mm Mdwdaal van dm da§ Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland M DE UREN GAAN V O O R B IJ Wie is de dichter van het Wilhelmus? EEN NOG ONOPGELOSTE KWESTIE SMOKKELEN Het mysterie van de Maan ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1936 Volgens enkele boeken- en liede renbundels zou Mamix van St. Aldegonde de schrijver zijn De geest, die uit de hymne spreekt HERMAN KRAMER 1 |tt*< - "V J? ,/jïg fi) «JTjS I Smit leert de S. mei« I verkoopkunst I Katholieke Actie Uitgave der Kath. Werkgevers vereniging MI ,1 ,r, 1 1 Ci O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 Uv»- doodelijken afloop een voet of een oog. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Onze nationale hymne, het plechtige en vrome Wilhelmus, is ons allen lief, hoe vaak het tegenwoordig ook mis bruikt wordt bij relletjes van opgewonden jongens, die van dictaturen droomen (en niet weten hoezeer zij den geest van het lied miskennen). Een onopgeloste kwestie is echter nog steeds, wie de dichter van het schoone lied is. In het Vaderland gaat H. Kool nog eens na, wat er al zoo van te weten valt. Eenige geschiedenis- of letterkundige boeken, alsmede liederenbundels, die Mamix van St. Aldegonde. 's Prinsen vriend en secretaris sinds 1570, als schrijver noemen, mogen de revue passeeren. a. Oude en Nieuwe Zangen van M. v Woensel Kooy, 2e dr., Lied 120; b. de Volksliederenbundel, uitgave van de Maatschappij tot Nut van t Algemeen, naar aanleiding van de 106e alg. vergadering; (onder de onderteekenaars van de Voor rede 9e druk treffen we ook aan den ge schiedkundige dr. G. Kalff) c. rit! Geschiedenis der Ned. Letterkunde van dr. Groot, Leopold en Rijkens, dl. I, blz. 12; d. Onze Letterkunde door A. Gratama, dl. I, blz. 241. Wat oudere schrijvers betreft, moeten genoemd worden: e. Jac. Verheiden, rector te Nijmegen 1598, al is het met een beperking; immers zegt hij: „Men acht oock, dat van desen man (hier doelt hij op Mamix) dat Liedeken eertijts gesongen ter eeren van den Prince Guiiielmus van Nassouwen, sy gemaeckt ende uytghegeven, als den Hertoge van Alba de Nederlanden was onderdruckende." f. Zekere de Geytter te Mechelen schreef in 1613 onder het Wilhelmus: „1568 Ghe- componeert ende Ghemaeckt door jonckheer Philips van Mamicx, heere van sinte Alde gonde, excellent poeet." Wie staan een weinig sceptisch tegenover de uitspraak: „Mamix is de auteur?" Een paar mogen hier volgen: lo. de geschiedkundige medewerker van de Encyclopedie van A. Winkler Prins, 2e druk, die zegt: ,M. wordt door velen voor den auteur gehouden." 2e. F. v. Rijsens, Gesch. des Vaderlands voor Gymnasia, Middelb. en Lagere Scholen, 13e druk, bl. 132: „Mamix is misschien de dichter van het Wilhelmus." In deze rubriek behoort ook m.i. 3e. de studie van dr. P. Leendertz Jr. over het „Wilhelmus." Immers luidt een conclusie: „Wij hebben reeds eenigen grond aangewezen voor het vermoeden, dat de dichter een theoloog was. Aan den anderen kant maakt de rid derlijke toon van het lied het haast nood zakelijk, dat de dichter een edelman was. Welnu, Marnix was theoloog en edelman tegelijk. Er is dus niemand, die eerder in aanmerking komt om genoemd te worden." De argumentatie is hier m.i. zeer zwak; op die conclusie mag M. niet als auteur aangemerkt worden. 