Hongarijë's Koningskroon fv': Mdmïftmi van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DE UREN GAAN V O O R B IJ 2P» Ok REISBELASTING ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1936 HOOGSTE SYMBOOL DER NATIE De radiopriester Een Duitsch lofdicht Kindertrots Irving Thalberg gags Van Lovendaal's vrouw Een groot zakenman Meer dan negen eeuwen reeds viert Hongarije den sterfdag van zijn stichter en eersten koning, van St. Stephanus. Negen eeuwen lang is het besef van de beteekenis van dezen dag door de wisseling der gebeurtenissen heen levendig gebleven. In de geschiedenis van alle volkeren kent men gebeurtenissen en perioden, die voor hun toekomst van beslis sende beteekenis zijn. Zoo is ook voor het Hongaarsche volk de regeering van zijn eersten koning het fundament, waarop zijn historie werd gebouwd. Op het einde der Xe eeuw. toen de Ma gyaren reeds waren ingeleefd in het Donau- bekken en de geheele stroom-vlakte, begrensd door de Karpathen, beheerschten, was omtrent de vraag, bij welke cultuur het land zich zou aansluiten, bij die van het Oosten of van het Westen, nog niets beslist. De invloed van By zantium en van Rome wogen in midden-Europa tegen elkaar op. Met een laten opbloei van het Byzantijnsche Rijk was gelijktijdig een kort stondige verzwakking van Rome's macht inge treden. De Byzantijnsche keizers zwaaiden den schepter niet slechts over het geheele Balkan schiereiland, maar hun invloed reikte tot ver in Europa. In het Hongarije van St. Stephanus zou de beslissende strijd worden gestreden om de hegemonie tusschen Byzantium en Rome want beide machten hadden het, niet alleen met politieke oogmerken, maar vooral ook uit godsdienstige overwegingen, op deze natie ge munt, welke, nog grootendeels heidensch, mei frissche kracht en nog onverbruikte energie zich midden op den weg van West naar Oost had genesteld en het vruchtbare land aan den mid denloop van de Donau veroverd had. En juist hier groeit de groote en beslissen de beteekenis van houding en rol van Koning Stephanus. Hij toch wist zyn volk, in begena digd vooruitzien en met waarlijk groote staats mansgaven den juisten weg te wijzen, zonder tusschen Oost en West te worden vermalen zonder te bezwijken voor de verlokkingen van het Morgenland en den machtigen invloed van Byzantium, welks godsdienst en cultuur zoo «cherp tegenover die van het Westen stonden. Deze eerste der Arpaden-koningen had reeds onmiddellijk bij zijn troonsbestijging, in het Jaar 1001, in deze brandende aangelegenheid stelling genomen en voor zijn ^olk de aanslui ting verzekerd bij de cultuur van het avond land en de Kerk van Rome. Koning Stephanus, de vader van het Europeesche Hongarendom. is zoowel patriarch als profeet. Hij is meer ge weest dan een leider van zijn volk; immers wist hij de vestiging der Hongaren in het nieuwe land door de stichting van een Rijk te verheffen en te verzekeren. Uit den persoon van dezen koning straalt heel de grootte en glorie van het ware Hongarendom: kracht, deugd, dapperheid, constructief scheppingsver mogen. Zijn groote verdienste is niet slechts dat hy zijn volk tot de Westersche beschaving heeft gevoerd, maar ook, dat hij de grondsla gen legde voor een natuurlijke, gezonde ont wikkeling. Hij bond den onrustigen Genius van het wilde ruitervolk der Magyaren, hij legde de kracht der Hongaren vast en schiep uit de statische eigenschappen van de Hongaar sche ziel een weldadige, opbouwende dyna miek, waarvan Europa spoedig den zegenrijken invloed zou bespeuren. Koning Stephanus gaf zijn volk niet alleen de