JAPAN EN DE ISLAM
7ld vefcftaal van den dag
DREIN DRENTEL
EN PIET PRIKKEL
ik!
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
GROOT-AZIATISCHE
STREVINGEN?
FIETS-EXAMEN
1
VRIJDAG 2 OCTOBER 1936
Zeldzaam jubilé
Dr. Inn. van Boort O.F.M.
De laatste herberg
Leven van M. Moussorgsky
Tij j Kamers met
Het Japan, dat; bekend is om' zijn taai
vasthouften aan de overlevering, aan al
les wat er vroeger altijd geweest is in
godsdienstig opzicht, heeft in de laatste twee
jaar een aanmerkelijke verandering ondergaan
in deze godsdienstige gerichtheid. Zoo heeft b.v.
fle leer van Mohammed daar met verrassende
Vlugheid een talrijke schaar aanhangers zien
te vinden. En 't feit dat dezen vooral aange
troffen worden onder de hoogere kringen der
maatschappij moet wel, als we het goed over
denken, onze verbazing opwekken. Weliswaar
Valt hun getal, vergeleken bij de volgelingen
der overheerschencle godsdiensten ongeveer
40 mill. Boeddhisten en 16 mill. Shintoisten
haast weg, maar gezien in de omstandigheden
en zoodoende in zijn juiste verhoudingen ge
plaatst, is het veel, en heel veel. Om een beeld
te geven der intense werking van den Islam in
Japan, is het interessant de feiten van het laat
ste paar jaren even te doorloopen. De conclu
sie hieruit, omtrent den aard eter beweging: of
zij volksch, of zij waarlijk „godsdienstig" is, zal
Piet zoo moeilijk zijn.
Tot voor de helft van 1934 was in Japan nog
geen sprake van een eigenlijk gezegde propa
ganda, die doordrong tot de Japanners zelf en
©en beleven van Mohammed's leer tot stand
bracht. Zeker waren er enkele uitingen, maar
die kwamen hoofdzakelijk van niet-Japanners.
Zoo hadden zich al een 1820 jaar vroeger Mo-
hammedaansche Turken, Tartaren, Indiërs, Sy-
Mërs en wellicht ook enkele Japanners in To
kio veteenigd met het coel den Islam in ge
heel Ocst-Azië te verbreiden. Aanhangers dus
van het Pan-Islamisme. Ook waren zich in
Verschillende havenplaatsen wat van zelf
spreekt buitenlandsclr» moslim gaan vesti
gen. Japans handel immers bloeide, vooral na
den wereldoorlog, ten zeerste. Als ware zonen
Van Mohammed he'oben die zich meerdere ma
len geroerd en zijn voor hun godsdienst uitge
komen Ondanks dit alles is het niet te veel
beweerd als we zeggen, dat in Japan het Mo
hammedanisme voor het eind van 1934 zoo on
geveer niet opviel. Dit blijkt wel hieruit, dat
er bij de inwijding van de eerste moskee in
Japan, te Kobe, (11 Oct. '34) slechts 30 Moham
medanen aanwezig waren, meest Russen en
Indiërs. En toch was dat de moskee, waarom
*oo dringend gevraagd was! en toch was bij het
feest aanwezig en hield een rede vol geestdrift:
Mian Abdoel Agiz, ce president van het Pan-
Ïn-Tsche meslimverbond.
Maar met Oct. '34 is dan ook de opgang be
gonnen. Nadat de vegeering lang geweigerd had,
gaf zij tenslotte het verlof om de eerste mos
kee op Japanschen bodem te bouwen in Kobe,
de groote havenstad in Z.O. Japan, Dat zij hier
kwam te liggen en niet in Tokio vindt hierin
zijn verklaring, dat de aldaar aanwezige Mo
hammedanen uitmuntten in ijver en getal
sterkte! Het waren voor het grootste gedeelte
Turko Tartaren, die tijdens de vervolging uit
Rusland gevlucht waren.
Deze moskee is een ruim en degelijk gebouw.