4e. Ook 't onder d. (bl. 2) genoemde werk van A. Gratama moet m.i. hier genoemd worden. Immers op bl. 241 lees ik: „De psalmberijming tdont, dat M. meesterschap over de Ned. taal bezat, als geen zijner tijd- genooten. Daarom ook bestaat er geen reden om eraan te twijfelen, dat M. de dichter is van 't prachtige Wilhelmus, dat alleen door een waarachtig dichter, als hij was, kan zijn gemaakt." Welke andere auteurs worden genoemd? A. Geraardt Brandt (1626-1685) vermeldt in de ..Historie der Reformatie", dat Johan nes Uitenbogaert (1557-1644) D. Vz. Coorn- hert (1552-1590) als auteur van het Wil- mus aanwees; hij zou dit van Hugo de Groot hebben vernomen. B. Anderen noemen den dichter Hou- waert:.. echter is dit niet meer dan een vermoeden: een intocht van den Prins in 1578, bij welke gelegenheid men het Wilhel mus speelde is door Houwaert beschreven; meer is niet met zekerheid te zeggen. C. De veldprediker van den Prins wordt ook door enkelen als de poëet gedoodverfd; wellicht op grond van bijbelsche aanha lingen. D. Een deskundige als dr. P. N. v. Eyck, sprekende over het Wilhelmus, opperde de gedachte, dat de auteur misschien een Zuid- Nederlander was en wellicht een balling, en E. de bekende letterkundige Van Vloten zei in 1851, dat een Duitsch gedicht den auteur voor oogen heeft gestaan; hij wijst ook op het onderschrift: „Na de wijse van Charles". Dit Charles komt in een uitgave van 1645 niet voor: daar staat „Na de wijse Van Charters". Men was den oorsprong van dit Charles dus vergeten. Had de zooeven genoemde Van Vloten reeds gezegd, dat dit „Charles" op Karei V zag, in de N. Taalgids van '32 heeft L. Koch 11 coupletten van het oorspronkelijke Duit- sche gedicht afgedrukt, en opmerkelijk is dikwijls de overeenkomst tusschen beide: het origineel en het gedicht van 1568. Dit nader aan te geven is hier niet op zijn plaats: Prins Willem van Oranje heeft óf vermoedelijk zelf óf door een ander ter ver dediging van de zaak der verdrukte Neder landers deze 15 coupletten vervaardigd of doen vervaardigen. In de Historische Schets van de Nederl. Letterkunde schrijft dr. De Vooys dan ook: de dichter van het Wilhelmus is onbekend. Hoe luidt het oordeel van het nageslacht? Een geschiedkenner van naam, als Fruin is, zegt: „Het Wilhelmus is Marnix volstrekt onwaardig: het is zonder gedachte, zonder uitdrukking", al zegt hij verder toch: „De auteur gevoelde innig met den Prins mede en wist dat gevoel kunsteloos, maar aan grijpend onder woorden te brengen". De reeds genoemde dr. P. N. v. Eyck heeft den indruk, met een onbedreven dichter te doen te hebben, die weinig uitdrukkings middelen tot zijn beschikking had. Echter voegt hij aan dit oordeel toe: de dichter was 't genie der vroomheid: hij had geloof in de waarheid zijner Oranje-voorstelling. Eindigen wij met het oordeel van P. N. Dezaire: „Wie het rhythme van 't Wilhelmus hoort, hem is het of de ziel van Oranje in hem trilt in goddelijke ontroering, want God is in den held, die zich Gods gezondene voelt en „Instrument", die heeft „moeten obedi- eeren in der gherechticheyt" om „de Ty ranny" te verdrijven" HiiiiiiiiiinMiiui niiiimiiiimiiiË E Het is een eigenaardig iets, Dat zeer rechtschapen menschen, Die altijd slechts het goede doen En slechts het goede wenschen, Die gruwen van oneerlijkheid En misbruik van vertrouwen, Op wier rechtvaardigheidsgevoel Je huizen zou gaan bouwen, Die zich ook nooit ten koste van B Een anderman verrijken, Toch vaak op 't punt van eerlijkheid E Een zwakke plek doen blijken. B E Al hebben zij den fiscus nooit E 1 Bedrogen in hun leven, En alles, tot den laatsten cent, i Naar waarheid aangegeven, E Al bleven z' eerlijk en oprecht i In nóg zooveel gevallen, Als zij op r eis zijn is het mis! Wantsmokkelen doen allen! E Al hoeft men zulken anders nooit Tot eerlijkheid te manen, E Het smokkelen is