Mdv&daal mn Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland DE UREN GAAN V O O R B IJ J Koning Peter dertien jaar geworden WIT!! A ff BEKEERLING-BISSCHOP MAANDAG 21 SEPTEMBER 1936 „WAT MOET IK NU WORDEN...?" ,^/Ioet ik dat ook allemaal leeren, die groote papieren te lezen en daarop te schrijven?" Nu bijna twee jaar geleden ACHTERSPATBORDEN Koning Alexander, Peters vader, die op zoo droevige wijze om het leven is gekomen Mgr. Henry John Poskitt, oud- Anglikaansch geestelijke a f *-* JP °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7Kfj bij een ongeval met p OkH bij verlies van een hand, I .1 ,r. f\ n| IN r, n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vUi" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen AJ\Je doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Het is nog vroeg in den morgen. De eerste zonnestraal is uit de langgerekte nevels opgeschoten, een merel orgelt zijn och tendlied. In een ruime kamer van het koninklijk pa leis van Bied glippen twee kleine figuren onder de dekens uit. „Pas op," fluisteren zij en in hun lange nachthemd dribbelen zij naar het bed, waarin hun oudste broer nog rustig in de kussens ligt weggedoken. Op een tafel staat het eenvoudig omlijste portret van een man met vriendelijke gelaatstrekken. Plots schiet de zon een gouden schicht op het voor hoofd van den slapenden prins. Hij draait zich om, opent even de oogen, tracht dan den onderbroken droom weer terug te vinden. „Peter, hallo, wel gefeliciteerd met je ver- Jaardagroept Tomislav. „Hé, Peter, wel gefeliciteerd met je verjaar dag," echoot de kleine André. De beide jongens omhelzen hun oudsten broer. Deze springt ineens bruusk uit zijn bed, wrijft de oogen uit; „Dat is waar ook, ik ben dertien jaar." Dan neemt Peter zijn broertjes bij de hand en trekt hen mee naar het groote venster om den nieuwen dag te begroeten. Voor hen ligt roerloos het schoone meer uitgestrekt. „Zullen we naar Moeder gaan?" vragen de twee jongsten. „Je weet, Peter, dat ze gezegd heeft De oudste broer legt den vinger op den mond. „Moeder heeft gezegd, dat het echt ge heim moest blijven en het is te vroeg, om haar al te wekken." Dan ernstig en met een stem, waaruit ge zag spreekt: „Je moet terug in bed gaan zoo lang." En de twee kleintjes in hun lang hemd, rood en blauw geborduurd volgens Joego-Slavisch gebruik, in het midden bijeengehouden door een zijden koord, klauteren weer terug inbed. En op de tafel staat in het gouden zonlicht het portret van Alexander HI. De jonge koning staat voor het venster en peinst. Peter n is reeds vroeg heel ernstig. Peter wordt dertien jaar. De groote popula riteit, die de jonge koning geniet, zou hem misschien reeds te vroegtijdig geplaatst hebben in een wereld, die de zijne nog niet is. Maar de onbekommerde jeugd, die de kleine Peter temidden van vele speelkameraadjes door bracht, heeft hem dicht bij het volk ge bracht en zijn jongelingsjaren zullen zich nor maal kunnen ontwikkelen. En de jonge vorst peinst, denkt terug aan de andere verjaardagen als vader en moeder hem blij lachend hun geschenken gaven. Koning Peter heeft reeds een bewogen leven achter zich. Het is nu bijna twee jaar geleden. Met zijn vriendjes van het college te Surrey speelt Peter voetbal. Hij is keeper en met een heeten blos op de jongenswangen werpt hij zich harts tochtelijk op den bal, die op het doel ge schoten wordt. Plots wordt het stil. Een heer, in lange, zwarte jas, en bloots hoofds, komt naar de jongens toe: „Prins Peter!" „Wat belieft U...." Het hart bonst in de keel van den jongen