Rubens' buitengoed <KdvM&aal van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DE UREN GAAN V O O R B IJ Art HOUVAST! DONDERDAG 1 OCTOBER 1936 Aangekocht door zijn stad Groote communisten Het nut van politieke optochten Ü**-' Een sombere statistiek I ai Ave Maria - een ver gissing? D» stad Antwerpen heeft Rubens' buiten goed „Het Steen", te Elewijt, een dorpje tusschen Mechelen en Brussel, aange kocht, zoo berichtte d£ Brusselsche „Stan daard". Zij zal het herstellen en er een bestemming aan geven die strookt met het doel van den aankoop: de gedachtenis van haren beroemd- sten zoon, den Prins der Vlaamsche Schilders school, te eeren. Naar aanleiding hiervan schrijft mr. Joz. van den Broeck in „De Residentiebode": Dat strekt, meteen, de stad zelve, en vooral haren burgemeester tot eer. Want niet slechts onder dezes bewind, doch grootendeels ook on der dezes invloed zal het raadsbesluit wel zijn genomen. Immers Kamiel Huismans is, behalve socialist, bekwaam letterkundige en estheet. Huismans' verdienste mag evenwel die van anderen niet doen vergeten, anderen die, lang geleden reeds, zich het lot van „Het Steen" had den aangetrokken, n.l. de katholieke staatsmi nister Poullet en wijlen het katholieke kamer lid dr. Alfons Van de Perre. Laatstgenoemde had zijne ongeëvenaarde werkkracht en zijn groot vermogen geheel ten dienste gesteld van de stoffelijke en zedelijke ontvoogding; en verheffing van het Vlaamsche volk. En zoo werd hij ook de stichter en de voor zitter van „Natuur- en stedeschoon", de Vlaam sche vereeniging die o.m. zooveel heeft gedaan om de Kalmpthoutsche Heide, dewelke zich tot over de Hollandsche grens uitstrekt, als na tuurreservaat te doen erkennen. Men kan zich voorstellen hoe een hartstoch telijk bewonderaar van Rubens als ik, te moede was toen, zekeren dag, de dokter mij aan klampte met den uitroep „Het is er door!" en mij triomfantelijk mededeelde, dat zijn vriend Poullet, die toen aan het bewind was, besloten had „Het Steen" voor den staat aan te koopen. Van de Perre moest alleen nog maar eens gaan zien of de ruïne de kosten nog wel waard was, en ik zou meegaan voor advies. Wij lieten er geen gras over groeien en stel den onmiddelijk den dag vast waarop wij naar Elewijt zouden gaan. Daar breekt me echter die rampzalige oorlog Uit! Van de reis kwam niets. Na den oorlog stierf Van de Perre, vroegtij dig, letterlijk doodgewerkt. Het vermelden dezer, wellicht onbekende, bi- zonderheid moge er toe bijdragen den tol van hulde en dank dien wij hem schuldig zijn te delgen. Ook Staatsminister Poullet weze de dank niet onthouden die hem in hooge mate toekomt. Vooraleer Rubens eigenaar werd van „Het Steen" bezat hij een kleiner buitengoed, het welk hij, den 29sten Mei 1627, voor 11.300 gul den had gekocht. Het was het „Hof van Urs- sele", te Ekeren, in den polder benoorden Ant werpen, gelegen daar waar men thans van uit den Roosendaalschen trein de loodsen en kra nen van Antwerpens Noordelijke dokken ont waart. Toen het, den 13den October 1682, in de „Ka mer van Ukkel", ten stadhuize te Brussel in veiling werd gebracht luidde het plakkaat: „Eene Hof-stadt met de groote steene Huy- singen en de andere schoone edificien in forme van een casteel daer op staende met den Hof, Boomgaert Fruytboomen, optrekkende Brugghe met een groote Motte ende den grooten hoo- ghen vierkantighen Thoren int midden van de- selve Motte, rontsomme zijne Vijvers geleghen met oock