Hongarijë's Koningskroon
fv':
Mdmïftmi van den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
2P»
Ok
REISBELASTING
ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1936
HOOGSTE SYMBOOL
DER NATIE
De radiopriester
Een Duitsch lofdicht
Kindertrots
Irving Thalberg
gags
Van Lovendaal's vrouw
Een groot zakenman
Meer dan negen eeuwen reeds viert
Hongarije den sterfdag van zijn
stichter en eersten koning, van
St. Stephanus. Negen eeuwen lang is het
besef van de beteekenis van dezen dag
door de wisseling der gebeurtenissen heen
levendig gebleven. In de geschiedenis van
alle volkeren kent men gebeurtenissen en
perioden, die voor hun toekomst van beslis
sende beteekenis zijn. Zoo is ook voor het
Hongaarsche volk de regeering van zijn
eersten koning het fundament, waarop zijn
historie werd gebouwd.
Op het einde der Xe eeuw. toen de Ma
gyaren reeds waren ingeleefd in het Donau-
bekken en de geheele stroom-vlakte, begrensd
door de Karpathen, beheerschten, was omtrent
de vraag, bij welke cultuur het land zich zou
aansluiten, bij die van het Oosten of van het
Westen, nog niets beslist. De invloed van By
zantium en van Rome wogen in midden-Europa
tegen elkaar op. Met een laten opbloei van het
Byzantijnsche Rijk was gelijktijdig een kort
stondige verzwakking van Rome's macht inge
treden. De Byzantijnsche keizers zwaaiden den
schepter niet slechts over het geheele Balkan
schiereiland, maar hun invloed reikte tot ver
in Europa. In het Hongarije van St. Stephanus
zou de beslissende strijd worden gestreden om
de hegemonie tusschen Byzantium en Rome
want beide machten hadden het, niet alleen
met politieke oogmerken, maar vooral ook uit
godsdienstige overwegingen, op deze natie ge
munt, welke, nog grootendeels heidensch, mei
frissche kracht en nog onverbruikte energie zich
midden op den weg van West naar Oost had
genesteld en het vruchtbare land aan den mid
denloop van de Donau veroverd had.
En juist hier groeit de groote en beslissen
de beteekenis van houding en rol van Koning
Stephanus. Hij toch wist zyn volk, in begena
digd vooruitzien en met waarlijk groote staats
mansgaven den juisten weg te wijzen, zonder
tusschen Oost en West te worden vermalen
zonder te bezwijken voor de verlokkingen van
het Morgenland en den machtigen invloed van
Byzantium, welks godsdienst en cultuur zoo
«cherp tegenover die van het Westen stonden.
Deze eerste der Arpaden-koningen had reeds
onmiddellijk bij zijn troonsbestijging, in het
Jaar 1001, in deze brandende aangelegenheid
stelling genomen en voor zijn ^olk de aanslui
ting verzekerd bij de cultuur van het avond
land en de Kerk van Rome. Koning Stephanus,
de vader van het Europeesche Hongarendom.
is zoowel patriarch als profeet. Hij is meer ge
weest dan een leider van zijn volk; immers
wist hij de vestiging der Hongaren in het
nieuwe land door de stichting van een Rijk te
verheffen en te verzekeren. Uit den persoon
van dezen koning straalt heel de grootte en
glorie van het ware Hongarendom: kracht,
deugd, dapperheid, constructief scheppingsver
mogen. Zijn groote verdienste is niet slechts
dat hy zijn volk tot de Westersche beschaving
heeft gevoerd, maar ook, dat hij de grondsla
gen legde voor een natuurlijke, gezonde ont
wikkeling. Hij bond den onrustigen Genius van
het wilde ruitervolk der Magyaren, hij legde
de kracht der Hongaren vast en schiep uit
de statische eigenschappen van de Hongaar
sche ziel een weldadige, opbouwende dyna
miek, waarvan Europa spoedig den zegenrijken
invloed zou bespeuren.
