mm
Mdwdaal van dm da§
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
M
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
Wie is de dichter van het Wilhelmus?
EEN NOG ONOPGELOSTE
KWESTIE
SMOKKELEN
Het mysterie van
de Maan
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1936
Volgens enkele boeken- en liede
renbundels zou Mamix van
St. Aldegonde de
schrijver zijn
De geest, die uit de
hymne spreekt
HERMAN KRAMER 1
|tt*< - "V
J? ,/jïg
fi)
«JTjS I Smit leert de
S. mei« I verkoopkunst I
Katholieke Actie
Uitgave der Kath. Werkgevers
vereniging
MI ,1 ,r, 1 1 Ci O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 Uv»- doodelijken afloop een voet of een oog.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Onze nationale hymne, het plechtige en
vrome Wilhelmus, is ons allen lief,
hoe vaak het tegenwoordig ook mis
bruikt wordt bij relletjes van opgewonden
jongens, die van dictaturen droomen (en
niet weten hoezeer zij den geest van het
lied miskennen).
Een onopgeloste kwestie is echter nog
steeds, wie de dichter van het schoone lied
is. In het Vaderland gaat H. Kool nog eens
na, wat er al zoo van te weten valt.
Eenige geschiedenis- of letterkundige
boeken, alsmede liederenbundels, die Mamix
van St. Aldegonde. 's Prinsen vriend en
secretaris sinds 1570, als schrijver noemen,
mogen de revue passeeren.
a. Oude en Nieuwe Zangen van M. v
Woensel Kooy, 2e dr., Lied 120;
b. de Volksliederenbundel, uitgave van de
Maatschappij tot Nut van t Algemeen, naar
aanleiding van de 106e alg. vergadering;
(onder de onderteekenaars van de Voor
rede 9e druk treffen we ook aan den ge
schiedkundige dr. G. Kalff)
c. rit! Geschiedenis der Ned. Letterkunde
van dr. Groot, Leopold en Rijkens, dl. I,
blz. 12;
d. Onze Letterkunde door A. Gratama,
dl. I, blz. 241.
Wat oudere schrijvers betreft, moeten
genoemd worden:
e. Jac. Verheiden, rector te Nijmegen 1598,
al is het met een beperking; immers zegt
hij: „Men acht oock, dat van desen man
(hier doelt hij op Mamix) dat Liedeken
eertijts gesongen ter eeren van den Prince
Guiiielmus van Nassouwen, sy gemaeckt
ende uytghegeven, als den Hertoge van Alba
de Nederlanden was onderdruckende."
f. Zekere de Geytter te Mechelen schreef
in 1613 onder het Wilhelmus: „1568 Ghe-
componeert ende Ghemaeckt door jonckheer
Philips van Mamicx, heere van sinte Alde
gonde, excellent poeet."
Wie staan een weinig sceptisch tegenover
de uitspraak: „Mamix is de auteur?"
Een paar mogen hier volgen:
lo. de geschiedkundige medewerker van
de Encyclopedie van A. Winkler Prins, 2e
druk, die zegt: ,M. wordt door velen voor
den auteur gehouden."
2e. F. v. Rijsens, Gesch. des Vaderlands
voor Gymnasia, Middelb. en Lagere Scholen,
13e druk, bl. 132: „Mamix is misschien
de dichter van het Wilhelmus."
In deze rubriek behoort ook m.i.
3e. de studie van dr. P. Leendertz Jr.
over het „Wilhelmus."
Immers luidt een conclusie: „Wij hebben
reeds eenigen grond aangewezen voor het
vermoeden, dat de dichter een theoloog
was. Aan den anderen kant maakt de rid
derlijke toon van het lied het haast nood
zakelijk, dat de dichter een edelman was.
Welnu, Marnix was theoloog en edelman
tegelijk. Er is dus niemand, die eerder in
aanmerking komt om genoemd te worden."
De argumentatie is hier m.i. zeer zwak;
op die conclusie mag M. niet als auteur
aangemerkt worden.
4e. Ook 't onder d. (bl. 2) genoemde werk
van A. Gratama moet m.i. hier genoemd
worden. Immers op bl. 241 lees ik: „De
psalmberijming tdont, dat M. meesterschap
over de Ned. taal bezat, als geen zijner tijd-
genooten. Daarom ook bestaat er geen
reden om eraan te twijfelen, dat M. de
dichter is van 't prachtige Wilhelmus, dat
alleen door een waarachtig dichter, als hij
was, kan zijn gemaakt."