het Neer-hof met sijne apaerte Pach- ters-wooninghen, Schueren, diverse Stallinghen ende alle hunne andere toebehoorten 't saemen groot vier Bunderen 50 Roeden rontsomme in sijne Water-grachten." Dat de veiling van zoo aanzienlijke eigendom, geen zaak voor kleine luiden dus, in het Vlaamsch geschiedde, bewijst nogmaals, dat Brussel Vlaamsch was, dat het „Vlaamsche grond" is. Den 12den Mei 1635 was Rubens bij decreet van den Raad van Brabant, als kooper van dit zelfde goed erkend geworden. Daarmede verwierf hij een adellijk bezit, met recht van heerlijkheid en bevoegdheid om be stuurlijke en rechterlijke ambten in zijn domein te begeven. Ook liet Gevartius op zijn graf tombe, vóór alle andere titels, dien van „Heer van Steen" beitelen. Typische bizonderheid: in de veilingscondi tiën wordt apart en zorgvuldig, als een voor naam onderdeel, vermeld wat Max Rooses, in zijn groot werk over Rubens, noemt „de duiven- kijker" (duiventil). Inderdaad gold van ouds her het „duyfhuys" als een kenmerk en een privilegie van heerlijkheidsrecht. Of het Rubens om deze en dergelijke titels te doen was, dan wel om een gezonder verblijf dan in den Antwerpschen polder en om een schilderachtiger landstreek, laten wij thans onverlet. „Het Steen" was een kasteel, waarschijnlijk uit het midden der XVIe eeuw, in Vlaamschen Renaissance-stijl. Het oorspronkelijke karakter ervan te schen den was niets voor hem. Ofschoon hij zich ge makkelijk de weelde kon getroosten het tot een pralend Florentijnsch paleis te verbouwen, in den trant zijner meer dan vorstelijke woning te Antwerpen, behield hij het wezen ervan. Toen Busken Huet het, in 1878, bezichtigde was de toenmalige bezitter, Baron Coppens, be zig het te herstellen. Deze restauratie was niet een van de best geslaagde. Doch voorshands was het uiteindelijk verval er door vermeden. Van belang is, te weten, dat „Het Steen" ge legen is in Vlaamsch Brabant, halverwege de baan MechelenBrussel. Immers het kon Ru bens niet onverschillig wezen in wat voorstreek hij zijn vrije dagen zou doorbrengen. Allicht zal men de Elswijtsche landschappen in zijn wer ken herkennen, n.l. „Regenboog" en „Dorpsker mis". En, dat hij, die in Italië zijn genie voelde rijpen, zijn inspiraties zocht in eigen land en zijn modellen in zijn naaste omgeving hoeft ook niet te verwonderen. Immers van de zeventalen die hij vloeiend sprak en schreef, verklaarde hij met fierheid, dat geene hem zoo lief was als zijn eigen taal, de Vlaamsche. Onlangs kochten Antwerpsche kunstbescher mers voor het stedelijk museum, mits 850 guin- .ies, op de veiling van de beroemde Oppenheimer verzameling te Londen, het beste teekenwerk van Rubens. Het was in 1927 het'sieraad der tentoonstelling van Vlaamsche kunst in Bur- lington-House. Het verbeeldt een landschap te Zwijndrecht, bij Antwerpen, waar Rubens wel meer onder werpen koos. 't Nut van politieke optochten is, voor de partij die ze houdt, dat zij haar meestal veel sterker doen schijnen dan zij werkelijk is. Zelfs 'n stoet van duizend man maakt al heel wat uit, en slaagt een kleine groep zooals in En geland de communistische erin duizend be- toogers bij elkaar te brengen, dan denken die genen, die 't schouwspel gadeslaan, wonder wat van de numerieke macht der partij. Dezer dagen trok zoo'n communistische op tocht door Londejn, en hij was in ieder geval leerzaam, omdat eruit bleek hoeveel beroemde mannen „eigenlijk" ïommunist geweest zijn. 