Koning Stephanus gaf zijn volk niet alleen
de beschaving, waardoor het burgerrecht van
Europa werd verworven, maar nog veel meer;
een hooge cultuur, welke het plaatste in de eer
ste rij van het toenmaals toonaangevend
Europa. Daardoor werd het volk der Magyaren
op de plaats, waar Oost en West elkaar ra
ken, een levende schans, een bloedige borst
wering ter bescherming van de cultuur van het
avondland. Koning Stephanus' internationale
en bovennationale betrekkingen maakten hem tot
den besten heerscher van het Europa zijner da
gen.
Door zijn groot geloof en voorbeeldig leven
werd hij de eerste heilige koning, van wien nie
mand minder dan Paus Sylvester II, die hem
bij zijn kroning een dubbelkruis zond, getuigde:
Ik ben, als Paus, apostolisch; Stephanus ech
ter is een apostel! Aan deze Pauselijke uit
spraak ontleenen alle opvolgers op den troon
van St. Stephanus den titel van Apostolisch
Koning.
Van dit oogenblik af kreeg Hongarije een
historische roeping te vervullen. Negen eeuwen
zijn verloopen sedert het leven en streven van
Koning Stephanus en het Hongaarsche volk is
zonder weifelen den weg verder gegaan, welke
zijn groote koning het heeft gewezen. Van het
stoffelijk overschot van den Heiligen Koning is
Alleen de rechterhand op wonderbaarlijke wij-
„Och, waren alle menschen wijs
(Dat is heelemaal niet noodig, als
ze achter het stuur maar 'n klein
beetje beter wilden opletten, dan
konden we al héél tevreden zijn I)
ze bewaard gebleven. Elk jaar wordt zij in pro
cessie met pracht en praal door de straten van
het oude Boeda gedragen. Heel de structuur
van den Hongaarschen staat is vandaag nog in
groote trekken vastgelegd op de grondslagen
van zijn heiligen stichter en de invloed van
zijn leidende gedachte is nog steeds tastbaar.
Ook de kroon van St. Stephanus, hem door
Paus Sylvester geschonken, is heden nog het
symbool der integriteit van den Hongaarschen
staat. De heilige kroon heeft door alle eeuwen
haar glans behouden en als teeken der con-
stitutioneele monarchie is zij van de grootste
beteekenis geweest voor het behoud der natie.
Aan de Kroon alleen behoort, volgens de Hon
gaarsche grondwet, de heerschappij over het
door Koning Stephanus gesticht rijk en alle
rechten. Natie en koning vormen, figuurlijk ge
sproken, de heilige kroon en wanneer een van
beide samenstellende deelen ontbreekt, mist de
grondwet haar kracht en bestaat er geen wetge
vende macht.
Op deze constitutioneele basis heeft de Hoiï-
gaarsche grondwet alle stormen en slagen van
het lot kunnen weestaan. In geen enkel land,
behalve misschien in Engeland, heeft de con
stitutie een dergelijke diepe beteekenis gehad.
De kroon was het bindmiddel tusschen heer
scher en volk en heeft steeds voorkomen, dat
de rechten van een van beide partijen werden
geschonden. Van deze beteekenis der heilige
kroon zijn zich ook de vele heerschers van
vreemden bloede, die na het uitsterven der
nationale dynastie in 1301 over het land re
geerden, steeds volkomen bewust geweest.
Volgens den zin van de grondwet kan alleen
hij koninklijke rechten in het land uitoefenen,
wiens hoofd gekroond is geworden met de hei
lige St. Stephanuskroon. Zoolang dat niet is
gebeurd, wordt ook de koning niet als rechtma
tig heerscher beschouwd en kan hij geen wet
ten uitvaardigen.
In de Hongaarsche geschiedenis heeft de strijd
om het bezit van de kroon dan ook een groote
rol gespeeld. Van den anderen kant heeft de
natie alle heerschers, die zich niet lieten kro
nen, nooit als rechtmatig beschouwd. Alle on
der hun regeering uitgevaardigde wetten zijn
later als waardeloos geschrapt. Dit was ook
het geval onder Joseph H, den zoon van Ma
ria Theresia, die zich niet wilde laten kronen.
De laatste heerscher wiens hoofd de kroon
van Koning Stephanus heeft gedragen, was
de ongelukkige koning Karei TV, onder den
naam Karei I als keizer van Oostenrijk be
kend. Ondanks de zware tijden heeft het Hon
gaarsche volk gewild, dat zijn koning gekroond
werd en in 1916, midden in den wereldoorlog,
is dit feit door het Hongaarsche volk met groo
te feestelijkheid gevierd.
