn dan ook
deze namen, waarmede in „De Nieuwe Gids"
van deze maand door G. van Otterloo een
korte studie wordt geopend over de operette.
Dat aan deze „kunst-soort" eindelijk ook eens
een wat dieper gaande beschouwing gewijd
wordt, is eigenlijk niet meer dan billijk, gezien
de min of meer uitgroeiende verhoudingen, die
zü in den loop der laatste jaren met haar zus
ter, de revue, ook in het avond-leven hier te
lande verkregen heeft. Niet alleen als amuse
ment kent Van Otterloo haar waarde toe: ,,De
operette heeft bijna altijd de rol van een krant
vervuld" schrijft hij in den aanvang van zijn
stuk en daarmede is het belang van de kwestie
direct naar breeder gebied verplaatst.
Hij geeft allereerst een karakteristiek van
Offenbach, geboren Duitsch-Israëliet, man van
„humor, geest en fijnen smaak", een compo
nist, die over een onuitputtelijken schat van
echte melodieën beschikt. En in directe aan
sluiting op hetgeen deze karakteristiek hem
daartoe biedt valt de schr. dan de huidige toe
standen aan.
„Offenbachgebruikte z'n operettes om
daarin de Parijsche „beau-monde" benevens
de „chronique" te verwerken. Een blik in
zijn muzikale krant toont onmiddellijk aan,
dat zijn taal geniaal is. Hierin ligt het he-
melsbreede verschil met de hedendaagsche
operette, waarin elk spoor van genialiteit
zoek is."
De enkele beschuldiging echter acht schr.
terecht niet voldoende. Hij treedt dadelijk in
de détails van het geding. Offenbach's methode
stelt hij tegenover de huidige operette-produc
tie: „Medewerkers kan hij niet gebruiken.
Tegenwoordig is voor een operette een staf
van fabrikanten noodig. Met als uitkomst: een
werkstuk dat uit flarden bestaat. Zooiets als
een bedeldoek uit onze kinderjaren." En zijn
opmerking dat Offenbach over een onuitput
telijken schat van echte melodiën beschikte,
laat hij voorafgaan aan de verklaring: „Pre
cies het tegenovergestelde van tegenwoordig."
In plaats van aan den zangspel-componist
Ferdinand Hiller, kent schr. aan Jacq. Offen
bach de verdienste toe de operette te hebben
verheven tot kunstvorm. Zijn wierken werden
het dankbaarst ontvangen te Weenen, doch aan
wat men er aldaar van overnam, ontbrak een
belangrijk element. Sch. zegt:
„Ras bleek, dat de Weeners alléén maar
partij konden trekken van het geraamte der
Offenbachiaansche operette. Want muzi
kaal genomen bestond tusschen Weenen
en Parijs een primair verschil. De Weeners
hadden n.l. één uitgangspunt: hun nationa
lisme, omgezet in muzikale waarde: de Wee-
ner wals. Hun operette kan derhalve a priori
slechts een beperkt terrein omvatten. Offen
bach had geen strijd te voeren tegen con
ventie. De Weeners wel. Daardoor werden
zij aan handen en voeten gebonden."
Na een karakteristiek van de Strauss-ope-
rette, die hij een ,,gaaf, gezond, oerkrachtig
product" noemt, „geënt op gezonden bodem:
de oud-Weensche wals" beschrijft Van Otter
loo het na Strauss ingetreden tijdvak van ver
val. Hij zoekt de oorzaak daarvan „hoofdzake
lijk in de omstandigheid, dat deze meester
geen gelijkwaardige opvolgers heeft gekregen.
Offenbach evenmin. Noch Lehar, noch Fail,
noch andere Oostenrijkers of Duitschers hebben
het verder kunnen brengen dan een tusschen-
station", al acht hij Lehar niettemin
,,een der begaafdste, beschaafdste, eerlijkste
werkers sdert 1890. Hij schrijft 'n goede melo
die. Hanteert bekwaam het orkest-palet.