beschaving, waardoor het burgerrecht van Europa werd verworven, maar nog veel meer; een hooge cultuur, welke het plaatste in de eer ste rij van het toenmaals toonaangevend Europa. Daardoor werd het volk der Magyaren op de plaats, waar Oost en West elkaar ra ken, een levende schans, een bloedige borst wering ter bescherming van de cultuur van het avondland. Koning Stephanus' internationale en bovennationale betrekkingen maakten hem tot den besten heerscher van het Europa zijner da gen. Door zijn groot geloof en voorbeeldig leven werd hij de eerste heilige koning, van wien nie mand minder dan Paus Sylvester II, die hem bij zijn kroning een dubbelkruis zond, getuigde: Ik ben, als Paus, apostolisch; Stephanus ech ter is een apostel! Aan deze Pauselijke uit spraak ontleenen alle opvolgers op den troon van St. Stephanus den titel van Apostolisch Koning. Van dit oogenblik af kreeg Hongarije een historische roeping te vervullen. Negen eeuwen zijn verloopen sedert het leven en streven van Koning Stephanus en het Hongaarsche volk is zonder weifelen den weg verder gegaan, welke zijn groote koning het heeft gewezen. Van het stoffelijk overschot van den Heiligen Koning is Alleen de rechterhand op wonderbaarlijke wij- „Och, waren alle menschen wijs (Dat is heelemaal niet noodig, als ze achter het stuur maar 'n klein beetje beter wilden opletten, dan konden we al héél tevreden zijn I) ze bewaard gebleven. Elk jaar wordt zij in pro cessie met pracht en praal door de straten van het oude Boeda gedragen. Heel de structuur van den Hongaarschen staat is vandaag nog in groote trekken vastgelegd op de grondslagen van zijn heiligen stichter en de invloed van zijn leidende gedachte is nog steeds tastbaar. Ook de kroon van St. Stephanus, hem door Paus Sylvester geschonken, is heden nog het symbool der integriteit van den Hongaarschen staat. De heilige kroon heeft door alle eeuwen haar glans behouden en als teeken der con- stitutioneele monarchie is zij van de grootste beteekenis geweest voor het behoud der natie. Aan de Kroon alleen behoort, volgens de Hon gaarsche grondwet, de heerschappij over het door Koning Stephanus gesticht rijk en alle rechten. Natie en koning vormen, figuurlijk ge sproken, de heilige kroon en wanneer een van beide samenstellende deelen ontbreekt, mist de grondwet haar kracht en bestaat er geen wetge vende macht. Op deze constitutioneele basis heeft de Hoiï- gaarsche grondwet alle stormen en slagen van het lot kunnen weestaan. In geen enkel land, behalve misschien in Engeland, heeft de con stitutie een dergelijke diepe beteekenis gehad. De kroon was het bindmiddel tusschen heer scher en volk en heeft steeds voorkomen, dat de rechten van een van beide partijen werden geschonden. Van deze beteekenis der heilige kroon zijn zich ook de vele heerschers van vreemden bloede, die na het uitsterven der nationale dynastie in 1301 over het land re geerden, steeds volkomen bewust geweest. Volgens den zin van de grondwet kan alleen hij koninklijke rechten in het land uitoefenen, wiens hoofd gekroond is geworden met de hei lige St. Stephanuskroon. Zoolang dat niet is gebeurd, wordt ook de koning niet als rechtma tig heerscher beschouwd en kan hij geen wet ten uitvaardigen. In de Hongaarsche geschiedenis heeft de strijd om het bezit van de kroon dan ook een groote rol gespeeld. Van den anderen kant heeft de natie alle heerschers, die zich niet lieten kro nen, nooit als rechtmatig beschouwd. Alle on der hun regeering uitgevaardigde wetten zijn later als waardeloos geschrapt. Dit was ook het geval onder Joseph