VRIENDSCHAP BIJ DIEREN Grootsch opgezette ontspanning r~ De leeuwerik en de legende Geven om te krijgen ilSiiilllfc ZONDAG 6 SEPTEMBER 1936 IN ALLE OPZICHTEN GESLAAGD DE ZANGER GODS w illli! _i— Vlootdagen in Soerabaia v (Van onzen bijzonder en correspondent) Per "luchtpost Van 21 tot en met 23 Augustus zijn te Soerabaia vlootdagen gehouden, aange boden door de Koninklijke Marine in Nederlandsch Indië. Men mag gerust zeggen, dat de burgerij dit geschenk met beide handen heeft aanvaard en.... om den eeuwigen kankeraars maar in eens het zwijgen op te leggen, dat de centen ditmaal dubbel en dwars goed besteed zijn. Want zelden zal er in Soerabaia, de stad van de marine, de stad tevens van de dure uitgaven bij de burgerij, dat is dus in hoofd zaak bij den handel, zoo'n levendig besef zijn wakker geroepen van wat onze kleine marine vermag. Alvorens een zeer summier overzicht te geven van het programma, kan ik den in druk van de vele honderden, die de manoeuvres vanaf de schepen hebben bijgewoond, neerleg gen in het eene woord: djempol! Dat is door en door Indisch, maar er zou moeilijk een Nederlandsch equivalent voor te vinden zijn Het is reuze met nog een aanhangsel voor de bewondering, het is af met nog een toe voeging voor het mooie. De burgerij van Soe rabaia heeft twee dagen zich de oogen uitge keken aan de kranige vliegers, stoere zeelieden, bekwame officieren, koene navigatoren, vrien delijke gastheeren. Het zoo verklaarbare anta gonisme tusschen de groep die „betaalt" en de groep die „het opmaakt", tusschen de men- schen aan den wal en de mannen van het vak is door dit contact voor een zeer groot deei opgeheven. Zelfs wie, ondanks het mooie spel, de grimmigheid van de eventueele werkelijk heid moeilijk kon verdringen, bleef vol bewon dering voor den moed, waarmede onze marine die grimmigheid met open oog onder de oogen ziet. Van den anderen kant waren de enkele oogenblikken, dat de eskaderkommandant in derdaad voor sensatie liet zorgen, door een torpedo op enkele tientallen meters onder de kruisers af te laten, het vuur te openen op de jagers of bekend te laten maken dat de T-toestellen de „Sumatra" doodelijk hadden ge troffen tijdens de bommenaanvallen wel in staat om de bezitters van pakhuizen en brand kasten met huivering te deen erkennen dat er ook andere machten zijn, die over deze dui- velsche krachten beschikken. De Vlootdagen waren dagen van een grootsch opgezette ontspanning voor de burgerij, een ontspanning, die spelenderwijze een onderrich ting werd en een stimulans. Het is moeilijk voor uw verslaggever, om aan de Nederlandsche vlootleiding voorstellen te doen. Zij leze echter hier hoe in de koloniën tijdens drie dagen demonstraties, gastvrijheid en ieering.duizenden burgers met hunne kinderen voorgoed achter de marine zijn komen te staan. Misschien vloeit er ooit een gedachte uit voort om in de centra van roekelooze onder mijning van het nationaal gevoel bij de goed- willcnden langs dezen weg aan te toonen de redelijkheid en de noodzakelijkheid van een gezond nationaal verdedigingsstelsel. Vloot dagen in Scheveningen.vlootdagen in Am sterdam.... vlootdagen in Rotterdam.... kom gerust kijken, wat met de belastinggelden wordt gedaan.... bezoek uw eigen schepenuw eigen kruisers.... kom varen met uw eigen Nederlandsche, nationale vlootleer voor eens en voor altijd dat de officieren van de Koninklijke Marine geen duurbetaalde pension- nairen, maar hardwerkende en hoognoodige factoren zijn in de groote gemeenschap van het Nederlandsche volk! Dit is de les der Indische vlootdagen Kan het ook de stimulans voor Nederlandsche vlootdagen worden? De eerste dag was hoofdzakelijk gevrijd aan de luchtvaart. De vele bezoekers, die allen door een uitvoerig programmaboekje van alle verrichtingen op de hoogte werden gehouden, zagen oefeningen in