Uïengt vaardig eigen kleuren onder die van
anderen (o.m. hiccini). Het lijkt me, dat
Lehar in zijn laatste operettes zichzelf nogal
eens heeft verloochend ter wille van mode
en eisch van publieke zijde. Hetgeen oprecht
moet worden betreurd. Intusschen steekt hij
nog altijd vér uit boven wat van de overzij
van den Oceaan bij ons op visite komt."
Hier vindt schr. de gelegenheid om den he-
dendaagschen stand van zaken in vollen om
vang te schetsen.
„Wij hebben Oostenrijksche, Duitsche,
Amerikaansch-Engelsche operettes. Music-
hall-operettes. Film-operettes. Voor-de-film-
bewerkte operettes van oude meesters of (ge
deeltelijk) met hun muziek, enz. Het be
roemde, oude standaard-type met een ma
ximum aan echte muziek, een minimum aan
sensatie, is door al die typen niet tot nieuw
leven gebracht. Noch de fijne satyre van
Offenbach's geslepen geest, noch de supe
rieure muzikale inval van Strauss is ergens
terug te vinden. We kunnen de hedendaag
sche productie samenvatten onder den titel:
sensatie. En dan sensatie van minderwaardig
of geheel geen gehalte."
Vervolgens somt schr. de invloedswerking
van de jazz en de film op ten aanzien van de
operette en van het ,,degeneratie-proces" dat
sedert den oorlog reeds, in elke geestelijke en
maatschappelijke richting waarneembaar werd.
„We hebben zegt hij nu al lang: hande
ling-bare handelingen. Een „muzikale" ther
mometer, die stabiel op het nul-punt staat.
Akelig-veel dans, voornamelijk armen-en-
beenen-parade, misselijk flauwe mono- en dia
logen. Voor aankleeding en entrée's wordt
schandalig veel geld verkwist. Een vrijwel im
beciel publiek denkt zich te amuseeren! Kunst:
nihil!"
Hij besluit het artikel met de volgende, wei
nig hoop latende opmerking: „In het algemeen
genomen is de operette van gisteren en van
daag een wanproduct. Zonder kunst-waarde.
Met als Leit-motiv: sensatie. Het laat zich
aanzien, dat wte nog dieper in het moeras zul
len komen te zitten. Wij hebben daaraan voor
minstens 75 pCt. schuld. Omdat wij er naar
vragen."
Men ontkomt bij de lezing van deze be
schouwing niet aan den indruk dat schr. hier
inderdaad op goede gronden critisch tegenover
den huidigen vorm staat, waarin de operette,
onder welken titel zy dan ook wordt aange
diend, wordt gecreëerd. Het publiek is zich
nauwelijks bewust, wat de operette ook heden
ten dage zou kunnen zijn en helaas bevorderen
de makers ervan eerder de gedachte, dat er
wat te zien en te lachen moet zün bij deze
vluchtige verschijning van de vroolijkste aller
Muzen, dan dat zy er naar streven om althans
den geest der oorspronkelijke operette in den
nieuwen tyd te doen herleven.
De indrukwekkendste verschijnselen welke
de maan op haar tocht langs den hemel
veroorzaakt, zijn de verduisteringen, de
eclipsen. Er bestaat een merkwaardige wissel
werking tusschen de zons- en maansverduiste
ringen en den menschelijken geest. De wyze
waarop een volk reageert op de eclipsen, is voor
ons een maatstaf voor de cultuur van dat volk.
De oudste en primitiefste wyze van reactie
is die van de verwondering en van den angst.
Speciaal zonsverduisteringen waren en zijn in
staat de wilde en onbeschaafde volken met
schrik en ontzetting te vervullen.
In een hooger cultuurstadium gaat een volk
Offenbach
de regelmaat in deze natuurverschynselen op
merken. Het gaat een verklaring daarvoor zoe
ken en tracht het plaatsvinden van deze ge
beurtenissen zelfs te voorspellen.
De kunst om deze verschijnselen aan den
hemel vooraf aan te kondigen, is iets wat den
meesten leeken altijd zeer geheimzinnig en in
drukwekkend voorkomt, en toch is het een
kunst, die al buitengewoon oud is. Daaruit zou
men toch de conclusie moeten trekken, dat het
niet zoo erg ingewikkeld kan zijn.
