Mdv&daal mn
Tuimelt je en Kruimeltje in het Kabouterland
DE UREN GAAN
V O O R B IJ J
Koning Peter dertien jaar geworden
WIT!!
A
ff
BEKEERLING-BISSCHOP
MAANDAG 21 SEPTEMBER 1936
„WAT MOET IK NU
WORDEN...?"
,^/Ioet ik dat ook allemaal leeren,
die groote papieren te lezen en
daarop te schrijven?"
Nu bijna twee jaar
geleden
ACHTERSPATBORDEN
Koning Alexander, Peters vader, die op
zoo droevige wijze om het leven is
gekomen
Mgr. Henry John Poskitt, oud-
Anglikaansch geestelijke
a f *-* JP °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7Kfj bij een ongeval met p OkH bij verlies van een hand,
I .1 ,r. f\ n| IN r, n ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vUi" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen AJ\Je doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Het is nog vroeg in den morgen. De eerste
zonnestraal is uit de langgerekte nevels
opgeschoten, een merel orgelt zijn och
tendlied.
In een ruime kamer van het koninklijk pa
leis van Bied glippen twee kleine figuren onder
de dekens uit. „Pas op," fluisteren zij en in
hun lange nachthemd dribbelen zij naar het
bed, waarin hun oudste broer nog rustig in
de kussens ligt weggedoken. Op een tafel
staat het eenvoudig omlijste portret van een
man met vriendelijke gelaatstrekken. Plots
schiet de zon een gouden schicht op het voor
hoofd van den slapenden prins. Hij draait
zich om, opent even de oogen, tracht dan den
onderbroken droom weer terug te vinden.
„Peter, hallo, wel gefeliciteerd met je ver-
Jaardagroept Tomislav.
„Hé, Peter, wel gefeliciteerd met je verjaar
dag," echoot de kleine André.
De beide jongens omhelzen hun oudsten
broer.
Deze springt ineens bruusk uit zijn bed,
wrijft de oogen uit; „Dat is waar ook, ik ben
dertien jaar."
Dan neemt Peter zijn broertjes bij de hand
en trekt hen mee naar het groote venster om
den nieuwen dag te begroeten.
Voor hen ligt roerloos het schoone meer
uitgestrekt.
„Zullen we naar Moeder gaan?" vragen de
twee jongsten.
„Je weet, Peter, dat ze gezegd heeft
De oudste broer legt den vinger op den
mond. „Moeder heeft gezegd, dat het echt ge
heim moest blijven en het is te vroeg, om
haar al te wekken."
Dan ernstig en met een stem, waaruit ge
zag spreekt: „Je moet terug in bed gaan zoo
lang."
En de twee kleintjes in hun lang hemd, rood
en blauw geborduurd volgens Joego-Slavisch
gebruik, in het midden bijeengehouden door
een zijden koord, klauteren weer terug inbed.
En op de tafel staat in het gouden zonlicht
het portret van Alexander HI.
De jonge koning staat voor het venster en
peinst. Peter n is reeds vroeg heel ernstig.
Peter wordt dertien jaar. De groote popula
riteit, die de jonge koning geniet, zou hem
misschien reeds te vroegtijdig geplaatst hebben
in een wereld, die de zijne nog niet is. Maar
de onbekommerde jeugd, die de kleine Peter
temidden van vele speelkameraadjes door
bracht, heeft hem dicht bij het volk ge
bracht en zijn jongelingsjaren zullen zich nor
maal kunnen ontwikkelen.
En de jonge vorst peinst, denkt terug aan
de andere verjaardagen als vader en moeder
hem blij lachend hun geschenken gaven.
Koning Peter heeft reeds een bewogen leven
achter zich.
Het is nu bijna twee jaar geleden. Met zijn
vriendjes van het college te Surrey speelt
Peter voetbal. Hij is keeper en met een heeten
blos op de jongenswangen werpt hij zich harts
tochtelijk op den bal, die op het doel ge
schoten wordt. Plots wordt het stil.
Een heer, in lange, zwarte jas, en bloots
hoofds, komt naar de jongens toe: „Prins
Peter!"
„Wat belieft U...."
Het hart bonst in de keel van den jongen
prins, waarom weet hij niet goed.
„Uw geëerbiedigde Moeder, Koningin Marie,
wenscht, dat U haar in Parijs zult ontmoeten."