hun een sport, Een wedstrijd met douanen. Geen reis is echt, als zij niet voor Ontdekking moeten vreezen, Al zou het slechts één cigaret Of één sigaartje wezen! ËiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiE Maanlandschap Onze plicht bij het hooren of zingen van ons geliefd Wilhelmus? We denken aan de laatste woorden, die de Vader des Vader lands sprak, een gebed voor dit volk, waar mede hij zijn Apologie bezegelde, aldus de schrijver in het Haagsche blad. Bij het Mausoleum der Oranjes te Delft buigen wij het hoofd en stamelen: Wel zijn wij een verdeeld volk, verdeeld naar staatkundige en godsdienstige beginselen, wij kibbelen en oefenen critiek op elkander uit, maar hierin willen wij één zijn, dat we alle krachten in spannen in het belang van ons gansche volk, waarvan wij weren willen alles, wat onze vrijheid belaagt; wij willen in ver draagzaamheid de hoogere eenheid zoeken, de ware democratie, wars van elke dic tatuur. Geen eenheid opgelegd van bovenaf, geen onderdrukking op grond van zelfzuchtige en onchristelijke rassentheorie, maar de hoogere eenheid geboren van binnen uit, wij willen, om een koninklijk woord te citeeren, „wij willen ons zelf zijn". Daartoe helpe ons de geest, die uit ons Wilhelmus spreekt: het Vaderland en Vaderlandsche beginselen van verdraag zaamheid en vrijheidsgeest getrouw. Van alle hemellichamen ls de maan ons het dichtst nabij. Dientengevolge is er dan ook geen, waarvan wij meer bijzonderheden kennen, dan van de maan. Door den grootsten telescoop, dien wij hier op aarde bezitten, den Hooker-teleseoop van Mount- Wilson, kunnen wij haar zelfs van zeer dicht bij bekijken, alsof wij nog slechts op een af stand van honderd kilometer een aardschen afstand! ervan verwijderd waren. Het is een fascineerend schouwspel, de dorre, troostelooze rotslandschappen, die, kaal en steriel, liggen te blakeren in den door geen dampkring of bewolking getemperden zonne schijn. Matelooze steenwoestenijen zijn het, ge weldige vlakten meren genaamd grillige bergformaties en kratervormige ringgebergten, diepe scherpgeteekende schaduwen achter zich werpend. Onbewoonbare wildernissen lijken het, paradijzen van den dorst, waar alle leven verstart tot absolute bewegingloosheid en de eenige beweging die mogelijk is, bestaat in het geluidlooze splijten der al te sterk afkoelende rotsen bij het vallen van den nacht. Geluidloos, daar er geen dampkring is, die het geluid zou kunnen overbrengen naar een menschelijk oor! Wij mogen de maan dan echter nog zoo goed hebben waargenomen en bestudeerd, zóó goed zelfs, dat wij het maanoppervlak met zijn „kraters" en zijn „zeeën" nauwkeurig in kaart hebben gebracht, als gold het een landstreek op onze eigen planeet, tóch begint reeds bij de maan voor ons het mysterie. Het is en blijft slechts ééne bolhelft van de maan, welke ons zoo goed bekend is, de andere zal ten eeuwigen dage voor ons een geheim blijven. Want de maan houdt tijdens haar loop aan den hemel ons steeds dezelfde „gelaatshelft" toegekeerd. Dit komt, doordat de maan in den tijd, waarin ze om de aarde heen loopt, precies éénmaal om haar as Wentelt, Een etmaal op de maan dus een periode van zonlicht, gevolgd door een periode van duisternis duurt daar ongeveer zoo lang als een maand op aarde. Toekomstige maanreizigers hebben zich dus met deze eigen aardigheid vertrouwd te maken: zij zouden anders te vergeefs wachten op het vallen van de duisternis, om te kunnen uitrusten van de vermoeienissen der reis. Een gevolg van dezen langdurigen maan-dag is, dat het maanopper vlak, voortdurend