%tdtM&aal van den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
Oud-strijders te
Lourdes
m
WOENSDAG 30 SEPTEMBER 1936
Onvolwassenheid
Schilderijen
Men kan met den goeden Thomas van
Kempen instemmen waar hij wijst op
het geringe nut, dat een bepaald soort
bedevaarten heeft of, juister gezegd: dat
sommige bedevaartgangers uit hun tochten we
ten te trekken. Ook is het zeker waar dat eer.
katholiek soms dicht bij huis den troost en de
sterkte kan vinden die een verre pelgrimage
hem niet brengt. Ik herinner mij een herfst
avond in een onzer kustplaatsen, waarop een
zoekende den vrede Gods door Diens heilige
Moeder tot zich zag komen, zooals het -verve
Lourdes dien niet beter en schooner had kun
nen schenken. Maar even waar is het ook, dat
in het bergland van Zuid-Frankrijk de kracht
van Gods genade wel zeer zichtbaar wordt op
deze wereld. Daarom ook was het zulk een
hoopgevende 'gebeurtenis, toen tienduizenden
oudstrijders in het begin der vorige week op
trokken naar Lourdes om daar den vrede over
Europa af te smeeken.
Wij vonden daarvan een uitvoerig relaas in
de Universe op denzelfden avond, waarop de
krant het bericht bracht hoe het Alcazar te
Toledo met zijn dappere verdedigers, hun vrou
wen en kinderen door de regeringstroepen was
opgeblazen. Er is wel véél verziekt in deze we
reld! „Welaan dan, onze Voorspreekster
Dit was ook de bede der pelgrims, die aan
de vredes-bedevaart deelnamen. Franschen en
Duitschers knielden daar naast elkaar, samen
met Oostenrijkers en Italianen, Belgen, Engel-
schen en leden van andere naties, die aan den
oorlog deelnamen. De wacht vóór de grot werd
het eerst betrokken door vier Duitschers, die
het IJzeren Kruis droegen. Ook zag men er
twee broers, waarvan de één op de Duitsche
vloot, de ander in het Fransche leger had ge
diend, in gebed vereenigd. Zulk een éénheid in
Geloof en Christelijke Liefde kan alléén in de
Kerk, onder de schutse van den mantel, die
eens het Goddelijk Kind beschermde, worden
aanschouwd.
Op Zaterdag 12 dezer droeg Kardinaal Lié-
nart, Bisschop van Rijssel, een H. Requiemmis
op in tegenwoordigheid van 80.000 oud
strijders, die met hun vlaggen in volmaakte
orde waren opgetrokken om zich te scharen rond
het altaar, dat op de trappen der Basiliek ver
rees. Onder witte troonhemels ter weerszijden
daarvan zag men in een mengeling van kleuren
de assistenten bij het heilig Offer, en de vele
aanwezige Aartsbisschoppen en Bisschoppen.
Abten en andere geestelijken. Vóór het altaar
hadden de zieke en invalide pelgrims een plaats
gevonden. En over dit alles wierp de morgenzon
een helder en hoopvol licht.
Onder de vele vlaggen, die uitgolfden over
het plein, zag men kleuren van velerlei naties.
Daar was vooreerst de Pauselijke vlag, die door
een kleinen jongen gedragen werd. De Engel-
schen hadden een historische vlag meegenomen,
welke op de fronten te Gallipoli, Egypte en aan
de Somme in het vuur is geweest; daarnaast
zag men de Iersche vlag en den Rooden Draak
van Wales. Fransche priesters, die ook in de
loopgraven hebben gestaan, droegen de vlaggen
welke de tienduizenden Fransche veteranen
hadden meegevoerd.
Na de H. Mis werd een toespraak gehouden
door Mgr. Feltin, Aartsbisschop van Bordeaux.
Hij sprak over het lijden van hen die in den
oorlog vielen, en toonde hoe alle lijden tot winst
kan worden als het gedragen wordt met manne
lijke sterkte en in vereeniging met het lijden
van onzen Verlosser.
Op het einde der H. Mis brachten vertegen
woordigers van verschillende landen naar den
troon van Kardinaal Lienart een zwart lijk
kleed, als een symbolische bedekking van allen
die in den oorlog sneuvelden. De celebrant be
wierookte het kleed, besprenkelde het met wij
water en sprak er de gebeden der absoute over
uit.