't Is 'n eigenaardigheid die de communisten zoowel met de Duitschers als met de Joden ge meen hebben, dat zij steeds weten te „bewij zen", dat een groot man „eigenlijk" een der hunnen is of geweest is. De communistische stoet voerde banieren Meisje met ossenspan mee waarop de namen en afbeeldingen prijkten van al diegenen, die, ofschoon dit minder alge meen bekend is, en door kapitalistische ge schiedkundigen nog niet erkend wordt, een eereplaats in 't communistische pantheon in nemen. 't Zonderlinge is, dat een ieder, die voor vrijheid gestreden heeft, voor deze gelegen heid door de communisten geannexeerd werd, in welk geval Stalin wel 'n zeer slecht commu nist moet zijn. Zoo werden bij wijze van spreken in dezen stoet ook meegedragen de baronnen, die koning John dwongen tot 't onderteekenen van de Magna Charta, hoewel de vrijheidsliefde van deze edele heeren zeer twijfelachtig was, en 't hun voornaamste doel was over het toenmalige proletariaat den baas te kunnen spelen zonder dat de koning de macht zou hebben him dit te kunnen beletten. Wij moeten aannemen, dat de Engelsche communisten nu ook groote vereering hebben voor 't Hoogerhuis, waarin de afstam melingen der baronnen zitting hebben! De eenige bekende Engelsche communist der Middeleeuwen was de monnik John Ball, maar hij was een zeer gematigd theoreticus, en de eenige man die zijn theorieën, waarvan hij na tuurlijk 'niets begreep, in praktijk wilde omzet ten, was de Dartfordsche leidekker Wat Tyler, die tegen Londen oprukte, en door den burge meester, Walworth, gedood werd met een dagge, waarvan de afbeelding een der kwartieren van 't wapen der City vult. Maar noch het conter- feitsel van John Ball, noch dat van Wat Tyler, werd in den stoet meegedragen. Wel daarentegen dat van Sir Thomas More, die ongetwijfeld een groot vrijheidsheld was, maar die ons toch eenigszins misplaatst voor kwam in een optocht ter eere van de commu nisten, die in Spanje bisschoppen, priesters en nonnen laten afslachten. Mr. H. G. Wells, die onlangs zijn zeventig sten verjaardag vierde, was een der vertegen woordigers van den tegenwoordigen tijd in dezen stoet. Hij is een zeer burgerlijke socialist, die er de laatste jaren wel wijsgeeriger, maar niet socialistischer op geworden is, en die bovendien van alle groote schrijvers de meeste commer- cieele begaafdheid bezit, en reeds vroeg met zijn werken een aardig fortuin had verworven. Deze zeer tamme en zeer geestige vrijheidsheld be vond zich in gezelschap van de twee andere kopstukken der Pabian Society, de oude en ver ouderde vereeniging van socialistische intellec- tueelen: Lord Passfield en Bernard Shaw. De zeer beminnelijke Lord Passfield is minister van Koloniën geweest in 't Labour-kabinet, maar de wereld kent hem beter als Sidney Webb, den Engelschen partij-theoreticus. Hij heeft de mentaliteit van vóór 1914, toen iedereen aan socialisme dééd en bijna niemand in Engeland socialist was, prachtig bewaard, en schijnt even ver van onzen tijd verwijderd te staan als de Magna Charta-baronnen. En Bernard Shaw? Wel, er is niets, dat Ber nard Shaw niet is. Kort geleden nog vertelde hij den Amerikaanschen Katholieken, dat de zen niets afweten van de Katholieke leer, en er is geen enkele reden om aan te nemen, dat hij niet alleen een beter Katholiek is dan de Ka tholieken, maar ook een rechtzinniger commu nist dan de communisten. Van de Internatio nale, welker tonen om zijn conterfeitsel