prins, waarom weet hij niet goed. „Uw geëerbiedigde Moeder, Koningin Marie, wenscht, dat U haar in Parijs zult ontmoeten." Peter vraagt niet meer. Hij weet dat zijn vader sinds gisteren in Frankrijk is. Een uur later heeft Peter zich ingescheept. Het is plezierig op het water, maar op de boot is alles zoo stil en vreemd. Eenieder is erg vriendelijk voor hem en als hij opziet, om met een vriendelijken glimlach te bedanken, ontwijken alle oogen zijn blik. Wat vreemd toch!? Aan de haven, op het station, alles is even stil en plechtig. Hij ziet vrouwen schreien. 'r Goede reflec tor (hoogstens '60 cm boven den grond) alléén is niet voldoende: bovendien moet uw achterspat bord wit van kleur zijn, ook overdag! dai zegi da wei/ Waarom? En een angst beklemt zijn borst. Wat is er dan toch? „Waar is Vader? Waar is Moeder?" vraagt hij opgewonden. „Uw Moeder is op de ambassade," ontwijkt men zijn vraag. En kort daarop wordt de kleine Peter bin nengelaten in een stil huis. In een groote kille kamer zit zijn moeder, geheel in zwarte sluiers gehuld. Peter stormt op haar af, valt in de armen van zijn moeder, die slechts zeg gen kan: „Arme, arme jongen." „Vadergilt Peter dan plotseling. Moeders oogen ontmoeten de zijne, ineens begrijpt hij en hevig snikkend valt hij tegen zijn moeder aan, die nu haar tranen ook niet meer bedwingen kan. Maar het leven van een vorst is niet een gewoon leven. Er wordt op de deur geklopt. Een uur later voert de extra-trein de weduwe en den wees steeds dichter naar de verschrikkelijke plechtigheid der begrafenis. En den volgenden dag komt men den klei nen jongen, de oogen rood-geschreid, de ge bruikelijke eerbewijzen brengen. De kleine prins is tot Koning Peter II uitgeroepen: „Moge Uwe Majesteit genadig het brood en zout uit de handen van zijn onderdanen wil len aanvaarden." De burgemeester van Belgrado staat bloots hoofds voor Peter, die de handen uitstrekt. De menigte knielt voor hem. Lang, eindeloos lang duurde de weg door Belgrado, dat geheel met zwarte crêpe behan gen leek. Ver, eindeloos ver lag het Mausoleum van Oplenatz. De jonge koning gaat te voet aan het hoofd van zijn familie. Het is Peter alsof hij in een droom wandelt. En eenmaal weer thuis werpt hij zich uitgeput op zijn bed en schreit, schreit zijn hart uit, dat de laatste dagen in de zwarte zalen niet schreien mocht: immers hij was koning! Nu is hij geen twaalf jaar meer, vandaag is hij jarig en hü weet, dat alle kinderen nu feest vieren en dat men blij zal zijn, en Peter glimlacht bij die gedachte. Hij staart naar het meer, dat licht rimpelend teruglacht. In zijn aderen bruist het bloed van den Servischen bergbewoner, hij houdt van het buitenleven: kampeeren, sport, spel. Koning Peter II van Joego-Slavie met zijn twee broertjes Tomislav en Andrei En hij staart naar dien blauwen hemel, dien je overal kunt zien en naar de gouden zon, die altijd met je meegaat als je wandelt. Het leven van den Koning is reeds vol be slommeringen. Iedere dag is nauwkeurig uit gestippeld. Vroeg gewekt, gebruikt hij het ontbijt ge woonlijk met zijn moeder en broertjes. Met hun vieren gaan zij daarna een wandeling door het bosch maken. De jonge Peter heeft zich reeds in veel takken van sport bekwaamd: hij zwemt, roeit, gaat skiën, visschen of paard rijden. Peter is de leider van de Sokols, een jeugd organisatie, die meer dan een half millioen leden telt. En hij vindt niets prettiger, dan op het veld de boeren te mogen helpen bij hun werk: hooien, emmers dragen, koeien opdrijven. Dan vangen weer de dagen aan, waarop de lesuren en zijn vrije