quadrillevlucht van de T-toestellen, bommenaanvallen op een schuit (2 treffers!), demonstraties met gewel dige Domiers, die verschillende passagiers medenamen, en tenslotte het leggen van een nevelscherm door een Fokker-bommenwerper, die binnen enkele seconden alles aan het oog onttrok endeed hoesten. Vervolgens werd de zeer uitgebreide tentoonstelling op 't Marine etablissement bezocht. Hieraan was tevens ver bonden algeheele bezichtiging van de twee kruisers, torpedojagers, mijnenleggers en -ve gers, onderzeebooten en torpedomotorbooten. Op al deze schepen mocht men vragen zooveel men wilde, loopen waar men wilde.... officie ren en manschappen waren den geheelen dag in de weer om op te helderen en den weg te wijzen. De tentoonstelling was uitnemend ver zorgd door de verschillende afdeelingen en had naast meer wetenschappelijke merkwaardighe den de bijzondere attractie van levende dui kers. Ook de illustratieve uiteenzetting van wat een matroos per week verwerkt, had veler aan dacht.... er waren er zelfs, die Jan-maat in stilte hebben benijd. De groote dag was Zaterdag, door de Marine bescheidenlijk „Vaardag" geheeten. Naar schat ting duizend genoodigden verzamelden zich in het vroege morgenuur langs de kade van Oed- joeng, waar vele kleine vaartuigen hen naar de schepen brachten. Precies om 8 uur vond in volle zee de plechtigheid der vlaggenparade plaats. Onder ademlooze stilte klonk het bevel: „Stilte aan dek, front maken naar de vlag!" Geen hand werd opgeheven, geen voet verzet. Als op het kasteel van de schoone slaapster, werd de geheele bemanning met lamheid ge slagen, een lamheid, die hier echter ge concentreerde werkzaamheid betrof, want in de strakheid der houding, de kracht van den blik, vond men de waarachtige deelname aan de daad van den man, die de vlag, de heilige vlag van Nederland, langzaam deed rijzen. Toen klonken over de kleurige wateren van den Indischen Archipel de gewijde strofen van ons onvergankelijke volkslieden er is in ieder van de velen op al die schepen hetzelfde gevoel: wij behooren tot een volk, als volk zul len wij ons handhaven.... voor die handha ving zullen wij vechten.... voor dat gevecht zullen wij ons geven Met het uiterst gemoedelijke .Aftrap" wordt dan naar zeemansmanier het pro- ;ocol gesloten. Twee volle uren vaart de vloot het Westgat uit, voorbij Grisse, voorbij den vuurtoren. Vooraan de kruiser „.Sumatra", waar de eskadercommandant, de kapitein ter zee Hellfrich, de burgerij welkom heeft gehee ten; daarachter de kruiser „Java", waarop ik mij bevind, daar weer achter Prins van Oranje, de mijnenleggers en een mijnenveger; rechts van ons de vier torpedojagers Piet Hein, Evert- sen, Van Galen, Witte de With. Rechts de Ser- dang, het torpedowerkschip. Verder doen aan deze demonstratie mee drie Dorniers, drie T- toestellen en de vier onderzeebooten K 14, 15, 16, 18, terwijl de „Sumatra" straks twee T- toestellen zal loslaten. Zoowel via het uitvoerige programmaboekje als de vlotte verklaringen voor de microfoon, waren de honderden passagiers in de mogelijk heid de vele varianten op het begrip „zee-slag" aanschouwelijk te leeren kennen. De eerste at tractie want het woord sensatie klinkt wat pathetisch op zoo'n stralenden zomerdag, te midden van bekoorlijke dames in betooverende toiletten de eerste attractie dus was de aan val der snelle T-toestellen. Op het schip klonk plotseling het alarm-signaal „luchtaanval!" en met een ,,'t Spait me juf, maor me motte aive schiete" liet Janmaat het blondje in den steek en zocht zijn plaats bij de mitrailleurs. De ja gers joegen dwars door den kogelregen heen en de commandant beloonde hen met de ver zekering dat ze zijn schip in den grond ge boord hadden. De passagiers bespraken het ge val bij de ochtendkoffie en biscuit Marie en Janmaat mocht weer uitleggen hoe „zoo'n ding" werkte. Een der bootsmannen was te gewillig en hanteerde een geladen viercenti- meter, maar toen het spelletje te dikwijls moest herhaald worden, begon het hem te vervelen. De „speaker" toonde zich gebelgd over cïe minachting, waarmede de dames als bij onder linge afspraak een kruiser, een Dornier, een onderzeeboot of een zwaar dekkanon met „dat ding" betitelden. Er werd vriendelijk verzocht „de dingen bij hun naam te noemen." De hu mor ontbrak inderdaad niet. Zoo bekende een zee-officier dat je werkelijk in Indië moet ko men om de roode bakens, die de mijnenlegger zou uitzetten na zijn demonstratie, door den Soerabaiaan als „saté-stokje 1) te hooren be namen. Zoo „bedis" 2) had hij het nog nooit gegeten. Van den anderen kant instrueerden de matrozen de burgerij over de beteekenis van dë letters op de torpedojagers. Die van de Witte de With schreeuwden altijd tegen de V.G. veil geschreiw, waarop de toegeschreeuwden terug- schreeuwden Weinig Wol. De Evertsen zag zich eerst gedoemd tot Eeuwig Varen. En nau welijks hadden we deze gemoedelijkheden ver werkt of we zaten weer midden in de verdruk king. Niet genoeg dat ze H. M. Sumatra al tot zinken hadden gebracht, kwamen nu de onder zeebooten uit de verte aanzetten. Kijkers wer den gericht of ze het kleine stokje boven het water konden ontdekken. Toen klonk plotse ling de angstkreet „bellenbaan" en we zagen het moordend staal op ons afkomen, midden in ons stalen lijf zou het gedrongen zijn, indien het er niet enkele meters onder was gericht en eerst vele tientallen meters later boven kwam. Om van den schrik te bekomen, moesten we queue maken voor kapucijners met kaantjes en uien, waarbij de dames hun aangeboren nei ging tot valsch spelen niet verloochenden. Sta tig en onverzettelijk in hun kracht, kwamen drie Dorniers telkens langs zij stijgen en dalen. Later lieten de torpedojagers het terrein vrij aan de Prins van Oranje, die op zeer korten afstand zijn mijnen legde als een mechanische kip eitjes. Na de pauze waren de torpedojagers weer van de partij, ditmaal om ons zeer verraderlijk re bestoken. Maar de kruisers gaven geen krimp en de Sumatra liet het donderen en rooken, dat we bijna dachten in de bioscoop te zitten, zoo door en door Sabatini was het. Een der torpedojagers zag toch nog kans, ik zou haast zeggen, met reutelend gebaar, een torpedo af te schieten. Ditmaal stond het hart werkelijk een seconde even stil, toen we daar enkele me ters van ons af het monster uit den buik van het schip op ons af zagen komen. Hiermede was het zeer belangwekkende spel dan ook voorbij. Tevoren waren van de Sumatra twee T-toestellen te water gelaten, die den boosdoe ners reeds behoorlijk katoen of liever staal hadden gegeven. Ver in den middag stapten roodgebrande heeren en met een Marinelint coquetteerende dames dankbaar en trotsch aan wal. In den avond was het op de bekende socië teit Modderlust een feest, dat bijna mislukte door de overweldigende massa aanwezigen, al len in onberispelijke avondkleeding. Eerst was men getuige van het vriendelijke schouwspel der voor de reede liggende schepen, die keurig met lampjes waren omhangen. Ik voor mij zie liever de belichting vanuit één bron, dan deze traditioneele vetpotjesguirlandes, ook al zijn ze electrisch, maar dat heb ik op Modderlust natuurlijk niet gezegd tegen de vele enthou siasten. Boeiend was het spel der zoeklichten, Links boven: Dorniers boven de „Piet Hein" ingebouwdeen bruine schepeling) Rechts boven: Begin van de oefe ningen wordt geblazen Midden: Blank en bruinbroeder lijk vereend Links onder: Groote belangstelling voor de mitraüleurs Rechts onder: Landing van eenige Dorniers waarvan de zware bundels tot ver in de wol ken reikten, elkander kruisend of aanvullend tot vermaak der menschenkinderen. Dansie- aansie duurde tot diep in den nacht, misschien wel tot in den morgen, toen de naamloozen uit de burgerij zich schaarden tot dichte drommen, om vliegtuigen, schepen en tentoonstelling van nabij te bezien. Ook de scholen werden dezen derden dag genoodigd. Het door niets beschaduwde welslagen der vlootdagen te Soerabaia moge een aanleiding worden ze zoowel daar als waar elders slechts mogelijk is te herhalen. Aan de Marine onzen zeer hartelijken dank! 1) Saté is boven houtskool gebraden stukjes varkens- of kippenvleesch, aan een lang, dun stokje geregen. 