bruisch- ten, heeft hij eens gezegd, dat zij „de lijkmarsch van een gebakken aal" is een punt, dat de communisten tot nu toe nog niet hebben willen toegeven. Maar over de interpretatie van mu ziek valt nu eenmaal niet te twisten. Een van de meest communistische niet-com- munisten, die in den stoet meegedragen werden, was Mr. George Lansbury. Op 't eerste gezicht leek hij wat al te veel op Bismarck, en dit werkte 'n weinig verwarrend, aangezien er geen enkele reden is waarom een Pruisische baron niet evengoed onder de communistische vrij heidshelden kan worden opgenomen als een Britsche baron. Goeienavond, chef! groet de portier van Astoria en tikt aan zijn klep. De nieuw aangekomene groet terug met een knipoogje, overziet snel de hall van het eerste rangshotel en voorziet zich vervolgens aan de kiosk van een avondblad. Daarna werpt hij opnieuw een onderzoekenden blik in 't rond, slentert door de hall en ploft eindelijk in een clubfauteuil. Is deze heer kwasi toevallig hier gaan zitten om heel dicht bij de dame te zijn, die tegen over hem zit? Ze is lang, slank en zeer elegant. Onder haar roodbruine lokken fonkelt een stel groote oogen, die echter peinzend in de ruimte staren. Onopgemerkt houdt de heer deze dame scherp in 't oog. Nerveus trommelen de wel verzorgde vingertjes op de leeren zijleuning van den fauteuil. Nu grijpt de dame in het elegante handtaschje en haalt een klein siga- rettenétui te voorschijn. Met sierlijke krullen staan er de initialen B. H. op gegraveerd. Over het gelaat van den heer glijdt een zelf voldaan lachje. Schier onbewust neemt hij zijn sigarenkoker en schuift er een sigaar uit. Daar na bergt hij den koker weer weg. Zijn hand houdt nu een kleine browning omspannen. Een half ingehouden gilletje van de dame doet hem opzien. Hij is vlug van begrip en staat op. „Vraag excuus, juffrouw! 't Is maar een on gevaarlijke sigarenaansteker. Maar ik zie, dat u ook wilt rooken. Kan ik u dienen? Een druk op den knop. Achter den blinken den loop siddert een vlammetje. De dame steekt haar sigaret aan en zegt schijnbaar rustig: „Dank u vriendelijk! Ik ben werkelijk een beetje geschrokken!" „Dat spijt me! Mag ik, als pleister op de wonde u uitnoodigen even in de dancing te gaan? Mijn naam is Bob van Doelen!" Een onderzoekende blik van de dame glijdt over zijn gestalte# Na een korte aarzeling zegt zij lachend: „Als u niet tegen de kosten opziet, zeer gaarne!" De heer wil het nette koffertje van de dame dragen, maar zij voorkomt hem: „Dank u, ik zal het zelf wel dragen! Hij neemt zijn avondblad en leidt zijn nieuwe bekende naar de dancing. Aan een klein tafel tje in de kleurige ruimte nemen zij plaats. Hij bestelt twee cocktails. Er wordt gedanst. Zacht vraagt de heer: „Mag ik u uitnoodigen?" „Jammer, ik dans nu liever niet. Vindt u 't erg?" „Zooals u wilt!" zegt de heer. Haar bezorgde, zij het ook vluchtige blik op het kleine koffer tje is hem niet ontgaan. Als onwillekeurig neemt hij de courant ter hand en doet alsof hij ermee speelt, er schijn baar onopzettelijk een blik inwerpend. Zich tot de dame wendend, zegt hij: „Heeft u 't al gelezen? De vreugde is van korten duur geweest. De inbreker in de juwe lierszaak van Garvin Co. zit al achter slot. 