tijd nauwkeurig zijn afge bakend. En Peter gaat nu een levensperiode in, die afkeer heeft van het dagelijksche, ge regelde leven, een periode van opbruisende levensvragen. Het starre dagelijksche leven. En staande voor het venster drukt de jonge koning het voorhoofd wit tegen het kille glas en ernstig vraagt hij zichzelf af: „Wat moet ik nu worden„Koning" is geen bevredi gend antwoord voor hem. En de stormen van zijn jongelingsjaren beginnen nu reeds in hem op te komen. „Ben ik nu werkelijk zooals mijn vriendjes?" vraagt hij zichzelf af. „Kan ik hen begrijpen en kunnen zij van mij houden?" Hij heeft wel bemerkt, dat Oom Paul een heel aparte stem heeft, als hij met de minis ters spreekt. Peter voelt het, dat men niet al tijd natuurlijk is. En hij slentert naar de kamer naast de zijne: de werkkamer van zijn gestorven vader. Hij staat aan het groote eiken bureau, waarop altijd groote bergen pa pier lagen, hij ziet den grooten bronzen inkt pot. En mijmerend vraagt hij zich: „Moet ik dat ook allemaal leeren, die groote papieren te lezen en daarop te schrijven?" Dan gaat hij terug naar zijn kamer, zit op de vensterbank, ziet het meer, de blauwe lucht, de warme tint waarin het landschap is gehuld. In de verte klinkt een kerkklok. En de jonge vorst sluit de oogen en laat dit alles, die gouden stemming als een weldoende warmte hem om hullen. Plots een kreet aan zijn ooren: „Hola broertje Hij springt op, ziet André en Toni voor zich, achter hen moeder. „Wel gefeliciteerd, Peter!" De kleine koning vliegt in de armen van zijn goede moeder, die hem hartstochtelijk om helst en een zoen op zijn wangen drukt. Wellicht bevinden zich onder de Engelsche geestelijken in verhouding meer bekeer lingen dan onder die van eenig ander land, vooral wanneer men het zeer groote aantal iersche geestelijken (zonder welke het tekort aan priesters hier nog nijpender zou zijn) buiten beschouwing laat. Eenige dier be keerlingen behooren zelfs tot de bekendste (ook buiten katholieke kringen zeer invloedrijke) leiders der Kerk. In dit verband behoeven wij slechts de namen te noemen van den beroem den Jezuïet Martindale, en van Father Ronald Knox, den zoon van den vroegeren Anglikaan- schen bisschop van Birmingham. Tot een rang in de Hiërarchie klimmen be keerlingen betrekkelijk zelden op. Zelfs de grootste hunner, Kardinaal Newman, was, even min als Kardinaal van Rossum, bisschop toen hij tot lid van het Heilig College verheven werd en heeft nooit deel uitgemaakt van de Engelsche Hiërarchie. De thans als opvolger van de eenige maanden geleden gestorven Mgr. Cowgill tot bisschop van 't belangrijke diocees Leeds benoemde Mgr. Henry John Poskitt, is niet alleen een bekeer ling, maar bovendien een voormalig Angli kaansch geestelijke. De nieuwe bisschop, die thans 58 jaar oud is, werd, na te Cambridge en Ely gestudeerd te hebben, in 1911 gewijd, en was tot 1915 toe kapelaan der St. Hildakerk te Leeds. In laatst genoemd jaar werd hij in de abdij van Ample- forth in de Katholieke Kerk opgenomen, en na twee jaren aan het Engelsche College te Rome (het Beda-College) gestudeerd te hebben, werd hij tot katholiek priester gewijd. Hij zette zijn studies te Rome en aan het Institut Catho- lique te Parijs voort, keerde in 1922 naar En geland terug, was hier eerst enkele jaren als kapelaan, daarna als pastoor en deken werk zaam en werd ten slotte rector van het Semi narie te Leeds. In 1932 werd hij benoemd tot Geheim Kamerheer van Z. H. den Paus. Hoewel hij nog maar enkele jaren afstond van de 40 toen hij in de Katholieke Kerk op genomen werd, en