%tdtM&aal van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DE UREN GAAN V O O R B IJ Oud-strijders te Lourdes m WOENSDAG 30 SEPTEMBER 1936 Onvolwassenheid Schilderijen Men kan met den goeden Thomas van Kempen instemmen waar hij wijst op het geringe nut, dat een bepaald soort bedevaarten heeft of, juister gezegd: dat sommige bedevaartgangers uit hun tochten we ten te trekken. Ook is het zeker waar dat eer. katholiek soms dicht bij huis den troost en de sterkte kan vinden die een verre pelgrimage hem niet brengt. Ik herinner mij een herfst avond in een onzer kustplaatsen, waarop een zoekende den vrede Gods door Diens heilige Moeder tot zich zag komen, zooals het -verve Lourdes dien niet beter en schooner had kun nen schenken. Maar even waar is het ook, dat in het bergland van Zuid-Frankrijk de kracht van Gods genade wel zeer zichtbaar wordt op deze wereld. Daarom ook was het zulk een hoopgevende 'gebeurtenis, toen tienduizenden oudstrijders in het begin der vorige week op trokken naar Lourdes om daar den vrede over Europa af te smeeken. Wij vonden daarvan een uitvoerig relaas in de Universe op denzelfden avond, waarop de krant het bericht bracht hoe het Alcazar te Toledo met zijn dappere verdedigers, hun vrou wen en kinderen door de regeringstroepen was opgeblazen. Er is wel véél verziekt in deze we reld! „Welaan dan, onze Voorspreekster Dit was ook de bede der pelgrims, die aan de vredes-bedevaart deelnamen. Franschen en Duitschers knielden daar naast elkaar, samen met Oostenrijkers en Italianen, Belgen, Engel- schen en leden van andere naties, die aan den oorlog deelnamen. De wacht vóór de grot werd het eerst betrokken door vier Duitschers, die het IJzeren Kruis droegen. Ook zag men er twee broers, waarvan de één op de Duitsche vloot, de ander in het Fransche leger had ge diend, in gebed vereenigd. Zulk een éénheid in Geloof en Christelijke Liefde kan alléén in de Kerk, onder de schutse van den mantel, die eens het Goddelijk Kind beschermde, worden aanschouwd. Op Zaterdag 12 dezer droeg Kardinaal Lié- nart, Bisschop van Rijssel, een H. Requiemmis op in tegenwoordigheid van 80.000 oud strijders, die met hun vlaggen in volmaakte orde waren opgetrokken om zich te scharen rond het altaar, dat op de trappen der Basiliek ver rees. Onder witte troonhemels ter weerszijden daarvan zag men in een mengeling van kleuren de assistenten bij het heilig Offer, en de vele aanwezige Aartsbisschoppen en Bisschoppen. Abten en andere geestelijken. Vóór het altaar hadden de zieke en invalide pelgrims een plaats gevonden. En over dit alles wierp de morgenzon een helder en hoopvol licht. Onder de vele vlaggen, die uitgolfden over het plein, zag men kleuren van velerlei naties. Daar was vooreerst de Pauselijke vlag, die door een kleinen jongen gedragen werd. De Engel- schen hadden een historische vlag meegenomen, welke op de fronten te Gallipoli, Egypte en aan de Somme in het vuur is geweest; daarnaast zag men de Iersche vlag en den Rooden Draak van Wales. Fransche priesters, die ook in de loopgraven hebben gestaan, droegen de vlaggen welke de tienduizenden Fransche veteranen hadden meegevoerd. Na de H. Mis werd een toespraak gehouden door Mgr. Feltin, Aartsbisschop van Bordeaux. Hij sprak over het lijden van hen die in den oorlog vielen, en toonde hoe alle lijden tot winst kan worden als het gedragen wordt met manne lijke sterkte en in vereeniging met het lijden van onzen Verlosser. Op het einde der H. Mis brachten vertegen woordigers van verschillende landen naar den troon van Kardinaal Lienart een zwart lijk kleed, als een symbolische bedekking van allen die in den oorlog sneuvelden. De celebrant be wierookte het kleed, besprenkelde