<Kdueb&aal aan den dag Tuimeltje en Kruimeltje in het Kabouterland DE UREN GAAN V O O R B IJ J ^1) DE LE VENSGANG DER STERREN I»'Achter de wolken... DONDERDAG 17 SEPTEMBER 1936 De wildeman van Washington "ML [3fotq 's VOOR 111 Citroen ^NÜIUM LiCht. I De bliksem Haar snelheid op de film gemeten Van Roode Reuzen en Witte Dwergen Wanneer het avond wordt en de stilte valt over de wereld, komen de sterren. Zij staan maar zoo wat stil te glanzen en te fonkelen, schijnbaar zonder zin, diamant gruis op den fluweelen nachthemel. Vanuit de peillooze diepten van het wereld ruim komt hun zachte licht. Het is helder, het is koel als water. Onaandoenlijk staan zij aan den hoogen nachtkoepel. Zij hebben de eeuwen aan zich voorbij zien gaan. De levensgang van het menschelijk geslacht hebben zij aanschouwd. Hoe wonderlijk doet het dan den mensch aan, te weten, dat er iets is aan deze tallooze ster ren, dat zelfs den eenvoudigen waarnemer iets van het geheim van hun levensgang verraadt. Het is de fijne, maar toch*duidelijk waarneem bare kleurverscheidenheid van hun licht. Wanneer wij de heldere sterren onderling niet elkaar gaan vergelijken, komen wij tot de conclusie, dat er roode sterren, gele en witte zijn. De roodste van de heldere sterren is Antares, in het sterrenbeeld de Schorpioen. Andere roodachtige sterren zijn Betelgeuze uit Orion en ook Aldebaran in de Stier. Gele sterren zijn Arkturus in Bootes en Pollux in de Tweelingen. Ook onze zon is zulk een gele ster. Sirius, de Hondsster, is niet alleen de hel derste, maar ook de witste ster van onzen hemel. Wij hebben hier te doen met een van die wonderen des hemels, waarvan wij geslaagd zijn zin en beteekenis te ontdekken. Elke kleur vertelt ons iets van den levens gang en den ouderdom der sterren. De spektraalanalyse heeft ons geleerd, dat deze verscheidenheid van kleuren op geweldige temperatuurverschillen wijst. De genoemde roode sterren hebben een stralingstemperatuur rond 35000, de gele rond 4500", de zuiver witte echter van meer dan 10.000°. De met het bloote oog zichtbare roode sterren zijn reuzen, zoowel wat betreft hun lichtkracht als hun volume. Een ster als Betelgeuze bij voorbeeld heeft een lichtkracht die het 1200- voudige is van die der zon; Antares het 3400- voudige! Ook hun uitgestrektheid is reusachtig. De middellijn van Betelgeuze is ongeveer 300 maal die van de zon; de middellijn van Antares ongeveer 150 maal. Binnen in deze sterren zou ons zonnestelsel tot Mars toe een plaats kunnen vinden. Daartegenover staat echter dat hun gemid delde dichtheid uiterst gering is. Vanwaar deze groote verschillen? Volgens de hedendaagsche astrofysica zijn deze roode reuzen-sterren in hun jeugd. In den loop van de geweldige tijdsruimten, waarmee astronomen plegen te rekenen, maken zij hun ontwikkeling door, leven zij hun leven en wor den oud. Deze ontwikkelingsgang verloopt als volgt; een hemellichaam wordt voortdurend kleiner en ver dicht zich meer en meer. De stralingstempera tuur neemt steeds toe, zoodat het roodachtige licht in geelachtig overgaat, daarna wit wordt. Hoe grooter de massa is, welke de ster op haar levensweg meekreeg, des te grooter en heeter is de straling die bereikt wordt en des te blauw- achtiger het licht. Heeft de ster haar hoogste temperatuur be reikt, dan maakt de ster, terwijl ze steeds meer ineenkrimpt, de kleurverandering in omgekeerde richting door, van wit wordt ze weer geel, dan rood. De jonge ster met haar geweldige licht kracht is tenslotte een oude, ineengeschrompelde, half-uitgedoofde