reeds 44 was toen hij zijn priesterlijke taak in Engeland aanving, nam hij in Yorkshire reeds spoedig een plaats van beteekenis in. Niet alleen is hij een zeer geleerd theoloog, maar hij heeft sinds 1922 ook midden Dat mr. Johnson voor den spiegel zijn das strikte, was niet meer dan schijn. In werkelijkheid monsterde hij de weinige personen, die in de hall van het hotel aan wezig waren. Dat was nu eenmaal een kwestie van gewoonte. Die heer met het perkamenten gelaat was de eigenaar van het hotel. Zijn gezicht stond op drie dagen onweer. Geen wonder. Gisteren had een handige zakkenroller zijn slag gesla gen. De bolle portefeuille van den schatrijken Australiër Lodger was opeens verdwenen ge weest en niet teruggevonden. De eer van het hotel had een knak gekregen. Juist wilde Johnson zich van den spiegel af wenden, toen hij Eva Groom naar beneden zag komen. Hij groette, als zag hij haar voor 't terst. Niettemin bleef zij staan en vroeg den weg naar Waterloostation. Johnson glimlachte even. Niemand kende beter den weg in Londen dan Eva Groom. Als een volmaakt gentleman gaf hij de gevraagde inlichting. Tegelijk zag hij de kans schoon zacht eenige woorden te wisselen. „Iemand op 't oog?" vroeg Johnson. „Ja. Die Rabot bevalt me niet! „Rabot? Die ouwe Fransche cognacreiziger? Kom, kom, die verschijnt hier al jaren om za ken te doen en interesseert zich alleen voor zijn borrel en voor het schaakbord!" Eva keek ernstig. „Denk aan de duizend pond belooning! Wees voorzichtig; je weet wat er op 't spel staat!.." Mr. Johnson slenterde weer de hall in. Met een geheimzinnig lachje om de lippen bleef hij voor een clubfauteuil staan, waarin een man achter een Fransch ochtendblad schuil ging. „Goed geslapen, mr. Rabot?" De courant daalde en een gelaat met een hoogroode kleur werd zichtbaar. „Dat kon beter!" zei een heesch geluid. „De zonderlinge verdwijning van de porte feuille van mr. Lodger liet me geen rust. Pas maar op de uwe, mr. Johnson, anders ver dwijnt die ook nog spoorloosmisschien zelfs tegelijk met uw browning, die achter in uw broekzak steekt, net als bij een detective!" Weer lachte mr. Johnson geheimzinnig. De halfvolle cognacflesch op het tafeltje scheen erop te duiden, dat de Franschman nu reeds te veel gedronken had. ,,'n Partij schaak, mr. Rabot? „Och ja!" geeuwde deze en greep tegelijk den ober bij zijn mouw om het schaakbord te brengen. Spoedig zaten ze tegenover elkaar. Mr. Johnson trok wit. Toen hij zijn openingszet deed, schreed juist Eva Groom weer door de hall. Zij was gekleed om uit te gaan en droeg haar groote hand- tasch over den arm. Johnson wierp haar een tevreden blik achterna. Zij verdween in den mist, welke ook de gestalte van een man op slokte, gekleed in gabardine-regenjas en die haar op den voet volgde. „Eigenaardige opening!" mompelde Rabot hoorbaar. Johnson fronste het voorhoofd. Hij dacht IIIIIIIMIMIIIIIIIIIimilllllllllllllllllllllMIIIII lllinillllllllllMIIIIIIIIIIIIIIMIMII aan lang vervlogen tijdenZwijgend werd er verder gespeeld. „Ik waarschuw u voor mijn loöper!" zei de Franschman. „Die brengt uw dame in gevaar!" Johnson keek op. Die merkwaardige toon trof hem. Of was het slechts verbeelding? Hij verzette zijn koningin. „Ik krijg ze toch wel!" grinnikte de cognac reiziger en deed een verrassenden zet. Johnson verdedigde zich hardnekkig en probeerde zelfs een tegenaanval. „U speelt gewaagd, mr. Johnson!" zei de Franschman en sloeg een witten toren. Dit ontlokte den ander een vloek in Schotsch dia lect. „Vloeken betee kent gebrek aan i woorden!" zede- i Johnson beet zich