Sedert den dood van koning Karei heeft Hon
garije geen heerscher meer. Het is 'n konink
rijk zonder koning. De Rijksbestuurder, die vol
gens de Hongaarsche grondwet het Rijk zoolang
moet beschermen tot de koning zijn rechten
weer uitoefent, heeft geen koninklijke macht.
De heilige kroon wordt in den koninklijken
burcht te Boeda bewaakt. Twee kroonwachters,
de hoogste waardigheidsbekleders van het
land, hebben tot taak de heilige kroon te be
waken. Een bijzondere kroonwacht is daartoe ter
beschikking, welke in haar middeleeuwsche uni
formen de bewondering wekt van allen, die den
burcht te Boeda bezoeken. De kroon van St.
Stephana:, het hoogste symbool van den Hon
gaarschen staat, het waardevolste kleinood der
natie, verbeidt in haar pantserkist in den burcht
te Boeda het oogenblik van wedergeboorte, de
komst van een heerscher die haar nieuwen glans
zal verleenen en het rijk van den eersten ko
ning uit de ruïne van den naoorlogstijd zal her
stellen in oude glorie.
Dr. J. v. SOMOGYÏ.
De doop van St. Ste
phanus, Hongarije's
grondvester en heilige
koning, wiens kroon
reeds negen eeuwen
het hoogste symbool is
der Hongaarsche natie
imumimii
11111111111111:
i Maandenlang zijn de gemoed'ren
i Fel in rep en roer gezet i
i Door de dreiging, door het spookbeeld
i van de reisbelastingwet.
Talloos vele Nederlanders 1
Vonden het een ramp, een plaag,
Zonden honderden adressen
i En protesten naar Den Haag.
't Was een aanslag op de vrijheid,
E d'Onbekrompenheid van geest,
En men vond dat men nog nimmer
E Zóó gekortwiekt was geweest. E
E Vele beste vaderlanders
E Vinden Nederland te klein,
i Dus zij willen vleugels uitslaan, e
En ook wereldburgers zijn.
i Meen'ge slimme ondernemer e
Zei den menschen: „Weest nu wijs,
i Maak, nog vóór het weer te laat is
E Gauw een buitenlandsche reis!" 1
leder was tel vóór of tegen,
Neerland maakte zich flink kwaad, i
E Maarvoor invoer in den zomer
Was 't inmiddels tochte laat!
i Zooveel drukte, zooveel herrie
Was te veel voor zulk een wicht,
Dat, verlaten door zijn vaders,
Thans morsdood ter aarde ligt. e
I Maar voor veel vacantiegangers
Is de lucht weer opgeklaard,
i Neerland blijft voor reisbelasting
Toch voorloopig!? nog gespaard!
HERMAN KRAMER
illMlllllllimillllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlH
Pater Coughlin, de tegenstander van presi
dent Roosevelt, is Woensdag te Cincinnati
aangekomen onder bescherming van een spe
ciale politiepatrouille, daar de leiders der Na
tionale Unie voor Sociale Rechtvaardigheid
brieven hadden ontvangen, waarin het leven
van den „radiopriester" wordt bedreigd.
Maakten wij onlangs melding van een Ita-
liaansch gedicht, waarin de verloving
van Prinses Juliana werd bezongen, van
gewaardeerde zijde werd onze aandacht nog
gevestigd cp een, tot heden ongepubliceerd, lof
dicht in het Duitsch. De echtgenoote van den
89-jarigen volksdichter G. W. Lovendaal, mevr.
C. Lovenc'aalSchaudinn te Grave, landgenoote
van Prins Bemhard von Lippe-Biesterfeld,
dichtte n.l. onderstaande regelen.
Ihrur Königlichen Hoheit, Prinzessin Ju
liana, und ihrem Verlobten: Prinz Bemhard
von Lippe-Biesterfeld.
Prinzess Juliana, Du strahlende Sonne
Des Gliicks, und der Menschen Wonne!
Wie beseeligst Du Deines Volkes Gemiit,
Das bei Deiner Verlobung jublend mit dir
zieht.
