JAPAN EN DE ISLAM 7ld vefcftaal van den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL ik! DE UREN GAAN V O O R B IJ GROOT-AZIATISCHE STREVINGEN? FIETS-EXAMEN 1 VRIJDAG 2 OCTOBER 1936 Zeldzaam jubilé Dr. Inn. van Boort O.F.M. De laatste herberg Leven van M. Moussorgsky Tij j Kamers met Het Japan, dat; bekend is om' zijn taai vasthouften aan de overlevering, aan al les wat er vroeger altijd geweest is in godsdienstig opzicht, heeft in de laatste twee jaar een aanmerkelijke verandering ondergaan in deze godsdienstige gerichtheid. Zoo heeft b.v. fle leer van Mohammed daar met verrassende Vlugheid een talrijke schaar aanhangers zien te vinden. En 't feit dat dezen vooral aange troffen worden onder de hoogere kringen der maatschappij moet wel, als we het goed over denken, onze verbazing opwekken. Weliswaar Valt hun getal, vergeleken bij de volgelingen der overheerschencle godsdiensten ongeveer 40 mill. Boeddhisten en 16 mill. Shintoisten haast weg, maar gezien in de omstandigheden en zoodoende in zijn juiste verhoudingen ge plaatst, is het veel, en heel veel. Om een beeld te geven der intense werking van den Islam in Japan, is het interessant de feiten van het laat ste paar jaren even te doorloopen. De conclu sie hieruit, omtrent den aard eter beweging: of zij volksch, of zij waarlijk „godsdienstig" is, zal Piet zoo moeilijk zijn. Tot voor de helft van 1934 was in Japan nog geen sprake van een eigenlijk gezegde propa ganda, die doordrong tot de Japanners zelf en ©en beleven van Mohammed's leer tot stand bracht. Zeker waren er enkele uitingen, maar die kwamen hoofdzakelijk van niet-Japanners. Zoo hadden zich al een 1820 jaar vroeger Mo- hammedaansche Turken, Tartaren, Indiërs, Sy- Mërs en wellicht ook enkele Japanners in To kio veteenigd met het coel den Islam in ge heel Ocst-Azië te verbreiden. Aanhangers dus van het Pan-Islamisme. Ook waren zich in Verschillende havenplaatsen wat van zelf spreekt buitenlandsclr» moslim gaan vesti gen. Japans handel immers bloeide, vooral na den wereldoorlog, ten zeerste. Als ware zonen Van Mohammed he'oben die zich meerdere ma len geroerd en zijn voor hun godsdienst uitge komen Ondanks dit alles is het niet te veel beweerd als we zeggen, dat in Japan het Mo hammedanisme voor het eind van 1934 zoo on geveer niet opviel. Dit blijkt wel hieruit, dat er bij de inwijding van de eerste moskee in Japan, te Kobe, (11 Oct. '34) slechts 30 Moham medanen aanwezig waren, meest Russen en Indiërs. En toch was dat de moskee, waarom *oo dringend gevraagd was! en toch was bij het feest aanwezig en hield een rede vol geestdrift: Mian Abdoel Agiz, ce president van het Pan- Ïn-Tsche meslimverbond. Maar met Oct. '34 is dan ook de opgang be gonnen. Nadat de vegeering lang geweigerd had, gaf zij tenslotte het verlof om de eerste mos kee op Japanschen bodem te bouwen in Kobe, de groote havenstad in Z.O. Japan, Dat zij hier kwam te liggen en niet in Tokio vindt hierin zijn verklaring, dat de aldaar aanwezige Mo hammedanen uitmuntten in ijver en getal sterkte! Het waren voor het grootste gedeelte Turko Tartaren, die tijdens de vervolging uit Rusland gevlucht waren. Deze moskee is een ruim en degelijk gebouw. Enkele rijke kooplui namen ongeveer viervijfde van de bouwkosten voor hun rekening! Vlak bij de Mcskee ligt een groote Mohammedaansche School. Nu leek het wel dat de regeering spijt had van haar lange weigering en samen met de Moslim alles wilde doen om den godsdienst zoo spoedig mogelijk te verbreiden. Op den dag Van inwijding verscheen in het groote dagblad Osaka Mainichi" eer uitgebreid artikel van ©en Mohammedaan. Hij toonde erin aan de geweldige uitbreiding van eten Islam over heel de wereld, en Japan moest zich spoedig hierbij aansluiten. De Japanners hadden uit zichzelf al veel met het Mohammedanisme gemeen en °m dit te verduidelijken gaf de schrijver enke le voorbeelden: ook de Japanners betreden een heilig gebouw nooit met schoenen of vuile voe