2) Gekruid. De veldleeuwerik is slechts een klein- grauw gekleurd vogeltje, onopvallend in zijn aardkleurig vederkleed stapt hij rond over de velden en schuifelt hij tusschen de struiken, om er al wat eetbaar is weg te pikken: insecten, zaden en jonge plantjes. Omdat hij alles van den grond oplezen moet, heeft hij een paar stevige pooten gekregen met een zeer langen nagel aan den achterteen; hij is dan ook de beste looper onder de zangvogels. Zoo maar midden in het veld bouwt de leeu werik in een kuiltje in den bodem zijn fijn afgewerkt nest met wat wortels en een beetje gras. Vroeg in de lente en na den oogst vindt hij op de akkers niet voldoende beschutting, zoodat de Schepper hem de grauwe veertjes gegeven heeft, om hem voor zijn vijanden bijna onzichtbaar te maken en de eitjes met groene en bruine vlekjes heeft beschilderd, om ze on vindbaar te maken in het kleine kuiltje in het gras. Tot in den zomer broeden de leeuweriken en zoolang het wijfje voor de eitjes zorgt, zingt het mannetje het hoogste lied. Na den broed tijd echter zwijgt dit levendige zangertje en reeds spoedig daarna, in den herfst, breekt de familie op, om meer Zuidwaarts den winter door te brengen, daar er hier voor den leeu werik 's winters niet genoeg te pikken valt. Het wonderlijke van dit kleine vogeltje is wel, dat het stijgende almaar zingt; in wijde spiralen klimt de leeuwerik omhoog, zoo hoog, dat ons oog de zingende stip niet meer kan zien in de glanzende lucht, maar onafgebroken blijven de heldere klanken van zijn jubellied ons in de ooren klinken, alsof zij uit den hemel over ons werden uitgestrooid. Wonderlijk volmaakt moet zijn vliegkunst wel zijn, die hem zoo zeker en zoo snel omhoog voert, terwijl het kleine vogeltje steeds kracht genoeg overhoudt, om zijn helder lied te zin gen. In een schitterende glijvlucht komt dan de leeuwerik weer uit den hemel naar de aarde gezweefd, steeds zingend zonder ophouden. Dit simpele grauwe vogeltje zingt slechts zooals alle andere zangvogels voor zijn broe dend wijfje, maar hij doet het zoo heftig, zoo hartstochtelijk, dat zijn heldere klanken aan die prozaische kennis bijna allen inhoud ont nemen. In de middeleeuwen zei men dan ook, dat de zingende leeuwerik den lof des Scheppers verkondigde en legde men zijn Latijnschen naam in dien geest uit. De leeuwerik wordt in het Latijn- alauda genoemd en hierin vond men een toespeling op lauda Deum, loof God, zoo dat de kleine leeuwerik beschouwd werd als een symbool der zich zingend tot God verhef fende ziel. Meer dan elders schijnen in Ierland, juist door zijn isolement, vele verhalen over den leeuwerik bewaard te zijn gebleven. Van deze wonder-legenden mogen er hier eenige volgen: In Connaught liggen de puinhoopen van Moyne Abbey, vlak bij een gestadig vloeiende bron. Eens werd naar die streek, vertelt de legende, een monnik gezonden met de opdracht in de vlakten van Mayo een klooster te gaan bouwen. Lang zocht hij naar een geschikte plaats, maar hij kon er geen vinden. Besluite loos stond hij op een goeden morgen aan den oever van een riviertje en luisterde naar het Angelus, geklept op een ven-en kerktoren. Zoo in eens scheerde er een leeuwerik rakelings langs hem heen onder wonderzoet gezang. Zijn oogen volgden den vogel tot deze neerstreek op een weiland, niet