Peter vraagt niet meer. Hij weet dat zijn
vader sinds gisteren in Frankrijk is.
Een uur later heeft Peter zich ingescheept.
Het is plezierig op het water, maar op de
boot is alles zoo stil en vreemd. Eenieder is
erg vriendelijk voor hem en als hij opziet, om
met een vriendelijken glimlach te bedanken,
ontwijken alle oogen zijn blik. Wat vreemd
toch!?
Aan de haven, op het station, alles is even
stil en plechtig. Hij ziet vrouwen schreien.
'r Goede reflec
tor (hoogstens
'60 cm boven den
grond) alléén is
niet voldoende:
bovendien moet
uw achterspat
bord wit van kleur
zijn, ook overdag!
dai zegi da wei/
Waarom? En een angst beklemt zijn borst.
Wat is er dan toch?
„Waar is Vader? Waar is Moeder?" vraagt
hij opgewonden.
„Uw Moeder is op de ambassade," ontwijkt
men zijn vraag.
En kort daarop wordt de kleine Peter bin
nengelaten in een stil huis. In een groote
kille kamer zit zijn moeder, geheel in zwarte
sluiers gehuld. Peter stormt op haar af, valt
in de armen van zijn moeder, die slechts zeg
gen kan: „Arme, arme jongen."
„Vadergilt Peter dan plotseling.
Moeders oogen ontmoeten de zijne, ineens
begrijpt hij en hevig snikkend valt hij tegen
zijn moeder aan, die nu haar tranen ook
niet meer bedwingen kan. Maar het leven van
een vorst is niet een gewoon leven. Er wordt
op de deur geklopt. Een uur later voert de
extra-trein de weduwe en den wees steeds
dichter naar de verschrikkelijke plechtigheid
der begrafenis.
En den volgenden dag komt men den klei
nen jongen, de oogen rood-geschreid, de ge
bruikelijke eerbewijzen brengen. De kleine
prins is tot Koning Peter II uitgeroepen:
„Moge Uwe Majesteit genadig het brood en
zout uit de handen van zijn onderdanen wil
len aanvaarden."
De burgemeester van Belgrado staat bloots
hoofds voor Peter, die de handen uitstrekt. De
menigte knielt voor hem.
Lang, eindeloos lang duurde de weg door
Belgrado, dat geheel met zwarte crêpe behan
gen leek. Ver, eindeloos ver lag het Mausoleum
van Oplenatz. De jonge koning gaat te voet
aan het hoofd van zijn familie. Het is Peter
alsof hij in een droom wandelt. En eenmaal
weer thuis werpt hij zich uitgeput op zijn bed
en schreit, schreit zijn hart uit, dat de laatste
dagen in de zwarte zalen niet schreien mocht:
immers hij was koning!
Nu is hij geen twaalf jaar meer, vandaag is
hij jarig en hü weet, dat alle kinderen nu
feest vieren en dat men blij zal zijn, en Peter
glimlacht bij die gedachte. Hij staart naar het
meer, dat licht rimpelend teruglacht. In zijn
aderen bruist het bloed van den Servischen
bergbewoner, hij houdt van het buitenleven:
kampeeren, sport, spel.
Koning Peter II van Joego-Slavie met zijn twee broertjes Tomislav en Andrei
En hij staart naar dien blauwen hemel, dien
je overal kunt zien en naar de gouden zon,
die altijd met je meegaat als je wandelt.
Het leven van den Koning is reeds vol be
slommeringen. Iedere dag is nauwkeurig uit
gestippeld.
Vroeg gewekt, gebruikt hij het ontbijt ge
woonlijk met zijn moeder en broertjes. Met
hun vieren gaan zij daarna een wandeling
door het bosch maken. De jonge Peter heeft
zich reeds in veel takken van sport bekwaamd:
hij zwemt, roeit, gaat skiën, visschen of paard
rijden.
Peter is de leider van de Sokols, een jeugd
organisatie, die meer dan een half millioen
leden telt. En hij vindt niets prettiger, dan
op het veld de boeren te mogen helpen bij hun
werk: hooien, emmers dragen, koeien opdrijven.