Welke andere auteurs worden genoemd?
A. Geraardt Brandt (1626-1685) vermeldt
in de ..Historie der Reformatie", dat Johan
nes Uitenbogaert (1557-1644) D. Vz. Coorn-
hert (1552-1590) als auteur van het Wil-
mus aanwees; hij zou dit van Hugo de Groot
hebben vernomen.
B. Anderen noemen den dichter Hou-
waert:.. echter is dit niet meer dan een
vermoeden: een intocht van den Prins in
1578, bij welke gelegenheid men het Wilhel
mus speelde is door Houwaert beschreven;
meer is niet met zekerheid te zeggen.
C. De veldprediker van den Prins wordt
ook door enkelen als de poëet gedoodverfd;
wellicht op grond van bijbelsche aanha
lingen.
D. Een deskundige als dr. P. N. v. Eyck,
sprekende over het Wilhelmus, opperde de
gedachte, dat de auteur misschien een Zuid-
Nederlander was en wellicht een balling,
en
E. de bekende letterkundige Van Vloten
zei in 1851, dat een Duitsch gedicht den
auteur voor oogen heeft gestaan; hij wijst
ook op het onderschrift: „Na de wijse van
Charles".
Dit Charles komt in een uitgave van
1645 niet voor: daar staat „Na de wijse Van
Charters".
Men was den oorsprong van dit Charles
dus vergeten.
Had de zooeven genoemde Van Vloten
reeds gezegd, dat dit „Charles" op Karei V
zag, in de N. Taalgids van '32 heeft L. Koch
11 coupletten van het oorspronkelijke Duit-
sche gedicht afgedrukt, en opmerkelijk
is dikwijls de overeenkomst tusschen beide:
het origineel en het gedicht van 1568. Dit
nader aan te geven is hier niet op zijn
plaats: Prins Willem van Oranje heeft óf
vermoedelijk zelf óf door een ander ter ver
dediging van de zaak der verdrukte Neder
landers deze 15 coupletten vervaardigd of
doen vervaardigen.
In de Historische Schets van de Nederl.
Letterkunde schrijft dr. De Vooys dan ook:
de dichter van het Wilhelmus is onbekend.
Hoe luidt het oordeel van het nageslacht?
Een geschiedkenner van naam, als Fruin
is, zegt: „Het Wilhelmus is Marnix volstrekt
onwaardig: het is zonder gedachte, zonder
uitdrukking", al zegt hij verder toch: „De
auteur gevoelde innig met den Prins mede
en wist dat gevoel kunsteloos, maar aan
grijpend onder woorden te brengen".
De reeds genoemde dr. P. N. v. Eyck heeft
den indruk, met een onbedreven dichter te
doen te hebben, die weinig uitdrukkings
middelen tot zijn beschikking had. Echter
voegt hij aan dit oordeel toe: de dichter
was 't genie der vroomheid: hij had geloof
in de waarheid zijner Oranje-voorstelling.
Eindigen wij met het oordeel van P. N.
Dezaire:
„Wie het rhythme van 't Wilhelmus hoort,
hem is het of de ziel van Oranje in hem
trilt in goddelijke ontroering, want God is
in den held, die zich Gods gezondene voelt
en „Instrument", die heeft „moeten obedi-
eeren in der gherechticheyt" om „de Ty
ranny" te verdrijven"
HiiiiiiiiiinMiiui
niiiimiiiimiiiË
E Het is een eigenaardig iets,
Dat zeer rechtschapen menschen,
Die altijd slechts het goede doen
En slechts het goede wenschen,
Die gruwen van oneerlijkheid
En misbruik van vertrouwen,
Op wier rechtvaardigheidsgevoel
Je huizen zou gaan bouwen,
Die zich ook nooit ten koste van B
Een anderman verrijken,
Toch vaak op 't punt van eerlijkheid
E Een zwakke plek doen blijken. B
E Al hebben zij den fiscus nooit E
1 Bedrogen in hun leven,
En alles, tot den laatsten cent, i
Naar waarheid aangegeven,
E Al bleven z' eerlijk en oprecht i
In nóg zooveel gevallen,
Als zij op r eis zijn is het mis!