het met wij water en sprak er de gebeden der absoute over uit. Den volgenden Zondag werd een H. Mis op gedragen „Pro Pace"; hierbij waren 100.000 toe hoorders aanwezig. Den vorigen dag reeds kon men overal priesters zien, die in de open lucht wandelend of op een bank langs de rivier ge zeten de biecht aan talrijke pelgrims afnamen. Onder de H. Mis, welke door Mgr. Gerlier werd opgedragen, reikten achttien andere Bisschop pen de H, Communie uit; dit werd voortgezet toen Mgr. Gerlier het H. Offer had beëindigd, en een der andere Bisschoppen zijn plaats aan het altaar had ingenomen. Dien morgen werden 45.000 H. Communies uitgereikt. Een bijzondere vermelding verdient het aan deel, dat de Engelsche pelgrims aan deze bede vaart hadden. Tezamen waren 587 Britten en Ieren naar Lourdes getrokken, onder leiding van den leger-Bisschop Mgr. Dey. Een groot aantal onder hen was naar Lourdes gegaan, na daar toe in staat gesteld te zijn door een inschrij ving welke door de Universe was geopend. Ver der werden duizenden geschreven petities voor den vrede, welke door lezers van dit blad waren ingezonden, neergelegd aan de voeten van het beeld, dat de plaats der wonderbare verschij ning aanduidt. Treffend is het verhaal van een Engelschen oorlogsinvalide die op Maandag stierf, ander half uur voor een H. Mis, welke voor de Engel schen werd opgedragen door Mgr. Dey. Zijn ge zicht werd in den oorlog zwaar verminkt. Nu was hij naar Lourdes gekomen met de bede dat hij daar mocht worden genezen of den Hemel zou mogen zien. Hij ontving de H. Communie een half uur vóór zijn dood en stierf, terwijl hem het H. Oliesel werd toegediend. Den vol genden morgen viel hem een begrafenis - ten deel zooals maar aan weinigen te beurt valt. Onder de gebeden van zijn landgenooten en pelgrims van andere naties werd het lichaam van Peter Beevers bijgezet in de grafkelder van het Genootschap van O. L. Vrouw van Lourdes. De oudste pelgrim was de 82-jarige James O'Rourke uit Liverpool, die op 62-jarigen leef tijd nog in de loopgraven stond. De Universe- correspondent zocht hem op en vroeg den ouden man om een Wees-Gegroet voor hem te bidden. „Ik zal er een bidden voor ik wegga", zei hij, „en zeker wel duizend voor ik sterf". Na deze woorden gingen zij weer uiteen. De Engelschen zonden ook een telegram naar Koning Edward, die vroeger Lourdes wel eens heeft bezocht. Op Dinsdagmorgen kwam het antwoord: „De Koning dankt van harte de Ka tholieke Britsche oud-strijders die deelnemen aan de internationale bedevaart te Lourdes voor hun bewijs van aanhankelijkheid". Reeds op Zaterdag hadden de pelgrims van alle naties een telegram ontvangen, waardoor Z.H. de Paus zijn bijzonderen zegen over de bedevaart uitsprak. Dr. Doris M. Odium, leidster van de af- deeling voor zenuwziekten aan 't Royal Victoria Hospital te Bournemouth, heeft onlangs te Oxford een belangwekkende lezing gehouden over „Educating the Emotions", dus (ongeveer) ,,'t leiden van de aandoeningen." Zij noemde het twijfelachtig of de meerderheid der menschen wel ooit volwassen wordt. Ver schillende landen zeide zij schijnen ook verschillende graden van psychologische ont wikkeling bereikt te hebben. Eenige landen, zooals de „dictator-staten", hebben de karaktertrekken van jongens van ongeveer 11 jaar. De „gangster"-geest, de ge heime vereeniging, het jingoïsme, de uniform, het saluut, het vlaggenzwaaien, de agressieve geest, de verheerlijking van force majeure als iets van de hoogste waarde, met het hieruit voortspruitende verlangen vrouwen en meisjes <n staat van-onderworpenheid te houden dit alles is typisch voor een jongen van dezen leef tijd. Amerike noemde zij bij uitnemendheid het land dat