H, den zoon van Ma ria Theresia, die zich niet wilde laten kronen. De laatste heerscher wiens hoofd de kroon van Koning Stephanus heeft gedragen, was de ongelukkige koning Karei TV, onder den naam Karei I als keizer van Oostenrijk be kend. Ondanks de zware tijden heeft het Hon gaarsche volk gewild, dat zijn koning gekroond werd en in 1916, midden in den wereldoorlog, is dit feit door het Hongaarsche volk met groo te feestelijkheid gevierd. Sedert den dood van koning Karei heeft Hon garije geen heerscher meer. Het is 'n konink rijk zonder koning. De Rijksbestuurder, die vol gens de Hongaarsche grondwet het Rijk zoolang moet beschermen tot de koning zijn rechten weer uitoefent, heeft geen koninklijke macht. De heilige kroon wordt in den koninklijken burcht te Boeda bewaakt. Twee kroonwachters, de hoogste waardigheidsbekleders van het land, hebben tot taak de heilige kroon te be waken. Een bijzondere kroonwacht is daartoe ter beschikking, welke in haar middeleeuwsche uni formen de bewondering wekt van allen, die den burcht te Boeda bezoeken. De kroon van St. Stephana:, het hoogste symbool van den Hon gaarschen staat, het waardevolste kleinood der natie, verbeidt in haar pantserkist in den burcht te Boeda het oogenblik van wedergeboorte, de komst van een heerscher die haar nieuwen glans zal verleenen en het rijk van den eersten ko ning uit de ruïne van den naoorlogstijd zal her stellen in oude glorie. Dr. J. v. SOMOGYÏ. De doop van St. Ste phanus, Hongarije's grondvester en heilige koning, wiens kroon reeds negen eeuwen het hoogste symbool is der Hongaarsche natie imumimii 11111111111111: i Maandenlang zijn de gemoed'ren i Fel in rep en roer gezet i i Door de dreiging, door het spookbeeld i van de reisbelastingwet. Talloos vele Nederlanders 1 Vonden het een ramp, een plaag, Zonden honderden adressen i En protesten naar Den Haag. 't Was een aanslag op de vrijheid, E d'Onbekrompenheid van geest, En men vond dat men nog nimmer E Zóó gekortwiekt was geweest. E E Vele beste vaderlanders E Vinden Nederland te klein, i Dus zij willen vleugels uitslaan, e En ook wereldburgers zijn. i Meen'ge slimme ondernemer e Zei den menschen: „Weest nu wijs, i Maak, nog vóór het weer te laat is E Gauw een buitenlandsche reis!" 1 leder was tel vóór of tegen, Neerland maakte zich flink kwaad, i E Maarvoor invoer in den zomer Was 't inmiddels tochte laat! i Zooveel drukte, zooveel herrie Was te veel voor zulk een wicht, Dat, verlaten door zijn vaders, Thans morsdood ter aarde ligt. e I Maar voor veel vacantiegangers Is de lucht weer opgeklaard, i Neerland blijft voor reisbelasting Toch voorloopig!? nog gespaard! HERMAN KRAMER illMlllllllimillllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlH Pater Coughlin, de tegenstander van presi dent Roosevelt, is Woensdag te Cincinnati aangekomen onder bescherming van een spe ciale politiepatrouille, daar de leiders der Na tionale Unie voor Sociale Rechtvaardigheid brieven hadden ontvangen, waarin het leven van den „radiopriester" wordt bedreigd. Maakten wij onlangs melding van een Ita- liaansch gedicht, waarin de verloving van Prinses Juliana werd bezongen, van gewaardeerde zijde werd onze aandacht nog gevestigd cp een, tot heden ongepubliceerd, lof dicht in het Duitsch. De echtgenoote van den 89-jarigen volksdichter G. W. Lovendaal, mevr. C. Lovenc'aalSchaudinn te Grave, landgenoote van Prins Bemhard von Lippe-Biesterfeld, dichtte n.l. onderstaande regelen. Ihrur Königlichen Hoheit, Prinzessin Ju liana, und ihrem Verlobten: Prinz Bemhard von Lippe-Biesterfeld. Prinzess