Dan vangen weer de dagen aan, waarop de
lesuren en zijn vrije tijd nauwkeurig zijn afge
bakend. En Peter gaat nu een levensperiode
in, die afkeer heeft van het dagelijksche, ge
regelde leven, een periode van opbruisende
levensvragen. Het starre dagelijksche leven.
En staande voor het venster drukt de jonge
koning het voorhoofd wit tegen het kille glas
en ernstig vraagt hij zichzelf af: „Wat moet
ik nu worden„Koning" is geen bevredi
gend antwoord voor hem. En de stormen van
zijn jongelingsjaren beginnen nu reeds in hem
op te komen. „Ben ik nu werkelijk zooals mijn
vriendjes?" vraagt hij zichzelf af. „Kan ik hen
begrijpen en kunnen zij van mij houden?"
Hij heeft wel bemerkt, dat Oom Paul een
heel aparte stem heeft, als hij met de minis
ters spreekt. Peter voelt het, dat men niet al
tijd natuurlijk is. En hij slentert naar de
kamer naast de zijne: de werkkamer van zijn
gestorven vader. Hij staat aan het groote
eiken bureau, waarop altijd groote bergen pa
pier lagen, hij ziet den grooten bronzen inkt
pot.
En mijmerend vraagt hij zich: „Moet ik dat
ook allemaal leeren, die groote papieren te
lezen en daarop te schrijven?" Dan gaat hij
terug naar zijn kamer, zit op de vensterbank,
ziet het meer, de blauwe lucht, de warme
tint waarin het landschap is gehuld. In de
verte klinkt een kerkklok. En de jonge vorst
sluit de oogen en laat dit alles, die gouden
stemming als een weldoende warmte hem om
hullen. Plots een kreet aan zijn ooren: „Hola
broertje
Hij springt op, ziet André en Toni voor zich,
achter hen moeder.
„Wel gefeliciteerd, Peter!"
De kleine koning vliegt in de armen van
zijn goede moeder, die hem hartstochtelijk om
helst en een zoen op zijn wangen drukt.
Wellicht bevinden zich onder de Engelsche
geestelijken in verhouding meer bekeer
lingen dan onder die van eenig ander
land, vooral wanneer men het zeer groote
aantal iersche geestelijken (zonder welke het
tekort aan priesters hier nog nijpender zou
zijn) buiten beschouwing laat. Eenige dier be
keerlingen behooren zelfs tot de bekendste (ook
buiten katholieke kringen zeer invloedrijke)
leiders der Kerk. In dit verband behoeven wij
slechts de namen te noemen van den beroem
den Jezuïet Martindale, en van Father Ronald
Knox, den zoon van den vroegeren Anglikaan-
schen bisschop van Birmingham.
Tot een rang in de Hiërarchie klimmen be
keerlingen betrekkelijk zelden op. Zelfs de
grootste hunner, Kardinaal Newman, was, even
min als Kardinaal van Rossum, bisschop toen
hij tot lid van het Heilig College verheven
werd en heeft nooit deel uitgemaakt van de
Engelsche Hiërarchie.
De thans als opvolger van de eenige maanden
geleden gestorven Mgr. Cowgill tot bisschop van
't belangrijke diocees Leeds benoemde Mgr.
Henry John Poskitt, is niet alleen een bekeer
ling, maar bovendien een voormalig Angli
kaansch geestelijke.
De nieuwe bisschop, die thans 58 jaar oud
is, werd, na te Cambridge en Ely gestudeerd
te hebben, in 1911 gewijd, en was tot 1915 toe
kapelaan der St. Hildakerk te Leeds. In laatst
genoemd jaar werd hij in de abdij van Ample-
forth in de Katholieke Kerk opgenomen, en na
twee jaren aan het Engelsche College te Rome
(het Beda-College) gestudeerd te hebben, werd
hij tot katholiek priester gewijd. Hij zette zijn
studies te Rome en aan het Institut Catho-
lique te Parijs voort, keerde in 1922 naar En
geland terug, was hier eerst enkele jaren als
kapelaan, daarna als pastoor en deken werk
zaam en werd ten slotte rector van het Semi
narie te Leeds. In 1932 werd hij benoemd tot
Geheim Kamerheer van Z. H. den Paus.
