Zoekt gij betrouwbaar I
I Personeel?
I Plaats dan een „Omroeper j
voor 80.000 gezinnen
Rübezahl en de gierige kleermaker
DONDERDAG 19 SEPTEMBER 1936
DE MUSKUSBOKTOR
JAN VOETBAL
lillll!
illlllililiiilliiiiiiliiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiuuuiuiiuuiuuiimiiimmiuuiimmiiimiimdimmuimniuiuuis
Van vier kleine reizigers.
FOTOREPORTAGE
Bij het standbeeld van Jan van Nassau op het Domplein te Utrecht is Woens
dag door jhr. H. W. M. Coehoorn van Sminia namens de Kon. Ned. Federatie
van Landelijke Rijvereenigingen ter gelegenheid van haar tweede lustrum
een krans gelegd
„Ik zelf ben Rübezahl," antwoordde de
bergbewoner met dreigende stem.
Maar meester Praalhans wilde zich zoo
maar niet. gewonnen geven, hoewel zijn
hart tegen zijn ribben bonsde en hij vroeg:
„Geef me een bewijs dat je werkelijk Rübe
zahl bent, de machtige berggeest!"
„Goed," antwoordde de berggeest, „ik zal
je een overtuigend bewijs geven dat ik
machtiger ben dan jij denkt en dat ik alles
weet. Jij bent je gevluchte dochter nage
reisd. Het paartje is hedenmorgen vroeg in
Praag getrouwd en heeft Praag heelemaal
niet verlaten, maar woont in de Bergmans
straat en je dochter is er bezig met het
deel van haar bruidsschat, de tweehonderd
zilveren guldens, een woning en een werk
plaats in te richten."
Groen en zwart werd het Stolice voor de
oogen, zijn moed was geheel gebroken.
„Vergeef me heer Rübezahl," zei hij nede
rig, „dat ik U niet kende; wij Pragers heb
ben nog nooit van U gehoord."
„Best," antwoordde de berggeest, „maar
je zult ondervinden dat Rübezahl ook in
Praag komt." Daarna verdween hij.
De meester-kleermaker had nu groot
respect voor Rübezahl en zijn alwetendheid
gekregen en met zorg in zijn hart reisde
hij weer terug.
Den eersten dien hij bij de Prager stads
poort tegenkwam, was zijn weggeloopen
gezel en met woedende gebaren sprong de
meester op hem af:
„Heb ik je eindelijk, spitsboef! Hela een
spitsboef, help, houd den dief!" Zoo
schreeuwde Stolice door de straat.
Daar kwam de Prager stadswacht al aan-
gemarcheerd en bracht hen beiden naar
de wacht. Daar vertelde de kleermaker heel
opgewonden aan den dienstdoenden wacht
meester wat hem allemaal overkomen was,
hoe de gezel uit Silezië zijn dochter ont
voerd had en daarenboven tweehonderd
gulden gestolen had.
De gevangen genomen gezel zwoer bij
hoog en bij laag dat de meester-kleermaker
zich vergiste.
„Ik ben heelemaal geen kleermaker," zei
hij, „ik ben vandaag als arme brouwers
gezel naar Praag toe gewandeld om daar
mogelijk een baas te vinden. Ik ben ook
geen Sileziër maar een Moraviër uit Adams-
tal!"
„Geloof hem niet, heer wachtmeester, hij
is de Sileziër die bijna een jaar bij mij ge
naaid heeft!"
De wachtmeester schonk meer geloof aan
vast en zeker hebben mijn oogen mij be
drogen!" Bliksemsnel kwam hem toen de
gedachte in het hoofd dat Rübezahl hem
dit wel eens geleverd kon hebben.
„Dan moet je je slechte oogen uitsteken,"
donderde de rechter, „voordat die slechte
oogen nog meer onheil stichten. Gooi dien
voorbarigen kleermaker in de gevangenis en
maak den jongen gezel los van zijn boeien."
Bedroefd zat meester Stolice nu in den
kerker; plotseling ging de deur open en
Rübezahl stond voor den bedrukten kleer
maker.
„Geloof je nu in mijn macht en dat deze
ook tot in Praag reikt?" vroeg hij lachend.
Zuchtend knikte de kleermaker van ja
„Dan zal ik je bevrijden, als je me be
looft den Sileziër als je schoonzoon te aan
vaardenen hem je eigen werkplaats
als bruidsgeschenk te geven!"
De meester-kleermaker beloofde alles.
Rübezahl bevrijdde hem nu uit de gevan
genis en leidde hem naar het jonge paar.
De jonge vrouw ontving haar strengen
vader met schrik in het hart, maar mees
ter Stolice was totaal veranderd. Hij sloot
dochter en schoonzoon in zijn armen en
vroeg hun in zijn huis te willen gaan wonen,
waar zij voortaan een gelukkig en tevreden
leven leidden.