lichtbron geworden. Ook onze zon is, naar de meening der astro nomen, een gewone vaste ster. In welk stadium van ontwikkeling verkeert zij? Wij hebben al gehoord dat de reuzen honder den malen grooter zijn, dan ons hemellicht. Ook de gele kleur van haar straling wijst uit, dat zij haar levensreize reeds verder dan halverwege heeft afgelegd. Ze is vrij bejaard. Inderdaad heeft zij haar hoogtepunt reeds lang achter den rug en heeft zij het stadium van „gele dwerg" bereikt. Wat staat ons dus in de toekomst te wachten? Dat onze zon langzaam ineenkrimpt en af koelt, tot zjj eens als een verzwakte roode dwerg aan onzen hemel zal staan, om ten slotte misschien geheel uit te dooven. Eeuwige nacht en koude over de aarde! Het jammerlijk einde van alle organisch leven op aarde, de verschrikkelijke vrieskoude adem des doods over onze planeet. Gelukkig hebben de geologen en fysici uit de geschiedenis der aardkorst en het onderzoek van radioaktieve mineralen kunnen vaststellen, dat wat de zon aan stralingskracht verloren heeft einds een milliard jaren, slechts in geringe ver houding staat tot wat zij heden ten dage nog over heeft. Zoodat wij ons voor ons zeiven, noch voor onze kindskinderen voorloopig hierover ongerust be hoeven te maken! H. v. M. Heel wat blije klanken kwamen H Dezer dagen uit Den Haag, T I Elk bericht sprak telkens weder Z H Van een nieuwe jubel-vlaag. ZZ Al een week is men aan 't feesten, Elke dag bracht nieuwe pret. Maar daar heeft de dag van Dinsdag ZZ Toch een domper op gezet! Eerst een rede voor de Kamers, s Zóó niets zeggend, saai en mat, ZZ Als men en dat wil wat zeggen! In geen jaren heeft gehad. s Dan een pracht millioenennota, ZZ Die nog slechts gekenmerkt wordt ZZ Door een woord, dat steeds naar voor springt: =j H 't Telkens weer herhaald: tekort.M Als je denkt aan die millioenen, |j Nu. dan voel je ook wel aan Waardoor Dinsdag zóóveel menschen ZZ Van hun stokje zijn gegaan! Maar.we hebben dezer dagen Zóóveel moed toch opgedaan Dat we ook al valt het moeilijk Zóó maar niet versagen gaan. Zé En we mogen niet vergeten Dat het tóch nog erger kon, ij H Achter al die donk're wolken ZZ H Schijnt óók weerd'Oranjezon! 1 HERMAN KRAMER iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiinl Sinds weken leveren de streken van het 35-jarige lid van het congres Marion Zion- check, den Amerikaanschen couranten stof tot zeer bijzondere berichten. Vele lezers kunnen daarbij een glimlach niet onderdrukken, maar het Witte Huis, de Senaat en het Huis van Af gevaardigden, de democratische partij, de kie zers in den staat Washington, die door dit waar dige congreslid vertegenwoordigd worden en de politie beginnen anders over de zaak te denken, zoo bericht men aan „De Nederlander". Na zijn huwelijk met Ruby Louise Nix maak te Ziony, zooals men den afgevaardigde noem de, een huwelijksreis door dé zuidelijke staten, waarbij hij er het grootste pleizier in had, met zijn auto de wegen onveilig te maken, door 125 K.M. en nog meer per uur te rijden. Ieder oogenblik moest hij door de verkeerspolitie voor den rechter gebracht worden. Na een geheel vernielden auto te hebben moeten achterlaten dook Ziony in een hem door den gouverneur van den staat ter beschikking gestelden wagen in Porto Rico op. Daar ramde hij de huisdeur van een eerzaam burger, die hierover zoo woe dend was, dat hij hem dreigde neer te schie ten. Een chauffeur van een vrachtauto, die eveneens onvrijwillig met den auto van den af gevaardigde kennis moest maken, liet het al evenmin aan bedreigingen