Man ist beglückt über De ine glanzende Wahl,
Für de: heldhaften, edlen Herrn Gemahl.
Auch Er hat die Herzen des Volkes
gewonnen,
Man weiss, die Freud ist in Jubel
zerronnen;
Ganz Niederland, selbst die kleinsten
Stadtchen,
Alt und Jung, Knaben und Madchen
Sie schiossen zich an Festzug zu zeigen
Welche Lieb' für das Fürstenhaus ihm eigen.
Der Jubej erscholl von Wall zu Wall:
„Lang' iebe das junge Paar!!!" überall,
Prinz Bomhard, der glückliche, edle Mann,
Der sich das Herz der Prinzessin gewann,
Er wird den Jubel begreifen und denken:
„Mein Glück ist gross! Gott mög' uns're
Wege lenken
Durch uein Sonnenschein ewiger Liebe!
Gieb, Herr, dass sie ewig bliebeü!"
Hansje mag niet zoo knoeien."
Bestraffend klonk moeders stem, ter
wijl ze alle overboord gevallen stukjes
brood weer op zijn bordje legde. Hansje, die
in zijn kleine, hooge stoeltje naast moeder zat,
keek eens naar haar op en er tintelde iets on
deugends in zijn oogen, toen hij zei:
„Kan Hansje niets aan doen, ze willen niet
op Hansje's bordje blijven." Maar zijn stem
metje klonk een beetje weifelend. Misschien
was hij er niej^ zeker van of moeder zoo'n ge
zegde in de gegeven omstandigheden wel lief
zou vinden. Maar ze liet heelemaal niet mer
ken, of ze het al dan niet lief vond en zei heei
kalm:
„Ja, als Hansje de stukjes niet alleen op
zijn bordje kan houden, zullen we het samen
maar eens probeeren."
En Hansje, die begreep dat dit „voeren" be-
teekende, pikte tersluiks nog een blokje van de
tafel op en zei zeer beslist:
„Nee, sèf doen-"
Maar van Hansje's „sèf doen" kwam dit keer
niet veel en of moeder hem nu al waarschuw
de, zijn knoei-bui dreef niet over, zoodat ze
eindelijk zei:
„Ziezoo, kleine jongetjes, die zitten, te mor
sen, mogen niet zelf eten" en meteen haalde
ze Hansje's bordje weg.
„Sèf doen," dwong Hansje en zijn donkere
oogen keken boos naar moeder. Maar het gaf
niets en daarom keek hij nog donkerder en ter
wijl hij met zijn voetje op de plank van zijn
stoel stampte, zei hij nog eens en bijna hui
lend:
„Sèf doen." Ja, het werd een heele strijd,
maar Hansje zou het moeten verliezen, dat
voelde hij zelf ook wel, daarom zei hij niets
meer, draaide echter zijn hoofdje van moeder
af en klemde stijf zijn'lippen op elkaar. Neen,
daar zou vast geen stukje brood meer tusschen
komen. Maar het hielp niet, want moeder
pakte zijn kleine wipneus beet, zoodat hij zijn
mond open móest doen en tegelijk stopte ze er
een blokje brood in. Maar zoo'n overrompeling
liet Hansje zich niet welgevallen en heel kwaad
en driftig ineens, gaf hij moeder een klap, toen
ze zich voor de tweede maal naar hem over-
boog.
„Maar Hansje, foei schaam je je niet." Ver
wijtend keken moeders oogen hem aan.
„Nee," en om moeder maar niet aan te hoe
ven zien, schudde hij wild zijn booze bolletje
heen en weer, terwijl zijn mondje zich vastbe
raden sloot.
Moeder onderdrukte een opkomenden glim
lach, zei toen heel beslist:
„Neen, zulke jongetjes mogen niet aan de
groote-menschentafel zitten." En ze pakte
Hansje met stoel en al op en zette hem in de
groote, ruime kast een vroegere bedstede.