Den volgenden Zondag werd een H. Mis op
gedragen „Pro Pace"; hierbij waren 100.000 toe
hoorders aanwezig. Den vorigen dag reeds kon
men overal priesters zien, die in de open lucht
wandelend of op een bank langs de rivier ge
zeten de biecht aan talrijke pelgrims afnamen.
Onder de H. Mis, welke door Mgr. Gerlier werd
opgedragen, reikten achttien andere Bisschop
pen de H, Communie uit; dit werd voortgezet
toen Mgr. Gerlier het H. Offer had beëindigd,
en een der andere Bisschoppen zijn plaats aan
het altaar had ingenomen. Dien morgen werden
45.000 H. Communies uitgereikt.
Een bijzondere vermelding verdient het aan
deel, dat de Engelsche pelgrims aan deze bede
vaart hadden. Tezamen waren 587 Britten en
Ieren naar Lourdes getrokken, onder leiding van
den leger-Bisschop Mgr. Dey. Een groot aantal
onder hen was naar Lourdes gegaan, na daar
toe in staat gesteld te zijn door een inschrij
ving welke door de Universe was geopend. Ver
der werden duizenden geschreven petities voor
den vrede, welke door lezers van dit blad waren
ingezonden, neergelegd aan de voeten van het
beeld, dat de plaats der wonderbare verschij
ning aanduidt.
Treffend is het verhaal van een Engelschen
oorlogsinvalide die op Maandag stierf, ander
half uur voor een H. Mis, welke voor de Engel
schen werd opgedragen door Mgr. Dey. Zijn ge
zicht werd in den oorlog zwaar verminkt. Nu
was hij naar Lourdes gekomen met de bede dat
hij daar mocht worden genezen of den Hemel
zou mogen zien. Hij ontving de H. Communie
een half uur vóór zijn dood en stierf, terwijl
hem het H. Oliesel werd toegediend. Den vol
genden morgen viel hem een begrafenis - ten
deel zooals maar aan weinigen te beurt valt.
Onder de gebeden van zijn landgenooten en
pelgrims van andere naties werd het lichaam
van Peter Beevers bijgezet in de grafkelder van
het Genootschap van O. L. Vrouw van Lourdes.
De oudste pelgrim was de 82-jarige James
O'Rourke uit Liverpool, die op 62-jarigen leef
tijd nog in de loopgraven stond. De Universe-
correspondent zocht hem op en vroeg den
ouden man om een Wees-Gegroet voor hem te
bidden.
„Ik zal er een bidden voor ik wegga", zei hij,
„en zeker wel duizend voor ik sterf". Na deze
woorden gingen zij weer uiteen.
De Engelschen zonden ook een telegram naar
Koning Edward, die vroeger Lourdes wel eens
heeft bezocht. Op Dinsdagmorgen kwam het
antwoord: „De Koning dankt van harte de Ka
tholieke Britsche oud-strijders die deelnemen
aan de internationale bedevaart te Lourdes
voor hun bewijs van aanhankelijkheid".
Reeds op Zaterdag hadden de pelgrims van
alle naties een telegram ontvangen, waardoor
Z.H. de Paus zijn bijzonderen zegen over de
bedevaart uitsprak.
Dr. Doris M. Odium, leidster van de af-
deeling voor zenuwziekten aan 't Royal
Victoria Hospital te Bournemouth, heeft
onlangs te Oxford een belangwekkende lezing
gehouden over „Educating the Emotions", dus
(ongeveer) ,,'t leiden van de aandoeningen." Zij
noemde het twijfelachtig of de meerderheid
der menschen wel ooit volwassen wordt. Ver
schillende landen zeide zij schijnen ook
verschillende graden van psychologische ont
wikkeling bereikt te hebben.
Eenige landen, zooals de „dictator-staten",
hebben de karaktertrekken van jongens van
ongeveer 11 jaar. De „gangster"-geest, de ge
heime vereeniging, het jingoïsme, de uniform,
het saluut, het vlaggenzwaaien, de agressieve
geest, de verheerlijking van force majeure als
iets van de hoogste waarde, met het hieruit
voortspruitende verlangen vrouwen en meisjes
<n staat van-onderworpenheid te houden dit
alles is typisch voor een jongen van dezen leef
tijd.
Amerike noemde zij bij uitnemendheid
het land dat in den jongelingsstaat ver
keert. Dit heeft de voordeelen van een fris-
schen blik, vitaliteit en het verlangen naar
„iets nieuws," maar tevens het nadeel van emo-
tioneele onvastheid en gebrek aan vaste stan
daards van waardeering welke zoo kenmerkend
zijn voor de jongelingsjaren.
