Rubens' buitengoed
<KdvM&aal van den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
Art
HOUVAST!
DONDERDAG 1 OCTOBER 1936
Aangekocht door zijn
stad
Groote communisten
Het nut van politieke optochten
Ü**-'
Een sombere statistiek I ai
Ave Maria - een ver
gissing?
D» stad Antwerpen heeft Rubens' buiten
goed „Het Steen", te Elewijt, een dorpje
tusschen Mechelen en Brussel, aange
kocht, zoo berichtte d£ Brusselsche „Stan
daard".
Zij zal het herstellen en er een bestemming
aan geven die strookt met het doel van den
aankoop: de gedachtenis van haren beroemd-
sten zoon, den Prins der Vlaamsche Schilders
school, te eeren.
Naar aanleiding hiervan schrijft mr. Joz. van
den Broeck in „De Residentiebode":
Dat strekt, meteen, de stad zelve, en vooral
haren burgemeester tot eer. Want niet slechts
onder dezes bewind, doch grootendeels ook on
der dezes invloed zal het raadsbesluit wel zijn
genomen. Immers Kamiel Huismans is, behalve
socialist, bekwaam letterkundige en estheet.
Huismans' verdienste mag evenwel die van
anderen niet doen vergeten, anderen die, lang
geleden reeds, zich het lot van „Het Steen" had
den aangetrokken, n.l. de katholieke staatsmi
nister Poullet en wijlen het katholieke kamer
lid dr. Alfons Van de Perre.
Laatstgenoemde had zijne ongeëvenaarde
werkkracht en zijn groot vermogen geheel ten
dienste gesteld van de stoffelijke en zedelijke
ontvoogding; en verheffing van het Vlaamsche
volk.
En zoo werd hij ook de stichter en de voor
zitter van „Natuur- en stedeschoon", de Vlaam
sche vereeniging die o.m. zooveel heeft gedaan
om de Kalmpthoutsche Heide, dewelke zich tot
over de Hollandsche grens uitstrekt, als na
tuurreservaat te doen erkennen.
Men kan zich voorstellen hoe een hartstoch
telijk bewonderaar van Rubens als ik, te moede
was toen, zekeren dag, de dokter mij aan
klampte met den uitroep „Het is er door!" en
mij triomfantelijk mededeelde, dat zijn vriend
Poullet, die toen aan het bewind was, besloten
had „Het Steen" voor den staat aan te koopen.
Van de Perre moest alleen nog maar eens gaan
zien of de ruïne de kosten nog wel waard was,
en ik zou meegaan voor advies.
Wij lieten er geen gras over groeien en stel
den onmiddelijk den dag vast waarop wij naar
Elewijt zouden gaan.
Daar breekt me echter die rampzalige oorlog
Uit!
Van de reis kwam niets.
Na den oorlog stierf Van de Perre, vroegtij
dig, letterlijk doodgewerkt.
Het vermelden dezer, wellicht onbekende, bi-
zonderheid moge er toe bijdragen den tol van
hulde en dank dien wij hem schuldig zijn te
delgen.
Ook Staatsminister Poullet weze de dank niet
onthouden die hem in hooge mate toekomt.
Vooraleer Rubens eigenaar werd van „Het
Steen" bezat hij een kleiner buitengoed, het
welk hij, den 29sten Mei 1627, voor 11.300 gul
den had gekocht. Het was het „Hof van Urs-
sele", te Ekeren, in den polder benoorden Ant
werpen, gelegen daar waar men thans van uit
den Roosendaalschen trein de loodsen en kra
nen van Antwerpens Noordelijke dokken ont
waart.
Toen het, den 13den October 1682, in de „Ka
mer van Ukkel", ten stadhuize te Brussel in
veiling werd gebracht luidde het plakkaat:
„Eene Hof-stadt met de groote steene Huy-
singen en de andere schoone edificien in forme
van een casteel daer op staende met den Hof,
Boomgaert Fruytboomen, optrekkende Brugghe
met een groote Motte ende den grooten hoo-
ghen vierkantighen Thoren int midden van de-
selve Motte, rontsomme zijne Vijvers geleghen
met oock het Neer-hof met sijne apaerte Pach-
ters-wooninghen, Schueren, diverse Stallinghen
ende alle hunne andere toebehoorten 't saemen
groot vier Bunderen 50 Roeden rontsomme in
sijne Water-grachten."