D! Muskusboktor of rozenbok (fig. 1),
zoo genoemd naar zijn sprieten, die
aan een bok doen denken, is 's zomers
geen zeldzaamheid. Deze prachtige goud
groene of roodkoperkleurige kever leeft op
oude wilgen, bij voorkeur langs slooten en
vaarten. Reeds van verre valt zijn aan
wezigheid op, door de doordringende geur,
die hij verspreidt, welke doet denken aan
goedkoope rozenolie, of volgens sommigen
aan muskus. Vooral wanneer men het dier
aanvat, ontwikkelt het die doordringende
reuk, en laat tegelijkertijd een piepend ge
luid hooren, dat ontstaat door wrijving van
het voorborststuk tegen het middenborst
stuk. De larve leeft vooral in de stammen,
zelden in de takken der wilgen, waarin ze
groote gangen vreten. De vraatfiguren van
de uitgekomen kevers vallen direct in het
oog, daar er in de stam groote gaten zitten,
waar de kevers uitgekropen zijn (fig. 2).
Deze kever is een der mooiste boktorren.
Behalve de goudgroene of roodkoperkleu
rige, treft men ze een enkele maal wel
aan, die naar het blauw loopen, of een
rood halsschild hebben. Ze zijn vooral tegen
den avond te vinden, maar ook overdag
kunnen wij ze zien op de stammen der
wilgen of soms op schermbloemen.
Schadelijk kan deze kever niet genoemd
worden, daar het hout, waar zijn larve gan
gen in vreet, waardeloos is. Als ze uit de
De karabijnbrigade der Amsterdamsche politie is wtgerekt
met een nieuwen overvalauto
In verband met de verloving van H. K. H. Prinses Juliana werden Woensdagavond in de hoofdstad groote hulde-
betoogingen gehouden. Studenten in den optocht op den Dam
de woorden van den meester-kleermaker
dan aan die van den armen gezel, dien hij
vast liet zetten. Meester Stolice moest den
volgenden dag voor het gerecht verschijnen
en prompt op tijd verscheen hij ook en
schilderde den rechter de daad van den
weggeloopen en weer gevangen gezel. Deze
werd daarop voor den rechter gevoerd.
Maar de meester-kleermaker schrok gewel
dig, want de gezel was niet meer dezelfde,
maar een bleeke, vreemde jongeman, dien
hij nog nooit gezien had.
„Edelachtbare heer rechter," stotterde hij,
„dat is niet de Sileziër, dezen jongen ken
ik niet!"
„Wat duivel," stoof de rechter op, „het is
dezelfde jongeman dien wij gisteren ge
vangen genomen hebben en dien jij be
schuldigd hebt."
„Ach, heer rechter," zei nu de kleermaker
heel deemoedig, „ik zal gisteren niet goed
gezien hebben toen ik den jongen bekeek..
De burgemeester van Amsterdam, dr. W. de Vkigt (midden), woonde
Woensdagavond op den Dam te Amsterdam de bijeenkomst bij,
welke in verband met de verloving van H. K. H. Prinses Juliana
werd gehouden. Leve de Prinses en Haar verlooide
De wind verstoorde deze week de
generale Fe petitie voor den wedstrijd
in het .manden-dragen" op de Lon-
densche markt
In den tijd toen koning Wenzel de Tweede
over Bohemen, Moravië en Silezië re
geerde, leefde er in Praag, de hoofdstad
van Bohemen, een kleermaker die verschrik
kelijk hardvochtig en gierig was. Maar
meester Stolice, zoo was zijn naam, maakte
fijn werk en hij had daarom ook altijd
veel te doen. De handigste gezel, dien hij
had, was een Sileziër; hij naaide driemaal
zooveel als de Boheemsche gezellen, maar
hij kreeg daarvoor van den gierigen mees
ter geen rooden heller meer. De Sileziër trok
er zich niets van aan, was altijd welgemoed
en vroolijk, zong het eene lustige deuntje
na het andere en werkte ondertusschen dat
de stukken er af vlogen. Hij had ook wel
reden om vroolijk te zijn, want hij hield
heel veel van de beeldschoone dochter van
den kleermaker en zij hoopten, als meester
Stolice het goed vond, spoedig te kunnen
trouwen.
Maar zij hadden buiten den kleermaker
gerekend, want toen de knappe Sileziër
op een Zondag heel bescheiden om de hand
van zijn dochter vroeg, werd meester Sto
lice zoo kwaad als een spin, joeg den armen
jongen de deur uit en schreeuwde hem na:
„Of hij dacht dat hij zoo dom was om zijn
eenigst kind aan zoo'n hongerlijder te
geven."
Er zat voor den dood-ongelukkigen jongen
niets anders op dan zijn rugzak te nemen
en zijn wandelstok op te zoeken. Den
anderen morgen was echter ook de dochter
,Jk zelf ben Rübezahl."
van den kleermaker verdwenen enwat
erger wasin de geldkist van den heb-
zuchtigen meester-kleermaker mankeerden
tweehonderd blanke zilverguldens. Nu
kende zijn woede geen grenzen meer. Ter
stond maakte hij zich reisvaardig om het
voortvluchtige paar na te reizen.