ten; ook zij wasschen voor het eten hun han den! Dit zijn slechts uiterlijkheden en daarom doet zoo'n bewijsvoering op zijn minst naïef aan. Over het groote verschil tusschen den Mo hammedaan die monotheïst is en den polytheïs- tischen of atheïstischen of ook pantheïstischen Jananner zweeg de schrijver volkomen. In het begin van 'S5 stichtte Mohammed Ab doel Hai, een Tartaar uit Russisch Turkestan, In de hoofdstad een Mohammec'laansche veree- niging. Hij werd hierin ondersteund door in vloedrijke personen des lands. Spoedig telde de vereeniging enkele duizenden Japanners, hoofd zakelijk ^taatslierten, industriealen en hoogere militairen. Het doel was: studie te maken van de cultuur van den Islam en der moderne Mo hammedaansche staten. Bovendien: den vriend- Schapsband tusschen Japan en de Islamietische landen nauwer te maken. Op een diner, door hen gegeven en waarbij verschillende Japan- Sche ministers waren, hield een Tartaarsch grootvorst een'redevoering waarin duidelijk het Program van den Islam werd aangegeven. Ook tverd gesproken over de vertaling van den Koran in het Japansch en over de verbreiding Van den Islam in het verre Oosten. (De ver taling is ondertusscnen klaar gekomen. Ze is echter nogal sterk aan het Japansche volkska- fakter aangepast. Duizenden van die exempla ren werden onder het volk verspreid). Daarna sprak de Japansche filosoof Ohara over den hieuwen godsdienst. Hij legde vooral den na- öruk op den eenvoud en het werkelijk verstan dige van den Islam en gaf als zijn meening, nat het Mohammedanisme de beste religie was Voor Japan. De regeering heeft den Islam als godsdienst officieel erkend. Ook beloofde zij de leerlingen uit cte Mohammedaansche scholen toe te laten tot de staatsinrichtingen voor hooger onderwijs. Niet alleen stond zij aan de vereeniging toe om bouwterrein te koopen tot oprichting van scho len en wetenschappelijke instituten, maar on dersteunde haar zelfs geldelijk en list profes soren van de Al Azar in Kairo roepen om de willende Japanners te onderrichten in den Koran. Zij noodigde een vurig propagandist uit om in Japan te komen en de 20.000 Mohamme danen nog door propaganda te vermeerderen. Dit laatste deed zij tegen eind '35. Volgens een Mohammedaansch professor zou in Febr. '35 het aantal Mohammedanen reeds 20.000 geweest zijn. Allerwaarschijnlijkst is dit niet, ofschoon het wel veel zegt dat de vereeniging, die eind '34 of begin '35 opgericht werd, in een omme zien 1000 Japansche aanhangers had. In April '35 werd met den steun der zelfde regeering de tweede moskee, in Tokio, opgericht. Mian Ab doel Agiz sprak ook hier weer en zeide o.a.: „Japan is op weg naar de .verwerkelijking van een groot Aziatisch Rijk. De Islam vormt de voorhoede dier beweging" Weer dezelfde regeering besloot in '36 om het volgend Islamietisch congres naar Tokio te roe pen. Werkelijk de Japansche regeering doet veel voor het Mohammedanisme. De dichter Abd er-Rahim Bey Qalilat, die in '35 een maand of drie in Japan vertoefde, gaf over zijn ver blijf aldaar een uitvoerig verslag. Als we al het overdrevene er af laren blijkt 't toch nog dat iedere Mohammedaansche ijveraar in Japan met zijn neus in de boter valt; dat daar het land van beloften is voor de Mohammedaan sche missionarissen. Het kan niet anders of de regeering is allervoorkomendst voor alles wat Mohammedaansch heet. Dit blijkt voldoende uit wat voorafging. Welke zijn de redenen van deze geheel nieu we Mohammedaansche beweging in Japan? Van den kant van den Islam is het duidelijk Hij streeft naar het Pan-Islamisme over geheel Azië, een streven dat vooral na den wereldoor log sterk is toegenomen. Dit streven zal bij de lagere klassen wel godsdienstig van aard zijn, maar bij de hoogere leiders zit er zeker een stevige politieke inslag bij. Met zijn woorden „Japan is op weg naar de verwerkelijking van een groot Aziatisch rijk" komt de hoofdleider al aardig in het vaarwater der regeering. Van den