in den jongelingsstaat ver keert. Dit heeft de voordeelen van een fris- schen blik, vitaliteit en het verlangen naar „iets nieuws," maar tevens het nadeel van emo- tioneele onvastheid en gebrek aan vaste stan daards van waardeering welke zoo kenmerkend zijn voor de jongelingsjaren. Engeland is de „meest volwassene der na ties" genoemd, en dankt deze hulde zeer zeker aan zijn evenwichtigheid, zijn verdraagzaam heid, zijn vriendelijkheid. Aan den anderen kant heeft de volwassene het nadeel mindei „plastisch", minder ontvankelijk voor nieuwe denkbeelden te zijn. 't Geen deze bekende vrouwelijke zenuwarts zegt is misschien niet zoo heel nieuw, maar zij formuleert het op zeer aannemelijke manier. Men behoeft misschien geen psychologisch des kundige te zijn om op te merken dat het uiter lijke gedoe in sommige der dictator-landen in de hoogste mate jongens-, om niet te zeggen kinderachtig is, en Dr. Odium somt de symp tomen op zeer overtuigende wijze op. Maar terwijl zij eraan herinnert dat Enge land vaak de „meest volwassene der'naties" ge noemd wordt, is toch de gemiddelde Engelsch- man veel „jongensachtiger" dan de meeste Ne derlanders. Zijn voorliefde voor alle mogelijke sporten, die hij blijft beoefenen lang nadat zijn haren grijs geworden zijn, is ongetwijfeld jon gensachtig. Hij houdt veel meer van spelen dan welk ander volk ook. Is 't wellicht juist die sterke en bijna algemeene ontwikkeling van sport en spel, welke voorkomen heeft dat de Engelschen zich te buiten gegaan zijn aan die andere uiting van jongensachtigheid: soldaatje spelen en „roovertje"-spelen? Dat de Italianen, na zooveel eeuwen langer „bestaan" te hebben dan de Engelschen, en in den tijd der Romeinsche republiek 't toppunt van volwassenheid te hebben bereikt, thans af gezakt zouden zijn tot het peil van elf-jarige jongens, lijkt heel onwaarschijnlijk. Ik heb eens een geheel andere verklaring ge- Bloemstuk van S. L. Schwarz in den kunsthandel Santee Landweer te Amsterdam lezen van 't feit dat niet alleen verschillende volken, maar ook verschillende groepen en in dividuen, zoo volkomen ongelijke graden van psychologische ontwikkeling bereikt hebben. De verklaring kwam hierop neer dat menschen en volken, ofschoon tijdgenooten, kunnen behooren tot verschillende generaties. Wie sinds 't begin onzer jaartelling voorouders gehad heeft, wier gemiddelde levensduur vóór de bevalling 22 jaar bedragen heeft, behoort tot de 88ste generatie; had de bevalling plaats op een gemiddelden leef tijd van 25, dan is thans eerst de 77ste gene ratie bereikt, en bij een gemiddelden leeftijd van 28 eerst de 69ste. 't Verschil tusschen eerst genoemde en laatstgenoemde generatie be draagt, in jaren uitgedrukt, bijna 500. Dienten gevolge zouden de noordelijke volken, welker mannen en vrouwen doorgaans minder vroeg rijp zijn dan de zuidelijke en oostersche, ook „jongensachtiger" zijn. Dat het verzamelen van schilderijen den Ne derlander in het bloed zit, wordt door het Ber liner Tageblatt in herinnering gebracht. Er was zelfs een tijd, dat het geheele Nederland- sche volk schilderijen kocht. Dat was ten tijde van den 30-jarigen oorlog, toen de beschaving in Duitschland zoo zwaar werd gehavend, maar Holland het toppunt van zijn bloei bereikte. En het blad schrijft dan verder; „Evenals men destijds dwaas in tulpen specu leerde, zoo hartstochtelijk kocht en verkocht men ook schilderijen. De rijke heer en de boer, de geleerde en de arbeider, allen verzamelden schilderijen. Met schilderijen kocht men huizen, betaalde zijn huur. Schilderijen gaf men als bruidschat. Met schilderijen bevrijdde men zich zelfs van den militairen dienst. De Franschman Sorbière, die door Holland reisde