Enkele rijke kooplui namen ongeveer viervijfde
van de bouwkosten voor hun rekening! Vlak bij
de Mcskee ligt een groote Mohammedaansche
School. Nu leek het wel dat de regeering spijt
had van haar lange weigering en samen met
de Moslim alles wilde doen om den godsdienst
zoo spoedig mogelijk te verbreiden. Op den dag
Van inwijding verscheen in het groote dagblad
Osaka Mainichi" eer uitgebreid artikel van
©en Mohammedaan. Hij toonde erin aan de
geweldige uitbreiding van eten Islam over heel
de wereld, en Japan moest zich spoedig hierbij
aansluiten. De Japanners hadden uit zichzelf
al veel met het Mohammedanisme gemeen en
°m dit te verduidelijken gaf de schrijver enke
le voorbeelden: ook de Japanners betreden een
heilig gebouw nooit met schoenen of vuile voe
ten; ook zij wasschen voor het eten hun han
den! Dit zijn slechts uiterlijkheden en daarom
doet zoo'n bewijsvoering op zijn minst naïef
aan. Over het groote verschil tusschen den Mo
hammedaan die monotheïst is en den polytheïs-
tischen of atheïstischen of ook pantheïstischen
Jananner zweeg de schrijver volkomen.
In het begin van 'S5 stichtte Mohammed Ab
doel Hai, een Tartaar uit Russisch Turkestan,
In de hoofdstad een Mohammec'laansche veree-
niging. Hij werd hierin ondersteund door in
vloedrijke personen des lands. Spoedig telde de
vereeniging enkele duizenden Japanners, hoofd
zakelijk ^taatslierten, industriealen en hoogere
militairen. Het doel was: studie te maken van
de cultuur van den Islam en der moderne Mo
hammedaansche staten. Bovendien: den vriend-
Schapsband tusschen Japan en de Islamietische
landen nauwer te maken. Op een diner, door
hen gegeven en waarbij verschillende Japan-
Sche ministers waren, hield een Tartaarsch
grootvorst een'redevoering waarin duidelijk het
Program van den Islam werd aangegeven. Ook
tverd gesproken over de vertaling van den
Koran in het Japansch en over de verbreiding
Van den Islam in het verre Oosten. (De ver
taling is ondertusscnen klaar gekomen. Ze is
echter nogal sterk aan het Japansche volkska-
fakter aangepast. Duizenden van die exempla
ren werden onder het volk verspreid). Daarna
sprak de Japansche filosoof Ohara over den
hieuwen godsdienst. Hij legde vooral den na-
öruk op den eenvoud en het werkelijk verstan
dige van den Islam en gaf als zijn meening,
nat het Mohammedanisme de beste religie was
Voor Japan.
De regeering heeft den Islam als godsdienst
officieel erkend. Ook beloofde zij de leerlingen
uit cte Mohammedaansche scholen toe te laten
tot de staatsinrichtingen voor hooger onderwijs.
Niet alleen stond zij aan de vereeniging toe om
bouwterrein te koopen tot oprichting van scho
len en wetenschappelijke instituten, maar on
dersteunde haar zelfs geldelijk en list profes
soren van de Al Azar in Kairo roepen om de
willende Japanners te onderrichten in den
Koran. Zij noodigde een vurig propagandist uit
om in Japan te komen en de 20.000 Mohamme
danen nog door propaganda te vermeerderen.
Dit laatste deed zij tegen eind '35. Volgens een
Mohammedaansch professor zou in Febr. '35 het
aantal Mohammedanen reeds 20.000 geweest
zijn. Allerwaarschijnlijkst is dit niet, ofschoon
het wel veel zegt dat de vereeniging, die eind
'34 of begin '35 opgericht werd, in een omme
zien 1000 Japansche aanhangers had. In April
'35 werd met den steun der zelfde regeering de
tweede moskee, in Tokio, opgericht. Mian Ab
doel Agiz sprak ook hier weer en zeide o.a.:
„Japan is op weg naar de .verwerkelijking van
een groot Aziatisch Rijk. De Islam vormt de
voorhoede dier beweging"
Weer dezelfde regeering besloot in '36 om het
volgend Islamietisch congres naar Tokio te roe
pen. Werkelijk de Japansche regeering doet
veel voor het Mohammedanisme. De dichter
Abd er-Rahim Bey Qalilat, die in '35 een maand
of drie in Japan vertoefde, gaf over zijn ver
blijf aldaar een uitvoerig verslag. Als we al het
overdrevene er af laren blijkt 't toch nog dat
iedere Mohammedaansche ijveraar in Japan
met zijn neus in de boter valt; dat daar het
land van beloften is voor de Mohammedaan
sche missionarissen. Het kan niet anders of de
regeering is allervoorkomendst voor alles wat
Mohammedaansch heet. Dit blijkt voldoende
uit wat voorafging.