Japanscnen kant komt 't, heel op pervlakkig beschouwd, en misschien wil de regeering het ook wel zoo beschouwd zien Den derden October a.s. viert de Zeereerw Pa ter Dr. Innocentius van Boort O.F.M. zijn 60-ja- rig kloosterjubileum. Geboren 28 October 1860 te Zaltbommel trad hij in 1876 in de or de. Nadat hij in 1884 Priester was gewijd, werd hij benoemd tot secretaris van den Hoogeerw. Pater Ge neraal der Orde te Rome, waar hij te vens Philosophic stu deerde en doctoreer de in 1886. Vervolgens verbleef Zijneerw. geruimen tijd in Palestina. Na zijn terugkeer in het vaderland do seerde hij te Weert Kerkelijk Recht. Later was de jubilaris meerdere jaren profes sor aan het Gymnasium te Venray en Lector te Weert, waarna nog tal van jaren Procurator van de Missiën. De laatste jaren van welverdiende fust brengt Pater Innocentius door in het Missie-College St. Franciscus Solanes te Sittard. Pater dr. Inn. van Boort O.F.M. Goeie zaken gemaakt dit jaar? Buitengewoonik heb 30.000 gulden schuld gemaakt. (Eisen). voort uit pure verdraagzaamheid, die nu een maal in de grondwet tot uiting komt. De hoo gere kringen: voorname politici, militairen etc. geven als motief aan: „dat ze getrokken wor den door den eenvoud van Mohammed's leer." De meesten zullen dit wel van den filosoof Ohara gehoord hebben, die dit in zijn rede voering indertijd zoo sterk onderstreepte. Om alles echter met tolerantie goed te ma ken is wel wat gemakkelijk. Waarom hield de regeering dan eerst zoo met drie handen vast aan haar weigering tegenover de Mohammeda nen? Dat het een beele volksbeweging is en dat het Mohammedanisme een openbaring was voor het godsdienstig gemoed van de Japan ners, is zeker verkeerd gezien. Dit meenden sommige Duitsche bladen. Zij zagen bij de opening der moskee in Kobe geheel Japan zich naar den Islam wenden. De keizer zou zelf ai den Koran bestudeeren! Maar al jaren van te voren waren er moslim in Japan, maakten er zelfs propaganda. Daardoor kon toch ook al het vuur aangestoken zijn. Bovendien is de Ja panner in godsdienstig opzicht niet zoo ver anderlijk als de Europeaan. Het geheel is waar schijnlijk geen volksbeweging en ook niet in hoofdzaak „godsdienstig." Maar als men goed bedenkt, dat Japan altijd het oog gericht houdt op China en daar het beste kan komen om Azië heen; dat het zelfs niet afkeerig is van een Pan-Azië onder Japan; dat er in Azië 260 er- in West-China alleen al 30 mill, moslim zijn: dat de Mohammedanen streven naar een Pan-Islamisme in een Pan- Azië, en vergelijkt men daarmee de uitzonder lijke vriendelijkheden van de Japansche regee ring tegenover de leer van Mohammed en vooral tegenóver haar hoofdleiders gedurende de laatste twee jaar, en bijzonder het feit dat Juist de vooraanstaande politici, militairen en industrieeien zich bij den godsdienst aansloten, dan is het wel duidelijk, dat die heele begun stiging van Japan in hoofdzaak zijn grond vindt in de politiek; in zijn imperialistische, groot-Aziatische plannen. Elke andere gods dienst zou het in dat opzicht ook goed geweest zijn. Maar vooral het Mohammedanisme welks aanhangers zoozeer aaneenhangen. Japan zal in Mid den-Azië een sterken steun hebben aan den Islam, zoowel als verbindingsmiddel ter eenheid alsook tot bewaking van de orde tegenover communistische strevingen. Of de regeering dit perspectief voor twee jaar nog niet gezien had onwaarschijnlijk of niet wilde, is een andere kwestie. Misschien heeft de tegemoetkomende houding der Mo hammedaansche leiders het hare hiertoe bijge dragen. Dit is zeker, dat Japan de zaak nu alvast uitbuit om zijn handelsbetrekkingen in de Levant en Midden-Azië te verbeteren. Daar in is het al goed geslaagd en het begint reeds sterk den uitvoerhandel van Europa terug te dringen. Bovendien heeft het groote sympathie verworven in de Islamietische landen van Azië, vooral in Arabië, Afghanistan en Iran. Zoolang Japan het Mohammedanisme noodig heeft voor deze doeleinden en hoelang is