ontbreken. De be volking van het stadje geraakte door dit alles zoo opgewonden, dat de Zionchecks, nadat zij den auto van den gouverneur, waarvan ook geen stuk meer heel was, op den hoek van een straat hadden laten staan, zich in hun hotel moesten barricadeeren. Ziony eischte nu in meer dan eigenaardig opgestelde telegrammen van pre sident Roosevelt, dat deze hem marinetroepen ter beschikking zou stellen, opdat hij in Porto Rio de rust en orde zou kunnen herstellen. Het antwoord van Washington bestond hierin, dat „Vaarwel Engeland", een der werken van Ford Madox Brown (18211893) op de Tentoonstelling van Engelsche Kunst in het Stedelijk Museum te Amsterdam. De voorstelling is geïnspireerd op de groote landverhuizing van 1852 en stelt den schil der zelf voor met zijn tweede vrouw Emma. Het schilderij, begonnen in 1852 en voltooid in 1855, werd door den kunstenaar een van zijn beste werken geacht. Typeerend is de zeer verzorgde schilderwijze en de sentimenteele, romantische opvatting van het geval, waarin verwantschap met de Prae-Raphaëlieten aan den dag treedt het jonge echtpaar in een vliegtuig naar de Vereenigde Staten werd teruggebracht. Tenslotte verscheen de afgevaardigde weer in Washington. Bij zijn vertrek uit de hoofd stad had Ziony een gemeubileerde woning in geheel vernielden toestand achter gelaten. Er had namelijk een flink vechtpartijtje plaats ge vonden. De verhuurster werd door den onrusti- gen zwerver den „modernen Odysseus", als men hem zoo noemen wil, die zich klaarlbijkelijk ook zeer wel in de rol van den sterken Hercules thuis voelde, tamelijk onparlementair aange pakt en met een dergelijke kracht buiten de deur gezet, dat zij een been brak. Na zijn intrek weer in dezelfde woning geno men te hebben, moest hij op zekeren dag vast stellen, dat zijn vrouw Ruby Louise, geboren Nix, hem verlaten had. De Wildeman van Was hington, zooals hij van dit oogenblik af heet, werd bij het hooren van dit bericht door een dergelijke woede aangegrepen, dat hij geheele meubelstukken door de vensters de straat op wierp. De eindelijk ingrijpende politie vond den af gevaardigde in de geruïneerde woning barre voets en zonder hemd, slechts in een broek ge kleed, op den vloer liggen. Toen de Wildeman van Washington weer eeniger mate bü bezin ning was gekomen, braakte hij een vloed van beleedigingen uit. De politie-agenten sleepten hem naar den arrestantenwagen en gaven hem een pak slaag, toen hij wat al te handtastelijk werd. Maar het onverwachte gebeurde. Nadat er een cautie was gesteld, waarvoor vrienden uit het congres geld bijeen hadden gebracht, werd Zioncheck weer op vrije voeten gelaten. In een gehuurden auto raasde hij nu in 't van hem bekende tempo over stoepen, door parken en langs roode verkeerslichten zijn gevluchte vrouw achterna. Toen verscheen hij plotseling in het Witte Huis en wilde president Roosevelt spre ken. Toen hij hoorde, dat de president afwezig was, verklaarde hij den portier: „Het is de plicht van de federale regeering, mij als afge vaardigde machinegeweren en een tank ter be schikking te stellen, opdat ik het hotel kan' be legeren, waarin mijn vrouw zich ophoudt." Aan de doctoren van het ziekenhuis, waar heen men hem toen bracht, vertelde hij: „Men heeft vroeger reeds verschillende malen een onderzoek naar mijn geestelijke vermogens in gesteld. Maar nog slechts weinige maanden geleden verzekerde de dokter van het congres mij, dat ik volkomen gezond was". Tot alge- meene verrassing stelden de artsen toen vast, dat de toestand van den