Zonder erg lang na te denken begaf hij
zich naar Silezië, daar hij dacht dat de
gezel beslist zijn oude vaderstad weer zou
gaan opzoeken. Spoedig bereikte hij een
dorp van het Silezische gebergte en daar
het reeds een beetje begon te schemeren
besloot hij in het dichtstbijzijnde hotel te
overnachten. In de zaal beneden waren
meerdere gasten verzameld. Zij spraken met
halfluide stem eerbiedig over Rübezahl, den
held uit zooveel Silezische sagen. De Prager
kleermaker hoorde een tijdje toe naar de
verhalen die ze elkaar vertelden. Maar plots
begon hij spottend te lachen en riep: „Wat
voor lichtgeloovige dwazen zijn jullie Sile-
ziërs toch. Door den eersten den besten spot
vogel laten jullie je beetnemen. Ik wou dat
Rübezahl eens aan mij verscheen, dan zou
ik hem wel even den meester toonen."
De gasten werden bleek over deze hoog
moedige woorden van den kleermaker en
zij zeiden: „Wees niet zoo overmoedig,
beste man. Geloof ons, Rübezahl is een
machtige berggeest die alles ziet en hoort."
Deze waarschuwing, die goed bedoeld was,
wond den grootsprakigen kleermaker nog
veel meer op en hij riep minachtend:
„Ah, papperlapap, 'n behoorlijken Tsjech
kan Rübezahl niets kwaads doen, alleen
domme menschen laten zich door hem beet
nemen."
„Pas maar op," waarschuwde nu 'n ander,
„Rübezahl straft iederen praalhans op een
geduchte manier!"
„Ik blijf er bij," riep de kleermaker, „dat
er geen Rübezahl bestaat!"
Een bergbeklimmer met een reusachtige
gestalte, die tot nu toe stil in een hoekje
gezeten had, stond nu op.
„Ik kan je Rübezahl op de plaats hier
toonen," zei hij.
De moed van den kleermaker was tot het
nulpunt gedaald, maar hij wilde zich groot
houden en liet niets merken. Daarom zei hij
„Het zou me een waar genoegen zijn
kennis te mogen maken met den hoogen
heer!"
Jan met zware voetbalschoenen
in een roodgestreepte trui,
en een zwarte voetbalbroek aan,
heeft een productieve bui.
„Nou," roept Jan, ..ik heb er zin in,
'k geef 'm dus maar van katoen,
'k lea ze allen in de luren,
dat ze niets meer kunnen doenl
Jonge, jonge, zoo'n geduchte
schutter, dat belooft wat hoor;
zou in 't Nederlandsche elftal
plaats voor hem zijn als midvoor?
PIET B.
pop komen, verplaatsen ze zich niet ver,
maar blijven meestal in hun eigen boom,
hoewel ze goed kunnen vliegen. Het is dan
ook niet moeilijk ze te vinden, daar we de
stammen maar hebben af te zoeken, waar
op ze alleen of in gezelschap zitten. Op één
boom worden er soms wel honderd gevon
den, die zich dan door de sterke geur al
spoedig verraden. Wil men de dieren echter
aanvatten, dan moeten we eenige voorzich
tigheid in acht nemen, omdat ze zich bij
het geringste gedruisch direct laten vallen,
en totaal onhervindbaar zijn. Vlug grijpen
is dus het eenigste. Het dier zal dan mis
schien in de vinger trachten te bijten, maar
zonder resultaat, daar hij niet door de huid
heen kan bijten.
Sp.
Oud-studie-
genooten van
H. K. H. Prin
ses Juliana
brachten Haar
Woensdag
middag aan het
paleis Noord
einde een
grootsche hul
de,
Jantje, Pietje, Kees en Daan
Hadden plan eens uit te gaan,
En ze dansten alle vier
Bij 't vooruitzicht van 't pleizier.
Jan zei: „om er gauw te zijn
Gaan we dan maar met den trein.
Pietje riep: „Ajakkes nee!
Dan ga ik alvast niet mee."
„Ik ga fietsen, dat is fijn,
'k Wil niet in zoo'n muff en trein."
Kees zei: „Ik weet beter hoor!
We gaan er met de boot van door."
„Jongens," vond ten slotte Daan,
„Laat ons liever wandelen gaan."
Jan moest lachen, Piet keek zuur,
Kees zei: „jong dat duurt zes uur."
't Viertal keek elkander aan.
Ieder dacht: wat nu gedaan?
Niemand schikte er iets in.
Ieder dacht: ik wil mijn zin.
„Foei!" zei moeder, dat is dom,
Jongens raadt er dan maar om."
„Ja," riep 't viertal als om strijd.
„Moeder weet het toch altijd."
RIE RAMMELT.