Juliana, Du strahlende Sonne Des Gliicks, und der Menschen Wonne! Wie beseeligst Du Deines Volkes Gemiit, Das bei Deiner Verlobung jublend mit dir zieht. Man ist beglückt über De ine glanzende Wahl, Für de: heldhaften, edlen Herrn Gemahl. Auch Er hat die Herzen des Volkes gewonnen, Man weiss, die Freud ist in Jubel zerronnen; Ganz Niederland, selbst die kleinsten Stadtchen, Alt und Jung, Knaben und Madchen Sie schiossen zich an Festzug zu zeigen Welche Lieb' für das Fürstenhaus ihm eigen. Der Jubej erscholl von Wall zu Wall: „Lang' iebe das junge Paar!!!" überall, Prinz Bomhard, der glückliche, edle Mann, Der sich das Herz der Prinzessin gewann, Er wird den Jubel begreifen und denken: „Mein Glück ist gross! Gott mög' uns're Wege lenken Durch uein Sonnenschein ewiger Liebe! Gieb, Herr, dass sie ewig bliebeü!" Hansje mag niet zoo knoeien." Bestraffend klonk moeders stem, ter wijl ze alle overboord gevallen stukjes brood weer op zijn bordje legde. Hansje, die in zijn kleine, hooge stoeltje naast moeder zat, keek eens naar haar op en er tintelde iets on deugends in zijn oogen, toen hij zei: „Kan Hansje niets aan doen, ze willen niet op Hansje's bordje blijven." Maar zijn stem metje klonk een beetje weifelend. Misschien was hij er niej^ zeker van of moeder zoo'n ge zegde in de gegeven omstandigheden wel lief zou vinden. Maar ze liet heelemaal niet mer ken, of ze het al dan niet lief vond en zei heei kalm: „Ja, als Hansje de stukjes niet alleen op zijn bordje kan houden, zullen we het samen maar eens probeeren." En Hansje, die begreep dat dit „voeren" be- teekende, pikte tersluiks nog een blokje van de tafel op en zei zeer beslist: „Nee, sèf doen-" Maar van Hansje's „sèf doen" kwam dit keer niet veel en of moeder hem nu al waarschuw de, zijn knoei-bui dreef niet over, zoodat ze eindelijk zei: „Ziezoo, kleine jongetjes, die zitten, te mor sen, mogen niet zelf eten" en meteen haalde ze Hansje's bordje weg. „Sèf doen," dwong Hansje en zijn donkere oogen keken boos naar moeder. Maar het gaf niets en daarom keek hij nog donkerder en ter wijl hij met zijn voetje op de plank van zijn stoel stampte, zei hij nog eens en bijna hui lend: „Sèf doen." Ja, het werd een heele strijd, maar Hansje zou het moeten verliezen, dat voelde hij zelf ook wel, daarom zei hij niets meer, draaide echter zijn hoofdje van moeder af en klemde stijf zijn'lippen op elkaar. Neen, daar zou vast geen stukje brood meer tusschen komen. Maar het hielp niet, want moeder pakte zijn kleine wipneus beet, zoodat hij zijn mond open móest doen en tegelijk stopte ze er een blokje brood in. Maar zoo'n overrompeling liet Hansje zich niet welgevallen en heel kwaad en driftig ineens, gaf hij moeder een klap, toen ze zich voor de tweede maal naar hem over- boog. „Maar Hansje, foei schaam je je niet." Ver wijtend keken moeders oogen hem aan. „Nee," en om moeder maar niet aan te hoe ven zien, schudde hij wild zijn booze bolletje heen en weer, terwijl zijn mondje zich vastbe raden sloot. Moeder onderdrukte een opkomenden glim lach, zei toen heel beslist: „Neen, zulke jongetjes mogen niet aan de groote-menschentafel zitten." En ze pakte Hansje met stoel en al op en zette hem in de groote, ruime kast een vroegere bedstede. Daar zat Hansje nou. Beduusd keek hij naar de deur, die zoo juist voor zijn neus was dicht gegaan, die zoo plotseling alles om hem heen duister had gemaakt en hem even plotseling van de groote menschen had gescheiden. En hij bleef naar de deur kijken, als verwachtte hij, dat deze zich weer zou openen. Maar het gebeurde niet en 11 u 111111 