Engeland is de „meest volwassene der na
ties" genoemd, en dankt deze hulde zeer zeker
aan zijn evenwichtigheid, zijn verdraagzaam
heid, zijn vriendelijkheid. Aan den anderen
kant heeft de volwassene het nadeel mindei
„plastisch", minder ontvankelijk voor nieuwe
denkbeelden te zijn.
't Geen deze bekende vrouwelijke zenuwarts
zegt is misschien niet zoo heel nieuw, maar zij
formuleert het op zeer aannemelijke manier.
Men behoeft misschien geen psychologisch des
kundige te zijn om op te merken dat het uiter
lijke gedoe in sommige der dictator-landen in
de hoogste mate jongens-, om niet te zeggen
kinderachtig is, en Dr. Odium somt de symp
tomen op zeer overtuigende wijze op.
Maar terwijl zij eraan herinnert dat Enge
land vaak de „meest volwassene der'naties" ge
noemd wordt, is toch de gemiddelde Engelsch-
man veel „jongensachtiger" dan de meeste Ne
derlanders. Zijn voorliefde voor alle mogelijke
sporten, die hij blijft beoefenen lang nadat zijn
haren grijs geworden zijn, is ongetwijfeld jon
gensachtig. Hij houdt veel meer van spelen dan
welk ander volk ook. Is 't wellicht juist die
sterke en bijna algemeene ontwikkeling van
sport en spel, welke voorkomen heeft dat de
Engelschen zich te buiten gegaan zijn aan die
andere uiting van jongensachtigheid: soldaatje
spelen en „roovertje"-spelen?
Dat de Italianen, na zooveel eeuwen langer
„bestaan" te hebben dan de Engelschen, en in
den tijd der Romeinsche republiek 't toppunt
van volwassenheid te hebben bereikt, thans af
gezakt zouden zijn tot het peil van elf-jarige
jongens, lijkt heel onwaarschijnlijk.
Ik heb eens een geheel andere verklaring ge-
Bloemstuk van S. L. Schwarz in den kunsthandel Santee Landweer te Amsterdam
lezen van 't feit dat niet alleen verschillende
volken, maar ook verschillende groepen en in
dividuen, zoo volkomen ongelijke graden van
psychologische ontwikkeling bereikt hebben. De
verklaring kwam hierop neer dat menschen en
volken, ofschoon tijdgenooten, kunnen behooren
tot verschillende generaties. Wie sinds 't begin
onzer jaartelling voorouders gehad heeft, wier
gemiddelde levensduur vóór de bevalling 22 jaar
bedragen heeft, behoort tot de 88ste generatie;
had de bevalling plaats op een gemiddelden leef
tijd van 25, dan is thans eerst de 77ste gene
ratie bereikt, en bij een gemiddelden leeftijd
van 28 eerst de 69ste. 't Verschil tusschen eerst
genoemde en laatstgenoemde generatie be
draagt, in jaren uitgedrukt, bijna 500. Dienten
gevolge zouden de noordelijke volken, welker
mannen en vrouwen doorgaans minder vroeg
rijp zijn dan de zuidelijke en oostersche, ook
„jongensachtiger" zijn.
Dat het verzamelen van schilderijen den Ne
derlander in het bloed zit, wordt door het Ber
liner Tageblatt in herinnering gebracht. Er
was zelfs een tijd, dat het geheele Nederland-
sche volk schilderijen kocht. Dat was ten tijde
van den 30-jarigen oorlog, toen de beschaving
in Duitschland zoo zwaar werd gehavend, maar
Holland het toppunt van zijn bloei bereikte. En
het blad schrijft dan verder;
„Evenals men destijds dwaas in tulpen specu
leerde, zoo hartstochtelijk kocht en verkocht
men ook schilderijen. De rijke heer en de boer,
de geleerde en de arbeider, allen verzamelden
schilderijen. Met schilderijen kocht men huizen,
betaalde zijn huur. Schilderijen gaf men als
bruidschat. Met schilderijen bevrijdde men zich
zelfs van den militairen dienst.
De Franschman Sorbière, die door Holland
reisde schrijft:
„De Hollanders drijven een soort handel met
schilderijen; zij geven er daarom zooveel geld
voor uit, om er nog meer voor terug te krijgen.