j Schaakmat op de lippen, De partij stond slecht, 't Was bovendien net, of er een dreigende sfeer hing. Johnson deed een wanhopigen zet. „Tja, nu moet ik uw dame inpikken!" zei Rabot en nam de witte koningin van het 'oord. Het was op hetzelfde moment, dat een man in gabardine-regenjas de hall binnentrad en een praatje maakte met den piccolo, die tegen een zuil leunde. „Nu staat ook de koning mat!, zei Rabot, terwijl hij een nieuwen zet deed. „U heeft me nog niet!" zei Johnson woedend. „Er is geen ontkomen meer, mr.Mac Drowry. U heeft het spel verloren!" „Alle duivels!" Johnson rees op en zijn hand gleed naar zijn achterzak. Maar een andere hand was hem te vlug af. Johnson zag om en staarde in het ge zicht van den man met de gabardine-regenjas, die hem een revolver onder den neus hield. „Wat moet dat beteekenen?" De Fransche cognacreiziger was opeens niet heesch meer. „Dat beteekent, dat u zichzelf verraden heeft, mr. Mac Drowry. U noemde zich hier Johnson uit New-York. Maar dat klopte niet. U komt uit Schotland, want u vloekt in Schotsch dialect. Jammer, u was vroeger een goed schaakspeler en vond zelfs een opening uit, die naar u genoemd werd, doch naderhand werd weerlegd. U is de eenige, die haar nog speelt. Bovendien speelt u nog altijd met de linkerhand, zooals vroeger. Inmiddels spijt het me u te moeten meedeelen, dat Eva Groom gearresteerd is. Ik zei toch, dat ik uw dame moest inrekenen. De bankbiljetten van den Australiër Lodger zijn op haar bevonden. De nummers klopten precies. Het gezicht van den vroegeren schaakspeler was aschgrauw geworden. Hij sloeg het gebaar van een hulpelooze. De ander legde een hand op zijn schouder. „Inspecteur Cunning van Scotland Yard arresteert u! in 't actieve en militante katholieke leven ge staan, en de hooge onderscheiding welke hem tien jaren later ten deel viel, getuigde van de groote waarde die men te Rome hechtte aan deze „aanwinst" voor de Kerk in Engeland. Mgr. Poskitt is de eerste bekeerde dominee die zjjn opleiding aan 't Beda-College genoten heeft, en tot episcopalen rang verheven is. De talrijke Anglikaansche geestelijken die tot de Katholieke Kerk overgegaan zijn, zullen zich mede geëerd voelen door de groote onder scheiding aan een hunner te beurt gevallen. Mgr. Poskitt was natuurlijk, evenals de be kende Dr. Orchard, de verafgode Anglikaan sche prediker die enkele jaren geleden in de H. Kerk opgenomen werd, ongehuwd. De ge- Eindelijk waren ze aan de boerderij gekomen en hoewel ze erg tegen de boerenfamilie hadden moeten vechten, konden ze toch niet aanzien, dat al het koren in één nacht vernield werd. Op een drafje gingen ze naar de boerderij toe en kwa men er druipnat aan. De boer stond met een kwaad gezicht aan de deur te kijken, maar hij joeg de kabouters niet weg. Misschien zorgen die bengels er wel voor, dat het koren niet omwaait, bromde de man bij zichzelf en keek eens af wat de kabouters gingen doen. Toen zag de boer hoe de kaboutertjes het koren halm voor halm vastbonden, hoe kikker Karei zijn best deed tegen den wind te vechten en hij ging zijn vrouw halen en liet haar zien hoe ze hulp van het kaboutervolk ondervonden. Als jullie mijn koren redden, mag je straks lekker komen eten, riep de boer den kaboutertjes toe en nu ging het kleine volk nog harder aan het werk. De wind, die wel zag, dat hij toch niets vernielen kon, als de kaboutertjes zoo goed de planten beschermden, droop al heel gauw af en toen werd er in de boerderij eens fijn gege ten. De kabouters kropen op den schouder van den boer, za ten midden op tafel en kikker