u ,m,_ toen werd Hansje zich er van be- wust, dat hij opgesloten zat. E En vaag en on- E bewust door. i kruisten ver schillende gedachten zijn vier-jarig brein. „Waarom zat hij hier hij had moeder een klap gegeven maar zij had hem willen voe rende groote menschen dachten nu zeker, dat hij het naar vond in de kast, maar dat was heelemaal niet zoooh nee.... dat zou hij wel eens laten hooren." En Hansje begon te zingen, zoo maar wat en zijn handen trommelden op de leuning van zijn stoel. Maar onder het zingen dacht hij in eens weer aan moeders verwijtende blikken. O «ee, dat was erger, want nu voelde hij, hoe zijn oogen begonnen te prikken, alsof er tranen in zouden komen. Hij knipperde met zijn oogleden, maar het gaf niets en twee dikke waterlanders rolden langzaam over zijn wangetjes. Dan maar wat harder zingenZoo deed Hansje, maar ook dat hielp niet en hij moest met zingen ophou den, anders had zijn stemmetje misschien wel een beetje gebeefd. En dan zouden de groote menschen kunnen hooren, dat hij daar, in de donkere kast, het niet zoo èrg leuk vond en dat mocht niet. Daarom wóu hij zingen. Hij klemde stevig zijn lippen op elkaar, slikte eens heel moedig, slikte nog eens en toen had hij al zijn tranen ingeslikt.... en begon hij opnieuwMaar o, daar kwamen alwéér die tranennog vèèl meer dan den eersten keer. Zijn stemmetje begon te beven, o zoo te beven Toen hield hij maar op en zijn koppig hoofd je legde hij op zijn armpjes en hij begon te huilente snikken Aan de film is het tot dusver nog altijd de zakenman, die de lakens uitdeelt. De producer, de productieleider accepteert een scenario, stelt den staf aan, benoemt den regisseur en deze laatste moet maar zien wat hij er van maken zal. In vele gevallen noemt men den producer den eigenlijk verantwoor delijken man en zeker doet men dit terecht ten aanzien van die producten, die door de z.g. industrie-regisseurs in elkaar worden gezet. Wie verantwoordelijk is voor het geld, dat in een film gestoken wordt, wil er ook iets over te zeggen hebben en nauwelijks neemt de bui tenwereld daar aanstoot aan, hoewel diezelfde buitenwereld zich ergeren zou, wanneer een uitgever een auteur zou willen dwingen naar zijn pijpen te dansen. Maar de producer is in het complex van machten, die de filmindustrie samenstellen, een zéér machtig man en sommige onder hen zijn ware dictators. Toen Piet na 5 dagen weer heelemaal was opgeknapt, mocht hij van den dokter de straat op. De beide zwervers hadden hun oude plunje weer aan en geen cent op zak. Opeens kwam er om den hoek een auto aanstuiven en deze reed precies over den aangenaaiden grooten teen van Piet Prikkel. Met zijn voet in de lucht hinkte Piet verder, tot hij een man tegenkwam, die de straat stond te vegen. „Hallo", zei Piet, weet U hier in de buurt een dokter te wonen?" De man wees Piet een straat verderop. Toen Piet bij den dokter binnentrad, stond deze op het punt om uit te gaan. „Kijk nou m'n groote teen eens", zei Piet tegen den dokter en deze vond, evenals Piet, dat er gauw wat aan gedaan moest worden. „Hier heb je een briefje", zei de dokter, „ga daarmee dadelijk naar den apotheker op den hoek." Zulk een machtige was de jonge Irving Thalberg, die dezer dagen in de badplaats Santa Monica op 37-jarigen leeftijd aan long ontsteking is overleden. Hij begon als een jong broekje zonder ontwikkeling maar met de onstuimige energie van den Amerikaan- schen zakenman, liep brutaal een kantoor bin nen, om er brutaal een stoel te veroveren en imponeerde de directie zoolang, dat ze hem liet zitten. Dit kantoor was