afgevaardigde een ge volg was van het feit, dat hij zich „overwerkt" had. Toen zijn vrouw in de ziekenkamer verscheen, vond er een gesprek onder vier oogen plaats. Mevrouw Zioncheck verliet het hospitaal en keedde na een half uur met een grooten bou quet rozen terug. Heel Washington is benieuwd, wat er nu ver der zal gebeuren. In de Dump-vallei van 't Australische vaste land vochten twee menschen om hun leven. Voort strompelden zij over 't schroeiende zand en in de dorre vlakte achter hen was er een spoor van weggeworpen zadeltasschen, pa troongordels, jassen en hoeden, het bewijs van hun wild verlangen, zich onbezwaard te kun nen voortbewegen, en zoo het gebergte te ha len, dat voor hen lag. Binnen twee uur moes ten ze dat gehaald hebben, anders Sneller zwoegden ze verder, met glazige oogen, die alleen naar hun doel keken, met zwarte en gezwollen tongen, fluitende adem haling en zenuwachtig gemompel. Opeens bleef de grootste van de twee staan. Hij trok de veldflesch van z'n schouder, schroefde den dop los, bracht de flesch naar z'n mond en nam twee korte teugen. Z'n metgezel stond achter hem, z'n hand gleed onder z'n buis en z'n vingers sloten zich om den greep van de revolver, die hij daar ver borgen droeg. Waarom zou hij hem uit die flesch laten drinken, die dubbel zoo lang zou duren, als er maar één verdroogde keel mee bevoch tigd behoefde te worden? Hij trok het wapen uit en legde snel aan. Maar toenliet hij het zakken en borg het weer op in z'n schuilplaats. Hij kon 't niet doen. Niet omdat hij er tegen opzag, een weer- loozen man, z'n vriend en compagnon, van achteren neer te schieten. Te gelegener tijd zou hij dat toch doen. Maar hij was bang. Bang voor de gevolgen, als hij zich van z'n metgezel had ontdaan. Dan was hij alleen; alleen in de woestijn. Ze zeiden dat geen mensch er ooit doorheen kon komen; dat iemand die alleen in die hel was, gek zou wor den, in een uur tijds. Hij durfde, neen, hij durfde niet alleen te zijn. Zonder achter zich te kijken, was de ander weer doorgeloopen. Achter hem kwam de man met de revolver weer, zigzag. Over het gloeien de zand trachtten ze zich te reppen; vooruit, naar de heuvels! Zes weken te voren had de man met de veld flesch den ander verteld dat het goud voor 't grijpen lag in de bergen ten westen van de Dump-vallei. Ze waren er samen heen getrok ken. Met twee paarden en een kampeeruitrus ting hadden ze den eersten keer de woestijn gemakkelijk over kunnen steken. Maar toen ze gevonden hadden wat ze zoch ten, waren beide dieren bezweken. De kam- peerinrichting hadden ze achter moeten laten bij hun terugkeer door de vlakte en den twee den tocht hadden ze niet zoo gemakkelijk ge vonden. Ze hadden nu drie dagen de woestijn door getrokken, zooveel mogelijk, dachten ze, in de richting van de bergketen, die oostelijk lag. Waren ze er nu dichter bij? Zou een strijd van twee uren hen in hun veilige haven brengen ofwaren ze verloren? Neen, dat kon niet. Dat zou te wreed, te onmenschelijk zijn. Ze hadden goud gevonden. Ze moesten terug naar de beschaving, om geld te verdienen door hun ontdekking, om de vondst van het gele stof uit te buiten. Ze waren rijk. Millionnairs waren ze. Tus- schen die bergen in het Westen hadden ze een ader van zwaar goud gevonden, die de stoutste hebzuchtige verwachtingen overtrof. Ze moesten terug naar de beschaafde we reld, d.w.z. één van hen moest terug. De man met de revolver, die onder z'n buis verborgen bleef voor de blikken van den ander, wist, wie die eene zijn zou. Hij bracht z'n hand maar