Dat de veiling van zoo aanzienlijke eigendom,
geen zaak voor kleine luiden dus, in het
Vlaamsch geschiedde, bewijst nogmaals, dat
Brussel Vlaamsch was, dat het „Vlaamsche
grond" is.
Den 12den Mei 1635 was Rubens bij decreet
van den Raad van Brabant, als kooper van
dit zelfde goed erkend geworden.
Daarmede verwierf hij een adellijk bezit, met
recht van heerlijkheid en bevoegdheid om be
stuurlijke en rechterlijke ambten in zijn domein
te begeven. Ook liet Gevartius op zijn graf
tombe, vóór alle andere titels, dien van „Heer
van Steen" beitelen.
Typische bizonderheid: in de veilingscondi
tiën wordt apart en zorgvuldig, als een voor
naam onderdeel, vermeld wat Max Rooses, in
zijn groot werk over Rubens, noemt „de duiven-
kijker" (duiventil). Inderdaad gold van ouds
her het „duyfhuys" als een kenmerk en een
privilegie van heerlijkheidsrecht.
Of het Rubens om deze en dergelijke titels
te doen was, dan wel om een gezonder verblijf
dan in den Antwerpschen polder en om een
schilderachtiger landstreek, laten wij thans
onverlet.
„Het Steen" was een kasteel, waarschijnlijk
uit het midden der XVIe eeuw, in Vlaamschen
Renaissance-stijl.
Het oorspronkelijke karakter ervan te schen
den was niets voor hem. Ofschoon hij zich ge
makkelijk de weelde kon getroosten het tot een
pralend Florentijnsch paleis te verbouwen, in
den trant zijner meer dan vorstelijke woning te
Antwerpen, behield hij het wezen ervan.
Toen Busken Huet het, in 1878, bezichtigde
was de toenmalige bezitter, Baron Coppens, be
zig het te herstellen. Deze restauratie was niet
een van de best geslaagde. Doch voorshands
was het uiteindelijk verval er door vermeden.
Van belang is, te weten, dat „Het Steen" ge
legen is in Vlaamsch Brabant, halverwege de
baan MechelenBrussel. Immers het kon Ru
bens niet onverschillig wezen in wat voorstreek
hij zijn vrije dagen zou doorbrengen. Allicht zal
men de Elswijtsche landschappen in zijn wer
ken herkennen, n.l. „Regenboog" en „Dorpsker
mis".
En, dat hij, die in Italië zijn genie voelde
rijpen, zijn inspiraties zocht in eigen land en
zijn modellen in zijn naaste omgeving hoeft ook
niet te verwonderen. Immers van de zeventalen
die hij vloeiend sprak en schreef, verklaarde hij
met fierheid, dat geene hem zoo lief was als
zijn eigen taal, de Vlaamsche.
Onlangs kochten Antwerpsche kunstbescher
mers voor het stedelijk museum, mits 850 guin-
.ies, op de veiling van de beroemde Oppenheimer
verzameling te Londen, het beste teekenwerk
van Rubens. Het was in 1927 het'sieraad der
tentoonstelling van Vlaamsche kunst in Bur-
lington-House.
Het verbeeldt een landschap te Zwijndrecht,
bij Antwerpen, waar Rubens wel meer onder
werpen koos.
't Nut van politieke optochten is, voor de
partij die ze houdt, dat zij haar meestal veel
sterker doen schijnen dan zij werkelijk is. Zelfs
'n stoet van duizend man maakt al heel wat
uit, en slaagt een kleine groep zooals in En
geland de communistische erin duizend be-
toogers bij elkaar te brengen, dan denken die
genen, die 't schouwspel gadeslaan, wonder wat
van de numerieke macht der partij.
Dezer dagen trok zoo'n communistische op
tocht door Londejn, en hij was in ieder geval
leerzaam, omdat eruit bleek hoeveel beroemde
mannen „eigenlijk" ïommunist geweest zijn.