De goede schilderijen maken een deel van hun
erfenissen uit, en er zijn nauwelijks schilder
stukken, die niet te verkoopen of om te ruilen
zijn. Ik heb in de kamer van een boekhandelaar
schilderijen ter waarde van 6000 fres. gezien;
deze zou het misschien niet hebben gewaagd,
ook maar een enkel gobelin van 100 daalders
te koopen."
Een drukke kunsthandel ontstond. Naast han
delaars, die er een beroep van maakten, waren
er nog meer „marchands amateurs". Herbergiers
handelden dikwijls met schilderijen, en bloemen
handelaars, die aan tulpenbollen groote verlie
zen hadden geleden, hoopten door den handel
met schilderijen hun verlies weer goed te ma
ken. Op de jaarmarkten vonden groote veilin
gen plaats. Venters trokken met schilderijen
door het geheele land. Over de indrukken, op
gedaan bij een kermis te Rotterdam, schrijft de
Engelschman John Evelyn in 1641;
„Op de jaarmarkt waren zooveel schilderijen,
dat ik er verrast van was. De reden voor deze
enorme hoeveelheid schilderijen is te zoeken in
het feit, dat er gebrek aan land is, om het
geld in te steken, zoodat het een doodgewoon
verschijnsel is, een eenvoudigen boer 2000 tot
3000 pond voor schilderijen te zien betalen. Hun
huizen zijn ermee gevuld en zü verkoopen ze op
hun jaarmarkten met groote winst."
Zit u te piekeren over de affaire Yelford,
meneer de commisaris? vroeg het kleine,
onooglijke mannetje, van wien niemand
zeggen zou, dat hij de beroemde detective Nicker
was.
Piekeren is het juiste woord niet, mr.
Nicker. Ik erger me alleen dood, dat we na
een jaar nog geen stap verder zijn gekomen.
De kerel lacht ons gewoon uit!
De commissaris greep uit zijn mappen een
lijvig dossier.
Hier zijn de magere resultaten van ons
langdurig onderzoek. Ik durf mijn hoofd te
verwedden, dat Yelford een der meest geraf
fineerde helers is, bij wien de élite der juwee-
lendieven haar buit van de hand doet. We
hebben trouwens geconstateerd, dat bekende
linke jongens hem nu en dan een bezoek bren
gen. Driemaal is er huiszoeking gedaan, maar
ook driemaal tevergeefs!
Nog één vraag, meneer de commissaris,
bracht Nicker in 't midden. Dat Yelford een
heler van gestolen juweelen is, berust niet al
leen op vermoedens?
Ik zeg immers, dat ik er mijn hoofd on
der durf verwedden. U vindt genoeg materiaal
in deze stukken. Maar de bewijzen, ziet u, de
bewijzen, daar gaat het om! Mijn laatste troef
ben jij, Nicker! De vraag is voor ons: waar
stopt Yelford de gestolen juweelen weg en op
welke wijze weet hij in verbinding te komen
met de buitenwereld? Hij gaat maar eens in
de drie weken even uit, dat is precies nage
gaan. Ik begin werkelijk aan 't eind van mijn
Latijn te raken!
Ik zal mr. Yelford nog vanmiddag met
'n bezoek vereeren! zei het kleine, onooglijke
mannetje en slofte de kamer uit.
Het liep tegen drie, toen de detective bij
Yelford aanschelde.
Wie daar? informeerde een basstem na
een poosje.
Goed volk! fluisterde Nicker met den
mond dicht bij het sleutelgat.
Yelford schoof het slot van de deur en open
de. Toen hjj het kleine, onooglijke mannetje
zag, scheen hij een oogenblik verbaasd te zijn.
Kom je van Brown? vroeg hij, blijkbaar
niet volkomen gerust.
Geraden! zei Nicker; van Brown! Mijn
naam is Carling!
Yelford nam zijn bezoeker mee naar zijn
werkkamer.
Neem plaats, mr. Carling!
Nicker schoof een stoel onder zich en hing
den hoed over den knop van zijn parapluie.
U heeft er toch niets tegen, als ik een
glas whisky drink, mr. Carling? Kan ik u ook
dienen?
Liever niet. Ik drink overdag nooit alco
hol!
PrachtgewoonteOverigens geloof ik, dat
we vandaag nog regen krijgen! zei Yelford en
keek door het venster. Aan de blauwe zomer
lucht was geen wolkje te zien.