Karei, die extra veel honger had, wachtte niet op de anderen, maar deed zijn buikje vast te goed aan een bord havermout. huwde Anglikaansche geestelijke evenwel, die geleidelijk ervan overtuigd wordt dat hij noch de waarheid verkondigt, noch 't ware priester schap bezit, bevindt zich in een geestelijken en materieelen toestand, welke vaak zeer tragisch is. Meestal is hij tot niets anders „geschikt" dan tot het priesterschap, maar zijn overgang tot het Katholicisme sluit hem, als gehuwde, uit van de eenige taak die in overeenstemming is met zijn aanleg en zijn roeping. Hij heeft rekening te houden met zijn gezin. Zegt hij zijn oude kerk vaarwel, dan is niet- alleen hij broodeloos, maar zijn vrouw en kinderen lij den gebrek. Er zijn vele Anglikaansche gees telijken die zich gedwongen achten jaren ach tereen tegen hun katholieke overtuiging in werkzaam te blijven als Anglikaansch predikant en zielverzorger. Met ongeduld verbeiden zij den dag waarop hun kinderen „bezorgd" zul len zijn, zoodat zij eindelijk niet langer door hun maatschappelijke plichten gedwongen zul len zijn hun geweten op zoo smadelijke wijze geweld aan te doen. Anderen, moediger en bezielender, wachten zoolang niet, en deelen met vrouw en kinderen bittere armoede ter wille van Geloof en Waar heid. Maar het ware priesterschap krijgen rij nimmer in ruil voor het valsche priesterschap dat zij prijsgaven. Een ieder die hier in aanraking komt met de Katholieke organisaties tot verleening van hulp aan bekeerlingen, weet hoe moedig ge leden wordt door Anglikaansche geestelijken die den grooten stap gewaagd, en hoe veel dieper nog geleden wordt door hen die hem niet gewaagd hebben. In de periodes van moedeloosheid, die allen wel eens doorworstelen, komt vaak de ge dachte op: „Wat geeft de Kerk om ons? Zij schijnt bekeerlingen te wantrouwen. Zij schijnt niets te begrijpen of te willen begrijpen van de geweldige worsteling die wij hebben doorge maakt." Mgr. Poskitt heeft zulk een geweldige wor steling doorgemaakt. Hij heeft wel niet de stof felijke zorgen en doodsangsten gekend van den gehuwden Anglikaanschen geestelijke, voor wien het Katholieke priesterschap onbereikbaar is zoolang zijn vrouw leeft, maar in elk ander op zicht heeft hij moeten vechten en worstelen, alvorens het groote Besluit te nemen en wie weet hoezeer ook nadat hij het genomen had. Door zijn benoeming tot bisschop zullen vele strijdende en lijdende bekeerlingen, en velen die uiterlijk nog steeds geen bekeerlingen zijn, ge troost en bemoedigd worden. UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 20 Maar de kunst om waarlijk edel te zijn, moet ons verheffen, ons eerbied inboezemen voor onze eeuwige belangen. De artist moet dus zelf zich zoo hoog houden, dat hij boven de menigte uitsteekt en die Liserolles kruipt rond in het stof en de modder. Wat hem behaagt, of liever, onzen tijd, waarvan hij voorgeeft een der meest vooraanstaande personen te zijn, dat zijn verwarde en duistere gevoelens, die zich als larven bewegen in het hart van den mensch en waaraan zijn talent een vorm verleent alles, wat abnormaal of bedorven is, de dwaas heid of de zondeNeen, neen, hij zal mijn dochter niet hebben!" Hijgend hield hij op en Margaïta verbeeldde zich, dat haar tante niets meer durfde zeg gen. „Als ik er bij was," dacht zij, „zou ik het wel durven. Papa heeft niet het boek gelezen: „Het Kind met den bleeken glimlach". Ik zou hem aanraden het te koopen en na het gelezen te hebben, zou hij begrijpen, dat wat tot nu toe aan Hugo ontbroken heeft, is een echte liefde. Ik ben er zeker