ver af, en daar met zijn borstje door het bedauwde gras strijkend, een vierkant afteekende. Was dit een boodschap uit den hemel? De monnik spoedde zich naar het door den leeuwerik aangewezen veld, waar een heldere bron tusschen het gras en de veldbloemen ont sprongen was. Daar vond hij de geschikte plaats voor het nieuwe klooster, en daar heeft eeuwen lang Moyne Abbey in al haar luister gestaan. Toen de zeven kerken in het dal van Glen- dalough gebouwd werden onder leiding van St. Kevin, ergerden de bouwlieden zich aan het onophoudelijk gezang der ontelbare leeu werikken in de vruchtbare vallei. Ze konden er niet bij doorwerken, maakten zij zich wijs, en zij dreigden het werk te zullen neerleggen, zoo er aan dit ononderbroken kwetterende musiceeren der leeuwerikken geen einde kwam. Met droefheid in het hart hief toen St. Kevin zijn hand ten hemel en beval den lieven leeu weriken nu maar met zingen op te houden en het dal te verlaten. Onmiddellijk zwegen de vele zangertjes en vlogen naar elders. Sinds dien dag nu heeft nimmer meer het blijde schallende lied van den leeuwerik geklonken boven het dal van Glendalough. Nog altijd noemen de Ieren den leeuwerik St. Bridget's bird, want van de heilige Bri- gitta, die zeer geliefd is bij de Ieren, vertelt men immers dat zij den leeuwerik den liefsten vogel vond, omdat hij haar 's morgens steeds vroeg wakker zong, om ter kerke te gaan. Op 1 Februari is haar vierdag en als de leeuwerik dan reeds zingend omhoog kringelt, meenen de boeren in Ierland op een goeden oogst te mogen rekenen. Voor wien op dien dag de zang van den leeuwerik het eerste geluid is, dat hij 's mor gens hoort, beteekent dit geluk bij alles, wat hij dien dag ondernemen zal. Zoo men een leeuwerik in een kooi houdt, dan krijgt hij op St. Brigitta's feestdag een extra versnapering in een uitgezochte gras zode, waarvoor de zanger het heele jaar dank baar zal zijn, wat hij zal toonen door dubbel schoon gezang. Opmerkelijk is het verschil in geluid dat de leeuwerik maakt bij opstijgen en neerdalen. Wanneer hij naar beneden komt gezweefd, stoot hy schrillere fluitklanken uit, geheel verschillend van het gekwier bij zijn cirkel gang naar omhoog. Hier en daar in Duitschland zegt men, dat de leeuwerik omhoogstijgend almaar roept: „Mei Vater ist im Himmel, da wollt' ich auch gerne sein." wel houdt de kleine vogel dapper vol, maar het wordt hem tenslotte toch te zwaar, vermoeid zeilt hij omlaag, klagend roe pend: „Doch ist's so,weit, so weit, so weit!" De Vlamingen laten den leeuwerik soms smeekend omhoog klimmen, vragend om inden hemel te komen en beloovend niet meer te vloeken. Maar als St. Petrus, ondanks die schoone beloften, toch niet opendoet, laat de leeuwerik zich mistroostig weer naar de aarde vallen, terwijl hij met schril gefluit er nu op los kettert. St. Petrus blijkt zijn klanten te kennen! Echte trouwe vriendschap, die over zeeën reikt en na jaren van scheiding nog niet is verkild, is de onbaatzuchtige welwil lendheid, die tusschen twee menschen een band legt zoo hecht en sterk, dat dé grootste tegen slagen de onderlinge genegenheid niet ver woesten. Dit is de vriendschap tusschen men schen zooals zij behoort te zijn, en zooals zij ook gelukkig vaak is. Wanneer wij spreken over de vriendschap tusschen dieren, dan bedoelen wij uiteraard déze edele soort vriendschap niet, maar slechts die andere soort, die voortspruit uit het voordeel en het nut, dat een ander kan opleveren. Deze genegenheid uit eigenbelang, deze vriendschap uit hebzucht, is de band, die som mige dieren met elkaar verbindt. Het instinct van lijfsbehoud brengt hen tot elkaar, en door het voordeel, dat beide voor elkaar opleveren, zijn zij trouwe vrienden, voor geheel hun le ven. Het is dezelfde vriendschap die ook tus schen menschen veel te vaak voorkomt, en die