De Grieksche geschiedschrijver Herodotus
verhaalt in zyn Geschiedboeken, dat Thales
van Milete een totale zonsverduistering waar.
schynlijk op 28 Mei van het jaar 585 v. Chr.
voorspelde, d.w.z. hy voorspelde ze voor dat
jaar, niet voor dien datum. Zij vond juist plaats
op den dag, dat de veldslag geleverd werd tus
schen de Meden en de Lydiërs. De vyandelijk-
heden werden gestaakt en een duurzame vrede
gesloten. Aldus Herodotus. Sommigen beweren
dat het een schon verzinsel van dezen laatste
zou zyn. Wat er van zy, een feit is, dat Hero
dotus over een alleszins behoorlijke fantasie
beschikte.
Alles schijnt er evenwel op te wyzen, dat
Thales zijn kunst had van de Babyloniërs. De
Chaldeeuwsche sterrenwichelaars hadden reeds
omstreeks de achtste eeuw vóór Chr. door regel
matige waarnemingen en getrouwe opteekening
ontdekt, dat de verduisteringen alty'd na een
periode van 223 manen, dat is ongeveer 6585
dagen of 18 jaar en 11 dagen, in dezelfde volg
orde terugkeeren, en dit is het heele geheim.
Beschikt men over een lijst van verduiste
ringen, die hebben plaats gehad, dan kan men
met behulp van dezen regel voor de periode
door de Babyloniërs Saros geheeten de
komende verduisteringen „voorspellen".
Nog nauwkeuriger worden de uitkomsten,
wanneer men de Saros verdriedubbelt (19755
dagen).
Anders staan de zaken, wanneer men opga
ven verkrijgen wil, die tot op de seconde nauw
keurig zyn.
In de meeste gevallen is degene, die een tot
op de seconde nauwkeurige tydopgave van de
maanfasen leest op een achteloos afgescheurd
kalenderblaadje, of die voorspellingen leest van
verduisteringen of sterbedekkingen, niet in
staat te beseffen, welk een gigantische arbeid
van waarnemingen en berekeningen, door gene
raties van geleerden, noodig is geweest, voor
men daartoe in staat was. Want de weg van de
maan aan onzen hemel is buitengewoon grillig
2IIIIIIIIIIIIIIIIIM
ttlllllllllllllllllL'
De rekenkamer neemt elk jaar
De rekeningen door,
En altijd vindt zij weer iets vreemds,.
1 Daar is zij trouwens voor
Zij speurt of niemand soms het Rijk i
Benadeeld' of bedroog
En neemt, naast groote posten, ook
De kleintjes onder 't oog.
Dat is^iog niet zoo slecht gezien,
Want juist een kleinigheid
Geeft vaak een goeden, scherpen kijk
Op een mentaliteit.
Zoo kwam het voor, niet lang geleên, i
Ik noem nu maar eens iets
Dat er driehonderd gulden 's jaars
Vergoed werd.... voor een fiets!
Men vond: de helft moest daar van af, I
Dan kon het er mee door
Drie honderd gulden! Daar koopt men
Tien nieuwe fietsen voor!
De Rekenkamer vond die helft
Terecht dus nóg te veel,
Staat voortaan vijftig gulden toe,
Dus slechts het zesde deel!
Men heeft de fietsvergoeding thans i
1 Op dat bedrag bepaald,
Maar waarom zooveel jaren lang
Zesmaal te veel betaald?!
HERMAN KRAMER
en vol afwijkingen en uitermate geschikt de
geleerden de wanhoop naby te brengen.
De formule, waarmede Delaunay in 1867 een
wiskundige uitdrukking gaf voor de bepaling
van een willekeurige plaats van de maan in
haar baan, beslaat niet minder dan 173 kwart
zijden druks en bestaat uit 481 leden. In de
volmaakte wiskundige beheersching van de
maanbeweging is men tot op heden echter nog
niet geslaagd.