Hoewel hij nog maar enkele jaren afstond
van de 40 toen hij in de Katholieke Kerk op
genomen werd, en reeds 44 was toen hij zijn
priesterlijke taak in Engeland aanving, nam
hij in Yorkshire reeds spoedig een plaats van
beteekenis in. Niet alleen is hij een zeer geleerd
theoloog, maar hij heeft sinds 1922 ook midden
Dat mr. Johnson voor den spiegel zijn das
strikte, was niet meer dan schijn. In
werkelijkheid monsterde hij de weinige
personen, die in de hall van het hotel aan
wezig waren. Dat was nu eenmaal een kwestie
van gewoonte.
Die heer met het perkamenten gelaat was
de eigenaar van het hotel. Zijn gezicht stond
op drie dagen onweer. Geen wonder. Gisteren
had een handige zakkenroller zijn slag gesla
gen. De bolle portefeuille van den schatrijken
Australiër Lodger was opeens verdwenen ge
weest en niet teruggevonden. De eer van het
hotel had een knak gekregen.
Juist wilde Johnson zich van den spiegel af
wenden, toen hij Eva Groom naar beneden zag
komen. Hij groette, als zag hij haar voor 't
terst. Niettemin bleef zij staan en vroeg den
weg naar Waterloostation.
Johnson glimlachte even. Niemand kende
beter den weg in Londen dan Eva Groom. Als
een volmaakt gentleman gaf hij de gevraagde
inlichting. Tegelijk zag hij de kans schoon
zacht eenige woorden te wisselen.
„Iemand op 't oog?" vroeg Johnson.
„Ja. Die Rabot bevalt me niet!
„Rabot? Die ouwe Fransche cognacreiziger?
Kom, kom, die verschijnt hier al jaren om za
ken te doen en interesseert zich alleen voor
zijn borrel en voor het schaakbord!"
Eva keek ernstig.
„Denk aan de duizend pond belooning! Wees
voorzichtig; je weet wat er op 't spel staat!.."
Mr. Johnson slenterde weer de hall in. Met
een geheimzinnig lachje om de lippen bleef hij
voor een clubfauteuil staan, waarin een man
achter een Fransch ochtendblad schuil ging.
„Goed geslapen, mr. Rabot?"
De courant daalde en een gelaat met een
hoogroode kleur werd zichtbaar.
„Dat kon beter!" zei een heesch geluid.
„De zonderlinge verdwijning van de porte
feuille van mr. Lodger liet me geen rust. Pas
maar op de uwe, mr. Johnson, anders ver
dwijnt die ook nog spoorloosmisschien
zelfs tegelijk met uw browning, die achter in
uw broekzak steekt, net als bij een detective!"
Weer lachte mr. Johnson geheimzinnig. De
halfvolle cognacflesch op het tafeltje scheen
erop te duiden, dat de Franschman nu reeds
te veel gedronken had.
,,'n Partij schaak, mr. Rabot?
„Och ja!" geeuwde deze en greep tegelijk
den ober bij zijn mouw om het schaakbord te
brengen. Spoedig zaten ze tegenover elkaar.
Mr. Johnson trok wit.
Toen hij zijn openingszet deed, schreed juist
Eva Groom weer door de hall. Zij was gekleed
om uit te gaan en droeg haar groote hand-
tasch over den arm. Johnson wierp haar een
tevreden blik achterna. Zij verdween in den
mist, welke ook de gestalte van een man op
slokte, gekleed in gabardine-regenjas en die
haar op den voet volgde.
„Eigenaardige opening!" mompelde Rabot
hoorbaar.
Johnson fronste het voorhoofd. Hij dacht
IIIIIIIMIMIIIIIIIIIimilllllllllllllllllllllMIIIII
lllinillllllllllMIIIIIIIIIIIIIIMIMII
aan lang vervlogen tijdenZwijgend werd
er verder gespeeld.
„Ik waarschuw u voor mijn loöper!" zei de
Franschman. „Die brengt uw dame in gevaar!"
Johnson keek op. Die merkwaardige toon
trof hem. Of was het slechts verbeelding? Hij
verzette zijn koningin.
„Ik krijg ze toch wel!" grinnikte de cognac
reiziger en deed een verrassenden zet. Johnson
verdedigde zich hardnekkig en probeerde zelfs
een tegenaanval.
„U speelt gewaagd, mr. Johnson!" zei de
Franschman en sloeg een witten toren. Dit
ontlokte den ander een vloek in Schotsch dia
lect.