dat? zal het misschien niet zoo gunstig zijn voor het christendom. Maar dat de Japanner sterk geneigd is naar het Mohammedanisme, is zeker heel erg overdreven. Zoo meent dus de Islam door Japansche bescherming zijn idealen te verwezenlijken en het politieke Japan gebruikt deze gunstige ge legenheid om zijn machtshonger te bevredigen. Het zal wel de moeite waard zijn in de naaste toekomst na te gaan of het Japansche „volk" zich aan zal sluiten bij het Mohammedanisme, en of de regeering nog duidelijker haar eigen lijke bedoelingen zal laten doorschemeren. TH. DAMS S.V.D. Missiehuis Teteringen. nilllllllllltllll uiiiiiiiiMiiim (Te Tynemouth (Engel.) mogen jongelui slechts naar school fiet- sen, als zij met goed gevolg een strenge fietsproef hebben afge- legd. Krantenbericht Als je soms naar de methoden Van de weggebruikers kijkt, Valt het op, dat zelfs het fietsen Nog zoo vrees'lijk moeilijk blijkt. 't Fietsen?! Ja, men kan wel -trappen En wel sturen, en zoo voort, Maar er zijn nog steeds zoo vélen, Die 't niet doen, zooals het hóórt. Steeds nog zie je van die lieden, i Die maar zwerven over straat, Hoogstens slechts het midden houden, 1 Juist of rechts niet eens bestaat. Steeds nog zie je van die trossen, f Drie, vier, vijf, zes op een rij! Zonder kans op ongelukken Komt geen mensch daar toch voorbij! Steeds nog zie je er, die aarz'len Op een kruispunt, in een bocht, En op 't laatst dan toch besluiten Juist te doen, wat vast niet mocht! Zoo'n examen als in Tynemouth, Voelt men daar bij ons niets voor? 'k Weet wel zekerhéél wat fietsers Komen er beslist niet door! 1 HERMAN KRAMER. 5iniiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiimiiiii"iiiiiiiiiii"iiiii? Alhoewel niet altijd, veelal kan men bij kunstenaars in grove lijnen een onder scheiden schets maken van hun mensch-zijn en hun kunstenaar-zijn. Voor de geschiedenis der muziek legt alleen het laatste gewicht in de schaal, waaruit men niet kan besluiten, dat de persoonlijkheid als zoodanig buiten de grenzen van iedere belang stelling staat. Integendeel, juist breeder groep zal zich getrokken voelen tot de wetenswaar digheden over den mensch dan tot de details, die den specialist aangaan. In dit licht moeten wij de: Herinneringen aan Modeste Petrowitch Moussorgsky, samen gevat onder den titel „De laatste herberg" van Frans van Oldenburg-Ermke bezien en be- oordeelen. Het werk, zooals het daar voor ons ligt, be schrijft een weinig verheffend, laten wij zeg gen in wezen pervers leven, waarvan het „fi nis coronat opus" in pejoratieven zin volmaak te verwezenlijking vindt. De opzet voldoet bijzonder, juist ten opzich te van dezen man, die in merg en been im pressionist was, wiens levenssynthese niet an ders was dan een aaneenschakeling van be wustwordingen en absenties, een wisseling van 'zichzelf-zijn en matelooze onbeduidendheid. Eenleder, die zich voor de psyche van een tragische figuur interesseert, die de geleidelijke verwording van een kunstenaar (in casu een musicus) wil volgen, kan hier veel boeiends, praeg.iant-gedacht en geschreven, lezen. Hij Een dozijn jaren geleden, toen ik nog vrij gezel was, had ik voor de eerste maai een „kamer met pension" gehuurd in onze mooie Residentie. Ze was gelegen op de derde verdieping en bevatte een tafel met een kleed erover, dat Blijkbaar uit een verbranden in boedel gered was. In 't midden was een gat met bruin gaschroeiden rand, listig verborgen onder een groot bord met 'n nat grauw papier, waarop vliegeja lagen te zieltogen. Dan was er 'n canapé vsm groenzwart trijp, waarop aan de eene zijde blijkbaar dikwijls een zware heer of dame had gezeten, zoodat de andere kant onevenredig gestegen was en eenigszins puntig naar boven stak. Met nog eenige stoelen, streng in den stijl der canapé, vaas er ook een vuurrood mahonie houten kistje^ een rood pluche album op een standaard met waggelenden voet, een open haard onder den schoorsteenmantel en daarop een vergulde pendule, die