Daar zat Hansje nou. Beduusd keek hij naar
de deur, die zoo juist voor zijn neus was dicht
gegaan, die zoo plotseling alles om hem heen
duister had gemaakt en hem even plotseling
van de groote menschen had gescheiden. En
hij bleef naar de deur kijken, als verwachtte
hij, dat deze zich weer zou openen. Maar het
gebeurde niet en
11 u 111111 u ,m,_
toen werd Hansje
zich er van be-
wust, dat hij
opgesloten zat. E
En vaag en on- E
bewust door. i
kruisten ver
schillende gedachten zijn vier-jarig brein.
„Waarom zat hij hier hij had moeder een
klap gegeven maar zij had hem willen voe
rende groote menschen dachten nu zeker,
dat hij het naar vond in de kast, maar dat was
heelemaal niet zoooh nee.... dat zou hij
wel eens laten hooren."
En Hansje begon te zingen, zoo maar wat en
zijn handen trommelden op de leuning van
zijn stoel. Maar onder het zingen dacht hij in
eens weer aan moeders verwijtende blikken. O
«ee, dat was erger, want nu voelde hij, hoe zijn
oogen begonnen te prikken, alsof er tranen in
zouden komen.
Hij knipperde met zijn oogleden, maar het
gaf niets en twee dikke waterlanders rolden
langzaam over zijn wangetjes. Dan maar wat
harder zingenZoo deed Hansje, maar ook
dat hielp niet en hij moest met zingen ophou
den, anders had zijn stemmetje misschien wel
een beetje gebeefd. En dan zouden de groote
menschen kunnen hooren, dat hij daar, in de
donkere kast, het niet zoo èrg leuk vond en
dat mocht niet.
Daarom wóu hij zingen.
Hij klemde stevig zijn lippen op elkaar, slikte
eens heel moedig, slikte nog eens en toen had
hij al zijn tranen ingeslikt.... en begon hij
opnieuwMaar o, daar kwamen alwéér die
tranennog vèèl meer dan den eersten
keer. Zijn stemmetje begon te beven, o zoo te
beven
Toen hield hij maar op en zijn koppig hoofd
je legde hij op zijn armpjes en hij begon te
huilente snikken
Aan de film is het tot dusver nog altijd
de zakenman, die de lakens uitdeelt. De
producer, de productieleider accepteert
een scenario, stelt den staf aan, benoemt den
regisseur en deze laatste moet maar zien wat
hij er van maken zal. In vele gevallen noemt
men den producer den eigenlijk verantwoor
delijken man en zeker doet men dit terecht ten
aanzien van die producten, die door de z.g.
industrie-regisseurs in elkaar worden gezet.
Wie verantwoordelijk is voor het geld, dat in
een film gestoken wordt, wil er ook iets over
te zeggen hebben en nauwelijks neemt de bui
tenwereld daar aanstoot aan, hoewel diezelfde
buitenwereld zich ergeren zou, wanneer een
uitgever een auteur zou willen dwingen naar
zijn pijpen te dansen.
Maar de producer is in het complex van
machten, die de filmindustrie samenstellen, een
zéér machtig man en sommige onder hen zijn
ware dictators.
Toen Piet na 5 dagen weer heelemaal was opgeknapt, mocht
hij van den dokter de straat op. De beide zwervers hadden
hun oude plunje weer aan en geen cent op zak. Opeens kwam
er om den hoek een auto aanstuiven en deze reed precies over
den aangenaaiden grooten teen van Piet Prikkel.
Met zijn voet in de lucht hinkte Piet verder, tot hij een man
tegenkwam, die de straat stond te vegen. „Hallo", zei Piet,
weet U hier in de buurt een dokter te wonen?"
De man wees Piet een straat verderop. Toen Piet bij den
dokter binnentrad, stond deze op het punt om uit te gaan.
„Kijk nou m'n groote teen eens", zei Piet tegen den dokter en
deze vond, evenals Piet, dat er gauw wat aan gedaan moest
worden. „Hier heb je een briefje", zei de dokter, „ga daarmee
dadelijk naar den apotheker op den hoek."