„Vloeken betee
kent gebrek aan i
woorden!" zede- i
Johnson beet zich j Schaakmat
op de lippen,
De partij stond
slecht, 't Was
bovendien net, of er een dreigende sfeer hing.
Johnson deed een wanhopigen zet.
„Tja, nu moet ik uw dame inpikken!" zei
Rabot en nam de witte koningin van het 'oord.
Het was op hetzelfde moment, dat een man
in gabardine-regenjas de hall binnentrad en
een praatje maakte met den piccolo, die tegen
een zuil leunde.
„Nu staat ook de koning mat!, zei Rabot,
terwijl hij een nieuwen zet deed.
„U heeft me nog niet!" zei Johnson woedend.
„Er is geen ontkomen meer, mr.Mac
Drowry. U heeft het spel verloren!"
„Alle duivels!"
Johnson rees op en zijn hand gleed naar zijn
achterzak. Maar een andere hand was hem te
vlug af. Johnson zag om en staarde in het ge
zicht van den man met de gabardine-regenjas,
die hem een revolver onder den neus hield.
„Wat moet dat beteekenen?"
De Fransche cognacreiziger was opeens niet
heesch meer.
„Dat beteekent, dat u zichzelf verraden
heeft, mr. Mac Drowry. U noemde zich hier
Johnson uit New-York. Maar dat klopte niet.
U komt uit Schotland, want u vloekt in
Schotsch dialect. Jammer, u was vroeger een
goed schaakspeler en vond zelfs een opening
uit, die naar u genoemd werd, doch naderhand
werd weerlegd. U is de eenige, die haar nog
speelt. Bovendien speelt u nog altijd met de
linkerhand, zooals vroeger. Inmiddels spijt het
me u te moeten meedeelen, dat Eva Groom
gearresteerd is. Ik zei toch, dat ik uw dame
moest inrekenen. De bankbiljetten van den
Australiër Lodger zijn op haar bevonden. De
nummers klopten precies.
Het gezicht van den vroegeren schaakspeler
was aschgrauw geworden. Hij sloeg het gebaar
van een hulpelooze. De ander legde een hand
op zijn schouder.
„Inspecteur Cunning van Scotland Yard
arresteert u!
in 't actieve en militante katholieke leven ge
staan, en de hooge onderscheiding welke hem
tien jaren later ten deel viel, getuigde van de
groote waarde die men te Rome hechtte aan
deze „aanwinst" voor de Kerk in Engeland.
Mgr. Poskitt is de eerste bekeerde dominee
die zjjn opleiding aan 't Beda-College genoten
heeft, en tot episcopalen rang verheven is.
De talrijke Anglikaansche geestelijken die tot
de Katholieke Kerk overgegaan zijn, zullen zich
mede geëerd voelen door de groote onder
scheiding aan een hunner te beurt gevallen.
Mgr. Poskitt was natuurlijk, evenals de be
kende Dr. Orchard, de verafgode Anglikaan
sche prediker die enkele jaren geleden in de
H. Kerk opgenomen werd, ongehuwd. De ge-
Eindelijk waren ze aan de boerderij gekomen en hoewel ze
erg tegen de boerenfamilie hadden moeten vechten, konden
ze toch niet aanzien, dat al het koren in één nacht vernield
werd. Op een drafje gingen ze naar de boerderij toe en kwa
men er druipnat aan. De boer stond met een kwaad gezicht
aan de deur te kijken, maar hij joeg de kabouters niet weg.
Misschien zorgen die bengels er wel voor, dat het koren niet
omwaait, bromde de man bij zichzelf en keek eens af wat
de kabouters gingen doen.
Toen zag de boer hoe de kaboutertjes het koren halm voor
halm vastbonden, hoe kikker Karei zijn best deed tegen den
wind te vechten en hij ging zijn vrouw halen en liet haar
zien hoe ze hulp van het kaboutervolk ondervonden. Als
jullie mijn koren redden, mag je straks lekker komen eten,
riep de boer den kaboutertjes toe en nu ging het kleine volk
nog harder aan het werk.