stil stond; verder een stolp, geflankeerd door twee lachende meisjes, uit den guldemsbazar. Aan den muur hing een Napoleon in verwaterden kleurendruk en zwarte lijst en op (fen grond eindelijk, lag een kleed met vele bloemen en nog meer met doorzich tige plekken. De alcoof was te donker om er iets anders tta kunnen onderscheiden dan in een hoek een bed en verder een waschtafel. M'n hospita, die er naar 't me voorkwam, veel onsmakelijker uitzag dan toen ik de ka mer voor 't >eerst bezichtigde, vertelde me dat haar man „ofcer" was, dat ze geen kamer hoef de te verhuaen, maar dat ze altijd nette heeren had getroffan. Ik antwoordde met „inderdaad," „wel zoo," en „o juist" en verzocht om gauw te mogen eten, daar ik uit moest. M'n eten kwam. Ik at een ossenlapje, waarvan de lucht me herinner de aan 'n kaarsenfabriek. Verder waren er aard appelen, een. schaaltje groente, die ik niet ken de, maar vqnr een mengsel hield van andijvie, postelein en zand; een sauskom, waarin op een olie-achtige zelfstandigheid zwarte stukjes dre ven en totdessert een wit puddinkje zonder smaak iets wat me in de gegeven omstandig heden nog al tot verheugenis strekte. Bij 't afnemen informeerde de juffrouw niet hoe 't me gesmaakt had, maar vroeg wèl wan neer ik ontbeet èn koffie dronk. Ik verteleïe haar dat ik om acht uur ontbeet, dan naar ru'n kantoor ging, m'n boterhammen voor de kofifie mee nam en eerst tegen 't eten thuis kwanj. „Dan is u overdag nooit thuis?" vroeg ze met een lief lachje. „Neen jluffrouw, nooit," antwoordde ik en vertrok. Vijf dagen had ik daar geslapen, slecht ge geten en (ellendig gewoond, toen ik op een morgen, het was Maandag en omstreeks II uur, op m'n kajntoor tot de bevinding kwam, dat m'n sleutels en m'n portemonnaie nog in den zak van m'n „Zondagsche" pantalon zaten, terwijl ik een ander aan had. Ik besloot maar even op mfn kamer aan te wippen. behoeft niat te vreezen voor dorre bespiegelin gen over muziek-technische problemen. Daar om behooft de lezer zich ook niets aan te trekken van hetgeen de schrijver eerst aan het eind van üfijn boek mededeelt: „Het z$n herinneringen aan een stil en eenzaam mensch, dien we leerden kennen vooral uit Zijn muziek", want de schrijver Weer legt zichzelf en spreekt de waarheid als hij tien regels verder schrijft: „Wij hebben in dit tot herinnering geworden leven gespeurd naar de muziek". Indien het andersom ware ge weest, zou dit boek er vermoedelijk anders hebben uitgezien en zouden wij het niet als voor zoo'n breeden kring lezenswaardig kun nen aanbevelen. J. H. Uitgave van het Thijmfonds-Rotterdam. Alleen de menschelijke stoomboot kon redding brengen. Dat was een matroos, die met een fornuis op zijn rug en proviand voor een week, gerust 7 dagen door kon zwemmen. Deze sprong gekleed met volle uitrusting in zee. Ofschoon Drein Drentel een heelen omweg had gemaakt, be reikte hij bijna tegelijkertijd met de menschelijke stoomboot de Amerikaansche kust. Zij waren de eerste zwemmers, die den Atlantischen Oceaan over hadden gezwommen en werden dan ook geweldig gehuldigd. Met Piet Prikkel was het overige gedeelte van de reis geen land te bezeilen. Den heelen dag zat hij op het dek te huilen en jammerde luidkeels: „Ik heb mijn besten vriend Drein in het water gesmeten!" Ik herinnerde, dat m'n pantalon over een stoel lag in de alcoof en ofschoon 't er donker was, dacht ik op den tast wel te kunnen vin den wat ik zocht. Ik had hem gauw te pakken, voelde in de zakken ende schrik sloeg me om 't hartze waren leeg. Juist wilde ik de alcoof weer uitgaan, om op m'n kamer te overleggen wat me te doen stond, toen ik opnieuw schrok, nu door een vreemd geluid, dat uit m'n bed scheen te komen. Ik streek een lucifer af en keek. Op m'n kussen zag ik 't hoofd van een man, die met open mond geweldig snorkte. „Wat moet dat?" schreeuwde ik, nijdig als 'n spin, „zeg, word 's wakker! Wat beteekent dat in mijl bed?" 1 De man deed I peilSiOfl I z'n oogen open. knipte