'n Zekere Bart Henkei!" „Lieve hemel!" ontsnapte aan de lippen van de schoone aan tafel. Ze is lijkwit geworden. „Wat scheelt eraan, juffrouw?" vraagt de heer, met galante bezorgdheid opspringend. „O, niets!" stamelt zij. ,,'t Is al over! Laat ons liever heengaan!" Een lichte trilling ligt in haar stem. Ze staat op. De heer ondersteunt haar, werpt een geld stuk op het ta- feitje en doet een greep naar het j Vprlnren koffertje. Zij wil i SI 101 €11 hem afweren. - Maar ernstig en SpCl I met nadruk zegt i hij: f..... „Neen, nu is het mijn beurt om de kostbare juweelen te dragen. U bent gearresteerd!" De dame maakt een snelle beweging. De knellende greep om haar pols doet haar in zien, dat iedere poging tot vluchten nutteloos is. Ze heeft het spel verloren. Goed, maar maak er geen publiek schan daal van! vraagt zij zacht. „Als u geen domme dingen doet, met ge noegen!" antwoordt hij. Als goede bekenden verlaten zij het hotel. De heer wenkt een taxi: „Hoofdbureau van politie!" „Drommels, waarde Peters, jij werkt met stoom!" zegt inspecteur Iepenhof tot recher cheur Peters. „Hoe heb je kans gezien om Tilly Sardova met de juweelen zoo gauw te vinden?" „Heel eenvoudig! Toen we Bart Henkei ar resteerden, probeerde hij ongemerkt de snip pers van een kaartje te verliezen. Ik raapte ze op, legde ze aan elkaar en ontcijferde het volgende: Donderdag 9% Astoria. De Roodvos. Het handschrift was van een dame, die de Roodvos genoemd werd. Dan moest zij ook roode haren hebben. Ik ging vanavond naar Astoria. Daar blond nog altijd mode is, zag ik maar één dame met rood haar. Ik bleef in haar nabijheid. Zij bezat een sigarettenétui met de initialen B. H. en schrok, toén ze mijn revol ver-aansteker zag, wat niet bepaald op een ge rust geweten scheen te duiden. Ze wilde haar koffertje zelf dragen en danste niet, uit pure bezorgdheid voor dat koffertje, ik las hardop uit de courant de arrestatie van Bart Henkei voor. Toen verloor zij haar zelfbeheersching en vond ik den tijd gekomen om ook haar te arresteeren." „In welke courant stond dat bericht?" vroeg de inspecteur met pijnlijke verbazing. „Ik had toch order gegeven „Wees gerust, inspecteur. In geen enkele courant. Ik wilde alleen mijn verdenking be vestigd zien." amimiiiiiiiiiimii iiiiiiiMiiiiiiiiiiiiin Het Volkscommissariaat voor Binnenlandsche Zaken der Sovjet-Unie maakt bekend: In het jaar 1935 werden in totaal 14.000 ker ken (daaronder kapellen, kerken, tempels, sy nagogen enz.) gesloten; 4000 daarvan werden gesloten, omdat de gebouwen te bouwvallig waren voor het houden van samenkomsten; de overige werden wegens „gebrek aan be langstelling tegenover den godsdienst van de zijde der bevolking" buiten dienst gesteld. Te gen 3687 geestelijken werd een onderzoek ge last; 29 van hen werden ter dood veroordeeld. De statistiek bevat niet het aantal geestelij ken, die in het beruchte concentratiekamp van Solowki en in andere concentratiekampen in het Noorden en in die van Siberië zijn omge komen. (Ned. Chr. Persbureau). Dan zullen we maar voor acrobaten spelen, meende Piet. Bo- Den negenden keer stond Piet F'rikkel tevergeefs te wach- ven op het promenadedek begon hij dus met Drein te gooien, ten, tot Drein weer in zijn armen zou terugkeeren. Toen er worpen en hem op die manier in zee gegooid. De kapitein liet of deze een kaatsbal was. Hij wierp Drein dan hoog in de 2 minuten verloopen waren, keek hij naar de lucht, om te lucht, draaide zich dan snel om, teneinde hem zoo blindelings zien waar Drein was gebleven. Hij deed echter een vreese- Piet Prikkel had Drein namelijk verkeerd in de hoogte ge- orpen en hem op die manier in zee gegooid. De kapitein