De wind, die wel zag, dat hij toch niets vernielen kon, als
de kaboutertjes zoo goed de planten beschermden, droop al
heel gauw af en toen werd er in de boerderij eens fijn gege
ten. De kabouters kropen op den schouder van den boer, za
ten midden op tafel en kikker Karei, die extra veel honger
had, wachtte niet op de anderen, maar deed zijn buikje vast
te goed aan een bord havermout.
huwde Anglikaansche geestelijke evenwel, die
geleidelijk ervan overtuigd wordt dat hij noch
de waarheid verkondigt, noch 't ware priester
schap bezit, bevindt zich in een geestelijken
en materieelen toestand, welke vaak zeer tragisch
is. Meestal is hij tot niets anders „geschikt"
dan tot het priesterschap, maar zijn overgang
tot het Katholicisme sluit hem, als gehuwde,
uit van de eenige taak die in overeenstemming
is met zijn aanleg en zijn roeping. Hij heeft
rekening te houden met zijn gezin. Zegt hij
zijn oude kerk vaarwel, dan is niet- alleen hij
broodeloos, maar zijn vrouw en kinderen lij
den gebrek. Er zijn vele Anglikaansche gees
telijken die zich gedwongen achten jaren ach
tereen tegen hun katholieke overtuiging in
werkzaam te blijven als Anglikaansch predikant
en zielverzorger. Met ongeduld verbeiden zij
den dag waarop hun kinderen „bezorgd" zul
len zijn, zoodat zij eindelijk niet langer door
hun maatschappelijke plichten gedwongen zul
len zijn hun geweten op zoo smadelijke wijze
geweld aan te doen.
Anderen, moediger en bezielender, wachten
zoolang niet, en deelen met vrouw en kinderen
bittere armoede ter wille van Geloof en Waar
heid. Maar het ware priesterschap krijgen rij
nimmer in ruil voor het valsche priesterschap
dat zij prijsgaven.
Een ieder die hier in aanraking komt met
de Katholieke organisaties tot verleening van
hulp aan bekeerlingen, weet hoe moedig ge
leden wordt door Anglikaansche geestelijken
die den grooten stap gewaagd, en hoe veel
dieper nog geleden wordt door hen die hem
niet gewaagd hebben.
In de periodes van moedeloosheid, die allen
wel eens doorworstelen, komt vaak de ge
dachte op: „Wat geeft de Kerk om ons? Zij
schijnt bekeerlingen te wantrouwen. Zij schijnt
niets te begrijpen of te willen begrijpen van
de geweldige worsteling die wij hebben doorge
maakt."
Mgr. Poskitt heeft zulk een geweldige wor
steling doorgemaakt. Hij heeft wel niet de stof
felijke zorgen en doodsangsten gekend van den
gehuwden Anglikaanschen geestelijke, voor wien
het Katholieke priesterschap onbereikbaar is
zoolang zijn vrouw leeft, maar in elk ander op
zicht heeft hij moeten vechten en worstelen,
alvorens het groote Besluit te nemen en wie
weet hoezeer ook nadat hij het genomen had.
Door zijn benoeming tot bisschop zullen vele
strijdende en lijdende bekeerlingen, en velen die
uiterlijk nog steeds geen bekeerlingen zijn, ge
troost en bemoedigd worden.
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
20
Maar de kunst om waarlijk edel te zijn, moet
ons verheffen, ons eerbied inboezemen voor onze
eeuwige belangen. De artist moet dus zelf zich
zoo hoog houden, dat hij boven de menigte
uitsteekt en die Liserolles kruipt rond in het
stof en de modder. Wat hem behaagt, of liever,
onzen tijd, waarvan hij voorgeeft een der
meest vooraanstaande personen te zijn, dat zijn
verwarde en duistere gevoelens, die zich als
larven bewegen in het hart van den mensch
en waaraan zijn talent een vorm verleent
alles, wat abnormaal of bedorven is, de dwaas
heid of de zondeNeen, neen, hij zal mijn
dochter niet hebben!"
Hijgend hield hij op en Margaïta verbeeldde
zich, dat haar tante niets meer durfde zeg
gen. „Als ik er bij was," dacht zij, „zou ik het
wel durven. Papa heeft niet het boek gelezen:
„Het Kind met den bleeken glimlach". Ik zou
hem aanraden het te koopen en na het gelezen
te hebben, zou hij begrijpen, dat wat tot nu toe
aan Hugo ontbroken heeft, is een echte liefde.