Waarom gelooft u dat, mr. Yelford?
Omdat u bij dit mooie weer een parapluie
meegenomen heeft!
Ach zoo! lachte Nicker.
Vertrouwen tegen vertrouwen, mr. Car
ling. Komt u werkelijk op aanraden van Brown?
Natuurlijk!
Ik dacht maar.... omdat u zich Carling
noemt en in werkelijkheid detective Nicker
bent!
Het kleine, onooglijke maiïnetje lachte
fijntjes.
Aha! zei hij, waait de wind uit dien
hoek!
Wat niet zeggen wil, dat het u niet vrij
zou staan mijn huis te doorzoeken! ging Yelford
onverstoorbaar verder.
Interesseert me niets! zei Nicker en ging
voor het venster staan. De Cablestreet was
een van die zijstraten, waar slechts weinig ver
keer is.
U woont hier niet slecht, mr. Yelford.
Jammer, dat uw woning uitzicht geeft op dat
scheefgezakte pakhuis aan den overkant. Wo
nen er nog menschen boven?
Weet er niets van, mr. Carling. Ik geloof,
nog een oude portier!
In de stad is het voor ons niets gedaan, zei Piet Prikkel, toen
hij weer was opgeknapt. We moesten maar eens naar buiten
gaan, naar de zee. Een half uurtje later, toen ze rustig langs
het strand wandelden, voelde Piet zich spoedig weer een heele
baas.
Hij was dan ook de eerste, die op de gedachte kwam om op
een groot zeeschip te stappen, dat in de haven lag. De kapitein
wou hen er eerst niet op hebben, maar toen Piet met groote
stelligheid en heel brutaal zei, dat de kapitein er spijt van
zou hebben als hij hen niet meenam, besloot hij de vreemde
passagiers maar mee te nemen.
De twee zwervers waren dan ook stelling van plan om zich ver
dienstelijk te maken, door de reizigers aan boord van het
schip te vermaken. Drein zou 's avonds op het tooneeltje in de
groote zaal een paar nummertjes zingen, maar spoedig kwam
de kapitein met het verzoek om op te houden, daar het schip
anders zou zinken.
Nicker trok zich terug van het venster.
U schijnt veel te lezen, mr. Yelford! De
detective streek over 'n heele rij boeken.
Wat moet 'n mensch anders den heelen
dag uitvoeren?! meende Yelford.
Mag ik nu eindelijk de reden van uw be
zoek weten, mr. Nicker?
Juweelen! Heb ik dat nog niet gezegd?
U bent een grapjas, mr. Nicker!
Schiet u op musschen? vroeg de detective,
terwijl hij 'n soort catapult ter hand nam, die
samen met 'n aantal kiezelsteentjes in een
dekselloos si-
garenkistje op j"
het schrijfbureau
Misschien nu I Te glad af
juist niet. Een
mormel van 'n
hond, die ver
moedelijk aan den ouden portier hierover toe
behoort, verveelt me 's avonds nogal 's met
zijn geblaf. Dan schiet ik hem 'n paar
steentjes op zijn huid!
Ook 'n methode! zei Nicker en legde de
catapult en de steentjes terug.
Drie dagen gingen voorbij, toen Nicker op
nieuw in de Cablestreet no. 17 aanschelde.
Wat verschaft mü opnieuw de eer, mr.
Nicker?
Een kleinigheid, mr. Yelford. Ik moet een
knoop van mijn jaquetjasje bij u verloren heb
ben. Die is namelijk van een soort, welke ner
gens meer te krijgen is!
Ik heb niets gevonden! Maar als u zoeken
wilt
Niets te zien, mr. Nicker!
Echt zonde! Nu moet ik er die andere zes
ook afhalen!
Den volgenden morgen meldde het kleine
onooglijke mannetje zich bij den commissaris.
Wel, mr. Nicker? Nieuws in de aff^jre
Yelford?
Iets van dien aard, meneer de commis
saris!
Wat bedoel je daarmee?
Dat ik 'm te pakken heb! zei Nicker leuk.
De commissaris sprong op.
Geen grapjes, mr. Nicker! Weet u inder
daad, waar de juweelen zijn?
Ik neem aan, dat ze zijn, waar ik ze ver
moed!
Kerel, doe toch niet zoo geheimzinnig!
Vanmiddag om vier uur gaan we samen
naar mr. Yelford, als 't u schikt, meneer de
commissaris! Maar u moet drie mannetjes mee
nemen!