Wantsmokkelen doen allen!
E Al hoeft men zulken anders nooit
Tot eerlijkheid te manen,
E Het smokkelen is hun een sport,
Een wedstrijd met douanen.
Geen reis is echt, als zij niet voor
Ontdekking moeten vreezen,
Al zou het slechts één cigaret
Of één sigaartje wezen!
ËiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiE
Maanlandschap
Onze plicht bij het hooren of zingen van
ons geliefd Wilhelmus? We denken aan de
laatste woorden, die de Vader des Vader
lands sprak, een gebed voor dit volk, waar
mede hij zijn Apologie bezegelde, aldus de
schrijver in het Haagsche blad. Bij het
Mausoleum der Oranjes te Delft buigen
wij het hoofd en stamelen: Wel zijn wij een
verdeeld volk, verdeeld naar staatkundige
en godsdienstige beginselen, wij kibbelen en
oefenen critiek op elkander uit, maar hierin
willen wij één zijn, dat we alle krachten in
spannen in het belang van ons gansche
volk, waarvan wij weren willen alles, wat
onze vrijheid belaagt; wij willen in ver
draagzaamheid de hoogere eenheid zoeken,
de ware democratie, wars van elke dic
tatuur.
Geen eenheid opgelegd van bovenaf, geen
onderdrukking op grond van zelfzuchtige
en onchristelijke rassentheorie, maar de
hoogere eenheid geboren van binnen uit,
wij willen, om een koninklijk woord te
citeeren, „wij willen ons zelf zijn".
Daartoe helpe ons de geest, die uit ons
Wilhelmus spreekt: het Vaderland en
Vaderlandsche beginselen van verdraag
zaamheid en vrijheidsgeest getrouw.
Van alle hemellichamen ls de maan ons
het dichtst nabij.
Dientengevolge is er dan ook geen,
waarvan wij meer bijzonderheden kennen, dan
van de maan.
Door den grootsten telescoop, dien wij hier op
aarde bezitten, den Hooker-teleseoop van Mount-
Wilson, kunnen wij haar zelfs van zeer dicht
bij bekijken, alsof wij nog slechts op een af
stand van honderd kilometer een aardschen
afstand! ervan verwijderd waren.
Het is een fascineerend schouwspel, de
dorre, troostelooze rotslandschappen, die, kaal
en steriel, liggen te blakeren in den door geen
dampkring of bewolking getemperden zonne
schijn. Matelooze steenwoestenijen zijn het, ge
weldige vlakten meren genaamd grillige
bergformaties en kratervormige ringgebergten,
diepe scherpgeteekende schaduwen achter zich
werpend. Onbewoonbare wildernissen lijken
het, paradijzen van den dorst, waar alle leven
verstart tot absolute bewegingloosheid en de
eenige beweging die mogelijk is, bestaat in het
geluidlooze splijten der al te sterk afkoelende
rotsen bij het vallen van den nacht. Geluidloos,
daar er geen dampkring is, die het geluid zou
kunnen overbrengen naar een menschelijk oor!
Wij mogen de maan dan echter nog zoo
goed hebben waargenomen en bestudeerd, zóó
goed zelfs, dat wij het maanoppervlak met zijn
„kraters" en zijn „zeeën" nauwkeurig in kaart
hebben gebracht, als gold het een landstreek
op onze eigen planeet, tóch begint reeds bij de
maan voor ons het mysterie. Het is en blijft
slechts ééne bolhelft van de maan, welke ons
zoo goed bekend is, de andere zal ten eeuwigen
dage voor ons een geheim blijven. Want de
maan houdt tijdens haar loop aan den hemel
ons steeds dezelfde „gelaatshelft" toegekeerd.
Dit komt, doordat de maan in den tijd, waarin
ze om de aarde heen loopt, precies éénmaal om
haar as Wentelt, Een etmaal op de maan
dus een periode van zonlicht, gevolgd door een
periode van duisternis duurt daar ongeveer
zoo lang als een maand op aarde. Toekomstige
maanreizigers hebben zich dus met deze eigen
aardigheid vertrouwd te maken: zij zouden
anders te vergeefs wachten op het vallen van
de duisternis, om te kunnen uitrusten van de
vermoeienissen der reis. Een gevolg van dezen
langdurigen maan-dag is, dat het maanopper
vlak, voortdurend door de onbarmhartig schij
nende zon bestraald, een geweldig hooge tem
peratuur gaat aannemen, terwijl er op het eind
van den langen maan-nacht een geweldige af
koeling heeft plaatsgehad en de temperatuur
enorm gedaald is. Is er een verklaring voor dit
merkwaardig verschijnsel, dat omlooptijd en
rotatietijd van de maan precies gelijk zijn? Zoo
iets kan toch geen toeval zijn.