door de onbarmhartig schij nende zon bestraald, een geweldig hooge tem peratuur gaat aannemen, terwijl er op het eind van den langen maan-nacht een geweldige af koeling heeft plaatsgehad en de temperatuur enorm gedaald is. Is er een verklaring voor dit merkwaardig verschijnsel, dat omlooptijd en rotatietijd van de maan precies gelijk zijn? Zoo iets kan toch geen toeval zijn. De oorzaak kan wel slechts daarin gezocht worden, dat de krachtige aantrekking door de aarde op de maan uitgeoefend, in zeer ver achter ons gelegen tijden, toen de maan nog niet verstard was en ook sneller om haar as wentelde, een machtige vloedgolf op de maan deed ontstaan. Zooals bekend, doet ook de veel geringere aantrekking door de maan in de oceanen der aarde een vloedgolf ontstaan. Onder deze vloedgolf door moest de maan verder draaien, zooals een wiel onder een rem- blok. Door de remming van dit „blok", de „getijdenwrijving" werd de omwenteling van de maan steeds meer vertraagd, totdat het maanlichaam ten slotte geen beweging ten op zichte van de vloedgolf meer had. Deze vloed golf was natuurlijk voortdurend in de richting van de aarde geWend. En zoo ontstond de hui dige toestand, waarbij de omlooptijd en de omwentelingstijd precies gelijk zijn. H. v. M. Smit! bulderde een stem achter den glas wand van het magazijnkantoor. Smit, kom hier! De aangercepene, die juist de winkeldeur sloot achter een klant, die, zonder iets gekocht te hebben, het magazijn verliet, spoedde zich met kloppend hart naar het kantoor van zijn chef. Smit, je hebt een klant laten weggaan. Ja, chef. Smit, geen dubbeltje heeft hij besteed. Geen das, geen sok, geen boordenknoopje heb je hem verkocht! Neen, chef! Dat gaat niet goed zoo met je, Smit. Hoe komt dat? Waarom kunnen de anderen wèl verkoopen, en jij niet? Weet je wat verkoopen is, Smit? Niet? Dan zal ik het je vertellen. Zie je die kat daar op m'n schrijfbureau zit ten? Ja, chef. Goed. Denk je, dat, als er hier een muis in mijn kantoor komt, die kat haar er levend uitlaat? Vast niet. Nooit. Dat bestaat niet. Wat die kat kan, moet jij ook kunnen, Smit! Een klant, die een voet in mijn winkel gezet heeft, moet er niet meer zonder een gat in z'n portemonnaie uitkomen. Als een bull-dog moet je erop afvliegen, grijpen moet je hem. doorbijten en niet loslaten, voor hij zich ge wonnen geeft. Begrepen, Smit? Ja, chef. Maar die meneer vroeg naar iets wat we niet hebben. Maar wat vroeg t-ie dan? Hij zei dat zijn vrouw een kennis was van de vrouw van den Chineeschen consul. Zijn vrouw wilde die dame een dozijn geel-zijden zakdoekjes cadeau doen, waarop roode vuur spuwende draken geborduurd zijn. Die hebben we toch niet, chef! Doet er niet toe, Smit! Dan verkoop je hem wat anders. Ik zal je voorkauwen, hoe je dat doen moet. Je zegt: „Uitstekend, mijn heer!" en vraagt hem een oogenblikje plaats te nemen. Dan loop je naar de huistelefoon. We hebben toch geen huistelefoon, cher! Doet er niet toe! Je schreeuwt ergens achter een gordijn, voor mijn part in een leegen theepot: „Hallo! Hier verkoopafdeeling zeven tien! Breng onze collectie Chineesche kunst borduurwerken beneden. Vlug 'n beetje!" Dan loop je terug naar dien klant en zegt: „U wordt subiet geholpen, mijnheer!" En din moet je laten zien, dat je verkoopen kunr, Smit. Nu, in dezen tijd van het jaar, is er heelemaal geen kunst aan. Je begint over het weer. Overdag ziet het er zoo mooi uit, maar 's avondsverraderlijk weer, gemeen weer, om een ziekte, om den dood op je lijf te halen. Massa's menschen sterven er in deze maand. Mijnheer ziet er