een filmdistribu tiekantoor, dat den jongeman aantrok, nadat hij ingezien had, dat de film meer kans cgi financieel gewin bood dan het armzalig haiw deltje, dat hij aanvankelijk op touw had gezet. Op dit kantoor ontmoette hem Carl Laemmle, de directeur van de Universal, die Thalberg in weerwil van zijn jeugd tot zijn secretaris aan stelde. De 19-jarige knaap kwam daarmede te staan naast een der machtigste filmmagnaten van den tijd, naast een der oudste boven dien, die thans reeds sinds een paar jaren op zijn lauweren rust. In afwezigheid van zijn chef, leidde Thalberg de zaken en het was voornamelijk aan zijn initiatief te danken, dat films als De Groote Parade en De Klokkenlui der van de Notre Dame ontstonden. Maar de jongeman wilde nóg hooger op en zag kans met Louis B. Mayer en Marcus Loew een driemanschap te vormen, dat den grond slag legde voor de Metro-Goldwyn-Mayer. Ook hier pakte hij weer stevig aan (I> Groote Parade dateert uit dezen eersten tijc. bij de Metro) en lang duurde het niet, of de eerste geluidsfilm The Broadway Melodv kwam onder zijn leiding tot stand. De film werd een groot financieel succes, gevolgd door vele andere geluidsfilms, met name die, waarin Greta Garbo optreedt. Voor Greta Garbo heeft Thalberg onverdroten gestreden, ook in den tijd, toen er stemmen opgingen om Garbo van de Metro te verwijderen. Van de laatste films, die Thalberg leidde noemen we nog The Barretts of Whimpole Street, David Copperfield, Muting on the Bounty, Romeo and Juliet en The great Zieg- feld, waarvan de eerste drie hier reeds werden besproken. We zeiden: Thalberg was een groot zaken man en hij heeft dit overduidelijk "bewezen. Zijn zakentalent werd overigens door een on tembare energie gestimuleerd. Of hij ook de groote kunstenaar was, waarvoor men hem vaak heeft uitgemaakt, is een andere vraag, die moeilijk bevestigend te beantwoorden valt, wanneer men bedenkt, hoe Thalberg met zijn regisseurs omsprong. De onafhankelijkheid der regisseurs is een begrip, dat voor hem nauwe lijks bestond. Dit ondervond onder meer King Vidor, de maker van De Groote Parade, die onder hevig verzet de opdracht van Thalberg kreeg het begin en het einde van zijn film radicaal te wijzigen. A T y "p O/OdVTlVTt?1 *0 op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 1h *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Ir *7^{fl bij een ongeval met p OCH bij verlies van een hand, /f\ I i' .Li ril, #1 li l>3 hi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen doodelijken afloop een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP llllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllillllllllllilillllllllllllllllllllllllll 25 Het leek haar zoo vreemd, dat men op dertigjarigen leeftijd ernstige ongesteldheden kon hebben. Wat haar betreft, zij wist van geen vermoeidheid. Na een vollen dag in een auto rondgereden te hebben, kwam zij aan tafel even frisch en opgewekt als 's morgens toen zij vertrokken. Hugo integendeel leek geheel uit geput' In plaats van zich te bedienen van de aangeboden schotels, schreef hij brieven of notities. Als zy zich, om hem op te vrooiyken en zelf afleiding te vinden, met schalksch ge baar over die aanteekeningen boog, verwon derde zij zich ze zoo verschillend te vinden van hetgeen zy zou hebben neergeschreven als zy haar inrukken had neergelegd. Het waren slechts bijtende opmerkingen over menschen, die hij ontmoet had, het constateeren van iets bespotteiyks, een gebaar van een onnoozele, of soms een schets zoo somber mogelijk getint van een landschap, waarvan de