slechts stand houdt zoolang er nog voor een der partijen voordeel is te behalen, terwijl de an dere partij zich gevleid voelt en soms edele vriendschap veronderstelt. Hoe bij sommige dieren deze vriendschap tot beider voordeel zich voordoet, mogen de volgende voorbeelden aantoonen. Nemen wij om te beginnen den spreeuw, den straatvlegel onder de vogels, die met de meeste zijner soortgenooten op gespannen voet leeft en met andere dieren zich in het geheel niet in laat. Schaliën en koeien maken echter een uit zondering op dezen regel, daar deze den spreeuw zoo nu en dan een overvloed van voedsel ver schaffen. Voor zich en zijn gulzige jongen heeft hij een groote hoeveelheid insecten noodig, die hij dikwijls in overvloed zoo maar voor het weg pikken heeft op de ruggen van schapen en koeien. Luchtig huppelt hij over den rug dezer dieren, zonder gestoord te worden door een zwaaienden staart of een schichtige beweging van den kop, want wat de spreeuw Wegpikt, zal niet meer steken, en dat weten zelfs koeien en schapen! Niet minder verdienstelijk maakt zich in Afrika de kleine buffelpikker jegens rundvee, kameelen, paarden, antilopen, neushoorns en andere zoogdieren. In gezelschappen van zes a acht stuks volgen de buffelpikkers de kudden dezer dieren, zetten zich op hun rug neer en bevrijden hen van de horzellarven die zich on der en van de bloedzuigende teken, die zich in de huid gevestigd hebben. Vlug en levendig als ze zijn, klauteren ze tegen hun groote vrienden op als spechten tegen een boom. Ze houden zich vast aan den buik, marcheeren langs flank en kop, zetten zich op den neus, pikken vliegen en dazen van het vel en pluizen de maden uit de opengeprikte huid. Vooral dieren met open wonden worden ijverig door hen bezocht en nooit zal de patiënt, dien zij onder handen hebben, zich tegen hen verzetten of hen verjagen. Alleen jonge dieren, die nog niet zoo erg door de parasieten gekweld worden en ook de verlich ting, door de buffelpikkertjes gebracht, nog niet ondervonden hebben, schrikken wanneer eenige van deze kleine jagers op hen neerstrij ken, maar spoedig laten zij hen rustig hun gang gaan; ondervinding leert! Eenzelfde rol vervult in Afrika, vooral in Egypte, de mooie groote helderwitte koereiger voor buffels en olifanten. Het is het tamme beest, dat voor dë menschen niet schuw is, maar rustig rondstapt in de dorpen met spe lende kinderen, en dat door sommige geleerden voor den heiligen ibis der Egyptenaren gehou den wordt. Het zijn echter niet slechts de goedmoedige reuzen, die door kleine vriendjes geholpen worden, maar ook de verraderlijke krokodil en de venijnige haai worden door kleine dieren bij gestaan en beschermd. De krokodillenwachter in Egypte en verder Afrika is een levendige flinke vogel ter groot te van een duif. Beweeglijk van aard scheert hij langs het watervlak van zandbank tot zandbank, waar hij heel gezellig samenwoont met den krokodil en zijn nest graaft, tot de op komende wateren hem verjagen. Zijn steeds ge spannen aandacht en groote oplettendheid doen hem de nadering van elk voorwerp onmiddellijk bespeuren, waardoor voortdurend zijn „tsjiep- tsjiep-hoit" over het water klinkt als een waar schuwend teeken, dat de gulzige krokodil goed zal doen zich onder water te verbergen. Hij is dan ook de krokodillenwachter, maar ook an dere dieren kennen zijn roep en zoeken een goed heenkomen, want instinctmatig weten zij nu, dat er krokodillen in de buurt zyn. De krokodillen wachter voedt zich met zandkevers, vliegen, wa terspinnen, wormen, kleine schelpen en vis- schen, maar hij versmaadt geenszins stukjes vleesch van grootere gewervelde dieren. Onbe schroomd klimt hij zijn metgezel op den ge- pantserden rug en reinigt het dier van insecten en bloedzuigers, die op het bloed van den kro kodil belust zijn. Zelfs kruipt hij in dén