niet al te best uit, een beetje geelachtig en wat kringen onder de oogen. Mijnheer moet erg oppassen! Mijnheer is nog jong, daarom zou het zoo jammer zijn, als mijnheer zich onvoldoende in acht nam.... De meeste mannen zijn als de dood voor hun gezondheid, Smit, maar nog veel erger dan vrouwen, Smit. Je laat hem die wollen borst rokken zien. Voor geen geld zou ik ze aan mijn lijf willen hebben, Smit. Je stikt erin! Een reuzenstrop heb ik eraan gekocht. En dat met die dalende markt en dien taaien gulden van Wjj leven vrij, wij leven blij! Leuk zeg, zoo'n piano. Hier ga ik later nog eena inbreken. AAN 0 Toen de kabouterbaas opstond, voelde hij ineens, dat de taart al heel erg zwaar moest zijn, want hij kon nauwelijks blijven staan. Maar dat was nog al te begrijpen.... De staf was ook in de taart terecht gekomen en die zat nu dwars er door heen gewerkt. Nu konden de andere kabouters het niet meer uit houden van het lachen en zelfs de kok stond met een opgebla zen gezicht te kijken. Maar de kabouterbaas, die al zoo oud en wijs was, gebruikte zijn verstand en alsof er niets gebeurd was, zoo vroolijk was hij op het feest. Al de papieren mutsen die er maar te vin den waren, werden aan de kikkers gegeven en deze zaten zin gend op de ruggen van de kaboutertjes. Kikker Karei na tuurlijk bij Tuimeltje. Hij had er een heel vrachtje aan, maar zou direct zijn hart nog wel eens ophalen voor al dat ge sjouw „Vooruit jongens, allemaal achter mekaar de trapleuning afgetippeld", riep Tuimeltje uit en hoep, daar gingen ze hoor, allemaal netjes achter elkaar aan. Op de maat van de muziek maakten ze wat gekke sprongen en langzamerhand werd de leuning heel erg glad van al dat op en neer geloop. De oude kabouterbaas had al stilletjes tegen den kok gezegd, dat het nog wel eens mis zou loopen met die ondeugden en daar had ie groot gelijk in. Colijn. Maar een prachtkans was het geweest, om er een stuk of wat aan dien Chinees kwijt te raken. Het was zelf geen Chinees, chef. En hij zag ook niet geel. Doet er niet toe, Smit. Minstens een half dozijn had je aan hem kwijt moeten wezen. En ais je hem eenmaal zoovér te pakken hebt, loop terug naar den theepot. Je begint op te spelen en vraagt waar de Chineesche collectie blijft. Je luistert even en dan geef je den theepot een geweldigen uitbrander, waarom die dat niet direct gezegd 1111iii1111111 i 11 i 1111 heeft. Terug- raad vuurspu- wende draken is juist uitverkocht. Overmorgen komt er een nieuwe collectie." Zoo moet je verkoopen, Smit. Begrepen?" Ja, chef! Ik wil het nog een paar dagen met je aanzien, Smit, maar andersDie borstrok ken moet ik kwijt, ik zit er al bijna drie jaar mee. Die partij verbandwatten heb ik óók nog, die ik verleden jaar van mijn faillieten zwager overgenomen heb.... Dat je die niet verkoo pen kunt, neem ik je niet kwalijk Smit. Wie koopt er verbandwatten in een heerenmode zaak? Om die te verkoopen, moet je een genie zijn. Napoleon zou hem dat gelapt hebben, of Beethoven, misschienmaar die borstrok ken, Smit, denk erom! Ik zal mijn best doen, chef! De chef staat op, neemt zijn hoed en gaat naar huis om te lunchen. Tegen twee uur komt hij terug. Reeds van verre ziet hij een groote menschenmenigte voor de winkeldeur. Er rijdt een ambulance wagen weg, en een politie-auto staat voor. Juist als hij aankomt, wordt Smit door twee politie agenten den wagen ingeduwd. De chef baant zich een weg door den dichten volksoploop en vraagt den agenten om inlichtingen. Vraag u hem het zelf, mijnheer! Wij kunnen er geen woord uitkrijgen. De chef stapt eveneens in