De oorzaak kan wel slechts daarin gezocht
worden, dat de krachtige aantrekking door de
aarde op de maan uitgeoefend, in zeer ver
achter ons gelegen tijden, toen de maan nog
niet verstard was en ook sneller om haar as
wentelde, een machtige vloedgolf op de maan
deed ontstaan. Zooals bekend, doet ook de
veel geringere aantrekking door de maan in
de oceanen der aarde een vloedgolf ontstaan.
Onder deze vloedgolf door moest de maan
verder draaien, zooals een wiel onder een rem-
blok. Door de remming van dit „blok", de
„getijdenwrijving" werd de omwenteling van
de maan steeds meer vertraagd, totdat het
maanlichaam ten slotte geen beweging ten op
zichte van de vloedgolf meer had. Deze vloed
golf was natuurlijk voortdurend in de richting
van de aarde geWend. En zoo ontstond de hui
dige toestand, waarbij de omlooptijd en de
omwentelingstijd precies gelijk zijn.
H. v. M.
Smit! bulderde een stem achter den glas
wand van het magazijnkantoor. Smit,
kom hier!
De aangercepene, die juist de winkeldeur
sloot achter een klant, die, zonder iets gekocht
te hebben, het magazijn verliet, spoedde zich
met kloppend hart naar het kantoor van zijn
chef.
Smit, je hebt een klant laten weggaan.
Ja, chef.
Smit, geen dubbeltje heeft hij besteed.
Geen das, geen sok, geen boordenknoopje heb
je hem verkocht!
Neen, chef!
Dat gaat niet goed zoo met je, Smit. Hoe
komt dat? Waarom kunnen de anderen wèl
verkoopen, en jij niet? Weet je wat verkoopen
is, Smit? Niet? Dan zal ik het je vertellen.
Zie je die kat daar op m'n schrijfbureau zit
ten?
Ja, chef.
Goed. Denk je, dat, als er hier een muis
in mijn kantoor komt, die kat haar er levend
uitlaat? Vast niet. Nooit. Dat bestaat niet.
Wat die kat kan, moet jij ook kunnen, Smit!
Een klant, die een voet in mijn winkel gezet
heeft, moet er niet meer zonder een gat in
z'n portemonnaie uitkomen. Als een bull-dog
moet je erop afvliegen, grijpen moet je hem.
doorbijten en niet loslaten, voor hij zich ge
wonnen geeft. Begrepen, Smit?
Ja, chef. Maar die meneer vroeg naar iets
wat we niet hebben.
Maar wat vroeg t-ie dan?
Hij zei dat zijn vrouw een kennis was van
de vrouw van den Chineeschen consul. Zijn
vrouw wilde die dame een dozijn geel-zijden
zakdoekjes cadeau doen, waarop roode vuur
spuwende draken geborduurd zijn. Die hebben
we toch niet, chef!
Doet er niet toe, Smit! Dan verkoop je
hem wat anders. Ik zal je voorkauwen, hoe
je dat doen moet. Je zegt: „Uitstekend, mijn
heer!" en vraagt hem een oogenblikje plaats
te nemen. Dan loop je naar de huistelefoon.
We hebben toch geen huistelefoon, cher!
Doet er niet toe! Je schreeuwt ergens
achter een gordijn, voor mijn part in een leegen
theepot: „Hallo! Hier verkoopafdeeling zeven
tien! Breng onze collectie Chineesche kunst
borduurwerken beneden. Vlug 'n beetje!" Dan
loop je terug naar dien klant en zegt: „U
wordt subiet geholpen, mijnheer!" En din
moet je laten zien, dat je verkoopen kunr,
Smit. Nu, in dezen tijd van het jaar, is er
heelemaal geen kunst aan. Je begint over het
weer. Overdag ziet het er zoo mooi uit, maar
's avondsverraderlijk weer, gemeen weer,
om een ziekte, om den dood op je lijf te halen.