tegen 't licht van de kamer, die ik had aangestoken, en zei eindelijk slaperig: „Wat is dat nou voor een mop, Janus? Laat me nou maffen!" Maar toen hij scherper toekeek, wierp hij het dek van zich af, kwam overeind en riep: „Wie is dat? Wat moet dat?" „Dat vraag ik u," antwoordde ik, zonder van plaats te veranderen. „Wat doe je hier op mijn kamer en op m ij n bed?" ..Jouw kamer, jouw bed! Ben je bed raasde de man, sprong uit bed en trok de pan talon aan, waarvan ik de zakken onderzocht had. „Mijnheer," sprak ik, „er heeft hier blijk baar een vergissing plaats. Ik houd u niet voor een dief en u mij, hoop ik" evenmin." „Neen, maarzei de ander, „ik begrijp er niets van, dat is m ij n kamer." „Pardon, het is m ij n kamer, ik heb ze ge huurd, een dag of vijf geleden." „En ik een week geleden, ik slaap hier net voor den tweeden keer." Komaan, dacht ik, die man is niet goed bij z'n hoofd; hij heeft de kamer een week en slaapt er voor den tweeden keer, dat klopt niet. „Dat is vreemd," hernam ik, slaapt u dan zoo weinig?" „Dat wil zeggen, hier maar tweemaal in de week'" antwoordde de vreemdeling, die zich inmiddels heelemaal in de kleeren gestoken had; „ik ben handelsagent en heb deze kamer gehuurd voor twee dagen in de week van *s mor gens 9 uur tot 's middags 3, Maandags en Vrij dags.' Het kwam me voor, dat de man waarheid sprak. Er lag ook een stapel monscerdoozen in een hoek van m'n kamer. „Gaat u zitten," noodigde hij me uit, ter wijl bij me heel beleefd mijn eigen leuning stoel aanbood; „ik weet nog niet wat u hier komt doen." „Maar ik heb deze kamer gehuurd," sprak ik met nadruk, „en niet voor enkele dagen, maar voor onbepaalden tijd." „Dat is vreemd," mompelde hij. „Vrijdag was u toch ook niet hier." „Zeker, ik ben Donderdag gekomen. Heeft u Vrijdag hier ook al geslapen?" „Natuurlijk, ik ben Vrijdagmorgen vroeg uit 't Zuiden gekomen, en dan ga ik altijd nog wat slapen tot een uur of twaalf, koffiedrinken mm commissies uitwerken en dan weer weg tot 's Maandags." „Dan zijn we beiden de dupe van 'n gemeene bedriegerij,' barstte ik los. „Dat geloof ik ook," lachte m'n ongewenschte contubemaal. „Maar weet u wat we zullen doen?" „En dat is?" vroeg ik. „De juffrouw de bons geven en allebei een nieuwe kamer zoeken. Maar laten we nu het mensch op 't appèl roepen, dan zal ik haar eens behandelen." De juffrouw werd geroepen en verscheen. Toen ze me zag werd ze spierwit en riep jam merend: „O gosjes, meneer Daarna begon de handelsagent te spreken en braakte een kwartier lang zoo'n stortvloed van uitheemsche scheldwoorden over haar schuldig hoofd uit, dat ik eindelijk uitriep: „nu is 't genoeg." Huilend ging de juffrouw weg. Ik vond m'n broek met geld en sleutels te rug, nam vriendelijk afscheid van den reizi ger, bestelde tegen zes uur een man van de dienstverrichting, ging terug naar m'n kantoor en ging daarop een onaangename ondervin ding rijker geworden uit, op zoek naar nieuwe kamers met pension.' Meer dan f7.500.000,be talen Neêrlands fietsers elk jaar aan rijwiel belasting. Daarvoor krijgen zij o.m. hun veilige rijwielpaden - speciaal voor hen aangelegd. Maar- waarom gebruiken zij ze dan niet? leder op zijn eigen weg! VOOR DEN FIETSER IS 'T FIETSPAD DE VEILIGE WEG I ATT r« A O°P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 7levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^\0 bij een ongeval met l-i 9^\(j A-LiLil-J Bil^l il I r. |j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\J doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of «en oog. UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP IlIillllllllillllllllllllllllllllllllllllllilllillIlllllllllllllllllllUIIIIlllllllliÏÏÏÏÏ 30 „In de wereld moet men, zoo noodig, zijn tneeningen thuis laten." „Zijn meeningen misschien, maar zijn ge loofDat kan ik niet. Hugo, ik verzeker je...." „En dan ook na het diner! Rigal wilde zich beminnelijk jegens je toonen en je hebt zijn beleefdheden met