Ik ben er zeker van, dat, als ik zijn hand in
de mijne nam, ik hem zeer hoog zou doen
klimmen
Tante Gracieuse hernam met steeds meer
bevende stem: „Ik vrees, dat je dochter zich
zeer aan hem gehecht heeft!"
„Zij is zoo jong nog, zij heeft het leven voor
zichZij zal hem vergetendat moet!
Wat zou die vreemdeling in onze familie doen?
Hij zou in ons huis drie weken vacantie komen
doorbrengen om zijn zenuwen te ontspannen
en de zuivere lucht in te ademen, maar hij zou
niets begrijpen van de lessen, die het oude huis
hem zou geven. De verborgen en diepzinnige
levens, die er zijn beleefd, zouden voor hem
als een doode letter zijn. Hij zou zich amusee
ren met het uiterlijke décor, maar lachen om
ons hooghouden van het gezag, onze liefde
voor de traditie en ik kan mij voorstellen, dat
hij mij kleinkinderen zou geven en hier bren
gen, jonge, brutale meisjes zoo geëmancipeerd,
dat niets haar zou doen blozen. Jacqueline
Darringand of Germaine Mayou, maar nog
ergerjongens, die onze brave landgenooten
zouden bespotten en als zij al mee zouden
doen met het kaatsspel, hun muts niet zouden
afzetten, als de Angelus werd geluidNeen,
neen, neen, Margaïta zal niet met dien Liserol
les trouwenIk zag haar liever in haar
doodkist I"
Hij werd driftig! Hij zoo kalm, zoo meester
van zichzelf, kon soms woedend worden, dan
zwollen de aderen aan zijn slapen op, dan ver
loor hjj alle zelfbeheersching.
Het jonge meisje voelde, dat haar vader zulk
een crisis doormaakte.
„Ik weet niet, waarom ik nog naar je luister,"
vervolgde hij. „Je bent wel onvoorzichtig ge
weest en Janeki heeft niet meer verstand dan
jij. Nu kunnen jullie je uit dat wespennest ver
lossen, zooals je wiltIk bemoei mij er niet
meemaar spreek mij niet meer over die
dwaze geschiedenis. Eer wij denken aan ons
zelf, moeten wij rekening houden met ons huis
en het voortbestaan daarvanEn ik ken
slechts een man, die waard is hier heer en
meester te worden."
Margaïta hoorde de rest niet. Tante Gra-
cieüse was opgestaan en had zachtjes het ven
ster geslotenMaar ja, zij wist nu hoe haar
vader over dat aanzoek dachtHet was alsof
haar hart brak. Haar mooie droom zou dan ten
einde zijn, zij mocht er zelfs niet op terug
komenO, hoe vreeselijk!
De tranen dreigden haar te verstikken, maar
het kwam niet in haar op om in opstand te
komen. Zij eerbiedigde te zeer hem, die zich
tegen haar wensch kantte, om een oogenblik er
aan te denken zijn weerstand te trotseeren.
In die vernietiging van geheel haar wezen zei
een medelijdende stem dicht bij haar:
Margaïta, waarom storten je mooie oogen
tranen."
Het was oom Janeki. Hij was van Biarritz
naar Bellevue gereden om zijn zuster en nicht
te bezoeken en daar vernam hij, dat zij naar
Eskerona waren vertrokken. Hij was verder
gegaan om ze op te zoeken, wel begrijpende
dat er iets aan de hand was.
Eerst, uit schaamte, durfde het jonge meisje
hem niets toevertrouwen. Zij hield niet op met
snikken, maar de Amerikaan begreep het
wel: „Wil je vader geen toestemming geven?"
Zij knikte.
„Wij zullen hem wel doen besluiten," ging
hij voort. „Als je ten minste dien man be
mintWant, daarvan moet ik zeker zijn, eer
ik iets onderneem."
Heel zachtjes fluisterde zij: „Ik ben er zeker
van!"
„Goed, dan ga ik vanaf heden voor je geluk
werken. Die Liserolies bevalt mij wel. Hij heeft
zoo iets over zich, als een jonge prins. Gerard
Mayou en Leo Darringand kunnen niet in zijn
schaduw staan. Wat mij betreft heb ik niet
veel verstand van drukwerk.... Maar er wordt
beweerd, dat hij een prachtige, toekomst heeft,
dat hij geroepen is om de plaats in te nemen
van onze beroemde schrijvers, die al verouderd
zijn
Margaïta, wier hoop herleefde, veegde haar
oogen af.