den wagen, klopt Smit op den schouder en vraagt hem gemoe delijk: Wat is er met je aan de hand, Smit? Er kwam een klant om een brillen-étui, chef. Schildpad of paarlemoer moest hij heb ben. Ik schreeuw in den theepot om de collectie schildpadden en paarlemoer. Ik loop terug naar den klant en vraag hem een oogenblik plaats te nemen. Hij zag niet geel, chef, en niet blees. Hij zag er patent uit. Zoo gezond als een visch. Ik zei hem, dat een gezonde, roode kleur altijd nog geen waarborg is voor een lang leven, dat deze maand zeer verraderlijk is, een gemeene maandToen werd ie kwaad. Hij zei, dat een kwajongen als ik hem dat niet behoefde te vertellen, en dat het met Augus tus en heelemaal met den tijd van het jaar niets te maken had. Of ik soms bij toeval wist, vroeg hij, dat hij juist onderweg was naar het ziekenhuis, om een blindedarm-operatie te on dergaan? Toen dacht ik aan de verbandwat ten, chef! Ik legde een pak doozen voor hem neer op de toonbank, en wilde met mijn zak mes de touwtjes doorsnijden. Opeens sprong hij op, rende den winkel uit, en liep met zijn hoofd tegen de ruit van de buitendeurde scherven vlogen in zijn gezichtPolitie! Politie!" begon hij te schreeuwen. „Die kerel is stapelgek geworden! Die wil hier in dien win kel op de toonbank met zijn zakmes m'n blin dedarm eruit snijden." De Alg. R. K. Werkgeversvereniging heeft thans de redevoeringen gehouden op het Werk gevers-weekend van 10 en 11 Juli j.l. te Nij megen, die tot onderwerp hadden „Katholieke Actie" in brochurevorm uitgegeven. In een keu rig boekje zijn thans dus verzameld en voor iedereen verkrijgbaar de twee doorwrochte redevoeringen van den geestelijken adviseur pas toor L. van Aken, waarvan de eerste handelt over „Leeken-apostolaat", de tweede over „Ka tholieke actie", en de rede van prof. dr. J. A. J. Barge over ue „Cultureele beteekenis van den Katholieken Werkgever in onze hedendaagsche Maatschappij", Waar de Katholieke Actie nog steeds een terrein is, waarop slechts weinig katholieken, en zelfs niet alle geestelijke en le eken-leiders thuis zijn, komt deze leidraad van een be voegd geleerde en sociaal werker als prof. van Aken is, zeker van pas. En de gedachten, die prof. Barge ontwikkelt over het begrip „cul tuur" en „Katholieke cultuur" zijn zoo origi neel en zoo scherp geformuleerd dat zij zeker belangstelling zullen wekken ook buiten den kring der katholieke werkgevers. Op deze ver handeling vestigen wij gaarne de aandacht van alle intellectueeten. Het boekje is verkrijgbaar bij het secretariaat der A.R.K.W.V., Lange Voorhout 19, 's-Gra- venhage. A T T T7 A DA\T\T17 'C op 011 bIad zijn togevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen p - bij' levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? bij een ongeval met P 9^0 bW verlies van een hand, UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP lllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 7 Ontmoedigd wendde zij zich tot mevr. Dar- ringard, die al lang de gelegenheid had ge zocht om te ontkomen aan de zwijgzaamheid van haar tafelbuur, mijnheer 's Eskerona, en vroeg haar naar de genoegens van Biarritz gedurende de drie zomermaanden. „Ik zou zoo graag daarbij tegenwoordig zijn," zei zij. „Waarom kom je niet bij ons? Wij zullen je heel graag ontvangen." „O. papa zal daar nooit in toestemmen." „Wij zullen het toch probeeren. Je zou daar vorstelijke en beroemde personen zien. O, het ls heel amusant, die tooverlantaamOnlangs hebben wij kennis gemaakt met Massot, den grooten Parijschen uitgever, die een villa heeft gekocht