Rentenier Yelford was niet weinig verbaasd
toen Nicker voor de derde maal bij hem aan
schelde.
Weer een knoop verloren, mr. Nicker?
vroeg hij met 'n tikje ironie. Maar een schaduw
gleed over zijn gezicht, toen hij ook nog den
commissaris zag.
Onaangenaam karweitje, mr. Yelford!
Jammer, maar nu moeten we u toch werkelijk
meenemen
Waarom?
Ik moet u arresteeren wegens hoogst on
betamelijk optreden, mr. Yelford! U had moe
ten weten, dat het niet geoorloofd is met 'n
kwajongens-catapult te schieten!
Yelford lachte opgelucht. U blijft maar
dezelfde grapjas, mr. Nicker!
Sinds mijn laatste bezoek heeft u
toch weer op den hond aan den overkant ge
schoten, mr. Yelford?
Spreekt vanzelf! Ik laat me niet door
zoo'n mormel in mijn rust storen!
Wat u gelijk heeft, mr. Yelford! Alleen
wilde ik dit zeggen: beneden voor de huis
deuren en ook aan de achterzijde van uw
woning staan mijn beambten. Vluchten kan u
dus niet, mr. Yelford! En uw revolver kan u
ook rustig -laten zitten! De knop van mijn
parapluie bezit namelijk de onaangename
eigenschap, dat er mee geschoten "an worden!
Nicker deed den volkomen verbluften Yelford
de handboeien aan.
Ik snap je nog niet heelemaal, Nicker! zei
de commissaris.
't Is toch doodeenvoudig! Ziet u aan de
overzijde dat leegstaande pakhuis, waarvan de
raampjes boven de deuren stuk zijn? Daar zult
u de juweelen van de laatste inbraakjes vinden
en vermoedelijk ook de noodige instructies voor
den man, die ze af komt halen. De oude portier
aan den overkant verleent zijn tusschenkomst!
Yelford beet van woede op zijn lip.
Wind je niet op, waarde Yelford! Deze
jongens-catapult kwam me al dadelijk verdacht
voor, meneer de commissaris! En evenzoo de
blaffende hond, die niet eens bestaat. Bij mijn
eerste bezoek heb ik op deze kiezelsteentjes
het zijn er precies dertien met mijn vinger
een inktvlekje gemaakt, toen mr. Yelford zijn
whisky dronk. Nog geen enkel steentje is ver-
iwenen. Ze waren er ook nog alle dertien, toen
ik voor de tweede maal kwam. Mr. Yelford
maakte het mij gemakkelijk dit te constateeren,
toen hij den knoop van mijn jas wilde zoeken.
Waarvoor diende dan die catapult? Onze waar
de Yelford schoot telkens, als hij een voordeelig
zaakje gedaan had, de voorwerpen en tevens de
instructies voor zijn handlanger door de kapotte
ruitjes van het pakhuis. Wanneer de sensatie
van een nieuwe inbraak eenigszins was geluwd,
zorgde de portier voor de rest. Klopt dat, mr.
Yelford?
Nicker lachte zijn gemoedelijk lachje.
Je bent me te glad af geweest! zei Yelford
nijdig.
Troost je maar! zei het kleine, onooglijke
mannetje, terwijl hij Yelford op den schouder
klopte. Dat hebben er al zooveel gezegd!
a f w-t a D/^TVTME'9d op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p *7- bi^ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 bÜ een ongeval met H /Kf) m
J\ .1 ,r, A n|l|l[ r*. Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i %J\Ia verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 I %J\I a doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
VIT HET FRANSCH VERTAALD
POOR CHRISTINE KAMP
lllllllillllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
28
Zij aarzelde en zocht naar een antwoord.
„Komaan, wees oprecht, zeg het ronduit"
„Welnudie roman bevalt mij niet ge
heel
„Is het waar? En waarom niet?"
„Je heldin lijkt mij niet echt. Als men de
godsvrucht heeft gekoesterd, zooals je dat in
het begin beschrijft, kan men> niet zoo gemak
kelijk vallen, zelfs al heeft men zulk een wreede
schoonmoeder.... Als je wist, hoe men zich de
minste zwakheden, de kleinste tekortkomingen
verwijtMaar zij, zij glijdt af tot in den af
grond, zonder zelfs het hoofd om te wenden.
Dat is niet waarschijnlijk!"
„Toch is het waar."