weer naar z'n wapen. Wat was 't toch een voudig. Eén schot, en de man daar vóór hem viel neer als een blok, z'n aanspraken op de schatten in de westelijke heuvels bestonden niet meer en hijhij was alleen eigenaar van die weelde, van dien onmetelijken rijkdom! Weer had hij het wapen in de hand, weer richtte hij den loop op de ruggegraat van z'n argeloozen compagnon en weer liet bij de hand zinken. Z'n vrees.... de angst alleen te zijn in de Dump-vallei, die hel waarin honderden eenzame mannen stapelgek waren geworden door de hitte, de verlatenheid, door alles, dat hield hem terug van z'n gruwelijke daad. Hij kon z'n metgezel nu nog niet missen. De tijd om hem op te ruimen was nog niet daar. Andermaal borg hij de revolver weg. Wan neer ze de heele woestijn door waren als de stad, die aan de voeten der oostelijke heuvels genesteld was, in zicht kwam, dan, en dan pas zou I,,rhf_ hij z'n plan uit- i UC voeren. Dan, ais 7 hij niet meer Spiegeling hoefde te vreezen, alleen te blijven, kon hij den ander gemakkelijk door een kogel voor goed onschadelijk maken. Hij keek op en wierp een blik in de verte. „Gered!" schreeuwde hij en deed een sprong naar voren. Recht voor hem was er een spleet gekomen in de heuvels, in welker richting zij zich bewo gen. In de verte zagen ze huizen, winkels, stra ten, waarin menschen en paarden liepen, wa gens reden. Het was de stad, van waar ze zes weken geleden vertrokken waren. „Hoera!" riep de man met de veldflesch en staarde in verrukking naar hun doel, dat voor hen opgerezen was, terwijl de tranen hem langs de wangen rolden. „Hoera! Phil, we komen er; we zijn er bijna!" Hij keerde zich om en sprong op z'n kame raad toe. Hij sloeg hem met de hand op z'n schouder en omhelsde hem van vreugde. Toen knalde er, boven z'n uitbundig gelach en geroep, een schot. Z'n armen lieten los; hij gleed weg van z'n kameraad, wiens rookend wapen een gat had geboord links in z'n borst, dwars door het hart. Hij lag roerloos, plat op z'n rug, met de gebarsten lippen en de ge zwollen tong naar de brandende zon gekeerd. De ander "bekeek hem even, om er zich van te vergewissen, dat de kogel z'n werk gedaan had. Hij had z'n gezelschap niet meer noodig, hij behoefde niet meer te vreezen voor de een zaamheid in de woestijn. Z'n oogen fonkelden van blijde verwachting. Hij keerde zich om en rekte zich uit, om te kijken naar de stad, die nu zoo dichtbij was. Maar hij zag niets anders dan één effen, onmetelijke zandwoestijn. De luchtspiegeling was verdwenen! En wat ze voor een stad hadden gehouden was slechts een beeld geweest, heel even en heel bedrieglijk, een beeld, door de verzen gende helblauwe lucht op het zand getoover^ 1 CITROEN, Iedere automobilist kan u dadelijk vertellen, hoeveel kilomeier per uur zijn wagen haalt, maar slechts weinigen weten, hoeveel meier ze wel noodig hebben om met die vaart te stoppen I ÖJK3EM-I Tuimeltje wilde de tweede foto nu eens echt goed laten uit vallen en hij kroop zoover mogelijk met zijn hoofd in het toe stelletje om toch vooral geen fouten meer te begaan. Maar toen hü het benauwd kreeg en er uit wilde komen, schrok hij ineens heel erg.... Hij kon niet meer met zijn hoofd uit het kastje en liep gillend rond. Kikker Karei en Kruimeltje vonden dat zoo leuk, dat ze heelemaal geen medelijden met hem hadden. „Help me d'eruit," riep Tuimeltje, maar daar wilden de twee anderen niets van weten. „Toe," maak nou eerst even een portret," stelde Kikker Karei voor, maar Tuimeltje zei, dat het veel te donker om hem heen was. „Steek dan het