Massa's menschen sterven er in deze maand.
Mijnheer ziet er niet al te best uit, een beetje
geelachtig en wat kringen onder de oogen.
Mijnheer moet erg oppassen! Mijnheer is nog
jong, daarom zou het zoo jammer zijn, als
mijnheer zich onvoldoende in acht nam....
De meeste mannen zijn als de dood voor hun
gezondheid, Smit, maar nog veel erger dan
vrouwen, Smit. Je laat hem die wollen borst
rokken zien. Voor geen geld zou ik ze aan mijn
lijf willen hebben, Smit. Je stikt erin! Een
reuzenstrop heb ik eraan gekocht. En dat met
die dalende markt en dien taaien gulden van
Wjj leven vrij,
wij leven blij! Leuk
zeg, zoo'n piano. Hier
ga ik later nog eena
inbreken.
AAN 0
Toen de kabouterbaas opstond, voelde hij ineens, dat de taart
al heel erg zwaar moest zijn, want hij kon nauwelijks blijven
staan. Maar dat was nog al te begrijpen.... De staf was ook
in de taart terecht gekomen en die zat nu dwars er door heen
gewerkt. Nu konden de andere kabouters het niet meer uit
houden van het lachen en zelfs de kok stond met een opgebla
zen gezicht te kijken.
Maar de kabouterbaas, die al zoo oud en wijs was, gebruikte
zijn verstand en alsof er niets gebeurd was, zoo vroolijk was
hij op het feest. Al de papieren mutsen die er maar te vin
den waren, werden aan de kikkers gegeven en deze zaten zin
gend op de ruggen van de kaboutertjes. Kikker Karei na
tuurlijk bij Tuimeltje. Hij had er een heel vrachtje aan, maar
zou direct zijn hart nog wel eens ophalen voor al dat ge
sjouw
„Vooruit jongens, allemaal achter mekaar de trapleuning
afgetippeld", riep Tuimeltje uit en hoep, daar gingen ze hoor,
allemaal netjes achter elkaar aan. Op de maat van de muziek
maakten ze wat gekke sprongen en langzamerhand werd de
leuning heel erg glad van al dat op en neer geloop. De oude
kabouterbaas had al stilletjes tegen den kok gezegd, dat het
nog wel eens mis zou loopen met die ondeugden en daar had
ie groot gelijk in.
Colijn. Maar een prachtkans was het geweest,
om er een stuk of wat aan dien Chinees kwijt
te raken.
Het was zelf geen Chinees, chef. En hij
zag ook niet geel.
Doet er niet toe, Smit. Minstens een half
dozijn had je aan hem kwijt moeten wezen. En
ais je hem eenmaal zoovér te pakken hebt, loop
terug naar den theepot. Je begint op te spelen
en vraagt waar de Chineesche collectie blijft.
Je luistert even en dan geef je den theepot een
geweldigen uitbrander, waarom die dat niet
direct gezegd
1111iii1111111 i 11 i 1111
heeft. Terug-
raad vuurspu-
wende draken is
juist uitverkocht. Overmorgen komt er een
nieuwe collectie." Zoo moet je verkoopen, Smit.
Begrepen?"
Ja, chef!
Ik wil het nog een paar dagen met je
aanzien, Smit, maar andersDie borstrok
ken moet ik kwijt, ik zit er al bijna drie jaar
mee. Die partij verbandwatten heb ik óók nog,
die ik verleden jaar van mijn faillieten zwager
overgenomen heb.... Dat je die niet verkoo
pen kunt, neem ik je niet kwalijk Smit. Wie
koopt er verbandwatten in een heerenmode
zaak? Om die te verkoopen, moet je een genie
zijn. Napoleon zou hem dat gelapt hebben, of
Beethoven, misschienmaar die borstrok
ken, Smit, denk erom!
Ik zal mijn best doen, chef!
De chef staat op, neemt zijn hoed en gaat
naar huis om te lunchen.
Tegen twee uur komt hij terug. Reeds van
verre ziet hij een groote menschenmenigte
voor de winkeldeur. Er rijdt een ambulance
wagen weg, en een politie-auto staat voor. Juist
als hij aankomt, wordt Smit door twee politie
agenten den wagen ingeduwd. De chef baant
zich een weg door den dichten volksoploop en
vraagt den agenten om inlichtingen.