van, dat, als ik zijn hand in de mijne nam, ik hem zeer hoog zou doen klimmen Tante Gracieuse hernam met steeds meer bevende stem: „Ik vrees, dat je dochter zich zeer aan hem gehecht heeft!" „Zij is zoo jong nog, zij heeft het leven voor zichZij zal hem vergetendat moet! Wat zou die vreemdeling in onze familie doen? Hij zou in ons huis drie weken vacantie komen doorbrengen om zijn zenuwen te ontspannen en de zuivere lucht in te ademen, maar hij zou niets begrijpen van de lessen, die het oude huis hem zou geven. De verborgen en diepzinnige levens, die er zijn beleefd, zouden voor hem als een doode letter zijn. Hij zou zich amusee ren met het uiterlijke décor, maar lachen om ons hooghouden van het gezag, onze liefde voor de traditie en ik kan mij voorstellen, dat hij mij kleinkinderen zou geven en hier bren gen, jonge, brutale meisjes zoo geëmancipeerd, dat niets haar zou doen blozen. Jacqueline Darringand of Germaine Mayou, maar nog ergerjongens, die onze brave landgenooten zouden bespotten en als zij al mee zouden doen met het kaatsspel, hun muts niet zouden afzetten, als de Angelus werd geluidNeen, neen, neen, Margaïta zal niet met dien Liserol les trouwenIk zag haar liever in haar doodkist I" Hij werd driftig! Hij zoo kalm, zoo meester van zichzelf, kon soms woedend worden, dan zwollen de aderen aan zijn slapen op, dan ver loor hjj alle zelfbeheersching. Het jonge meisje voelde, dat haar vader zulk een crisis doormaakte. „Ik weet niet, waarom ik nog naar je luister," vervolgde hij. „Je bent wel onvoorzichtig ge weest en Janeki heeft niet meer verstand dan jij. Nu kunnen jullie je uit dat wespennest ver lossen, zooals je wiltIk bemoei mij er niet meemaar spreek mij niet meer over die dwaze geschiedenis. Eer wij denken aan ons zelf, moeten wij rekening houden met ons huis en het voortbestaan daarvanEn ik ken slechts een man, die waard is hier heer en meester te worden." Margaïta hoorde de rest niet. Tante Gra- cieüse was opgestaan en had zachtjes het ven ster geslotenMaar ja, zij wist nu hoe haar vader over dat aanzoek dachtHet was alsof haar hart brak. Haar mooie droom zou dan ten einde zijn, zij mocht er zelfs niet op terug komenO, hoe vreeselijk! De tranen dreigden haar te verstikken, maar het kwam niet in haar op om in opstand te komen. Zij eerbiedigde te zeer hem, die zich tegen haar wensch kantte, om een oogenblik er aan te denken zijn weerstand te trotseeren. In die vernietiging van geheel haar wezen zei een medelijdende stem dicht bij haar: Margaïta, waarom storten je mooie oogen tranen." Het was oom Janeki. Hij was van Biarritz naar Bellevue gereden om zijn zuster en nicht te bezoeken en daar vernam hij, dat zij naar Eskerona waren vertrokken. Hij was verder gegaan om ze op te zoeken, wel begrijpende dat er iets aan de hand was. Eerst, uit schaamte, durfde het jonge meisje hem niets toevertrouwen. Zij hield niet op met snikken, maar de Amerikaan begreep het wel: „Wil je vader geen toestemming geven?" Zij knikte. „Wij zullen hem wel doen besluiten," ging hij voort. „Als je ten minste dien man be mintWant, daarvan moet ik zeker zijn, eer ik iets onderneem." Heel zachtjes fluisterde zij: „Ik ben er zeker van!" „Goed, dan ga ik vanaf heden voor je geluk werken. Die Liserolies bevalt mij wel. Hij heeft zoo iets over zich, als een jonge prins. Gerard Mayou en Leo Darringand kunnen niet in zijn schaduw staan. Wat mij betreft heb ik niet veel verstand van drukwerk.... Maar er wordt beweerd, dat hij een prachtige, toekomst heeft, dat hij geroepen is om de plaats in te nemen van onze beroemde