H. v. M.
De zeereerw. pater F. Huisman, poeni-
tencier van den St. Pieter te Rome,
die dezer dagen zijn zilveren jubilé
als zoodanig viert
Om kwart voor twee in den nacht stond
Lucie zacht in zichzelf te neuriën en
maakte den drank gereed voor mevrouw
Stevens en twaalf poeders voor den heer De
Wilde. Om twee uur zou zij afgelost worden
en dandan zou haar langverwachte vacan-
tietijd aanbreken. Veertien dagen lang! Ja.
morgen zou zij aan zee zijn en veertien dagen
lang zou zij niets anders te doen hebben dan
van de zon, de zee en van haar rust te genieten.
Zij kurkte het fleschje voor mevrouw Ste
vens. Het bevatte een vloeistof met een zes-
en-dertigste gram arsenicum. Daarop vouwde
zij de poeders dicht voor den heer De Wilde
en schoof ze in het doosje. De medicijn voor
den heer De Wilde bevatte in hoofdzaak bicar-
bonis natricus en pepermunt. De ziekte van
mijnheer De Wilde had dus niet zooveel te be-
teekenen en Lucie vroeg zich met verwonde
ring af om welke reden dit indigestie-middel
tje nog in den nacht gereed gemaakt moest
worden. Maar dit was ten slotte haar zaak
niet. Zij legde het fleschje en het doosje in de
mand, die de loopjongen den volgenden mor
gen zou meenemen.
Toen sloeg de klok twee uur. Lucie borg het
stopfleschje met arsenicum in het vergifkastje
en stak den sleutel in haar zak. zy bloosde,
toen zij zichzelf betrapte op het verzuim, het
vergif-preparaat niet onmiddellijk na gebruik
volgens voorschrift in het gifkastje opgeborgen
te hebben. Zij schoof de schuld van haar on
achtzaamheid op de voor-vreugde over haar
vacantiegenoegens en nam zich ernstig voor in
het vervolg vooral in dit opzicht exacter te zijn.
De buitendeur werd geopend en de assistent -
apotheker trad binnen. Zij wisselden enkele op
merkingen van zakeiyken aard, waarna hij haar
de hand reikte.
Ik wensch u een prettige vacantie.
Een kwartier later had Lucie haar woning
bereikt en kroop in bed. Doch het duurde ge-
ruimen tyd eer zij in slaap viel. Daar waren
allerlei beslommeringen van uiteenloopenden
aard in verband met haar vertrek naar Zee
dorp, die haar geest voortdurend wakker
hielden. Eindelijk, toen het eerste morgengrau-
wen reeds voor een helder daglicht geweker
was, viel zy in een onrustigen slaap. Om half
negen ontwaakte zij met een schok uit een be
nauwden droom. Zij richtte zich op in bed en
staarde peinzend voor zich uit. Een ellendige
droom was het geweest, een droom over een
eetlepel vol arsenicum in een indigestie-poe
dertje. Belachelijk natuurlijk.
Lucie richtte zich nog verder omhoog en zag
met angstige blikken om zich heen. Waarom
had zij dan vannacht 't arsenicum-stopfleschje
niet direct na gebruik in het vergifkastje ge
borgen? Was dan die droom misschien toch
niet een aanwijzing?
Met één sprong was Lucie uit haar bed. Tien
minuten later stond zy op straat en wenkte
een taxi. Kort daarop stapte zij de apotheek
binnen en zei tot den assistent dat zij dien
nacht haar taschje had laten liggen, zij liep
rechtstreeks door naar een achtervertrek en
kwam na een paar seconden terug met 't taschje
in de hand, dat zy tevoren onder haar mantel
verborgen gehouden had. In het voorbijgaan
sloeg zij een blik in het register en las het
adres van den heer De Wilde. Terloops vroeg
zij nog of de loopjongen reeds onderweg was.
Een half uur geleden is hij vertrokken,
zei de assistent.
Lucie nam nogmaals glimlachend afscheiden
liep snel naar de taxi, die een paar huizen ver
der op haar wachtte. Den chauffeur noemde zij
het adres van den heer De Wilde.
Neen dame! zei de juffrouw die haar open
deed. De heer De Wilde is niet thuis. Hij is
zoo juist vertrokken en gaat voor een dag of
veertien de stad uit.
Waarheen? vroeg Lucie kordaat.
Dat kan ik u niet zeggen, was het ant
woord. Hij heeft ook geen adres achtergelaten.