het terstond een sloep uitzetten en bemannen, maar Drein zwom op te vangen. lijke ontdekking. zoo snel, dat men hem niet meer in kon halen. Ook de gulden is gevallen, Zij het op het veld van eer, Zij het dan ook noodgedwongen, f 't Komt toch op het zelfde neer! Een voor een zijn ze gesneuveld, Al die landen om ons heen, Met zijn fieren gouden standaard Stond ons land op 't laatst.alleen! Dapper is er voor gestreden, Was het ook een goede strijd? Och, daar gaan we niet om twisten, Daarvoor is het thans geen tijd! r Nu is 't: handen uit de mouwen, Nu is thart en hoofd paraat, Om te werken, op te houwen Is 't ook nu nog niet te laat. 1 Thans geen domme angst-psychose, En geen prijsopjagerij, Neerland heeft wel méér doorworsteldI Ook dééz' storm gaat weer voorbij. 1 Het geluk kan men niet koopen, Voor geen zilver, goud of brons, Maar houvast geeft ons slechts 't randschrift: Het gebed: God zij met ons! HERMAN KRAMER üfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiHiiiiiiiii in minimi Met groote verbazing, aldus het Hervormd Weekblad der Gereformeerde Kerk, lazen we in het slot van een verslag over den jubileum- dienst van ds. Nijenhuis-Ockhuizen te Sappe- meer: Het kerkkoor zong hierop een „Ave Maria". Er stond niet bij of deze dienst ook werd bijgewoond door afgevaardigden van het Roomsche kerkbestuur. Zoo ja, dan zullen dezen zich wel grootelijks hebben verheugd. Of be rust deze mededeeling op een vergissing? Aldus het Hervormd Weekblad. Aï f F1 A 'D^MVTM'E'^C °P dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p 7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7 bij een ongeval met p OGf"| rt I .1 .r# A a»A Jl w 1\ £j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen WV/# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A f %J\J» doodelijken afloop uuUi" AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog UIT HET PRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP 29 Tranen welden op in de oogen der jonge vrouw. Zonder antwoord te geven, legde zij de arme afgekeurde bladzijden bijeen, waarin zij het beste had neergelegd, wat er in haar bin nenste leefde, wat zij geput had aan de bron nen van het geloof, waaraan zij zich van jongsaf had gelaafd. „Weet je wat ik zal doen," ging Hugo koelt jes Voort, „ik zal dat werk over Baskië laten rusten en eerst den roman „De verscheurde Sluier" voltooien. Die zal je beter bevallen. De men- schen in je vaderland hebben een mentaliteit, die de meeste lezers niet zouden begrijpen." Zij veroorloofde zich niet een aanmerking te maken en den volgenden dag kwam zij terug met haar borduurwerk, vast besloten te zwijgen, maar hij beweerde, dat haar tegenwoordigheid hem hinderde en dat hij haar liever zag in den aangrenzenden salon. Toen bood zij hem aan, het machineschrijven te leeren om zijn manuscript in het net te schrijven, maar weer weigerde hij, wat haar goede wil aanbood: „Zoo gauw zou je het niet leeren. Je moet daarin geoefend zijn, om vlug te kunnen typen." zftj benijdde Mona, ds typiste, die als zij uit den boekhandel kwam, waar zij werkzaam was, de vellen geschreven papier kwam halen om ze in het net te schrijven. Dat meisje wist ten minste, wat de inhoud was. Op een avond, toen zij aan tafel zaten, waagde de jonge vrouw een vraag te stellen, die haar al lang op de lippen had gelegen: „Wat is het onderwerp van je nieuwen roman?" Hij antwoordde ontwijkend en zij begreep dat hij er niet over wilde