schrijft: „De Hollanders drijven een soort handel met schilderijen; zij geven er daarom zooveel geld voor uit, om er nog meer voor terug te krijgen. De goede schilderijen maken een deel van hun erfenissen uit, en er zijn nauwelijks schilder stukken, die niet te verkoopen of om te ruilen zijn. Ik heb in de kamer van een boekhandelaar schilderijen ter waarde van 6000 fres. gezien; deze zou het misschien niet hebben gewaagd, ook maar een enkel gobelin van 100 daalders te koopen." Een drukke kunsthandel ontstond. Naast han delaars, die er een beroep van maakten, waren er nog meer „marchands amateurs". Herbergiers handelden dikwijls met schilderijen, en bloemen handelaars, die aan tulpenbollen groote verlie zen hadden geleden, hoopten door den handel met schilderijen hun verlies weer goed te ma ken. Op de jaarmarkten vonden groote veilin gen plaats. Venters trokken met schilderijen door het geheele land. Over de indrukken, op gedaan bij een kermis te Rotterdam, schrijft de Engelschman John Evelyn in 1641; „Op de jaarmarkt waren zooveel schilderijen, dat ik er verrast van was. De reden voor deze enorme hoeveelheid schilderijen is te zoeken in het feit, dat er gebrek aan land is, om het geld in te steken, zoodat het een doodgewoon verschijnsel is, een eenvoudigen boer 2000 tot 3000 pond voor schilderijen te zien betalen. Hun huizen zijn ermee gevuld en zü verkoopen ze op hun jaarmarkten met groote winst." Zit u te piekeren over de affaire Yelford, meneer de commisaris? vroeg het kleine, onooglijke mannetje, van wien niemand zeggen zou, dat hij de beroemde detective Nicker was. Piekeren is het juiste woord niet, mr. Nicker. Ik erger me alleen dood, dat we na een jaar nog geen stap verder zijn gekomen. De kerel lacht ons gewoon uit! De commissaris greep uit zijn mappen een lijvig dossier. Hier zijn de magere resultaten van ons langdurig onderzoek. Ik durf mijn hoofd te verwedden, dat Yelford een der meest geraf fineerde helers is, bij wien de élite der juwee- lendieven haar buit van de hand doet. We hebben trouwens geconstateerd, dat bekende linke jongens hem nu en dan een bezoek bren gen. Driemaal is er huiszoeking gedaan, maar ook driemaal tevergeefs! Nog één vraag, meneer de commissaris, bracht Nicker in 't midden. Dat Yelford een heler van gestolen juweelen is, berust niet al leen op vermoedens? Ik zeg immers, dat ik er mijn hoofd on der durf verwedden. U vindt genoeg materiaal in deze stukken. Maar de bewijzen, ziet u, de bewijzen, daar gaat het om! Mijn laatste troef ben jij, Nicker! De vraag is voor ons: waar stopt Yelford de gestolen juweelen weg en op welke wijze weet hij in verbinding te komen met de buitenwereld? Hij gaat maar eens in de drie weken even uit, dat is precies nage gaan. Ik begin werkelijk aan 't eind van mijn Latijn te raken! Ik zal mr. Yelford nog vanmiddag met 'n bezoek vereeren! zei het kleine, onooglijke mannetje en slofte de kamer uit. Het liep tegen drie, toen de detective bij Yelford aanschelde. Wie daar? informeerde een basstem na een poosje. Goed volk! fluisterde Nicker met den mond dicht bij het sleutelgat. Yelford schoof het slot van de deur en open de. Toen hjj het kleine, onooglijke mannetje zag, scheen hij een oogenblik verbaasd te zijn. Kom je van Brown? vroeg hij, blijkbaar niet volkomen gerust. Geraden! zei Nicker; van Brown! Mijn naam is Carling! Yelford nam zijn bezoeker mee naar zijn werkkamer. Neem plaats, mr. Carling! Nicker schoof een stoel onder zich en hing den hoed over den knop van zijn parapluie. U heeft er toch niets tegen, als ik een glas whisky drink, mr. Carling? Kan ik u ook dienen? Liever niet. Ik drink overdag nooit alco hol! PrachtgewoonteOverigens geloof