't Is 'n eigenaardigheid die de communisten
zoowel met de Duitschers als met de Joden ge
meen hebben, dat zij steeds weten te „bewij
zen", dat een groot man „eigenlijk" een der
hunnen is of geweest is.
De communistische stoet voerde banieren
Meisje met ossenspan
mee waarop de namen en afbeeldingen prijkten
van al diegenen, die, ofschoon dit minder alge
meen bekend is, en door kapitalistische ge
schiedkundigen nog niet erkend wordt, een
eereplaats in 't communistische pantheon in
nemen. 't Zonderlinge is, dat een ieder, die
voor vrijheid gestreden heeft, voor deze gelegen
heid door de communisten geannexeerd werd,
in welk geval Stalin wel 'n zeer slecht commu
nist moet zijn.
Zoo werden bij wijze van spreken in
dezen stoet ook meegedragen de baronnen, die
koning John dwongen tot 't onderteekenen van
de Magna Charta, hoewel de vrijheidsliefde van
deze edele heeren zeer twijfelachtig was, en 't
hun voornaamste doel was over het toenmalige
proletariaat den baas te kunnen spelen zonder
dat de koning de macht zou hebben him dit te
kunnen beletten. Wij moeten aannemen, dat de
Engelsche communisten nu ook groote vereering
hebben voor 't Hoogerhuis, waarin de afstam
melingen der baronnen zitting hebben!
De eenige bekende Engelsche communist der
Middeleeuwen was de monnik John Ball, maar
hij was een zeer gematigd theoreticus, en de
eenige man die zijn theorieën, waarvan hij na
tuurlijk 'niets begreep, in praktijk wilde omzet
ten, was de Dartfordsche leidekker Wat Tyler,
die tegen Londen oprukte, en door den burge
meester, Walworth, gedood werd met een dagge,
waarvan de afbeelding een der kwartieren van
't wapen der City vult. Maar noch het conter-
feitsel van John Ball, noch dat van Wat Tyler,
werd in den stoet meegedragen.
Wel daarentegen dat van Sir Thomas More,
die ongetwijfeld een groot vrijheidsheld was,
maar die ons toch eenigszins misplaatst voor
kwam in een optocht ter eere van de commu
nisten, die in Spanje bisschoppen, priesters en
nonnen laten afslachten.
Mr. H. G. Wells, die onlangs zijn zeventig
sten verjaardag vierde, was een der vertegen
woordigers van den tegenwoordigen tijd in dezen
stoet. Hij is een zeer burgerlijke socialist, die er
de laatste jaren wel wijsgeeriger, maar niet
socialistischer op geworden is, en die bovendien
van alle groote schrijvers de meeste commer-
cieele begaafdheid bezit, en reeds vroeg met zijn
werken een aardig fortuin had verworven. Deze
zeer tamme en zeer geestige vrijheidsheld be
vond zich in gezelschap van de twee andere
kopstukken der Pabian Society, de oude en ver
ouderde vereeniging van socialistische intellec-
tueelen: Lord Passfield en Bernard Shaw. De
zeer beminnelijke Lord Passfield is minister van
Koloniën geweest in 't Labour-kabinet, maar de
wereld kent hem beter als Sidney Webb, den
Engelschen partij-theoreticus. Hij heeft de
mentaliteit van vóór 1914, toen iedereen aan
socialisme dééd en bijna niemand in Engeland
socialist was, prachtig bewaard, en schijnt even
ver van onzen tijd verwijderd te staan als de
Magna Charta-baronnen.
En Bernard Shaw? Wel, er is niets, dat Ber
nard Shaw niet is. Kort geleden nog vertelde
hij den Amerikaanschen Katholieken, dat de
zen niets afweten van de Katholieke leer, en er
is geen enkele reden om aan te nemen, dat hij
niet alleen een beter Katholiek is dan de Ka
tholieken, maar ook een rechtzinniger commu
nist dan de communisten. Van de Internatio
nale, welker tonen om zijn conterfeitsel bruisch-
ten, heeft hij eens gezegd, dat zij „de lijkmarsch
van een gebakken aal" is een punt, dat de
communisten tot nu toe nog niet hebben willen
toegeven. Maar over de interpretatie van mu
ziek valt nu eenmaal niet te twisten.