Zulk een machtige was de jonge Irving
Thalberg, die dezer dagen in de badplaats
Santa Monica op 37-jarigen leeftijd aan long
ontsteking is overleden. Hij begon als een
jong broekje zonder ontwikkeling maar met
de onstuimige energie van den Amerikaan-
schen zakenman, liep brutaal een kantoor bin
nen, om er brutaal een stoel te veroveren en
imponeerde de directie zoolang, dat ze hem
liet zitten. Dit kantoor was een filmdistribu
tiekantoor, dat den jongeman aantrok, nadat
hij ingezien had, dat de film meer kans cgi
financieel gewin bood dan het armzalig haiw
deltje, dat hij aanvankelijk op touw had gezet.
Op dit kantoor ontmoette hem Carl Laemmle,
de directeur van de Universal, die Thalberg in
weerwil van zijn jeugd tot zijn secretaris aan
stelde. De 19-jarige knaap kwam daarmede te
staan naast een der machtigste filmmagnaten
van den tijd, naast een der oudste boven
dien, die thans reeds sinds een paar jaren op
zijn lauweren rust. In afwezigheid van zijn
chef, leidde Thalberg de zaken en het was
voornamelijk aan zijn initiatief te danken, dat
films als De Groote Parade en De Klokkenlui
der van de Notre Dame ontstonden.
Maar de jongeman wilde nóg hooger op en
zag kans met Louis B. Mayer en Marcus Loew
een driemanschap te vormen, dat den grond
slag legde voor de Metro-Goldwyn-Mayer.
Ook hier pakte hij weer stevig aan (I>
Groote Parade dateert uit dezen eersten tijc.
bij de Metro) en lang duurde het niet, of de
eerste geluidsfilm The Broadway Melodv
kwam onder zijn leiding tot stand. De film
werd een groot financieel succes, gevolgd door
vele andere geluidsfilms, met name die, waarin
Greta Garbo optreedt. Voor Greta Garbo heeft
Thalberg onverdroten gestreden, ook in den
tijd, toen er stemmen opgingen om Garbo van
de Metro te verwijderen.
Van de laatste films, die Thalberg leidde
noemen we nog The Barretts of Whimpole
Street, David Copperfield, Muting on the
Bounty, Romeo and Juliet en The great Zieg-
feld, waarvan de eerste drie hier reeds werden
besproken.
We zeiden: Thalberg was een groot zaken
man en hij heeft dit overduidelijk "bewezen.
Zijn zakentalent werd overigens door een on
tembare energie gestimuleerd. Of hij ook de
groote kunstenaar was, waarvoor men hem
vaak heeft uitgemaakt, is een andere vraag,
die moeilijk bevestigend te beantwoorden valt,
wanneer men bedenkt, hoe Thalberg met zijn
regisseurs omsprong. De onafhankelijkheid der
regisseurs is een begrip, dat voor hem nauwe
lijks bestond. Dit ondervond onder meer King
Vidor, de maker van De Groote Parade, die
onder hevig verzet de opdracht van Thalberg
kreeg het begin en het einde van zijn film
radicaal te wijzigen.
A T y "p O/OdVTlVTt?1 *0 op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 1h *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Ir *7^{fl bij een ongeval met p OCH bij verlies van een hand,
/f\ I i' .Li ril, #1 li l>3 hi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
llllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllillllllllllilillllllllllllllllllllllllll
25
Het leek haar zoo vreemd, dat men op
dertigjarigen leeftijd ernstige ongesteldheden
kon hebben. Wat haar betreft, zij wist van geen
vermoeidheid. Na een vollen dag in een auto
rondgereden te hebben, kwam zij aan tafel even
frisch en opgewekt als 's morgens toen zij
vertrokken. Hugo integendeel leek geheel uit
geput' In plaats van zich te bedienen van de
aangeboden schotels, schreef hij brieven of
notities. Als zy zich, om hem op te vrooiyken
en zelf afleiding te vinden, met schalksch ge
baar over die aanteekeningen boog, verwon
derde zij zich ze zoo verschillend te vinden van
hetgeen zy zou hebben neergeschreven als zy
haar inrukken had neergelegd. Het waren
slechts bijtende opmerkingen over menschen,
die hij ontmoet had, het constateeren van iets
bespotteiyks, een gebaar van een onnoozele, of
soms een schets zoo somber mogelijk getint van
een landschap, waarvan de schoonheid juist in
die woestheid lag. Nooit het opwekkende van
een sympathiek gelaat, nooit mooie, kalme en
lachende lijnen! Altijd het buitengewone en
vreemde! Eigenlijk was het zooals Amaud
d'Eskerona een beetje heftig had gezegd, dat
Hugo scheen aangetrokken te worden door alles,
wat abnormaal of bedorven is, door de dwaas
heid of de zonde.