„Ga naar de kerk," beval haar oom haar aan,
„ik moet met je vader spreken en het is beter,
dat je ons niet in den weg loopt."
Zij verlangde niets liever. Dadelijk stond zij
dus op en toen zij in de donkere kerk was, waar
zij op de steenen neerknielde, waar zij als kind
gebeden had, geknield op het zwarte laken, dat
lang aan de dorpsgenooten herinnerde, dat
Eskerona zijn jonge meesteres verloren had en
dat gedurende den oorlog tot tweemaal toe was
uitgespreid voor den erfgenaam van het huis.
Een diepe stilte omgaf haar. Zij daalde neer
in de diepte harer ziel om het geweten, dien
onzichtbaren raadgever te zoeken, die er altijd
aanwezig is en wakker wordt door de tegen
woordigheid van den goddelijken Gevangene.
Zij hoorde inwendig fluisteren: „Als oom
Michel in de plaats was geweest van oom Janeki,
zou hij zóó gesproken hebben?"
Eerst wilde zij die stem tot zwijgen brengen,
maar dan drong zij aan: „Ja, wat zou oom
Michel gezegd hebben?"
Hij zou gezegd hebben, dat het gevaarlijk is
zijn hart aan een man te schenken, die geen
andere principes heeft dan zijn zenuwachtige
indrukken, die vreemd is aan je ras, aan alles,
wat je bemint en eerbiedigtEn dan, hoe
dikwijls vergissen zich de jonge meisjes, zij zien
voor echte liefde aan hetgeen maar een aan
trekkelijkheid is van uiterlijke hoedanigheden,
fortuin of roem en dan komt er een dag, dat
die liefde, waarvan zij meenden, dat die sterk
was, sterker dan de dood, maar die niet berust
op goddelijke grondslagen, verdwijnt, zooals de
blaadjes van den meidoorn bij den eersten
storm.
Wie had gelijk? De missionaris of de Ameri
kaan?
Margaïta wilde niet aan Dominique denken.
Deze was door haar vader uitgekozen om
meester van het huis te worden, maar hij had
niet, zooals Hugo den weg naar haar hart ge
zocht; waarschijnlijk was hij er niet op gesteld
en buitendien, hij had geen steun noodig.
Margaïta droomde er niet alleen van te zijn
degene, die steunt en troost, zij wilde ook de
bezielster zijn, die het talent verruimt, die den
weg naar den roem aantoont door werken, die
de triomf zijn van de menschelijke vrijheid
over den inwendigen vijand.
Dat heerlijk vertrouwen in den invloed, dien
zij zou uitoefenen op den jongen schrijver bleef
haar bij. Zij zou hem veranderen, daarvan was
zij zeker. En zij weigerde een vraagteeken achter
jdie gedachte te plaatsen.
Op dit oogenblik liep de pastoor door de
kerk, het was een groote magere grijsaard met
sneeuwwitte haren. Hij had haar gedoopt,
voorbereid voor haar eerste H. Communie en
later, toen zij het pensionaat verlaten had,
was hij haar biechtvader geweest. Zij hield van
hem ondanks zijn beetje ruw karakter, maar
bezield met oprechte heiligheid. Terwijl hij voor
het altaar neerknielde, dacht zij: „Zal ik zijn
raad vragen."
Haar hart zei ja, maar haar koppige wil
weerhield haar, Het was de pastoor, die tot
haar naderde en zei: „Margaïta, wil je aan je
vader zeggen, dat ik vanavond vertrek om een
bedevaart naar Paray-le-Monial te maken. Ik
blijf eenigen tijd afwezig en zal dus niet met
hem de boeken van het kerkbestuur kunnen
controleeren."
Zij antwoordde niet spontaan: „O, mijnheer
de pastoor, wilt u mij te voren een onderhoud
toestaan...." Zij greep de genade niet aan,
die zich aanbood, de gelegenheid om de strenge
waarheden te hooren, die haar ziel zouden ver
licht hebbenOch, zij wenschte ze ook niet
te hooren, zij was bang voor alles, wat haar
droom zou kunnen vernietigen.
(Wordt vervolgd)