spreken, zeker vreesde hij haar verwijten. Nooit vroeg hij haar om raad, zij spraken slechts over beuzelingen, over een nieuw toilet, over het koopen van een antiek meubel. Als hij zijn werkkamer verliet, was hij bleek en zeer zenuwachtig. Het scheen, dat hij elke ernstige gedachte ver van zich wilde afschui ven. Als hij haar voorstelde naar een theater te gaan, was het niet naar de groote schouw burgen of opera's, maar naar de music-halls, naar de kleine cafés chantants. Den eersten keer, dat Margaïta hem daarheen vergezeld had, was zij stijf en als versteend blijven zitten, zonder te lachen, zooals de ande ren deden en toen zij buiten kwamen, had zij gezegd: „Hoe kun je je amuseeren met zulke gemeene dingen! Den heelen tijd had ik een ge voel, alsof ik in het gezicht geslagen werd." O, zij had er van gedroomd een nieuwe Beatrix te zijn, die hem naar de verheven hoog ten van het eeuwige licht zou voeren. In plaats daarvan was hij het, die haar meesleepte naar de diepten der ondeugd, waarvan zij gruwde. Sedert vroeg hij haar niet dikwijls om met hem uit te gaan. Onder allerlei voorwendsels ging hij heen, haar alleen latend met de trouwe Yocheppa, want de chauffeur en de keuken meid gingen op eigen gelegenheid uit. Soms kwam Hugo uitgeput thuis en liet hij zich op de canapee vallen, waar hij bezwijmde zooals den eersten keer, in Schotland, toen Margaïta zoo geschrokken was en de zekerheid had gekregen, dat haar leven voortaan geen rust meer zou'kennen. Nu wist zij, hoe hem te verzorgen en kon zij hem de inspuitingen geven, die de dokter had voorgeschreven en als hij tot bewustzijn kwam, sloeg hij met moeite de oogleden op, lachte haar toe en bedankte haar. ,,Je moest niet zoo laat uitblijven," zei zij hem eens, „je weet wel, dat het heel slecht voor je gestel is." Evengoed kon zij dat tot den wind zeggen, die de woorden meevoert zonder ze te begrijpen. Hugo was te zeer gewend om laat te ruste te gaan; hij kon die oude gewoonte niet afleggen. Den volgenden dag deed hij precies eender. Op een avond zei Yocheppa, die anders niet gul met haar woorden was: „O, mijn lieveling, als de goede God gewild had, dat wij ginds gebleven waren, hoe gelukkig zouden wij ge weest zijn!" De jonge vrouw zat in de schaduw van de schemerlamp, haar plotseling rood worden bleef dus onopgemerkt en zij was er blij om. Opeens had zij aan Dominique gedacht en in een oogwenk gezien, hoedanig haar leven zou geweest zijn als zij met hem getrouwd was. Zij zou niets »f bijna niets aan haar gewoonten hebben behoeven te veranderen zij zou des mor gens als de frissche dauw de rozenstruiken met paarlen tooide, naar de oude kerk zijn gegaan, haar gebedenboek in de hand, haar gedachten zouden ten hemel zijn opgegaan zonder door het slechte te worden neergedrukt, zij zou het geluk hebben genoten van het pad te bewande len, dat haar voorouders haar gewezen hebben. En nu, wat had zij behouden? Niets! Zij was weggerukt uit haar sfeer. Zij had niet eens meer het recht naar een vroegmis te gaan, want haar man eischte stilte en rust om zich heen, als hij eindelijk zich te slapen legde. Het con- stateeren van dit feit wrong haar hart en ver ontrustte haar geweten. Eindelijk zei zij: „Yocheppa, wij moeten niet denken aan hetgeen had kunnen zijnWij moeten ons tevreden stellen met hetgeen er is!" De komst van haar schoonmoeder tegen Kerstmis bracht wat afleiding in het leven der jonge vrouw; zij verlangde er naar en