„Dat kan ik niet gelooven. Denk je dan,
Hugo, dat ik bij voorbeeld mij zoo zou kunnen
gedragen? Maar mijn geheele ziel zou in op
stand komen. Ik zou mij vastgrijpen aan mijn
verleden, ik zou bidden, ik zou weenen en ik
zou zoo worstelen, tot ik weer vasten voet kreeg
op den oever van het diepe meer.... Neen,
nooit zou ik je diep bedorven Miriam kunnen
navolgen."
Hij keek haar aan met een medelijdenden
glimlach op zijn dunne, soms zoo spottende
lippen. „Je kent de wereld niet," beweerde hij.
„Tot nu heb je geleefd in een klooster of in de
eenzaamheid. Wacht maar, als je de Parijsche
lucht hebt ingeademd, zul je het beter begrij
pen."
Zy schudde het hoofd. „Ik geloof het niet.
De waarheid is overal dezelfde. Een echte
christin kan lijden, bekoord worden, maar zij
kan in het bovennatuurlyke van haar leven de
kracht putten om haar smarten te dragen, aan
de gevaarlijke bekoringen te weerstaanEn
dat is het, wat haar verschillend doet zijn van
de anderen, die niet denzelfden steun bezitten
of de trotsch op eigen krachten rekenen."
Hij nam haar hand om die te kussen, zyn
hulpmiddelen als hy een twistgesprek wilde
ontwyken. „Wat zou je mooie boeken kunnen
schryven voor de stichting van) jonge meisjes,"
verzekerde hij lachend. „Ik wanhoop er niet
aan eens te zien...."
„Hoe ik my een witte ganzeveer uittrek om
dia in den inktkoker te doopen?"
„Wat, heb je dien uitval van de gravin ge
hoord?"
„Ja. Zij mishaagt my, niet omdat ik de pre
tentie heb eens een zwaan te worden of dat ik
bloos over mijn onkunde, wat de leelyke zijden
van het wereldsche leven betreft, maar omdat
zy mij heeft doen inzien, dat ik een vijandin
in die vrouw heb."
„Daar moet je niet verwonderd over zyn....
Men zegt, dat zij het plan had gevormd
mevrouw Hugo Liserolies te worden. Jy hebt
haar de troeven uit de handen genomen."
„Dat zal zy mij nooit vergeven."
„Je zult er haar toe dwingen door je beval
ligheid,. je beminnelykheid en daar zy in den
geest van den hak op den tak springt, zal zij
spoedig haar eersten indruk vergeten en zelfs
in staat zijn je allerliefst, onweerstaanbaar
te vinden."
„Daar twijfel ik aan, want ik luister niet
graag naar haar. Zy doet niets dan allerlei
schandalige dingen vertellen, die een treurig
idee geven van de Parijsche kringen, Maar
laten wij over haar zwijgen en ons bepalen
tot ons beiden. Ik durf te hopen, dat je voor
taan zulke boeken niet meer zult schrijven,
waarin de heldin slechts een hoofd heeft en
zinnelijke neigingengeen hart, geen wils
kracht. Je hebt het recht niet meer om te
beweren, dat een vrouw, zelfs de braafste, zelfs
zy, die 'gedronken heeft aan de bronnen van
het eeuwig levenniet aan de bekoring zou
kunnen weerstaan."
Hy antwoordde niet, alsof hy zich niet door
beloften wilde binden. Buitendien kwam lord
Kinross de bibliotheek binnen met eenige be
zoekers, die gaarne aan den beroemden schry-
ver wenschten te worden voorgesteld.
Nu moest Margaïta weer glimlachen, praten,
eruit zien, alsof zy dit vreemde gesprek al ver
geten) Was, maar zij kon de gedachte niet ver-
dryven die haar bezig hield: „Waarom toch
heeft hy my gekozen? Zeker omdat hy- beu
was van de moderne jonge meisjes, van de
geblankette vrouwen, die hem omringen. En
toch men zou zeggen, dat ik door te streng
uiterlijk niet mag afsteken tegen de anderen....
Is dat niet inkonsekwent? En hoe zal ik mij
in de toekomst moeten gedragen om steeds
mijn plicht te doen?"
Zooals haar vader haar bij het afscheid had
gezegd, zou zij moeten gaan over een weg met
moeilijkheden bezaaid en opeens sidderde zij.