Wh
Maar daar de kabouterbaas zoo'n heel langen mantel droeg,
had ie er geen erg in, dat hy wel eens zou kunnen vallen. Toen
ie met een vroolijk gezicht buigend door de straten wandelde,
schoot de oude kabouterman ineens uit over een stuk appelschil
en kwam natuuriyk op zijn hoofd terecht. De twee slippen-
dragers kwamen ook midden op straat neer.
Toen de kabouterbaas goed en wel op de been was, vond ie
het tyd om eens in de keuken te gaan kyken of de kabouter
kok alles al gebakken had voor het groote feest. Nu waren er
twee stafdragers die achter den kabouteerbaas aanliepen en ook
mee de keuken ingingen en juist toen de kok de mooie taart
wilde laten zien, stieten ze het gebak met den staf van den ka
bouterbaas van de schaal af
De heele schaal kwam op dien armen kabouterbaas terecht.
Hy had het dien dag wel erg te verantwoorden. Inplaats van
zyn kabouterkroon, had ie nu een kroon van gebak op zyn
hoofd. Eerst moest hy er zelf toch nog om lachen, maar toen
kwam er iets aftders bij, wat de heele pret ineens bedierf.
Ik vermoed echter dat hy met den trein van
10.45 van C.S. vertrekt. Gisterenavond heeft
hij zich daarover uitgelaten.
Dank u, juffrouw.
Lucie reed naar huis en pakte de rest van
haar benoodigdheden in een reisnécessaire. De
groote koffer was reeds vooruitgezonden. Per
tram reed zij naar het station en informeerde
er in welke richtingen een trein om 10.45 ver
trok.
Om 10.45 vertrekt uitsluitend trein no. 724
naar X., met aansluiting op Zeedorp, zei de
stationschef.
Het compartiment was tamelijk bezet. Tegen
over Lucie zat een heer, een jaar of dertig oud,
goed gekleed en aangenaam van uiteriyk. Hy
bladerde in een reclame-brochure, op den om
slag waarvan Lu-
cie een blauw-
gedrukte aanprij- j rr f l
zinglas: „Bezoekt i vegin van
de badplaats Zee-
De heer legde I
het boekje achte
loos terzijde en ging naar buiten zitten kijken.
Lucie greep zonder omhaal naar het druk
werkje en vroeg beleefdheidshalve:
U permitteert toch, mijnheer?
Zeker, dame. Gaarne. Daar is het immers
voor gedrukt!
Lucie sloeg de geïllustreerde beschrijvingen
over en vond toen op de laatste bladzyden wat
zij zocht. Zij nam een notitieboekje en noteer
de de namen der hotels en pensions.
Kan ik u misschien in eenig opzicht van
dienst zijn, dame? vroeg haar reisgezel hof-
feiyk.
Ik denk van niet, antwoordde Lucie,
eenigszins aarzelend.
In Zeedorp ben ik nogal goed bekend.
Misschien mag ik u een bepaald pension recom-
mandeeren of aanraden!
Ik zoek geen bepaald pension, mynheer.
Ik noteer alle hotels en pensions van Zeedorp.
Dat zijn er heel wat, dame! Mag ik u
vragen wat u daarmee beoogt?
Ik zal 't u zeggen, zei Lucie, ietwat ver
trouwelijker nu. Ik zoek een heer in Zeedorp
en weet niet waar hy logeert. Het is nogal drin
gend.
Hoe is de naam van dien heer?
De Wilde.
Dien ken ik niet. Het spijt me u niet te
kunnen inlichten.
Bij aankomst in Zeedorp reikte Lucie den
chauffeur van een der stations-taxi's het lijstje
van de hotels en gelastte hem ze stuk voorstuk
af te rijden. Excelsior-Hotel, Germania-Hotel,
L'Europe, Oranje, L'Empereur, een lijst van
twintig, dertig namen. Daarop volgden de pen
sions.
Lucie stapte bij elk der hotels af en infor
meerde in de portierloge of een zekere myn
heer De Wilde aanwezig was of verwacht werd.