was er toch bang voor. „Misschien heb ik haar niet goed beoordeeld en zal ik in haar nu een hulp vinden om Hugo te overtuigen dat het leven, dat hij leidt, hem noodlottig zal zijn." Maar toen zij haar een beetje van nabij' be studeerd had, begreep zij, dat zij niet moest rekenen op dat lichtzinnige karakter, zonder ernstigen ondergrond, volstrekt egoïsisch, en tot het uiterste eerzuchtig. Niet dat mevr. Liserol ies voor haar de hatelijke schoonmoeder was, zooals! de pen van haar zoon er een geteekend had in het boek „Het diepe Meer", zij maakte haar geen scènes, drong haar niet met geweld haar zienswijze op maar zij oefende een nood- lottigen invloed uit op den geest van haar zoon. Hij scheen in haar oordeel een volstrekt ver trouwen te stellen. Dikwijls hoorde Margaïta in den aangrenzenden salon, dat hij aan zijn moe der sommige passages van zijn roman voorlas. Hij wist, dat zij beter dan wie ook de wen- schen van het groote publiek vatte en hem kon leiden naar het succes. Aan tafel praatte zij met hem over personen en zaken, waar haar schoondochter niets van afwist cn zij gaf zich ook geen moeite, om deze op de hoogte te bren gen. Zij was het ook, die haar zoon aanzette om iederen avond uit te gaan; steeds wist zij uit stekende redenen te vinden om hem er toe te brengen. „Bij de Merines zal je Azarias, het lid der academie, ontmoeten. Hij is voorzitter van de jury, voor den roman-prijs. Je moet absoluut, hem zien in te palmen. Ik van mijn kant zal er ook mijn best voor doen." Of wel: „Gerone, de hoofdredacteur van de „Phare de Paris," gaat gewoonlijk naar de Cage aux Serins. Zie hem daar te treffen, vraag hem een berichtje, dat je een nieuwen roman „De Verscheurde Sluier" aan het schrijven bent. Voor den verkoop van het boek is dat nood zakelijk." „Massot beweert, dat de edities van je eerste werken niet meer zoo grif gevraagd worden. Je moest meer de salons van gravin de Mauberny bezoeken. Rigal. Cheron en Trevor, diei wat de critiek betreft, de leidende persoonlijkheden zijn, mankeeren op geen enkel solrée." Die soirée's vond Margaïta onverdraaglijk en zoo dikwijls als haar dat mogelijk was, ver zocht zij haar man, haar te excuseeren. De salonpraatjes, die daar gehouden werden, kwet sten haar reinheid, als zij niet in botsing kwa men met haar geloof. Eens, toen zij meer dan anders verontwaardigd was, had zij het ge waagd, haar stem te verheffen, haar ideeën te verdedigen. Het kwam haar voor, dat zwijgen in dit geval een lafhartigheid was. Verwonderd had men naar &aar geluisterd, zelfs beleefd, want zij was schoon en drukte zich met vuur en op charmante wijze uit. Rigal, de groote criticus, aan wien slechts een gepoederde pruik en kanten lubben ontbraken om er uit te zien als een filosoof der acht tiende eeuw, had zelfs verklaard met een spot- tenden glimlach op de lippen: „Het is moge lijk, dat mevrouw Liserolles gelijk heeft. Mis schien zijn wij'allen als dwalenden in de duis ternis Toen zij met Hugo in hun auto naar huis reden, had hij zijn ontevredenheid geuit. „Ik verzoek je dringend, niet meer het woord te nemen. De gravin was zeer boos over je aan merkingen. Zij houdt er niet van, dat men een spreker in de rede valt en vooral niet als het iemand is als Cheron, die zich in zulke zeld zaam schoone bewoordingen uitdrukt." ,,Ik kon toch niet toelaten, dat men de meeningen, die mij dierbaar zijn, aanrandt." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9