ik, dat we vandaag nog regen krijgen! zei Yelford en keek door het venster. Aan de blauwe zomer lucht was geen wolkje te zien. Waarom gelooft u dat, mr. Yelford? Omdat u bij dit mooie weer een parapluie meegenomen heeft! Ach zoo! lachte Nicker. Vertrouwen tegen vertrouwen, mr. Car ling. Komt u werkelijk op aanraden van Brown? Natuurlijk! Ik dacht maar.... omdat u zich Carling noemt en in werkelijkheid detective Nicker bent! Het kleine, onooglijke maiïnetje lachte fijntjes. Aha! zei hij, waait de wind uit dien hoek! Wat niet zeggen wil, dat het u niet vrij zou staan mijn huis te doorzoeken! ging Yelford onverstoorbaar verder. Interesseert me niets! zei Nicker en ging voor het venster staan. De Cablestreet was een van die zijstraten, waar slechts weinig ver keer is. U woont hier niet slecht, mr. Yelford. Jammer, dat uw woning uitzicht geeft op dat scheefgezakte pakhuis aan den overkant. Wo nen er nog menschen boven? Weet er niets van, mr. Carling. Ik geloof, nog een oude portier! In de stad is het voor ons niets gedaan, zei Piet Prikkel, toen hij weer was opgeknapt. We moesten maar eens naar buiten gaan, naar de zee. Een half uurtje later, toen ze rustig langs het strand wandelden, voelde Piet zich spoedig weer een heele baas. Hij was dan ook de eerste, die op de gedachte kwam om op een groot zeeschip te stappen, dat in de haven lag. De kapitein wou hen er eerst niet op hebben, maar toen Piet met groote stelligheid en heel brutaal zei, dat de kapitein er spijt van zou hebben als hij hen niet meenam, besloot hij de vreemde passagiers maar mee te nemen. De twee zwervers waren dan ook stelling van plan om zich ver dienstelijk te maken, door de reizigers aan boord van het schip te vermaken. Drein zou 's avonds op het tooneeltje in de groote zaal een paar nummertjes zingen, maar spoedig kwam de kapitein met het verzoek om op te houden, daar het schip anders zou zinken. Nicker trok zich terug van het venster. U schijnt veel te lezen, mr. Yelford! De detective streek over 'n heele rij boeken. Wat moet 'n mensch anders den heelen dag uitvoeren?! meende Yelford. Mag ik nu eindelijk de reden van uw be zoek weten, mr. Nicker? Juweelen! Heb ik dat nog niet gezegd? U bent een grapjas, mr. Nicker! Schiet u op musschen? vroeg de detective, terwijl hij 'n soort catapult ter hand nam, die samen met 'n aantal kiezelsteentjes in een dekselloos si- garenkistje op j" het schrijfbureau Misschien nu I Te glad af juist niet. Een mormel van 'n hond, die ver moedelijk aan den ouden portier hierover toe behoort, verveelt me 's avonds nogal 's met zijn geblaf. Dan schiet ik hem 'n paar steentjes op zijn huid! Ook 'n methode! zei Nicker en legde de catapult en de steentjes terug. Drie dagen gingen voorbij, toen Nicker op nieuw in de Cablestreet no. 17 aanschelde. Wat verschaft mü opnieuw de eer, mr. Nicker? Een kleinigheid, mr. Yelford. Ik moet een knoop van mijn jaquetjasje bij u verloren heb ben. Die is namelijk van een soort, welke ner gens meer te krijgen is! Ik heb niets gevonden! Maar als u zoeken wilt Niets te zien, mr. Nicker! Echt zonde! Nu moet ik er die andere zes ook afhalen! Den volgenden morgen meldde het kleine onooglijke mannetje zich bij den commissaris. Wel, mr. Nicker? Nieuws in de aff^jre Yelford? Iets van dien aard, meneer de commis saris! Wat bedoel je daarmee? Dat ik 'm te pakken heb! zei Nicker leuk. De commissaris sprong op. Geen grapjes, mr. Nicker! Weet u inder daad, waar de juweelen zijn? Ik neem aan, dat ze zijn, waar ik ze ver moed! Kerel, doe toch niet zoo geheimzinnig! Vanmiddag om vier uur gaan we samen naar mr. Yelford, als 't u schikt, meneer de commissaris! Maar u moet drie mannetjes mee nemen! Rentenier Yelford