Vraag u hem het zelf, mijnheer! Wij
kunnen er geen woord uitkrijgen.
De chef stapt eveneens in den wagen, klopt
Smit op den schouder en vraagt hem gemoe
delijk:
Wat is er met je aan de hand, Smit?
Er kwam een klant om een brillen-étui,
chef. Schildpad of paarlemoer moest hij heb
ben. Ik schreeuw in den theepot om de collectie
schildpadden en paarlemoer. Ik loop terug naar
den klant en vraag hem een oogenblik plaats
te nemen. Hij zag niet geel, chef, en niet blees.
Hij zag er patent uit. Zoo gezond als een
visch. Ik zei hem, dat een gezonde, roode kleur
altijd nog geen waarborg is voor een lang
leven, dat deze maand zeer verraderlijk is, een
gemeene maandToen werd ie kwaad. Hij
zei, dat een kwajongen als ik hem dat niet
behoefde te vertellen, en dat het met Augus
tus en heelemaal met den tijd van het jaar
niets te maken had. Of ik soms bij toeval wist,
vroeg hij, dat hij juist onderweg was naar het
ziekenhuis, om een blindedarm-operatie te on
dergaan? Toen dacht ik aan de verbandwat
ten, chef! Ik legde een pak doozen voor hem
neer op de toonbank, en wilde met mijn zak
mes de touwtjes doorsnijden. Opeens sprong
hij op, rende den winkel uit, en liep met zijn
hoofd tegen de ruit van de buitendeurde
scherven vlogen in zijn gezichtPolitie!
Politie!" begon hij te schreeuwen. „Die kerel is
stapelgek geworden! Die wil hier in dien win
kel op de toonbank met zijn zakmes m'n blin
dedarm eruit snijden."
De Alg. R. K. Werkgeversvereniging heeft
thans de redevoeringen gehouden op het Werk
gevers-weekend van 10 en 11 Juli j.l. te Nij
megen, die tot onderwerp hadden „Katholieke
Actie" in brochurevorm uitgegeven. In een keu
rig boekje zijn thans dus verzameld en voor
iedereen verkrijgbaar de twee doorwrochte
redevoeringen van den geestelijken adviseur pas
toor L. van Aken, waarvan de eerste handelt
over „Leeken-apostolaat", de tweede over „Ka
tholieke actie", en de rede van prof. dr. J. A.
J. Barge over ue „Cultureele beteekenis van den
Katholieken Werkgever in onze hedendaagsche
Maatschappij",
Waar de Katholieke Actie nog steeds een
terrein is, waarop slechts weinig katholieken,
en zelfs niet alle geestelijke en le eken-leiders
thuis zijn, komt deze leidraad van een be
voegd geleerde en sociaal werker als prof. van
Aken is, zeker van pas. En de gedachten, die
prof. Barge ontwikkelt over het begrip „cul
tuur" en „Katholieke cultuur" zijn zoo origi
neel en zoo scherp geformuleerd dat zij zeker
belangstelling zullen wekken ook buiten den
kring der katholieke werkgevers. Op deze ver
handeling vestigen wij gaarne de aandacht van
alle intellectueeten.
Het boekje is verkrijgbaar bij het secretariaat
der A.R.K.W.V., Lange Voorhout 19, 's-Gra-
venhage.
A T T T7 A DA\T\T17 'C op 011 bIad zijn togevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen p - bij' levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? bij een ongeval met P 9^0 bW verlies van een hand,
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
lllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
7
Ontmoedigd wendde zij zich tot mevr. Dar-
ringard, die al lang de gelegenheid had ge
zocht om te ontkomen aan de zwijgzaamheid
van haar tafelbuur, mijnheer 's Eskerona, en
vroeg haar naar de genoegens van Biarritz
gedurende de drie zomermaanden. „Ik zou zoo
graag daarbij tegenwoordig zijn," zei zij.
„Waarom kom je niet bij ons? Wij zullen je
heel graag ontvangen."
„O. papa zal daar nooit in toestemmen."