op het plateau du PhareBij hem is het een défilé van de meest interessante personen. „Hij ls op het oogenblik hier in den omtrek," vertelde Germaine Mayou. „Vanmorgen hebben wij hem in zijn auto gezien met een blonde dame en een bleeken jongeman." „Ik weet, wie dat zijn," viel mevr. Darringard haar in de rede. „Eergisteren heb ik hem ont moet toen Massot uit een lunchroom kwam en naar het station ging om Hugo Liserolles en diens moeder te verwelkomen. U weet wel Hugo Liserolles» de schrijver van „Het diepe Meer," waarover zooveel gesproken wordt." Mevr. Mayou had het boek gelezen en ook Leo Darringard, maar oom Janeki hield niet van romans en zei: „Dat boek ken ik niet" „Daar verlies je niets aan," merkte zijn broer Amaud op. „Ik heb het gelezen en hoewel ik moet erkennen, dat de stijl elegant is, hoewel een beetje gezocht, houd ik niet van den in houd, die valsch is en het karakter bederft." „Dat is het moderne genre," zei mevr. Mayou. „Dat spijt mij, mevrouw. Ik houd van hetgeen de harten verheft en den moed om te leven verhoogt „Dat is ook mijn zienswijze," viel Dominique ernstig in de rede. De gasten bekeken hem, alsof zij zich ver wonderden, dat hij ook eens zijn stem liet hooren. Zonder zich daarover te bekommeren, ging hij voort: „Eenigen houden Hugo Liserol les voor een goeden schrijver van de moderne zeden. Ik moet bekennen, dat ik dat oordeel niet kan onderschrijven en zelfs zou ik er tegen willen protesteeren. Dat boek „Het diepe meer", geeft mij den indruk van een weide versierd •met bloemen, waar onvoorzichtigen zich op wagen, maar waar zij een moeras vinden, waar zij gevaar loopen in de modder terecht te komen, waaruit eenigen zich niet zullen kunnen bevrijden." Gerard Mayou fluisterde Jacqueline toe: „Die marineofficier is wel erg streng." Tante Gracieuse had niet naar het gesprek geluisterd en onderbrak het nu door van tafel op te staan en naar de hal te gaan, waar de koffie gereed stond. Margaïta begaf zich naar haar vriendinnen, zij had de opmerking van Mayou gehoord en voelde zich gepiqueerd. Het beviel haar niet, dat men zoo van hun buurman sprak en toch vond zij dat het juist was. Dominique be schouwde de dingen niet zooals die twee jonge heeren, onevenwichtige karakters, die tevre den, dat zij1 ongedeerd uit den oorlog waren gekomen, voor alles naar de voldoening van hun grillen zochten en het ernstige van het leven vluchtten zooveel zij konden. Oom Janeki, die twee glazen champagne had gebruikt, scheen daardoor een beetje opgewon den en riep zijn nicht toe. „Maïtena, heb je gevonden wat ik in mijn bouquet verborgen heb?" Opeens zwegen allen en vestigden de oogen op het jonge meisje, dat een beetje terzijde stond van de anderen; in verwachting van hetgeen komen ging, glimlachte zij, waardoor zf) haar mooie tanden toonde. „Neen, oom." „Zoek dan eens." Zij schoof de rozen, de anjelieren op zij met hetzelfde ongeduldige gebaar, waarmede zij op Kerstdag haar schoentjes in den haard onder zocht en opeens riep zij uit: „Een brief!" De enveloppe was dichtgelakt, zij verbrak die en haalde er eerst een briefkaart uit. „Eskerona!" riep zij verwonderd uit. „Eskerona in Biarritz!" „Ja, Margaïta, de oude oom heeft met een slag van zijn tooverroede een duplicaat opge richt op de Baskische kust. Lees eens, wat er achter staat geschreven." Zij draaide de kaart om, nog niet goed be grijpend. Er stond: „Ik bied deze villa Mar guerite aan ter gelegenheid van haar twin tigsten verjaardag." „O, oom, wat is u goed! Het is te veel!" „Je hebt nog niet alles gevonden. Zoek verder!" Margaïta