Zy ontving overal slechts een ontkennend ant
woord. Toen zij het hotel „Duinrust" uitkwam
en opnieuw in de taxi wilde stappen, kwam er
een piccolo op haar af, die haar haastig toe
fluisterde:
U zoekt mijnheer De Wilde, dame? Die
is hier vanmorgen aangekomen. Kamer no. 24.
Hij logeert onder den naam Bartels enwenscht
onbekend te blijven. Ik mag het u dus eigenlijk
niet vertellen, maar het is u aan te zien, dat
er iets belangrijks aan de hand is en....
Lucie stopte hem een geldstuk in de hand.
Eerste étage, dame. Links.
Lucie snelde de trap op, zonder acht te ge
ven op de vragen van het personeel. Zy gaf
een klop op de deur van kamer no. 24, en liep,
zonder antwoord af te wachten, naar binnen.
Aan tafel stond, met den rug naar haar toe
gekeerd, een heer, die den klop noch 't openen
van de deur scheen gehoord te hebben. Op het
oogenblik waarop Lucie binnenkwam, zag zy
hoe hij langzaam de hand, waarin zich een
geopend poeder-omhulsel bevond, naar den
mond bracht. Lucie aarzelde geen seconde. Zy
sprong op hem af en sloeg hem de poeder par
does uit de hand.
Wat heeft dat te beteekenen?! riep hy
hevig verschrikt uit. En terwijl hy zich om
wendde, herkende Lucie in hem haar reisgezel.
Het is vergif, stiet zij angstig uit.
Vergif? vroeg hy ongeloovig. Het is mijn
derde poedertje vandaag, en ze bekomen me
uitstekend. Wat wilt u in 's hemelsnaam?
Nu begreep Lucie dat haar droom gelukkig
niet meer dan een droom geweest was, en la
chend zette zij hem het geval uiteen.
Maar waarom, vroeg zy tenslotte, doet u
zoo geheimzinnig en logeert hier onder een
valschen naam?
Hy aarzelde eenige oogenblikken, alvorens te
antwoorden, doch scheen spoedig zijn bezwaar
overwonnen te hebben.
Ik ben journalist van beroep. Kort gele
den heb ik een artikel geschreven over de le
vensopvatting van sommige moderne jonge
dames. Het artikel was minder vleiend en ver
wekte een storm van verontwaardiging. Mer.
liet mij niet meer met rust. Zelfs thuis was ik
niet veilig. Ik besloot te vluchten en af te wach
ten tot de storm wat bekoeld was. In den trein
meende ik dat ook u me reeds op de hielen zat.
Hij zweeg korten tyd en vervolgde toen,
terwijl er een ernstige, bijna verontschuldigen
de toon in zijn stem klonk:
Maar mijn oordeel over de plichtsopvatting
der jongedames van heden is nu wel eenigs
zins gewijzigd.
Dit was het begin van Lucie's vacantie.
a J p n/^TVTME1 op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ¥7 *7bij een ongeval met H /Kjl
J\ .1 ,r, V^rN IN Ui ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
6
Amaud vervolgde: „En het was ook een
d'Ubalde, die bij den dood van den meester
van Eskarona de bijen kwam begroeten en hun
de droevige ;tyding overbracht, dat zij niet
in paniek den korf zouden verlaten."
Dominique glimlachte om die herinneringen.
Tante Gracieuse zei met oen beetje ontroe
ring in haar stem: „Die titel van buurman was
toch wel mooi! Daardoor werd aangeduid, dat
de vreugden en het verdriet gemeenschappelijk
goed waren en dat men altijd klaar stond om
hulp te bieden, waar die noodig was. Tegen
woordig worden die oude tradities niet meer
in eere gehouden en dat is toch jammer!"
„Wat my betreft," zei ernstig de jonge offi
cier, „wensch ik van harte ze te onderhouden."
„Ik ook," antwoordde mijnheer d'Eskerona,
terwijl hy zyn buurman hartelijk de hand
drukte.
Het gezicht van de twee moeders versom
berde, Jacqueline Darringard trok een spijtig
gezicht, en fluisterde Germaine Mayou toe:
„Word maar niet verliefd op dien buurman. Die
is niet voor jou en het zou my zeer verwon
deren als men ons niet vandaag heeft uitge-
noodigd om by een verloving tegenwoordig te
zijn."