bliksemlicht aan," was het snuggere antwoord van Kruimeltje en dat vonden ze een reuze idee. Tuimeltje commandeerde dat ze stil moesten staan en toen hield ie een lucifer aan de bus bliksemlicht Hoe het precies gebeurd is hebben de drie vrienden nooit kunnen vertellen, maar op hetzelfde oogenblik, dat Tuimeltje de lucifer aan het bliksemlicht hield, hoorden ze 'n harden knal, voelden, dat ze werden opgetild en dat het net was of ze wel twintig meters hoog de lucht in werden getild. Dat kwam, omdat de bus was ontploft. Het zou ook een wonder zijn, als die tweede foto goed gelukt was. Er zal wel geen mensch zijn, die niet ge ïmponeerd wordt door het machtige na tuurverschijnsel van het hemelvuur dat, zooals de Bijbel zegt, „schittert van het Oosten tot in het Westen". Het heele verschijnsel van een bliksemflits is evenwel zoo spoedig afgeloopen, dat wü in de natuur niet zonder meer kunnen waar nemen, wat er precies geschiedt. De snelheden van den bliksem werden onlangs in de Veree nigde Staten met behulp van speciaal bewerkte filmstrooken gemeten. Merkwaardige bijzonderheden over details van een bliksemflits kwamen hierbij aan het licht. Een kenmerkende ontlading begon met een zwakke „vóórbliksemflits" van den nemel naar de aarde met gelijktijdig optredende vertak kingen. Na enkele millioensten van een se conde begon de veel lichtsterkere hoofdflits van de aarde naar den hemel met een duur van ongeveer 500 millioenste seconde. Zij strekte zich uit over de door de vóófïlits geteekende hoofdbanen. Deze gebeurtenis herhaalde zich nu in een breukdeel van een seconde tienmaal. De snelheid van de voorflits bedroeg één zeventigste tot één vijfentwintigste van de lichtsnelheid die 300.000 K.M. per sec. is die van de hoofdflits tusschen één twaalfde en één vijfde der lichtsnelheid. Dit zijn feiten, die dit majestueuze natuur verschijnsel voor ons nog grootscher maken. H. V. M. ATT TT* A RfYMATC'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |h 7^0 bij een ongeval met p ORfj m rt I .1 i"i raDv/11 il r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen *J\Je verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. UIT HET FRANSCH VERTAALD §s DOOR CHRISTINE KAMP llllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllljïiïir 1/ Wien bedoelde zij? Haar meester, die alleen in Eskerona was achtergebleven? Of mijnheer pastoor, die bedroefd was over de vlucht naai de wereld van de jonge ziel, die hij gevormd had? Of zou het die andere zijn in zijn een zaamheid van Ubaldia, waar hij zich den tijd herinnerde, toen hij als jongen het kleine meisje de geheimen van hun ras ontvouwde, terwijl zij te midden der grafsteden op een oude, steenen bank gezeten waren? Margaïta ondervond een gevoel van duize ling en zij probeerde daaraan te ontsnappen door het gesprek voort te zetten: „Bjj ons is men veel te veel geneigd om te denken, dat er niets bestaat buiten onze oude behuizingen. De jongere zonen gaan echter op avontuur uit, zij hebben het verlangen naar nieuwe hori zonten." „Ja, maar als de dood hen niet overvalt in den vreemde, zooals aan den verloofde van juf frouw Gracieuse overkwam, dan komen zij toch terug naar onze streek. Maar als die vreemdeling met zijn bleek gelaat u medeneemt naar Parijs, zult u dan terug kunnen komen? Die vreemde, die in zijn boeken ideeën legt, die niet de onze zijn, die het niet kunnen zijn, omdat hij geen Baskisch bloed in de aderen heeft. Alleen al als men hem aanziet, begrijpt men dat hij de kerken slechts binnentreedt, om het verguldsel