„Wij zullen het toch probeeren. Je zou daar
vorstelijke en beroemde personen zien. O, het
ls heel amusant, die tooverlantaamOnlangs
hebben wij kennis gemaakt met Massot, den
grooten Parijschen uitgever, die een villa heeft
gekocht op het plateau du PhareBij hem
is het een défilé van de meest interessante
personen.
„Hij ls op het oogenblik hier in den omtrek,"
vertelde Germaine Mayou. „Vanmorgen hebben
wij hem in zijn auto gezien met een blonde
dame en een bleeken jongeman."
„Ik weet, wie dat zijn," viel mevr. Darringard
haar in de rede. „Eergisteren heb ik hem ont
moet toen Massot uit een lunchroom kwam en
naar het station ging om Hugo Liserolles en
diens moeder te verwelkomen. U weet wel Hugo
Liserolles» de schrijver van „Het diepe Meer,"
waarover zooveel gesproken wordt."
Mevr. Mayou had het boek gelezen en ook
Leo Darringard, maar oom Janeki hield niet
van romans en zei: „Dat boek ken ik niet"
„Daar verlies je niets aan," merkte zijn broer
Amaud op. „Ik heb het gelezen en hoewel ik
moet erkennen, dat de stijl elegant is, hoewel
een beetje gezocht, houd ik niet van den in
houd, die valsch is en het karakter bederft."
„Dat is het moderne genre," zei mevr.
Mayou.
„Dat spijt mij, mevrouw. Ik houd van hetgeen
de harten verheft en den moed om te leven
verhoogt
„Dat is ook mijn zienswijze," viel Dominique
ernstig in de rede.
De gasten bekeken hem, alsof zij zich ver
wonderden, dat hij ook eens zijn stem liet
hooren. Zonder zich daarover te bekommeren,
ging hij voort: „Eenigen houden Hugo Liserol
les voor een goeden schrijver van de moderne
zeden. Ik moet bekennen, dat ik dat oordeel
niet kan onderschrijven en zelfs zou ik er tegen
willen protesteeren. Dat boek „Het diepe meer",
geeft mij den indruk van een weide versierd
•met bloemen, waar onvoorzichtigen zich op
wagen, maar waar zij een moeras vinden, waar
zij gevaar loopen in de modder terecht te
komen, waaruit eenigen zich niet zullen kunnen
bevrijden."
Gerard Mayou fluisterde Jacqueline toe:
„Die marineofficier is wel erg streng."
Tante Gracieuse had niet naar het gesprek
geluisterd en onderbrak het nu door van tafel
op te staan en naar de hal te gaan, waar de
koffie gereed stond.
Margaïta begaf zich naar haar vriendinnen,
zij had de opmerking van Mayou gehoord en
voelde zich gepiqueerd. Het beviel haar niet,
dat men zoo van hun buurman sprak en toch
vond zij dat het juist was. Dominique be
schouwde de dingen niet zooals die twee jonge
heeren, onevenwichtige karakters, die tevre
den, dat zij1 ongedeerd uit den oorlog waren
gekomen, voor alles naar de voldoening van
hun grillen zochten en het ernstige van het
leven vluchtten zooveel zij konden.
Oom Janeki, die twee glazen champagne had
gebruikt, scheen daardoor een beetje opgewon
den en riep zijn nicht toe. „Maïtena, heb je
gevonden wat ik in mijn bouquet verborgen
heb?"
Opeens zwegen allen en vestigden de oogen
op het jonge meisje, dat een beetje terzijde
stond van de anderen; in verwachting van
hetgeen komen ging, glimlachte zij, waardoor
zf) haar mooie tanden toonde.
„Neen, oom."
„Zoek dan eens."
Zij schoof de rozen, de anjelieren op zij met
hetzelfde ongeduldige gebaar, waarmede zij op
Kerstdag haar schoentjes in den haard onder
zocht en opeens riep zij uit: „Een brief!"
De enveloppe was dichtgelakt, zij verbrak
die en haalde er eerst een briefkaart uit.
„Eskerona!" riep zij verwonderd uit. „Eskerona
in Biarritz!"
„Ja, Margaïta, de oude oom heeft met een
slag van zijn tooverroede een duplicaat opge
richt op de Baskische kust. Lees eens, wat er
achter staat geschreven."
Zij draaide de kaart om, nog niet goed be
grijpend. Er stond: „Ik bied deze villa Mar
guerite aan ter gelegenheid van haar twin
tigsten verjaardag."