Op een avond, toen hy de post had ontvan
gen, zei hij„Lord Kinross inviteert ons om naar
Kinross-Castle te komen, waar hij zich ter ge
legenheid van het jachtseizoen bevindt. Ik
heb wel zin om aan te nemen. Dat zal ons
wat afleiding geven na al die tochten in dit
woeste land van meren en rotsen."
Het idee om naar vreemden te gaan mis
haagde aan de jonge vrouw. Zy probeerde te
protesteeren met dezelfde woorden, die haar
man had gesproken op den dag van hun huwe
lijk, toen zij den stapel telegrammen en brieven
had willen doorzien: „Wat kunnen ons de
anderen schelen?"
Maar hy gaf niet toe, zooals zij gedaan had.
„Wy kunnen niet weigeren. Ten eerste zou
ik wel eens de Schotsche gastvrijheid willen
leeren kennen, die bijna spreekwoordelijk is ge
worden, en dan zou ik mij niet gaarne willen
brouilleeren met gravin de Mauberny, die op
het oogenblik op het kasteel logeert en even
als lord Kinross op ons bezoek aandringt."
„Wie is die gravin? Ik heb haar nooit in
Biarritz gezien."
„Wees daar niet verwonderd overzy
was ontstemd, omdat ik een huwelijk heb aan
gegaan, dat haar mishaagde, zy schijnt nu wat
bijgetrokken te zijn, waarover ik bly ben, want
zij protegeert schryvers. Bij Massot geeft zij
den regen of het mooie weer aan. Haar onme
telijk fortuin veroorlooft haar, meer dan de
helft der aandeelen van het kapitaal dier
uitgeversfirma in handen te houden."
„Is die dame bejaard?"
„Och, zij is op een leeftijd, waarop de vrouwen
niet precies te taxeeren zijn. Eigenlijk geloof
ik, dat zij byna zoo oud is als mijn moeder. Je
zult er zelf over kunnen oordeelen. Maar ik
verzoek je dringend haar vriendelijk te behan
delen, het zou mij onaangenaam zijn als zij
geen vriendschap met je sloot."
„Ik zal doen wat ik kan," stamelde Mar
gaïta, „je weet, dat ik slechts een wensch
koester: Je tevreden te stellen."
Hy antwoordde niet, maar schreef op zijn
bloc-note het telegram, dat hun komst meldde,
zy voelde haar gemoed bezwaard: de witte
broodsweken konden Hugo niet langer voldoen,
hij scheen zoo'n haast te hebben om niet meer
alleen met haar te zijn.
Hy oordeelde zeker, dat zij veel te jong was
en te onontwikkeld om haar toe te vertrouwen,
wat er in hem omging. Hij sprak zelfs niet
meer over zijn nieuwen roman: „De man met
de avonturen" en toch zou zij hem daarmede
van dienst kunnen zyn, want zy kende beter
dan hy den diepsten grond van de Baskische
ziel.
Zij zuchtte. Voor het eerst kreeg zij den
indruk, dat hun twee karakters zoo verschil
lend waren, dat zy naast elkaar zouden voort
leven zonder ooit zich geheel te vereenigen en
dat zij daar altijd een diepe smart over zou
gevoelen.
Als zij in Frankrijk waren geweest, dan zou
zij de schaduw van een kerk hebben opgezocht
om er te weenen, haar teleurstelling te verber
gen, maar het stadje, waar zij verbleven, bezat
geen katholieke kerk of kapel. Dat feit ver
meerderde nog haar droefheid. Neen, Schot
land, dat zij eerst zoo bewonderd had, geleek
niet op haar dierbaar vaderland, waar het volk
zoo innig gehecht is aan den godsdienst en
opeens voelde zij zich eenzaam en verlaten alsof
een lijkkleed over haar was uitgespreid.