De jonge meisjes boden hun vriendin kleine
geschenken aan, dan werden prachtige bou-
quetten binnengebracht, waaraan de kaartjes
van André Bonnard, Gerard Mayou, Leo Dar-
rigard en zelfs van oom Janeki.
Margaïte bewonderde ze en ging van den
een naar den ander, niet wetend wien zij
het meest zou beadnken. Doninique bleef een
beetje op den achtergrond, hij had geen bloe
men meegebracht, dat had hy niet durven
doen.
Dan ging het gezelschap in de eetzaal. De
gastheer gaf de plaatsen aan, zyn dochter
kreeg die tusschen mevr. Darringard en den
buurman. De twee vriendinnen van Margaïta
bemerkten dit dadelijk en wisselden een blik,
alsof zy zeggen wilden: „Zie je wel? Wij heb
ben ons niet vergist!"
Margaïta was met haar plaats niet tevreden
als haar vriendinnen wel dachten; zy be
treurde het, niet te zitten tusschen het vroo-
lyke troepje aan het eind der tafel.
Dominique bleef eerst zwijgen, terwijl hij
luisterde naar oom Janeki, die aan juffrouw
Mayou zijn avonturen in de Pampas vertelde
Toen het gesprek meer algemeen werd, zei hij
tot Margaïta: „Wat gaat de tyd toch snel
voorbij. Ik kan my nog voorstellen, dat u een
klein meisje was.... Herinnert u het zich niet
meer? Wij ontmoetten elkander op het kerk
hof, waar wij heengezonden werden om onkruid
uit te roeien en de paden aan te harken....
Soms was u vermoeid.... en daar de graven
van onze families ook buren waren...."
„Deed u het werk! En ik, met de armen
over elkaar geslagen, zette mij neer op de
steenen bank in de schaduw der cypressen en
terwijl u hard aan het werk was, babbelde ik
om u doof te maken."
„O neen, u zei zulke lieve dingen. U onder
vroeg mij over de zuiltjes, die aan het boven
eind der graven geplaatst waren en waarop
letters voorkwamen, waarvan u de beteekenis
niet begreep."
„ÏT verklaarde mij dan, dat ze beteekenden
de opstanding der dooden. En geduldig legde u
my uit, wat die symbolen voorstelden: Een
spinnewiel, een sleutelbos herinnerden aan de
huiselijke deugden van een grootmoeder, een
ploeg of een hellebaard wees op het werkzaam
leven of den moed van haar echtgenoot, een
kelk of wierooksvat eerde de nagedachtenis van
een priesterzoonEn ik genoot zoo van uw
woorden, zy lichtten voor my een tipje op van
het geheimzinnig verréden van ons ras."
Dat gesprek moest mevr. Darringard verwon
deren, zij was geboortig uit een stad in Gas-
conje, maar een echte Baskier kon het niet
verbazen. Inderdaad blijven daar de levenden
in nauwe gemeenschap met de dooden. Vroeg
tijdig worden de kinderen er aan gewend de
graven met bloemen te tooien en dat dagelyksch
contakt met de overledenen geeft htm een zekeren
ernst. Langzamerhand worden zy doordrongen
door die groote waarheid: In een familie zyn
al de leden solidair en het zyn de deugden
van het verleden, die de toekomst aankondigen
en voorbereiden.
Het jonge meisje hernam: „Toen u vertrokken
was naar het college, heeft niemand mij meer
geholpen. Daarna bent u in dienst getreden
op de Borda. Nauwelijks ontmoette men u ge
durende de vacanties. Ik troostte mij daarover
met te denken, dat u gelukkig was, omdat u uw
roeping kon volgen. Ik dacht toen, dat niets
ter wereld u daaraan ontrouw zou maken."
„Ik zou liegen als ik zei, dat het mij niets
gekost heeft om van die roeping afstand te
doen. Heel klein reeds droomde ik van de zee.
Als de Oostenwind woei, vond ik het heerlijk
als ik een zouten smaak op mijn lippen proefde.