van het altaar te bewonderen of het spel van de zonnestralen door de gebrand schilderde ruiten." De oude dienstbode vouwde de mooie sprei op, streek de plooien glad en legde ze op een der oude fauteuils. „Wat ik je zeg, dat is voor je welzijn, mijn liefje," eindigde zij. „Maar ik zal toch niet kunnen beletten, dat je oogen nog tranen zul len storten." Zij wilde heengaan, maar Mar gaïta hield haar tegen en vroeg met hakke lende stem: „Yocheppa, als ik eens ver van huis zou gaan, zou je mij dan volgen?" De trouwe meid bleef staan; het land ver laten, waar zij geboren was, niet meer haar dierbare bergen aanschouwen, of de eikenbos- schen groen van mos, de Nivelle, waar in het stille water de boomen aan den oever weer kaatst werden, niet meer kunnen bidden op de steenen der kerk, waar haar man en kind be graven waren, waar zij gedoopt was, dat alles leek haar iets vreeselijks. Zij aarzelde In de schemering stak de silhouette van Mar gaïta af tegen een wolkenloozen hemel; zij ontwaarde in dat profiel een samentrekking der lippen, die tranen voorspelden en haar oud hart was getroffen. „Wat er ook gebeurt, mijn sterretje, ik zal je overal volgen. Ik moet je toch behoeden, opdat bij je terugkomst het oude huis je herkennen zou." Zacht sloot ZÜ de deur. Haar oogen waren ook vochtig geworden en zij wilde dat niet toonen. Lang bleef Margaïta aan het venster staan. Het werd nacht, een zéér duistere nacht, nog versomberd door een nevel, die uit zee opsteeg en de sterren verborg. Hier en daar flikkerden een paar lichtjes, die een eenzame hoeve of gehucht aangaven. Een trein passeerde, zooals bij het meer Brindos, nauwelijks kon men de rookpluim onderscheiden en onmiddellijk is de stilte ook weer teruggekeerd. „Zou het zoo erg zijn, als ik heenging, het oude huis verliet?" dacht het jonge meisje. Maar dan, alsof zij zich wendde tot een on zichtbaar wezen: „Kan men niet overal werken voor de eeuwigheid?" Welk antwoord ontving zij? Dat bleef het ge heim van haar ziel. Zij barstte in snikken los en het hoofd op de vensterbank, terwijl haar tante meende, dat zij al lang sliep, sloot zij de oogen om de schaduwen niet te zien, die haar van alle kanten omringden, zooals het Kind met den bleeken Glimlach, als de jonge stief moeder het alleen had gelaten. Om niet aldoor aan haar gedachten overge leverd te zijn, wilde Margaïta den volgenden dag naar Bayonne gaan om eenige inkoopen te doen. Haar tante verwachtte den architect en kon daarom niet met haar meegaan. Maar getrouw aan haar oude principes, die niet toe lieten, dat een jong meisje alleen naar de stad ging, gaf zij slechts haar toestemming, als ïocheppa haar vergezelde. De twee vertrokken dus per tram, die een halte had vlak voor Bellevue en toen zij aan hun doel waren aangekomen stapten zij uit en gingen naar de winkelstraten, waar talrijke balkons met gekleurde zonneschermen den in druk van een Spaansche stad gaven. Na hun inkoopen te hebben gedaan gingen zij naar het plein, waar de cathedraal zich bevond, jammer genoeg door allerlei gebouwen ingesloten. Margaïta kende te goed de hooge gewelven, het marmeren hoofdaltaar om ze nu te bewon deren. Zij ging liever naar een kapel in de kruisgang, waar een godslamp de tegenwoor digheid van den Goddelijken Gevangene aan toonde. Zij knielde neer op een bidstoel, terwijl Yocheppa gewoon op de steenen neerknielde en probeerde zich in zichzelf te verdiepen. Het was zoo! Sedert zij in Biarritz was gaan wonen, voelde zij, dat die overplaatsing niet gunstig voor haar was geweest. Den