Een van de meest communistische niet-com-
munisten, die in den stoet meegedragen werden,
was Mr. George Lansbury. Op 't eerste gezicht
leek hij wat al te veel op Bismarck, en dit
werkte 'n weinig verwarrend, aangezien er geen
enkele reden is waarom een Pruisische baron
niet evengoed onder de communistische vrij
heidshelden kan worden opgenomen als een
Britsche baron.
Goeienavond, chef! groet de portier van
Astoria en tikt aan zijn klep.
De nieuw aangekomene groet terug met
een knipoogje, overziet snel de hall van het
eerste rangshotel en voorziet zich vervolgens
aan de kiosk van een avondblad. Daarna werpt
hij opnieuw een onderzoekenden blik in 't rond,
slentert door de hall en ploft eindelijk in een
clubfauteuil.
Is deze heer kwasi toevallig hier gaan zitten
om heel dicht bij de dame te zijn, die tegen
over hem zit? Ze is lang, slank en zeer elegant.
Onder haar roodbruine lokken fonkelt een stel
groote oogen, die echter peinzend in de ruimte
staren.
Onopgemerkt houdt de heer deze dame
scherp in 't oog. Nerveus trommelen de wel
verzorgde vingertjes op de leeren zijleuning
van den fauteuil. Nu grijpt de dame in het
elegante handtaschje en haalt een klein siga-
rettenétui te voorschijn. Met sierlijke krullen
staan er de initialen B. H. op gegraveerd.
Over het gelaat van den heer glijdt een zelf
voldaan lachje. Schier onbewust neemt hij zijn
sigarenkoker en schuift er een sigaar uit. Daar
na bergt hij den koker weer weg. Zijn hand
houdt nu een kleine browning omspannen.
Een half ingehouden gilletje van de dame
doet hem opzien. Hij is vlug van begrip en
staat op.
„Vraag excuus, juffrouw! 't Is maar een on
gevaarlijke sigarenaansteker. Maar ik zie, dat
u ook wilt rooken. Kan ik u dienen?
Een druk op den knop. Achter den blinken
den loop siddert een vlammetje. De dame
steekt haar sigaret aan en zegt schijnbaar
rustig:
„Dank u vriendelijk! Ik ben werkelijk een
beetje geschrokken!"
„Dat spijt me! Mag ik, als pleister op de
wonde u uitnoodigen even in de dancing te
gaan? Mijn naam is Bob van Doelen!"
Een onderzoekende blik van de dame glijdt
over zijn gestalte# Na een korte aarzeling zegt
zij lachend:
„Als u niet tegen de kosten opziet, zeer
gaarne!"
De heer wil het nette koffertje van de dame
dragen, maar zij voorkomt hem: „Dank u, ik
zal het zelf wel dragen!
Hij neemt zijn avondblad en leidt zijn nieuwe
bekende naar de dancing. Aan een klein tafel
tje in de kleurige ruimte nemen zij plaats. Hij
bestelt twee cocktails. Er wordt gedanst. Zacht
vraagt de heer: „Mag ik u uitnoodigen?"
„Jammer, ik dans nu liever niet. Vindt u
't erg?"
„Zooals u wilt!" zegt de heer. Haar bezorgde,
zij het ook vluchtige blik op het kleine koffer
tje is hem niet ontgaan.
Als onwillekeurig neemt hij de courant ter
hand en doet alsof hij ermee speelt, er schijn
baar onopzettelijk een blik inwerpend. Zich tot
de dame wendend, zegt hij:
„Heeft u 't al gelezen? De vreugde is van
korten duur geweest. De inbreker in de juwe
lierszaak van Garvin Co. zit al achter slot.
'n Zekere Bart Henkei!"
„Lieve hemel!" ontsnapte aan de lippen van
de schoone aan tafel. Ze is lijkwit geworden.