„O, oom, wat is u goed! Het is te veel!"
„Je hebt nog niet alles gevonden. Zoek
verder!"
Margaïta haalde nu een chèque uit de enve
loppe ter waarde van drie honderd duizend
francs. Jacqueline die dicht naast haar stond,
om de foto van de villa te bewonderen, kon nog
net het cijfer van de cheque lezen en voelde
zich afgunstig.
Margaïta was zeer bleek geworden. Zij kende
nog niet voldoende de waarde van het geld, en
het papier dat zij in de bevende handen hield,
had nog geen volledige beteekenis voor haar.
Ondanks haar verblijf op het land, had zij
reeds te maken gehad met de moeilijkheden
van het leven na den oorlog, maar zij begreep
toch, dat haar oom haar de middelen ver
schafte om die moeilijkheden te overwinnen en
in welstand te leven als zij zich in Biarritz
wilde vestigen.
De anderen fluisterden onder elkander:
„Driemaal honderd duizend!"
Mijnheer d'Eskerona hield zich ter zijde. Zijn
dochter liep naar hem toe om hem de chèque
en de foto te toonen. Zijn zwijgzaam karakter
had een afschuw voor alle openbare uitingen
van gevoeligheid. Hij had gewild, dat zijn broer
een ander oogenblik had gekozen om zijn nicht
zijn geschenk aan te bieden, terwijl de gedachte,
dat dien avond reeds iedereen in Bayonne dat
nieuws zou vernemen en Margaïta over de tong
zou gaan, hem beslist onuitstaanbaar was.
Om hem nog meer te vertoornen was er nog
iets anders: zijn dochter zou nu dikwijls en
voor langen tijd op die mod enne badplaats
vertoeven, van waar hij altijd getracht had
haar af te houden, daar hij voor haar de voor
beelden van weelde en de gevaarlijke wereld-
sche genoegens duchtte.
Maar hij kon toch niet de vreugde van zijn
broer verstoren door zijn misnoegen te toonen.
Janeki zei tot Margaïta, die hem omhelsde:
„Hoor eens, Margaïta, ik zal je daar komen
bezoeken. Ik heb er mijn kamer al gekozen."
Gedurende de rest van den dag werd er over
niets anders gesproken dan over hetgeen
Jacqueline noemde: De coup de théatre. „Je
moet nog deze maand er heen gaan," riep zij
haar vriendin aan. „Nu is het er niet zoo warm
en wij zullen overal met je meegaan om je
de omstreken te toonen."
De twee jonge heeren wedijverden in hoffe
lijkheid, de moeders verdubbelden de vleierijen
en noemden het jonge meisje liefje, schatje.
Tante Gracieuse werd zelfs door de algemeene
geestdrift aangestoken, in haar was nog steeds
een ondergrond van jeugd aanwezig, die aan
het groote verdriet weerstand had geboden in
tijden, wanneer anders de veerkracht van de
natuur vernietigd was. Een seizoen in Biarritz
lachtte haar wel toe, zij zou dan de wereld
eens onder een ander oogpunt kunnen be
schouwen en vooral verheugde zij zich over het
groote geluk, dat haar nichtje ten deel was
gevallen.
„Janeki heeft gelijk," dacht zij, „Margaïta is
op een leeftijd gekomen, waarop een bruids
schat, en een flinke, soms helpt om tot een
gelukkig huwelijk te komen."
Een zucht ontsnapte haar bij de gedachte
aan den jongen d'Ubalde, die ver van de zijnen
in Amerika gestorven was en die niet daar
heen zou zijn gegaan als de petetante van
zijn verloofde bij haar leven haar met zulk
een tooverroede had aangeraakt.
Zij verdiepte zich echter niet in die ijdele
herinneringen en heel eenvoudig bedankte zij
den goeden God, dat Hij aan haar nicht het
verdriet wilde besparen, dat haar eigen jeugd
had versomberd. Met oogen fonkelend van
enthousiasme juichte zij Dominique toe, die
lenig en behendig als zijn overleden oom, even
goed de tennisracket hanteerde als de Chistera
bij het kaartspel.
„Waarom komt hij niet vaker hier," dacht
zij, „Margaïta zou weldra op hem verliefd
worden!"
(Wordt vervolgd.!