was niet weinig verbaasd toen Nicker voor de derde maal bij hem aan schelde. Weer een knoop verloren, mr. Nicker? vroeg hij met 'n tikje ironie. Maar een schaduw gleed over zijn gezicht, toen hij ook nog den commissaris zag. Onaangenaam karweitje, mr. Yelford! Jammer, maar nu moeten we u toch werkelijk meenemen Waarom? Ik moet u arresteeren wegens hoogst on betamelijk optreden, mr. Yelford! U had moe ten weten, dat het niet geoorloofd is met 'n kwajongens-catapult te schieten! Yelford lachte opgelucht. U blijft maar dezelfde grapjas, mr. Nicker! Sinds mijn laatste bezoek heeft u toch weer op den hond aan den overkant ge schoten, mr. Yelford? Spreekt vanzelf! Ik laat me niet door zoo'n mormel in mijn rust storen! Wat u gelijk heeft, mr. Yelford! Alleen wilde ik dit zeggen: beneden voor de huis deuren en ook aan de achterzijde van uw woning staan mijn beambten. Vluchten kan u dus niet, mr. Yelford! En uw revolver kan u ook rustig -laten zitten! De knop van mijn parapluie bezit namelijk de onaangename eigenschap, dat er mee geschoten "an worden! Nicker deed den volkomen verbluften Yelford de handboeien aan. Ik snap je nog niet heelemaal, Nicker! zei de commissaris. 't Is toch doodeenvoudig! Ziet u aan de overzijde dat leegstaande pakhuis, waarvan de raampjes boven de deuren stuk zijn? Daar zult u de juweelen van de laatste inbraakjes vinden en vermoedelijk ook de noodige instructies voor den man, die ze af komt halen. De oude portier aan den overkant verleent zijn tusschenkomst! Yelford beet van woede op zijn lip. Wind je niet op, waarde Yelford! Deze jongens-catapult kwam me al dadelijk verdacht voor, meneer de commissaris! En evenzoo de blaffende hond, die niet eens bestaat. Bij mijn eerste bezoek heb ik op deze kiezelsteentjes het zijn er precies dertien met mijn vinger een inktvlekje gemaakt, toen mr. Yelford zijn whisky dronk. Nog geen enkel steentje is ver- iwenen. Ze waren er ook nog alle dertien, toen ik voor de tweede maal kwam. Mr. Yelford maakte het mij gemakkelijk dit te constateeren, toen hij den knoop van mijn jas wilde zoeken. Waarvoor diende dan die catapult? Onze waar de Yelford schoot telkens, als hij een voordeelig zaakje gedaan had, de voorwerpen en tevens de instructies voor zijn handlanger door de kapotte ruitjes van het pakhuis. Wanneer de sensatie van een nieuwe inbraak eenigszins was geluwd, zorgde de portier voor de rest. Klopt dat, mr. Yelford? Nicker lachte zijn gemoedelijk lachje. Je bent me te glad af geweest! zei Yelford nijdig. Troost je maar! zei het kleine, onooglijke mannetje, terwijl hij Yelford op den schouder klopte. Dat hebben er al zooveel gezegd! a f w-t a D/^TVTME'9d op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7- bi^ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 bÜ een ongeval met H /Kf) m J\ .1 ,r, A n|l|l[ r*. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i %J\Ia verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 I %J\I a doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. VIT HET FRANSCH VERTAALD POOR CHRISTINE KAMP lllllllillllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII 28 Zij aarzelde en zocht naar een antwoord. „Komaan, wees oprecht, zeg het ronduit" „Welnudie roman bevalt mij niet ge heel „Is het waar? En waarom niet?" „Je heldin lijkt mij niet echt. Als men de godsvrucht heeft gekoesterd, zooals je dat in het begin beschrijft, kan men> niet zoo gemak kelijk vallen, zelfs al heeft men zulk een wreede schoonmoeder.... Als je wist, hoe men zich de minste zwakheden, de kleinste tekortkomingen verwijtMaar zij, zij glijdt af tot in den af grond, zonder zelfs het hoofd om te wenden. Dat is niet waarschijnlijk!" „Toch is het