schoonheid juist in die woestheid lag. Nooit het opwekkende van een sympathiek gelaat, nooit mooie, kalme en lachende lijnen! Altijd het buitengewone en vreemde! Eigenlijk was het zooals Amaud d'Eskerona een beetje heftig had gezegd, dat Hugo scheen aangetrokken te worden door alles, wat abnormaal of bedorven is, door de dwaas heid of de zonde. Op een avond, toen hy de post had ontvan gen, zei hij„Lord Kinross inviteert ons om naar Kinross-Castle te komen, waar hij zich ter ge legenheid van het jachtseizoen bevindt. Ik heb wel zin om aan te nemen. Dat zal ons wat afleiding geven na al die tochten in dit woeste land van meren en rotsen." Het idee om naar vreemden te gaan mis haagde aan de jonge vrouw. Zy probeerde te protesteeren met dezelfde woorden, die haar man had gesproken op den dag van hun huwe lijk, toen zij den stapel telegrammen en brieven had willen doorzien: „Wat kunnen ons de anderen schelen?" Maar hy gaf niet toe, zooals zij gedaan had. „Wy kunnen niet weigeren. Ten eerste zou ik wel eens de Schotsche gastvrijheid willen leeren kennen, die bijna spreekwoordelijk is ge worden, en dan zou ik mij niet gaarne willen brouilleeren met gravin de Mauberny, die op het oogenblik op het kasteel logeert en even als lord Kinross op ons bezoek aandringt." „Wie is die gravin? Ik heb haar nooit in Biarritz gezien." „Wees daar niet verwonderd overzy was ontstemd, omdat ik een huwelijk heb aan gegaan, dat haar mishaagde, zy schijnt nu wat bijgetrokken te zijn, waarover ik bly ben, want zij protegeert schryvers. Bij Massot geeft zij den regen of het mooie weer aan. Haar onme telijk fortuin veroorlooft haar, meer dan de helft der aandeelen van het kapitaal dier uitgeversfirma in handen te houden." „Is die dame bejaard?" „Och, zij is op een leeftijd, waarop de vrouwen niet precies te taxeeren zijn. Eigenlijk geloof ik, dat zij byna zoo oud is als mijn moeder. Je zult er zelf over kunnen oordeelen. Maar ik verzoek je dringend haar vriendelijk te behan delen, het zou mij onaangenaam zijn als zij geen vriendschap met je sloot." „Ik zal doen wat ik kan," stamelde Mar gaïta, „je weet, dat ik slechts een wensch koester: Je tevreden te stellen." Hy antwoordde niet, maar schreef op zijn bloc-note het telegram, dat hun komst meldde, zy voelde haar gemoed bezwaard: de witte broodsweken konden Hugo niet langer voldoen, hij scheen zoo'n haast te hebben om niet meer alleen met haar te zijn. Hy oordeelde zeker, dat zij veel te jong was en te onontwikkeld om haar toe te vertrouwen, wat er in hem omging. Hij sprak zelfs niet meer over zijn nieuwen roman: „De man met de avonturen" en toch zou zij hem daarmede van dienst kunnen zyn, want zy kende beter dan hy den diepsten grond van de Baskische ziel. Zij zuchtte. Voor het eerst kreeg zij den indruk, dat hun twee karakters zoo verschil lend waren, dat zy naast elkaar zouden voort leven zonder ooit zich geheel te vereenigen en dat zij daar altijd een diepe smart over zou gevoelen. Als zij in Frankrijk waren geweest, dan zou zij de schaduw van een kerk hebben opgezocht om er te weenen, haar teleurstelling te verber gen, maar het stadje, waar zij verbleven, bezat geen katholieke kerk of kapel. Dat feit ver meerderde nog haar droefheid. Neen, Schot land, dat zij eerst zoo bewonderd had, geleek niet op haar dierbaar vaderland, waar het volk zoo innig gehecht is aan den godsdienst en opeens voelde zij zich eenzaam en verlaten alsof een lijkkleed over haar was uitgespreid. Zij kwamen in Kinross-Castle aan op het uur, dat de ondergaande zon de gekanteelde torens vergulde. Het