zichtbare terughoudendheid bejegend. Hij is hoogmoedig, hij zal je dat niet Vergeven." „Ik houd niet van zijn manieren. Bij ons toont men meer eerbied voor de vrouwen." „Wij zijn niet in Baskië. En als je blijft doen Zooals van avond, dan is het beter, dat je min der dikwijls met mij uitgaat. Er is zooveel diplomatie noodig om een artikel in de groote Pers te verkrijgen. En de minste fout zet iemand weer achteruit." Margaïta antwoordde niet. Onder haar Zijden mantelkap weende zij. Den volgenden dag nam haar schoonmoeder haar onder handen, maar met een zachtheid, die als een scherp lemmet rechtdoor in haar hart drong. „Lief kind, ik zie wel, dat je niet in staat bent mee te helpen aan het succes van je man. Denk toch eens aan alles, wat ik voor hem gedaan heb. Ik was weduwe, zonder fortuin en pas acht) en twintig jaar oud. Een andere zou niet geweten hebben wat te doen. Ik heb toen mijn toestand bekend gemaakt aan een paar trouwe vrienden, zij hebben mij een betrekking bezorgd als privé-secretaresè in een afgelegen voorstad. Niemand heeft er iets van geweten. Ik heb mijn appartement in Parijs behouden en Hugo naar een uitstekend college gestuurd. Zoodra mijn rouwjaar ten einde was ben ik weer in de wereld tem: gekeei-dIk heb aan allen de illusie bijgebracht, dat ik welgesteld, onafhankelijk en gelukkig was, zoodat, zoodra mijn zoon begonnen is te schrijven, ik, dank aan mijn talrijke en machtige relaties, hem kon vooruit helpen. Die taak heb ik volbracht en zal die nog steeds vervullen. Hugo is zenuw lijder, hij gehoorzaamt slechts aan opwellingen. Hij zou slecht zijn belangen kunnen beharti gen. Ik moet daarom naast hem staan om ze aan zijn aandacht op te dringen, ze in gunstige richting te leiden. Zooals ik zei, had ik ge hoopt, dat je mij zou helpen door je bekoor lijkheid, je jeugd, maar ik begrijp wel, dat ik er niet op behoef te rekenen." Margaïta had haar gelaat in de handen ver borgen, zij weende. „O," fluisterde zij, „wat ik zou willen, dat is, dat hij zijn manier van schrijven ver anderde! Sommige bladzijden van „Het Diepe Meer" hebben mij tot in mijn binnenste ge kwetst." „Kom, kom, zou je Jan willen, dat hij mede werker werd aan de Bibliotheek Ross?" (boe ken voor heel jonge meisjes). „Neen, maar ten minste, dat hij er in toe stemde om zich te verdiepen in het recht schapen, eenvoudige leven, dat ik geleid heb, dat zoovele anderen in ons oude Frankrijk leiden. Wat de romans ook beweren, er bestaan nog kuische jonge meisjes, fatsooenlijke vrou wen, goede huismoedersWaarom zouden zij niet even interessant zijn als die moderne geëmancipeerden? Hebben zij niet meer dan zij een hart, een gevoelig gemoed, en motieven waarnaar zij handelen, die veel verhevener zijn dan die van de moderne vrouwen?" „Zij doen geen moeite om de aandacht te trekkenen dat is verkeerd. In de tegen woordige tijden houdt men alleen van wat lawaai maakt, van de jazzband! Als Hugo in zijn romans de typen schetst, waarover je spreekt, zou niemand ze lezen." „O, dunkt u dat, moeder? Ik geloof toch, dat het ware altijd ingang vindt in de harten." „Dat verbeeld je je maar! Je vergist je! En ik ben heel blij dat je man je niet mede deelt, wat hij schrijft, want je zou hem "an zijn weg afhouden door onbezonnen verwijten." De jonge vrouw wischte haar oogen af, haar moedeloosheid was zoo groot, dat opeens de ge dachte, die haar steeds bezig hield, haar ont snapte: „Waarom heeft hij mij gekozen? Ik ben niet de vrouw, die bij hem past Mevr. Liserolies wist zeer goed, waarom zij haar zoon er toe gebracht had de nicht van den rijken Amerikaan te vragen, dien ultra- millionnair, op wiens erfenis zij loerde, maar zij was te slim om zoo'n ordinaire reden te ver raden. Zij wilde liever de zaak een romantisch tintje geven. „Hij had je portret op de tentoonstelling ge zien en hield niet op er over te praten. Toen hij je dan in levenden lijve zag, was dit voor hem liefde op het eerste gezicht en dit des te meer, daar