„Wat scheelt eraan, juffrouw?" vraagt de
heer, met galante bezorgdheid opspringend.
„O, niets!" stamelt zij. ,,'t Is al over! Laat
ons liever heengaan!"
Een lichte trilling ligt in haar stem. Ze staat
op. De heer ondersteunt haar, werpt een geld
stuk op het ta-
feitje en doet een
greep naar het j Vprlnren
koffertje. Zij wil i SI 101 €11
hem afweren. -
Maar ernstig en SpCl I
met nadruk zegt i
hij: f.....
„Neen, nu is het mijn beurt om de kostbare
juweelen te dragen. U bent gearresteerd!"
De dame maakt een snelle beweging. De
knellende greep om haar pols doet haar in
zien, dat iedere poging tot vluchten nutteloos
is. Ze heeft het spel verloren.
Goed, maar maak er geen publiek schan
daal van! vraagt zij zacht.
„Als u geen domme dingen doet, met ge
noegen!" antwoordt hij.
Als goede bekenden verlaten zij het hotel. De
heer wenkt een taxi: „Hoofdbureau van
politie!"
„Drommels, waarde Peters, jij werkt met
stoom!" zegt inspecteur Iepenhof tot recher
cheur Peters. „Hoe heb je kans gezien om Tilly
Sardova met de juweelen zoo gauw te vinden?"
„Heel eenvoudig! Toen we Bart Henkei ar
resteerden, probeerde hij ongemerkt de snip
pers van een kaartje te verliezen. Ik raapte
ze op, legde ze aan elkaar en ontcijferde het
volgende: Donderdag 9% Astoria. De Roodvos.
Het handschrift was van een dame, die de
Roodvos genoemd werd. Dan moest zij ook
roode haren hebben. Ik ging vanavond naar
Astoria. Daar blond nog altijd mode is, zag ik
maar één dame met rood haar. Ik bleef in haar
nabijheid. Zij bezat een sigarettenétui met de
initialen B. H. en schrok, toén ze mijn revol
ver-aansteker zag, wat niet bepaald op een ge
rust geweten scheen te duiden. Ze wilde haar
koffertje zelf dragen en danste niet, uit pure
bezorgdheid voor dat koffertje, ik las hardop
uit de courant de arrestatie van Bart Henkei
voor. Toen verloor zij haar zelfbeheersching en
vond ik den tijd gekomen om ook haar te
arresteeren."
„In welke courant stond dat bericht?" vroeg
de inspecteur met pijnlijke verbazing. „Ik had
toch order gegeven
„Wees gerust, inspecteur. In geen enkele
courant. Ik wilde alleen mijn verdenking be
vestigd zien."
amimiiiiiiiiiimii
iiiiiiiMiiiiiiiiiiiiin
Het Volkscommissariaat voor Binnenlandsche
Zaken der Sovjet-Unie maakt bekend:
In het jaar 1935 werden in totaal 14.000 ker
ken (daaronder kapellen, kerken, tempels, sy
nagogen enz.) gesloten; 4000 daarvan werden
gesloten, omdat de gebouwen te bouwvallig
waren voor het houden van samenkomsten;
de overige werden wegens „gebrek aan be
langstelling tegenover den godsdienst van de
zijde der bevolking" buiten dienst gesteld. Te
gen 3687 geestelijken werd een onderzoek ge
last; 29 van hen werden ter dood veroordeeld.
De statistiek bevat niet het aantal geestelij
ken, die in het beruchte concentratiekamp van
Solowki en in andere concentratiekampen in
het Noorden en in die van Siberië zijn omge
komen.
(Ned. Chr. Persbureau).
Dan zullen we maar voor acrobaten spelen, meende Piet. Bo- Den negenden keer stond Piet F'rikkel tevergeefs te wach-
ven op het promenadedek begon hij dus met Drein te gooien, ten, tot Drein weer in zijn armen zou terugkeeren. Toen er worpen en hem op die manier in zee gegooid. De kapitein liet
of deze een kaatsbal was. Hij wierp Drein dan hoog in de 2 minuten verloopen waren, keek hij naar de lucht, om te
lucht, draaide zich dan snel om, teneinde hem zoo blindelings zien waar Drein was gebleven. Hij deed echter een vreese-
Piet Prikkel had Drein namelijk verkeerd in de hoogte ge-
orpen en hem op die manier in zee gegooid. De kapitein het
terstond een sloep uitzetten en bemannen, maar Drein zwom
op te vangen.
lijke ontdekking.
zoo snel, dat men hem niet meer in kon halen.