dorp aan den voet geleek een kudde geschaard om den herder. Van den hoog- sten toren wapperde de vlag van den Clan, aangevende, dat de meester aanwezig was. Een park met hoogopgaande boomen, door muren omgeven, daalde af tot een meer waar het donkere groen van de larixboomen zich weer spiegelde met de rose tinten van dopheide. Bergen vormden den achtergrond van het be koorlijke landschap. „Je vriend, Lord Kinross moet wel kolossaal rijk zijn," fluisterde de jonge vrouw. „Zoo ver ik zien kan, zijn het weiden waar kudden vee grazen „Hij is een echte Markies van Carabas. Denk toch eens na: hij bezit tweehonderdduizend hectaren grond. In Frankrijk hebben wij geen idee van zulke fortuinen. En dan zijn prestige! Hy is hoofd van den Clan en beweert afstam meling te zyn van Macduff, die voorkomt in Macbeth." „Waar heb je kennis met hem gemaakt?" „In Parijs bij gravin de Mauberny, aan wie hij eens voorgesteld is door Edward VII. In het voorjaar, toen moeder en ik zijn komen logeeren bij Massot in Biarritz, heb ik hem daar weergezien, hij heeft daar een villa laten bouwen. Ja, zie je, wij kennen elkaar van ouds en hij heeft in de kranten gelezen, dat wij onze huwelijksreis in Schotland maakten. Och, die kranten kunnen nooit menschen, die eenige beroemdheid bezitten, met rust laten." Hy zei die laatste woorden, alsof hij er onver schillig voor was, maar de trots, genoeg naam te hebben gemaakt om de reporters bezig te houden en de aandacht van adellijken en rijken te trekken, vertoonde er zich duidelijk in. De auto beklom de steile helling, die naar het kasteel leidde. In het dorp werden gordijn tjes opgelicht zoowel van de aardige cottages als van de herberg met rustieke poort, die daar scheen geplaatst te zyn als décor van een roman van Walter Scott. Oude en jonge gezichten vertoonden zich en zeker zeiden eenige stem men: „Dat zijn gasten die naar het kasteel gaan." Velen benijdden hen en zouden hen heb ben willen volgen in de prachtige salons, die zy op een feestdag hadden kunnen bewonderen, als de dorpelingen in optocht, voorafgegaan door de pibroch, het ^echt hadden overal bin nen te gaan. Margaïta integendeel zou aan de ontvangst, die haar wachtte, hebben willen ontsnappen. En toch, toen zy zich bevond in de groote met wapens versierde hal, waar verkleurde vlag gen van de muren neerhingen, afgewisseld met geweldige geweien, waar de hooge, smalle ge brandschilderde ramen een licht doorlieten, dat aan een kapel deed denken, kreeg zij zon der moeite haar natuurlijke waardigheid van Baskische terug. Rechtop, haar zijden mantel met een hand vasthoudend, bood zy de andere aan Lord Kinross, die galant die hand kuste. Lady Kinross, een lieve dame, zeer gedistin geerd met haar sneeuwwit kapsel, heette haar vriendelijk welkom. Zy vond onmiddellyk de woorden, die op die begroeting pasten en ver toonde op dat oogenblik waarlyk de echte Fransche gratie. Dan werd zij naar haar vertrekken geleid, een slaapkamer, een salon en een kleedkamer, maar dat alles zoo gezellig, zoo echt weelde rig mgenent, dat men zou meenen in een koninklijk paleis te zijn aangeland. „Je hebt geen reden om te klagen," zei Hugo, toen zij alleen waren, „je wordt behandeld als een vorstin!" Margaïta dacht aan Catali die haar eens voorspeld had, dat de kroon der beroemdheid op haar hoofd zou worden geplaatst en onwil lekeurig keek zy naar haar man. Hij had zich als vermoeid in een leunstoel laten vallen, waar zijn bleek gezicht nog bleeker leek tegen den rug van het antiek groen fluweel. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10