Zou het licht, dat haar nu bescheen, niet ver
duisterd worden door sarcasme en door een te
wereldsch leven, zoodat zij niet de steenen zou
zien, waarover men struikelt, waarover die
Miriam, de heldin van „Het Diepe Meer," ge
vallen was?
Opnieuw voelde zy zich omgeven door een
vreeselijke eenzaamheid en in een opwelling van
wanhoop riep zij tot de moeder, die ginds op
het kerkhof van Arnaberry rustte, de moeder,
die zij nooit gekend had: „Mama, bid voor my,
opdat ik niet struikel op mijn nieuwen weg!"
HOOFDSTUK XI
Het appartement, waar mevr. de Liserolles
met haar zoon had gewoond, werd niet geschikt
geoordeeld voor het jonge huishouden. Toen
Hugo met zijn vrouw uit Schotland terugge
komen waren, installeerden zij zich in een villa
in Passy, uiterlijk een landhuis, maar zeer
comfortabel ingericht. Er waren daar een tien
tal woningen in denzelfden styl gebouwd te
midden van een park, overblijfsel van een groot
landgoed.
De acacia's in den tuin beloofden tegen de
lente hun schaduw en geur. Klimrozen kropen
tegen de veranda op, maar nu de winter in aan
tocht was, verloren de boomen hun loof en in
den tuin vertoonden zich slechts eenige fel ga
kleurde dahlia's. Farijs zette zijn mistmutsjs -ap,
de winter kwam vroegtydig.
Margaïta, gewoon aan de prachtige herfsten
van het Baskische land, miste zeer de zon. Zij
verlangde naar de schoonheid der varens, die
nu als met kopertinten de hellingen der heuvels
bekleedden, naar de blauwe bergen, die soms
zoo dichtbij leken als de wind uit het Zuiden
blies, naar den tuin, waar de rozen nog bloeiden
aan de pergola, vooral nqar het dierbare huis,
waar de zon aan alle kanten naar binnen scheen
en dat met zijn open vensters scheen te zeggen:
„Gij kunt binnentreden, ik heb niets te ver
bergen."
Yocheppa van haar kant klaagde: „Er zyn
te veel huizen in Parijs. Daardoor kan men de
zon niet zien. En daardoor komt het zeker ook,
dat de menschen zoo heidensch zyn. O, liefje,
je zou schrikken als je hoorde, waarover de
chauffeur en de keukenmeid samen spreken, als
wy 's avonds in de keuken zitten. Om ze niet
te hooren, neem ik mijn rozenkrans en probeer
my voor te stellen, dat ik ginds in onze oude
kerk: heel alleen zit."
Hugo was weer aan het werk gegaan, zyn
moeder, die by vrienden logeerde, had er op
aangedrongen. Hij profiteerde er van, dat het
wereldsche leven in Parys nog niet ten volle
in gang was gekomen om zyn correspondentie
by te werken en te antwoorden op de aanvra
gen van redacties van de groote bladen, die zyn
medewerking dringend verzochten.
Toen hy daarmee gereed was, nam hy zyn
notities ter hand voor den roman: „De Man
■met de Avonturen," om ze te rangschikken en
het schema voor het werk saam te stellen.
Dien dag was Margaïta bij hem gaan zitten
met haar borduurwerk om zich niet zoo alleen
te voelen in het huis. Zij toonde belangstelling
in zijn werk en hij las haar eenige bladzijden
voor, die hy reeds geschreven had. Het was
voor haar een groote teleurstelling; haar man
had volstrekt niet het wezen van de Baskische
ziel begrepen. Hij scheen te denken, dat die op
de zijne leek en er slechts hier en daar eenig
verschil bestond. Hoe vergiste hij zich!
Zij durfde het hem zeggen, maar hij haalde
de schouders op. „Kind, denk je dan, dat je de
•mannen van je vaderland kent?"
„De mannen misschien niet geheel.... maar
de jonge meisjes! Je heldin Mirentchu vertrekt
zonder de minste spijt, dat is niet natuuriyk.
Als je wilt, zal ik even neerschryven, wat in
haar hart op dat oogenblik omgaat."
Hij stemde toe, maar toen zij hem haar nog
onbeholpen schets aanbood, mooie, poëtische
dingen, uit b£t diepste van haar hart opgeweld,
glimlachte hij, terwijl hy de bladzyden door
bladerde. „Wy zullen die bewaren voor het
boek, dat je eens schryven zult," zei hy een
beetje spottend.
(Wordt vervolgd)