waar." „Dat kan ik niet gelooven. Denk je dan, Hugo, dat ik bij voorbeeld mij zoo zou kunnen gedragen? Maar mijn geheele ziel zou in op stand komen. Ik zou mij vastgrijpen aan mijn verleden, ik zou bidden, ik zou weenen en ik zou zoo worstelen, tot ik weer vasten voet kreeg op den oever van het diepe meer.... Neen, nooit zou ik je diep bedorven Miriam kunnen navolgen." Hij keek haar aan met een medelijdenden glimlach op zijn dunne, soms zoo spottende lippen. „Je kent de wereld niet," beweerde hij. „Tot nu heb je geleefd in een klooster of in de eenzaamheid. Wacht maar, als je de Parijsche lucht hebt ingeademd, zul je het beter begrij pen." Zy schudde het hoofd. „Ik geloof het niet. De waarheid is overal dezelfde. Een echte christin kan lijden, bekoord worden, maar zij kan in het bovennatuurlyke van haar leven de kracht putten om haar smarten te dragen, aan de gevaarlijke bekoringen te weerstaanEn dat is het, wat haar verschillend doet zijn van de anderen, die niet denzelfden steun bezitten of de trotsch op eigen krachten rekenen." Hij nam haar hand om die te kussen, zyn hulpmiddelen als hy een twistgesprek wilde ontwyken. „Wat zou je mooie boeken kunnen schryven voor de stichting van) jonge meisjes," verzekerde hij lachend. „Ik wanhoop er niet aan eens te zien...." „Hoe ik my een witte ganzeveer uittrek om dia in den inktkoker te doopen?" „Wat, heb je dien uitval van de gravin ge hoord?" „Ja. Zij mishaagt my, niet omdat ik de pre tentie heb eens een zwaan te worden of dat ik bloos over mijn onkunde, wat de leelyke zijden van het wereldsche leven betreft, maar omdat zy mij heeft doen inzien, dat ik een vijandin in die vrouw heb." „Daar moet je niet verwonderd over zyn.... Men zegt, dat zij het plan had gevormd mevrouw Hugo Liserolies te worden. Jy hebt haar de troeven uit de handen genomen." „Dat zal zy mij nooit vergeven." „Je zult er haar toe dwingen door je beval ligheid,. je beminnelykheid en daar zy in den geest van den hak op den tak springt, zal zij spoedig haar eersten indruk vergeten en zelfs in staat zijn je allerliefst, onweerstaanbaar te vinden." „Daar twijfel ik aan, want ik luister niet graag naar haar. Zy doet niets dan allerlei schandalige dingen vertellen, die een treurig idee geven van de Parijsche kringen, Maar laten wij over haar zwijgen en ons bepalen tot ons beiden. Ik durf te hopen, dat je voor taan zulke boeken niet meer zult schrijven, waarin de heldin slechts een hoofd heeft en zinnelijke neigingengeen hart, geen wils kracht. Je hebt het recht niet meer om te beweren, dat een vrouw, zelfs de braafste, zelfs zy, die 'gedronken heeft aan de bronnen van het eeuwig levenniet aan de bekoring zou kunnen weerstaan." Hy antwoordde niet, alsof hy zich niet door beloften wilde binden. Buitendien kwam lord Kinross de bibliotheek binnen met eenige be zoekers, die gaarne aan den beroemden schry- ver wenschten te worden voorgesteld. Nu moest Margaïta weer glimlachen, praten, eruit zien, alsof zy dit vreemde gesprek al ver geten) Was, maar zij kon de gedachte niet ver- dryven die haar bezig hield: „Waarom toch heeft hy my gekozen? Zeker omdat hy- beu was van de moderne jonge meisjes, van de geblankette vrouwen, die hem omringen. En toch men zou zeggen, dat ik door te streng uiterlijk niet mag afsteken tegen de anderen.... Is dat niet inkonsekwent? En hoe zal ik mij in de toekomst moeten gedragen om steeds mijn plicht te doen?" Zooals haar vader haar bij het afscheid had gezegd, zou zij moeten gaan over een weg met moeilijkheden bezaaid en opeens sidderde zij. Zou het licht, dat haar nu bescheen, niet ver duisterd worden door sarcasme en door een te wereldsch leven, zoodat zij niet de steenen zou