Hoewel ik niets aan mijn moeder durfde zeg
gen, dacht ik toen reeds: „Daar ik de jongste
ben, zal niets mij beletten naar zee te gaan.
En tot aan den oorlog, meende ik ook, dat ik
heel mijn leven aan boord zou slijten. Ja, zoo
zijn de jongelieden, zij regelen de toekomst
naar hun inzichten, maar God alleen kent onze
behoeften en geleidt ons soms langs onver
wachte wegen. Eerst ben ik in opstand gekomen,
want evenals ons land zijn wij een mengeling
van licht en schaduw, maar langzamerhand is
de berusting gekomen met andere verwachtin
gen. Het huis heeft mij weer in beslag geno
men en ik begrijp nu beter wat het van mij
eischen kan."
Hy zweeg. Blijkbaar was het niet zijn ge
woonte om zoo lang achtereen te spreken.
Margaïta begreep, dat hy om haar zich moeite
gaf om zijn terughoudendheid te «verwinnen.
Zij zei zachtjes: „U is gelukkig, Josefa te heb
ben."
Hij bleef een oogenblik zonder te antwoor
den, het hoofd gebogen naar de bloemen rond
zijn bord. Die eenvoudige opmerking scheen
hem getroffen te hebben te midden van zorgen.
Toen hij zijn oogen weer opsloeg, fluisterde hij
ontroerd: „Ja, ik ben gelukkig, maar ik vraag
mij af, of ik niet zelfzuchtig ben, met haar
toewijding aan te nemen."
Margaïta bloosde licht, zij herinnerde zich,
dat in de streek gezegd werd: „Juffrouw
d'Ubalde zal naar het klooster vertrekken op
den dag, dat haar broeder een jonge bruid naar
het altaar heeft geleid."
Het leek haar gevaarlijk om op dat chapiter
voort te gaan en na een oogenblik van stilte
ging zij weer terug naar veiliger terrein en
vroeg: „Gaat u niet soms een bezoek brengen
aan de groote vriendin, de zee, die u heeft ver
laten?"
„Neen, niet dikwijls, want iederen keer ge
voel ik er spyt over. En dan, ik heb een afkeer
van de mode-badplaatsen, vooral van Biarritz."
„Is het waar? Nu, het zou my erg veel plei-
zier doen als ik een paar weken het seizoen kon
meemaken. Maar vader is doof aan dat oor."
Oom Janeki had die opmerking opgevangen
en zei: „Dat zullen wy wel eens zien. Een
beetje geduld, liefje en je zult mijn geheim te
weten komen."
Zeer geinteresserd keek Margaïte haar oom
aan; diens oogen schitterden van schalkschheid
en allerlei ideeën kwamen haar in den geest.
Zy voorzag een verblijf in een van de groote
hotels aan het strand en alles, wat daar van
het gevolg kon worden.
De gastheer was een heel klein beetje hard-
hoorend, toch scheen hij die woorden verstaan
te hebben, want hij fronste de wenkbrauwen.
Zeker hij was zijn broer dankbaar, die het
huis en de omgevende gebouwen zoo prachtig
had gerestaureerd, maar hij verweet hem, dat
hij zijn nichtje bedierf, haar smaak en ge
woonten van luxe bijbracht en haar naar een
toekomst voerde van te rijke vrouw, hetgeen
nit altijd het geluk waarborgt.
Jacqueline riep van de overzijde van de tafel:
„Kun je het niet raden Margaïta?"
„Neen, zeker niet...." Haar oogen schitterden.
Zij wist het wel, dat oom Janeki altijd voor
haar een verrassing had. Bij het laatste Nieuw
jaar had hy haar een parelen collier aange
boden, waard om door een prinses te worden
gedragen.
Oogenschijnlijk lette Dominique niet op dit
gesprek. Maar hij scheen verstrooid te zijn,
terwijl hij het malsche kippenboutje ont
leedde, gevoed door de fijnste mals van
Eskerona.
Margaïta probeerde weer, hem aan het spre
ken te krijgen, maar zijn antwoorden waren
kort, alsof de jonge officier niet meer daaraan
die sterke en poëtische wending wilde geven,
die hem zoo eigen was.
(Word vervolgd.)