Zij kwamen in Kinross-Castle aan op het uur,
dat de ondergaande zon de gekanteelde torens
vergulde. Het dorp aan den voet geleek een
kudde geschaard om den herder. Van den hoog-
sten toren wapperde de vlag van den Clan,
aangevende, dat de meester aanwezig was. Een
park met hoogopgaande boomen, door muren
omgeven, daalde af tot een meer waar het
donkere groen van de larixboomen zich weer
spiegelde met de rose tinten van dopheide.
Bergen vormden den achtergrond van het be
koorlijke landschap.
„Je vriend, Lord Kinross moet wel kolossaal
rijk zijn," fluisterde de jonge vrouw. „Zoo ver
ik zien kan, zijn het weiden waar kudden vee
grazen
„Hij is een echte Markies van Carabas. Denk
toch eens na: hij bezit tweehonderdduizend
hectaren grond. In Frankrijk hebben wij geen
idee van zulke fortuinen. En dan zijn prestige!
Hy is hoofd van den Clan en beweert afstam
meling te zyn van Macduff, die voorkomt in
Macbeth."
„Waar heb je kennis met hem gemaakt?"
„In Parijs bij gravin de Mauberny, aan wie hij
eens voorgesteld is door Edward VII.
In het voorjaar, toen moeder en ik zijn
komen logeeren bij Massot in Biarritz, heb ik
hem daar weergezien, hij heeft daar een villa
laten bouwen. Ja, zie je, wij kennen elkaar van
ouds en hij heeft in de kranten gelezen, dat wij
onze huwelijksreis in Schotland maakten. Och,
die kranten kunnen nooit menschen, die eenige
beroemdheid bezitten, met rust laten."
Hy zei die laatste woorden, alsof hij er onver
schillig voor was, maar de trots, genoeg naam
te hebben gemaakt om de reporters bezig te
houden en de aandacht van adellijken en rijken
te trekken, vertoonde er zich duidelijk in.
De auto beklom de steile helling, die naar
het kasteel leidde. In het dorp werden gordijn
tjes opgelicht zoowel van de aardige cottages als
van de herberg met rustieke poort, die daar
scheen geplaatst te zyn als décor van een roman
van Walter Scott. Oude en jonge gezichten
vertoonden zich en zeker zeiden eenige stem
men: „Dat zijn gasten die naar het kasteel
gaan." Velen benijdden hen en zouden hen heb
ben willen volgen in de prachtige salons, die
zy op een feestdag hadden kunnen bewonderen,
als de dorpelingen in optocht, voorafgegaan
door de pibroch, het ^echt hadden overal bin
nen te gaan.
Margaïta integendeel zou aan de ontvangst,
die haar wachtte, hebben willen ontsnappen.
En toch, toen zy zich bevond in de groote
met wapens versierde hal, waar verkleurde vlag
gen van de muren neerhingen, afgewisseld met
geweldige geweien, waar de hooge, smalle ge
brandschilderde ramen een licht doorlieten,
dat aan een kapel deed denken, kreeg zij zon
der moeite haar natuurlijke waardigheid van
Baskische terug. Rechtop, haar zijden mantel
met een hand vasthoudend, bood zy de andere
aan Lord Kinross, die galant die hand kuste.
Lady Kinross, een lieve dame, zeer gedistin
geerd met haar sneeuwwit kapsel, heette haar
vriendelijk welkom. Zy vond onmiddellyk de
woorden, die op die begroeting pasten en ver
toonde op dat oogenblik waarlyk de echte
Fransche gratie.
Dan werd zij naar haar vertrekken geleid,
een slaapkamer, een salon en een kleedkamer,
maar dat alles zoo gezellig, zoo echt weelde
rig mgenent, dat men zou meenen in een
koninklijk paleis te zijn aangeland.
„Je hebt geen reden om te klagen," zei Hugo,
toen zij alleen waren, „je wordt behandeld als
een vorstin!"
Margaïta dacht aan Catali die haar eens
voorspeld had, dat de kroon der beroemdheid
op haar hoofd zou worden geplaatst en onwil
lekeurig keek zy naar haar man. Hij had zich
als vermoeid in een leunstoel laten vallen, waar
zijn bleek gezicht nog bleeker leek tegen den
rug van het antiek groen fluweel.
(Wordt vervolgd)