ge- openden bek en pikt er tusschen de tanden de resten van het krokodillenmaal weg, zonder ge vaar in den dichtklappenden muil gevangen te worden. Voor het zoover zou komen, is de vlugge vogel er al weer uit. In de nabijheid van den haai, den gevaar lijksten zeeroover onder de visschen, durft zich geen ander zeedier wagen dan een klein be hendig vischje, dat vlug genoeg is om aan den veel grooteren, niet zoo vlug draaienden haai steeds te ontkomen, als deze zich bij gebrek aan ander voedsel op zijn loodsmannetje zou willen werpen. Deze naam. dien men het vischie ge geven heeft, houdt tevens een poging in om de vriendschap tusschen deze dieren te ver klaren, daar het een raadsel lijkt, dat dit kleine vischje steeds maar om den kop van den haai kan blijven zwemmen zonder verslonden te wor den. Dit vischje wijst, naar men meent, den haai zijn prooi, in de hoop natuurlijk er zelf ook wat van te krijgen. Mogelijk echter, dat ook de geduchtheid van den haai bij de andere zeeroo- vers, die het loodsmannetje wél kunnen vangen, een woordje meespreekt in deze levenslange vriendschap. Het is echter opvallend, hoe het loodsmannetje voor zijn grooten vriend zorgt. By het vangen van haaien met een stuk spek, gestoken op een haak aan een touw en zoo over boord gezet, heeft men steeds weer opgemerkt, hoe het kleine vischje naar het spek zwemt, dit schijnt te keuren, om daarna naar den haai te rug te gaan, als om rapport uit te brengen. De haai zwemt er nu onmiddellijk op af en bijt toe. De loodsmannetjes blijven bij den gevan gen haai en vluchten pas als hij binnen boord geheschen wordt. Kunnen zij zoo spoedig geen anderen beschermer vinden, dan houden zij zich aan het schip, dat zij soms verscheidene dagen volgen. Niet minder merkwaardig is de vriendschap tusschen de kreeftslak, ook heremietkrab ge noemd, en een fraaie poliep, de mantel-actine. De kreeftslak behoort tot de kreeften, wier achterlijf niet gepantserd is en om zich nu tegen de vijandelijke aanvallen te beschermen, steekt zij het weeke achterlijf in het leege huis van een zeeslak, dat zij van nu af steeds met zich meesleept, totdat zij verhuizen moet, daar het dier wel, maar de schelp niet grooter wordt. Wanneer men een levende kreeftslak vindt, dan treft men er ook steeds een poliep op aan, die er zich op vastgezogen heeft en zoo koste loos alle reizen meemaakt. Beide dieren immers kunnen eikaars vriendschap niet ontberen. Door haar netelorganen verdedigt de poliep de kreeftslak tegen haar vijanden, terwijl de laatste op haar beurt de poliep telkens in an der water brengt en in nieuwe voedselvoorraden, waardoor deze den hongerdood ontkomt, waar toe zij onherroepelijk zou komen, als zij zich op een vast voorwerp zou vastzuigen. Interes sant is dë hulp, die de kreeftslak de poliep biedt bij de verhuizing. Moet de heremietkrab de te klein geworden woning verlaten, dan maakt zij heel voorzichtig de poliep van de schelp los en plant haar dan op de nieuwe schelp over, waarbij zij haar vriendin zoo lang met de scharen steunt, totdat deze zich heeft vastge zogen. Sterft de kreeftslak, dan zoekt de po liep onmiddellijk een andere kreeftslak, welke den strijd om het bestaan nog met wisselvallige kansen alleen voortzet; beide sluiten nu een overeenkomst, die zij heel hun leven gestand zullen doen. Deze weinige voorbeelden kunnen zonder moeite met meerdere aangevuld worden, o.a. door een beschrijving van een mierenhuishou den, waar het princiep do ut des, ik geef opdat gij geven moogt, op een uiterst geraffineerde, men zou bijna zeggen hardvochtige wijze wordt toegepast. Wel twaalfhonderd verschillende die ren, meest kevers, vinden een „liefderijk" onder komen in het mierenland, omdat de wijze mieren van hen alle op de een of andere wijze voordeel hebben.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8