haalde nu een chèque uit de enve loppe ter waarde van drie honderd duizend francs. Jacqueline die dicht naast haar stond, om de foto van de villa te bewonderen, kon nog net het cijfer van de cheque lezen en voelde zich afgunstig. Margaïta was zeer bleek geworden. Zij kende nog niet voldoende de waarde van het geld, en het papier dat zij in de bevende handen hield, had nog geen volledige beteekenis voor haar. Ondanks haar verblijf op het land, had zij reeds te maken gehad met de moeilijkheden van het leven na den oorlog, maar zij begreep toch, dat haar oom haar de middelen ver schafte om die moeilijkheden te overwinnen en in welstand te leven als zij zich in Biarritz wilde vestigen. De anderen fluisterden onder elkander: „Driemaal honderd duizend!" Mijnheer d'Eskerona hield zich ter zijde. Zijn dochter liep naar hem toe om hem de chèque en de foto te toonen. Zijn zwijgzaam karakter had een afschuw voor alle openbare uitingen van gevoeligheid. Hij had gewild, dat zijn broer een ander oogenblik had gekozen om zijn nicht zijn geschenk aan te bieden, terwijl de gedachte, dat dien avond reeds iedereen in Bayonne dat nieuws zou vernemen en Margaïta over de tong zou gaan, hem beslist onuitstaanbaar was. Om hem nog meer te vertoornen was er nog iets anders: zijn dochter zou nu dikwijls en voor langen tijd op die mod enne badplaats vertoeven, van waar hij altijd getracht had haar af te houden, daar hij voor haar de voor beelden van weelde en de gevaarlijke wereld- sche genoegens duchtte. Maar hij kon toch niet de vreugde van zijn broer verstoren door zijn misnoegen te toonen. Janeki zei tot Margaïta, die hem omhelsde: „Hoor eens, Margaïta, ik zal je daar komen bezoeken. Ik heb er mijn kamer al gekozen." Gedurende de rest van den dag werd er over niets anders gesproken dan over hetgeen Jacqueline noemde: De coup de théatre. „Je moet nog deze maand er heen gaan," riep zij haar vriendin aan. „Nu is het er niet zoo warm en wij zullen overal met je meegaan om je de omstreken te toonen." De twee jonge heeren wedijverden in hoffe lijkheid, de moeders verdubbelden de vleierijen en noemden het jonge meisje liefje, schatje. Tante Gracieuse werd zelfs door de algemeene geestdrift aangestoken, in haar was nog steeds een ondergrond van jeugd aanwezig, die aan het groote verdriet weerstand had geboden in tijden, wanneer anders de veerkracht van de natuur vernietigd was. Een seizoen in Biarritz lachtte haar wel toe, zij zou dan de wereld eens onder een ander oogpunt kunnen be schouwen en vooral verheugde zij zich over het groote geluk, dat haar nichtje ten deel was gevallen. „Janeki heeft gelijk," dacht zij, „Margaïta is op een leeftijd gekomen, waarop een bruids schat, en een flinke, soms helpt om tot een gelukkig huwelijk te komen." Een zucht ontsnapte haar bij de gedachte aan den jongen d'Ubalde, die ver van de zijnen in Amerika gestorven was en die niet daar heen zou zijn gegaan als de petetante van zijn verloofde bij haar leven haar met zulk een tooverroede had aangeraakt. Zij verdiepte zich echter niet in die ijdele herinneringen en heel eenvoudig bedankte zij den goeden God, dat Hij aan haar nicht het verdriet wilde besparen, dat haar eigen jeugd had versomberd. Met oogen fonkelend van enthousiasme juichte zij Dominique toe, die lenig en behendig als zijn overleden oom, even goed de tennisracket hanteerde als de Chistera bij het kaartspel. „Waarom komt hij niet vaker hier," dacht zij, „Margaïta zou weldra op hem verliefd worden!" (Wordt vervolgd.!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10