Ook de gulden is gevallen,
Zij het op het veld van eer,
Zij het dan ook noodgedwongen, f
't Komt toch op het zelfde neer!
Een voor een zijn ze gesneuveld,
Al die landen om ons heen,
Met zijn fieren gouden standaard
Stond ons land op 't laatst.alleen!
Dapper is er voor gestreden,
Was het ook een goede strijd?
Och, daar gaan we niet om twisten,
Daarvoor is het thans geen tijd!
r Nu is 't: handen uit de mouwen,
Nu is thart en hoofd paraat,
Om te werken, op te houwen
Is 't ook nu nog niet te laat.
1 Thans geen domme angst-psychose,
En geen prijsopjagerij,
Neerland heeft wel méér doorworsteldI
Ook dééz' storm gaat weer voorbij.
1 Het geluk kan men niet koopen,
Voor geen zilver, goud of brons,
Maar houvast geeft ons slechts 't
randschrift:
Het gebed: God zij met ons!
HERMAN KRAMER
üfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiHiiiiiiiii in minimi
Met groote verbazing, aldus het Hervormd
Weekblad der Gereformeerde Kerk, lazen we
in het slot van een verslag over den jubileum-
dienst van ds. Nijenhuis-Ockhuizen te Sappe-
meer: Het kerkkoor zong hierop een „Ave
Maria". Er stond niet bij of deze dienst ook
werd bijgewoond door afgevaardigden van het
Roomsche kerkbestuur. Zoo ja, dan zullen dezen
zich wel grootelijks hebben verheugd. Of be
rust deze mededeeling op een vergissing?
Aldus het Hervormd Weekblad.
Aï f F1 A 'D^MVTM'E'^C °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7 bij een ongeval met p OGf"|
rt I .1 .r# A a»A Jl w 1\ £j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen WV/# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A f %J\J» doodelijken afloop uuUi"
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
UIT HET PRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
29
Tranen welden op in de oogen der jonge
vrouw. Zonder antwoord te geven, legde zij de
arme afgekeurde bladzijden bijeen, waarin zij
het beste had neergelegd, wat er in haar bin
nenste leefde, wat zij geput had aan de bron
nen van het geloof, waaraan zij zich van jongsaf
had gelaafd.
„Weet je wat ik zal doen," ging Hugo koelt jes
Voort, „ik zal dat werk over Baskië laten rusten
en eerst den roman „De verscheurde Sluier"
voltooien. Die zal je beter bevallen. De men-
schen in je vaderland hebben een mentaliteit,
die de meeste lezers niet zouden begrijpen."
Zij veroorloofde zich niet een aanmerking te
maken en den volgenden dag kwam zij terug
met haar borduurwerk, vast besloten te zwijgen,
maar hij beweerde, dat haar tegenwoordigheid
hem hinderde en dat hij haar liever zag in den
aangrenzenden salon.
Toen bood zij hem aan, het machineschrijven
te leeren om zijn manuscript in het net te
schrijven, maar weer weigerde hij, wat haar
goede wil aanbood: „Zoo gauw zou je het niet
leeren. Je moet daarin geoefend zijn, om vlug
te kunnen typen."
zftj benijdde Mona, ds typiste, die als zij uit
den boekhandel kwam, waar zij werkzaam was,
de vellen geschreven papier kwam halen om ze
in het net te schrijven. Dat meisje wist ten
minste, wat de inhoud was.
Op een avond, toen zij aan tafel zaten,
waagde de jonge vrouw een vraag te stellen, die
haar al lang op de lippen had gelegen: „Wat
is het onderwerp van je nieuwen roman?"