schrijvers, die al verouderd zijn Margaïta, wier hoop herleefde, veegde haar oogen af. „Ga naar de kerk," beval haar oom haar aan, „ik moet met je vader spreken en het is beter, dat je ons niet in den weg loopt." Zij verlangde niets liever. Dadelijk stond zij dus op en toen zij in de donkere kerk was, waar zij op de steenen neerknielde, waar zij als kind gebeden had, geknield op het zwarte laken, dat lang aan de dorpsgenooten herinnerde, dat Eskerona zijn jonge meesteres verloren had en dat gedurende den oorlog tot tweemaal toe was uitgespreid voor den erfgenaam van het huis. Een diepe stilte omgaf haar. Zij daalde neer in de diepte harer ziel om het geweten, dien onzichtbaren raadgever te zoeken, die er altijd aanwezig is en wakker wordt door de tegen woordigheid van den goddelijken Gevangene. Zij hoorde inwendig fluisteren: „Als oom Michel in de plaats was geweest van oom Janeki, zou hij zóó gesproken hebben?" Eerst wilde zij die stem tot zwijgen brengen, maar dan drong zij aan: „Ja, wat zou oom Michel gezegd hebben?" Hij zou gezegd hebben, dat het gevaarlijk is zijn hart aan een man te schenken, die geen andere principes heeft dan zijn zenuwachtige indrukken, die vreemd is aan je ras, aan alles, wat je bemint en eerbiedigtEn dan, hoe dikwijls vergissen zich de jonge meisjes, zij zien voor echte liefde aan hetgeen maar een aan trekkelijkheid is van uiterlijke hoedanigheden, fortuin of roem en dan komt er een dag, dat die liefde, waarvan zij meenden, dat die sterk was, sterker dan de dood, maar die niet berust op goddelijke grondslagen, verdwijnt, zooals de blaadjes van den meidoorn bij den eersten storm. Wie had gelijk? De missionaris of de Ameri kaan? Margaïta wilde niet aan Dominique denken. Deze was door haar vader uitgekozen om meester van het huis te worden, maar hij had niet, zooals Hugo den weg naar haar hart ge zocht; waarschijnlijk was hij er niet op gesteld en buitendien, hij had geen steun noodig. Margaïta droomde er niet alleen van te zijn degene, die steunt en troost, zij wilde ook de bezielster zijn, die het talent verruimt, die den weg naar den roem aantoont door werken, die de triomf zijn van de menschelijke vrijheid over den inwendigen vijand. Dat heerlijk vertrouwen in den invloed, dien zij zou uitoefenen op den jongen schrijver bleef haar bij. Zij zou hem veranderen, daarvan was zij zeker. En zij weigerde een vraagteeken achter jdie gedachte te plaatsen. Op dit oogenblik liep de pastoor door de kerk, het was een groote magere grijsaard met sneeuwwitte haren. Hij had haar gedoopt, voorbereid voor haar eerste H. Communie en later, toen zij het pensionaat verlaten had, was hij haar biechtvader geweest. Zij hield van hem ondanks zijn beetje ruw karakter, maar bezield met oprechte heiligheid. Terwijl hij voor het altaar neerknielde, dacht zij: „Zal ik zijn raad vragen." Haar hart zei ja, maar haar koppige wil weerhield haar, Het was de pastoor, die tot haar naderde en zei: „Margaïta, wil je aan je vader zeggen, dat ik vanavond vertrek om een bedevaart naar Paray-le-Monial te maken. Ik blijf eenigen tijd afwezig en zal dus niet met hem de boeken van het kerkbestuur kunnen controleeren." Zij antwoordde niet spontaan: „O, mijnheer de pastoor, wilt u mij te voren een onderhoud toestaan...." Zij greep de genade niet aan, die zich aanbood, de gelegenheid om de strenge waarheden te hooren, die haar ziel zouden ver licht hebbenOch, zij wenschte ze ook niet te hooren, zij was bang voor alles, wat haar droom zou kunnen vernietigen. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 12