geheelen dag vervulden ijdele, beuzelachtige gedachten haar geest. Om de minste teleurstelling maakte zij zich boos. Soms ontwaarde zij in zich nieuwsgierige en afgunstige gevoelens, die zij vroeger nooit gekend had. „Ik trek niet meer het onkruid uit mijn zieletuintje," dacht zij met angst. „In de week onder voorwendsel, dat ik vermoeid ben door de genoegens van den vorigen dag. blijf ik lang slapen en hoor ik de klok niet meer, die mij naar de H. Mis roept." In den middag, als zij het plan had gemaakt om met haar tante naar het Lof te gaan, kwamen haar vriendinnen gauw haar goede voornemens vernietigen: „Kom mee, liefste, wij hebben je noodig bij het tennisspel!" Zij weerstond die verleiding niet, nooit ant woordde zij: „Ga maar alleen spelenVan daag heb ik behoefte aan kalmte en naden ken!" Zooals zij aan Hugo Liserolles bekend had, was de Margaïta, die thuis op den zonne wijzer het voortgaan der uren volgde, opdat zij haar aan haar plichten zouden herinneren, beter, dan de tegenwoordige Margaïta, die on bekommerd over de vlucht der tijden, die uren doorbracht in ijdelheid. Met haar gewone oprechtheid vernederde zij zich, erkende haar lichtzinnigheid en voort gaande met haar gewetensonderzoek durfde zij zich af te vragen, waarom zij zoo bedroefd was, nu zij Biarritz verlaten had. Was het, omdat het haar streelde door een man te zijn opgemerkt, wiens jonge roem iedereen aantrok? Of was het eenvoudig, omdat haar hart haar al reeds niet meer toebehoorde? Dat zou het wel wezen.... „Ik heb toch zoo'n medelijden met hem!" Zij 'vroeg zich niet af of andere, minder duidelijke gevoelens zich aan haar medelijden paarden. Nog eens kwam het beeld van Domini que haar voor den geest. Hoewel hij weinig spraakzaam was, voelde zij wel, dat hij werkelijk de echtgenoot zou zijn, die beschermt, die behoedtHij bezat een krachtig karakter, zijn verleden bewees dit. Maar juist daarom zou hij minder lijden dan Hugo, als zij hem teleursteldeEn dan, hij had haar niet noodig, met vasten tred ging hij voort op den weg door het leven De jonge auteur had echter noodig, dat een kleine hand de zijne greep om hem te verwij deren van zijn gewone wereldsche paden, hem op te voeren naar het bovenaardsche. De herinnering aan een schilderij gezien in het atelier van André Bonnard kwam in haar ge dachte. Het stelde Beatrice voor, die Dante geleidt naar de eeuwige heuvelen. Het was mooi een Beatrice te zijn! Waarom zou zij er niet over mogen denken, zoo'n rol te vervullen? De jeugd is tegelijk vertrouwend en ver metel. Geen oogenblik dacht Margaïta er aan, dat ook Hugo zijn invloed zou kunnen doen gel den om haar het ouderlijk huis te doen ver geten en alles, wat zij daar geleerd had. Zij dacht slechts: „Ik zal wel ondervinden of ik mij in hem vergist heb. Als hij werkelijk iets om mij geeft, zal hij niet wachten tot ik naar Biarritz terugkeer, maar naar Bellevue komen...." Dan bad zij, opdat zij niet teleurgesteld mocht worden en ging de kerk uit zonder zich te verdiepen in hetgeen haar ijdelheid haar plot seling voorhield: een kleine notitie in de kran ten, die in Frankrijk en zelfs in het buiten land het groote nieuws zou aankondigen, dat Hugo Liserolles, de geniale schrijver van het Kind met den bleeken Glimlach en van het Diepe Meer onder den Baskischen adel de jonge verloofde had gevonden, die zijn roem zou deelen. Het is het bekoorlijke origineel van het meesterstuk van André Bonnard. bekroond met den eersten prijs.... mej. d'Eskerona (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9