Hij antwoordde ontwijkend en zij begreep dat
hij er niet over wilde spreken, zeker vreesde hij
haar verwijten.
Nooit vroeg hij haar om raad, zij spraken
slechts over beuzelingen, over een nieuw toilet,
over het koopen van een antiek meubel. Als
hij zijn werkkamer verliet, was hij bleek en
zeer zenuwachtig. Het scheen, dat hij elke
ernstige gedachte ver van zich wilde afschui
ven. Als hij haar voorstelde naar een theater
te gaan, was het niet naar de groote schouw
burgen of opera's, maar naar de music-halls,
naar de kleine cafés chantants.
Den eersten keer, dat Margaïta hem daarheen
vergezeld had, was zij stijf en als versteend
blijven zitten, zonder te lachen, zooals de ande
ren deden en toen zij buiten kwamen, had zij
gezegd: „Hoe kun je je amuseeren met zulke
gemeene dingen! Den heelen tijd had ik een ge
voel, alsof ik in het gezicht geslagen werd."
O, zij had er van gedroomd een nieuwe
Beatrix te zijn, die hem naar de verheven hoog
ten van het eeuwige licht zou voeren. In plaats
daarvan was hij het, die haar meesleepte naar
de diepten der ondeugd, waarvan zij gruwde.
Sedert vroeg hij haar niet dikwijls om met
hem uit te gaan. Onder allerlei voorwendsels
ging hij heen, haar alleen latend met de trouwe
Yocheppa, want de chauffeur en de keuken
meid gingen op eigen gelegenheid uit.
Soms kwam Hugo uitgeput thuis en liet hij
zich op de canapee vallen, waar hij bezwijmde
zooals den eersten keer, in Schotland, toen
Margaïta zoo geschrokken was en de zekerheid
had gekregen, dat haar leven voortaan geen
rust meer zou'kennen.
Nu wist zij, hoe hem te verzorgen en kon
zij hem de inspuitingen geven, die de dokter
had voorgeschreven en als hij tot bewustzijn
kwam, sloeg hij met moeite de oogleden op,
lachte haar toe en bedankte haar.
,,Je moest niet zoo laat uitblijven," zei zij hem
eens, „je weet wel, dat het heel slecht voor je
gestel is."
Evengoed kon zij dat tot den wind zeggen, die
de woorden meevoert zonder ze te begrijpen.
Hugo was te zeer gewend om laat te ruste te
gaan; hij kon die oude gewoonte niet afleggen.
Den volgenden dag deed hij precies eender.
Op een avond zei Yocheppa, die anders niet
gul met haar woorden was: „O, mijn lieveling,
als de goede God gewild had, dat wij ginds
gebleven waren, hoe gelukkig zouden wij ge
weest zijn!"
De jonge vrouw zat in de schaduw van de
schemerlamp, haar plotseling rood worden
bleef dus onopgemerkt en zij was er blij om.
Opeens had zij aan Dominique gedacht en in
een oogwenk gezien, hoedanig haar leven zou
geweest zijn als zij met hem getrouwd was. Zij
zou niets »f bijna niets aan haar gewoonten
hebben behoeven te veranderen zij zou des mor
gens als de frissche dauw de rozenstruiken met
paarlen tooide, naar de oude kerk zijn gegaan,
haar gebedenboek in de hand, haar gedachten
zouden ten hemel zijn opgegaan zonder door
het slechte te worden neergedrukt, zij zou het
geluk hebben genoten van het pad te bewande
len, dat haar voorouders haar gewezen hebben.
En nu, wat had zij behouden? Niets! Zij
was weggerukt uit haar sfeer. Zij had niet eens
meer het recht naar een vroegmis te gaan, want
haar man eischte stilte en rust om zich heen,
als hij eindelijk zich te slapen legde. Het con-
stateeren van dit feit wrong haar hart en ver
ontrustte haar geweten. Eindelijk zei zij:
„Yocheppa, wij moeten niet denken aan hetgeen
had kunnen zijnWij moeten ons tevreden
stellen met hetgeen er is!"