hij op dat oogenblik een crisis van misantropie doormaakte; hij walgde van het geen hij zag en hoorde. Je was voor hem als een zuiver luchtkoeltje, dat men zoo graag inademt als men uit een bedprven atmosfeer komt." Nu meende Margaïta te begrijpen, hoe dat alles had kunnen gebeuren. Hugo had een vluchtige neiging tot haar opgevat en zijn karakter, dat nooit goed geordend was, had niet aan zijn wenschen kunnen weerstaan. Juist om de bezwaren was hij hardnekkig blijven vol houden en zijn moeder had hem daarixi aan gemoedigd, omdat zjj het voor hem een voor- deelige zaak vond. Nu was aan zijn gril voldaan en bemerkte hij, dat hij zich vergist had, dat zijn vrouw en hij volstrekt tegenstrijdige karakters en gewoon ten hadden en langzamerhand verwijderde hij zich van haar. Misschien zou het niet lang meer duren dat hij een hekel aan haar zou krijgen en haar van zich af stooten, zooals men doet met speelgoed, dat verveelt. Margaïta's oogen werden weer vochtig, zij nam een handwerkje op om niet te toonen, dat zij schreide. Haar schoonmoeder hernam: „Je moest je meer met je man bezig houden, met hem meegaan en je to:gankelijk toonen voor de complimenten, die in de wereld gangbare munt zijn en ten slotte niets te be teekenen hebben. In de kringen, waar je man gewoon is te Verkeeren, zijn zoovele aderliefste jonge vrouwen. Waarom ga je niet meer met tiaar om? Sommige van haar, door de positie van hun echtgenooten, zouden Hugo van dienst kunnen zijn. Door je'zoo van alles af te wenden en als een eenzame te leven, zou je alleen zijn loop baan compromitteeren en zijn geluk bederven Je bent te verstandig om dat niet te begrijpen en ook waarom ik je dit alles zeg." De telefoon liet zich hooren en mevr. Liserolies ging naar de werkkamer van haar zoon, om de hoorn ter hand te nemen en met een vrien din een afspraakje te maken voor dien avond. Margaïta bleef alleen met haar borduurwerk en liet de jonge vrouweii, wier gezelschap haar was aanbevolen, de revue passeeren. Mevr. Cheron nam steeds een te vrije houding aan, Jeanne Meral was altijd aan het zoeken naar nieuwe excentriciteiten, er werd van haar ge zegd, dat zij weldra zou gaan scheiden, Mireille Termann poseerde voor de onbegrepene en hulde zich in een soort melancholie die zij neerlegde in verzen, waarin niet de minste be zieling van 'n ideaal voorkwam. „Oom Michel had wel gelijk," dacht de jonge vrouw „wij spreken niet dezelfde taal. Hoe zouden wij elkander kunnen begrijpen?" Toch, zoo groot was haar verlangen om haar echtgenoot ter wille te zijn, dat ril probeerde om den raad op te volgen, die haar gegeven was. Maar hoe meer zij met die geëmancipeerde vrouwen omging, des te grooter werd haar af keer van haar. Zij hielden gesprekken waar over Margaïta moest blozen, zij bespotten haar, omdat zij het boek met wilde lezen, waarover al die wereldlingen spraken. Zij vertelden de hachelijkste avonturen en beschouwden ze als amusante episodes. Zelf wierpen zij zich telkens weer in de dolste lotgevallen. Op een nacht kwamen de drie echtparen kloppen op de blinden van het landhuis, dwongen Hugo en Margaïta om op te staan en met hen de nachtcafé's af te loopen, waar zij het beschaafde genoegen smaakten in aanraking te komen met dieven en inbrekers. Kinderen? Neen, die waren niet in die gezinnen, die waren te lastig! Margaïta voelde geheel haar wezen in op stand komen, maar Hugo was er verrokt over. Cheron. de criticus beloofde hem een aanbeve ling voor ,De gescheurde Sluier", Meral zou de jury op zijn hand zien te krijgen voor den grooten romanprijs, dien Hugo hoopte aan zijn roman „Het diepe Meer" te zien toegekend en Termann zou dat verhaal gereed maken voor de film. Hoe zou de jonge auteur zich niet hebban verheu~d over zoovele hoopvolle ver wachtingen. Maar Margaïta dacht dikwijls: ..Arme papa, als hij wist in welke gezelschappen ik mij moet bewegen, wat zou hij bedroefd zijn." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9