zien, waarover men struikelt, waarover die Miriam, de heldin van „Het Diepe Meer," ge vallen was? Opnieuw voelde zy zich omgeven door een vreeselijke eenzaamheid en in een opwelling van wanhoop riep zij tot de moeder, die ginds op het kerkhof van Arnaberry rustte, de moeder, die zij nooit gekend had: „Mama, bid voor my, opdat ik niet struikel op mijn nieuwen weg!" HOOFDSTUK XI Het appartement, waar mevr. de Liserolles met haar zoon had gewoond, werd niet geschikt geoordeeld voor het jonge huishouden. Toen Hugo met zijn vrouw uit Schotland terugge komen waren, installeerden zij zich in een villa in Passy, uiterlijk een landhuis, maar zeer comfortabel ingericht. Er waren daar een tien tal woningen in denzelfden styl gebouwd te midden van een park, overblijfsel van een groot landgoed. De acacia's in den tuin beloofden tegen de lente hun schaduw en geur. Klimrozen kropen tegen de veranda op, maar nu de winter in aan tocht was, verloren de boomen hun loof en in den tuin vertoonden zich slechts eenige fel ga kleurde dahlia's. Farijs zette zijn mistmutsjs -ap, de winter kwam vroegtydig. Margaïta, gewoon aan de prachtige herfsten van het Baskische land, miste zeer de zon. Zij verlangde naar de schoonheid der varens, die nu als met kopertinten de hellingen der heuvels bekleedden, naar de blauwe bergen, die soms zoo dichtbij leken als de wind uit het Zuiden blies, naar den tuin, waar de rozen nog bloeiden aan de pergola, vooral nqar het dierbare huis, waar de zon aan alle kanten naar binnen scheen en dat met zijn open vensters scheen te zeggen: „Gij kunt binnentreden, ik heb niets te ver bergen." Yocheppa van haar kant klaagde: „Er zyn te veel huizen in Parijs. Daardoor kan men de zon niet zien. En daardoor komt het zeker ook, dat de menschen zoo heidensch zyn. O, liefje, je zou schrikken als je hoorde, waarover de chauffeur en de keukenmeid samen spreken, als wy 's avonds in de keuken zitten. Om ze niet te hooren, neem ik mijn rozenkrans en probeer my voor te stellen, dat ik ginds in onze oude kerk: heel alleen zit." Hugo was weer aan het werk gegaan, zyn moeder, die by vrienden logeerde, had er op aangedrongen. Hij profiteerde er van, dat het wereldsche leven in Parys nog niet ten volle in gang was gekomen om zyn correspondentie by te werken en te antwoorden op de aanvra gen van redacties van de groote bladen, die zyn medewerking dringend verzochten. Toen hy daarmee gereed was, nam hy zyn notities ter hand voor den roman: „De Man ■met de Avonturen," om ze te rangschikken en het schema voor het werk saam te stellen. Dien dag was Margaïta bij hem gaan zitten met haar borduurwerk om zich niet zoo alleen te voelen in het huis. Zij toonde belangstelling in zijn werk en hij las haar eenige bladzijden voor, die hy reeds geschreven had. Het was voor haar een groote teleurstelling; haar man had volstrekt niet het wezen van de Baskische ziel begrepen. Hij scheen te denken, dat die op de zijne leek en er slechts hier en daar eenig verschil bestond. Hoe vergiste hij zich! Zij durfde het hem zeggen, maar hij haalde de schouders op. „Kind, denk je dan, dat je de •mannen van je vaderland kent?" „De mannen misschien niet geheel.... maar de jonge meisjes! Je heldin Mirentchu vertrekt zonder de minste spijt, dat is niet natuuriyk. Als je wilt, zal ik even neerschryven, wat in haar hart op dat oogenblik omgaat." Hij stemde toe, maar toen zij hem haar nog onbeholpen schets aanbood, mooie, poëtische dingen, uit b£t diepste van haar hart opgeweld, glimlachte hij, terwijl hy de bladzyden door bladerde. „Wy zullen die bewaren voor het boek, dat je eens schryven zult," zei hy een beetje spottend. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9