De komst van haar schoonmoeder tegen
Kerstmis bracht wat afleiding in het leven der
jonge vrouw; zij verlangde er naar en was er
toch bang voor. „Misschien heb ik haar niet
goed beoordeeld en zal ik in haar nu een hulp
vinden om Hugo te overtuigen dat het leven,
dat hij leidt, hem noodlottig zal zijn."
Maar toen zij haar een beetje van nabij' be
studeerd had, begreep zij, dat zij niet moest
rekenen op dat lichtzinnige karakter, zonder
ernstigen ondergrond, volstrekt egoïsisch, en tot
het uiterste eerzuchtig. Niet dat mevr. Liserol
ies voor haar de hatelijke schoonmoeder was,
zooals! de pen van haar zoon er een geteekend
had in het boek „Het diepe Meer", zij maakte
haar geen scènes, drong haar niet met geweld
haar zienswijze op maar zij oefende een nood-
lottigen invloed uit op den geest van haar zoon.
Hij scheen in haar oordeel een volstrekt ver
trouwen te stellen. Dikwijls hoorde Margaïta
in den aangrenzenden salon, dat hij aan zijn moe
der sommige passages van zijn roman voorlas.
Hij wist, dat zij beter dan wie ook de wen-
schen van het groote publiek vatte en hem kon
leiden naar het succes. Aan tafel praatte zij
met hem over personen en zaken, waar haar
schoondochter niets van afwist cn zij gaf zich
ook geen moeite, om deze op de hoogte te bren
gen.
Zij was het ook, die haar zoon aanzette om
iederen avond uit te gaan; steeds wist zij uit
stekende redenen te vinden om hem er toe te
brengen. „Bij de Merines zal je Azarias, het
lid der academie, ontmoeten. Hij is voorzitter
van de jury, voor den roman-prijs. Je moet
absoluut, hem zien in te palmen. Ik van mijn
kant zal er ook mijn best voor doen."
Of wel: „Gerone, de hoofdredacteur van de
„Phare de Paris," gaat gewoonlijk naar de Cage
aux Serins. Zie hem daar te treffen, vraag hem
een berichtje, dat je een nieuwen roman „De
Verscheurde Sluier" aan het schrijven bent.
Voor den verkoop van het boek is dat nood
zakelijk."
„Massot beweert, dat de edities van je eerste
werken niet meer zoo grif gevraagd worden. Je
moest meer de salons van gravin de Mauberny
bezoeken. Rigal. Cheron en Trevor, diei wat de
critiek betreft, de leidende persoonlijkheden
zijn, mankeeren op geen enkel solrée."
Die soirée's vond Margaïta onverdraaglijk en
zoo dikwijls als haar dat mogelijk was, ver
zocht zij haar man, haar te excuseeren. De
salonpraatjes, die daar gehouden werden, kwet
sten haar reinheid, als zij niet in botsing kwa
men met haar geloof. Eens, toen zij meer dan
anders verontwaardigd was, had zij het ge
waagd, haar stem te verheffen, haar ideeën te
verdedigen. Het kwam haar voor, dat zwijgen
in dit geval een lafhartigheid was.
Verwonderd had men naar &aar geluisterd,
zelfs beleefd, want zij was schoon en drukte
zich met vuur en op charmante wijze uit.
Rigal, de groote criticus, aan wien slechts een
gepoederde pruik en kanten lubben ontbraken
om er uit te zien als een filosoof der acht
tiende eeuw, had zelfs verklaard met een spot-
tenden glimlach op de lippen: „Het is moge
lijk, dat mevrouw Liserolles gelijk heeft. Mis
schien zijn wij'allen als dwalenden in de duis
ternis
Toen zij met Hugo in hun auto naar huis
reden, had hij zijn ontevredenheid geuit. „Ik
verzoek je dringend, niet meer het woord
te nemen. De gravin was zeer boos over je aan
merkingen. Zij houdt er niet van, dat men een
spreker in de rede valt en vooral niet als het
iemand is als Cheron, die zich in zulke zeld
zaam schoone bewoordingen uitdrukt."
,,Ik kon toch niet toelaten, dat men de
meeningen, die mij dierbaar zijn, aanrandt."
(Wordt vervolgd)