Welke zijn de redenen van deze geheel nieu
we Mohammedaansche beweging in Japan? Van
den kant van den Islam is het duidelijk Hij
streeft naar het Pan-Islamisme over geheel
Azië, een streven dat vooral na den wereldoor
log sterk is toegenomen. Dit streven zal bij de
lagere klassen wel godsdienstig van aard zijn,
maar bij de hoogere leiders zit er zeker een
stevige politieke inslag bij. Met zijn woorden
„Japan is op weg naar de verwerkelijking van
een groot Aziatisch rijk" komt de hoofdleider
al aardig in het vaarwater der regeering.
Van den Japanscnen kant komt 't, heel op
pervlakkig beschouwd, en misschien wil de
regeering het ook wel zoo beschouwd zien
Den derden October a.s. viert de Zeereerw Pa
ter Dr. Innocentius van Boort O.F.M. zijn 60-ja-
rig kloosterjubileum.
Geboren 28 October 1860 te Zaltbommel trad
hij in 1876 in de or
de. Nadat hij in 1884
Priester was gewijd,
werd hij benoemd
tot secretaris van den
Hoogeerw. Pater Ge
neraal der Orde te
Rome, waar hij te
vens Philosophic stu
deerde en doctoreer
de in 1886.
Vervolgens verbleef
Zijneerw. geruimen
tijd in Palestina.
Na zijn terugkeer
in het vaderland do
seerde hij te Weert
Kerkelijk Recht.
Later was de jubilaris meerdere jaren profes
sor aan het Gymnasium te Venray en Lector te
Weert, waarna nog tal van jaren Procurator
van de Missiën.
De laatste jaren van welverdiende fust brengt
Pater Innocentius door in het Missie-College St.
Franciscus Solanes te Sittard.
Pater dr. Inn. van
Boort O.F.M.
Goeie zaken gemaakt
dit jaar?
Buitengewoonik
heb 30.000 gulden schuld
gemaakt. (Eisen).
voort uit pure verdraagzaamheid, die nu een
maal in de grondwet tot uiting komt. De hoo
gere kringen: voorname politici, militairen etc.
geven als motief aan: „dat ze getrokken wor
den door den eenvoud van Mohammed's leer."
De meesten zullen dit wel van den filosoof
Ohara gehoord hebben, die dit in zijn rede
voering indertijd zoo sterk onderstreepte.
Om alles echter met tolerantie goed te ma
ken is wel wat gemakkelijk. Waarom hield de
regeering dan eerst zoo met drie handen vast
aan haar weigering tegenover de Mohammeda
nen? Dat het een beele volksbeweging is en
dat het Mohammedanisme een openbaring was
voor het godsdienstig gemoed van de Japan
ners, is zeker verkeerd gezien. Dit meenden
sommige Duitsche bladen. Zij zagen bij de
opening der moskee in Kobe geheel Japan zich
naar den Islam wenden. De keizer zou zelf ai
den Koran bestudeeren! Maar al jaren van te
voren waren er moslim in Japan, maakten er
zelfs propaganda. Daardoor kon toch ook al
het vuur aangestoken zijn. Bovendien is de Ja
panner in godsdienstig opzicht niet zoo ver
anderlijk als de Europeaan. Het geheel is waar
schijnlijk geen volksbeweging en ook niet in
hoofdzaak „godsdienstig."
Maar als men goed bedenkt, dat Japan altijd
het oog gericht houdt op China en daar het
beste kan komen om Azië heen; dat het zelfs
niet afkeerig is van een Pan-Azië onder Japan;
dat er in Azië 260 er- in West-China alleen al
30 mill, moslim zijn: dat de Mohammedanen
streven naar een Pan-Islamisme in een Pan-
Azië, en vergelijkt men daarmee de uitzonder
lijke vriendelijkheden van de Japansche regee
ring tegenover de leer van Mohammed en
vooral tegenóver haar hoofdleiders gedurende
de laatste twee jaar, en bijzonder het feit dat
Juist de vooraanstaande politici, militairen en
industrieeien zich bij den godsdienst aansloten,
dan is het wel duidelijk, dat die heele begun
stiging van Japan in hoofdzaak zijn grond
vindt in de politiek; in zijn imperialistische,
groot-Aziatische plannen. Elke andere gods
dienst zou het in dat opzicht ook goed geweest
zijn. Maar vooral het Mohammedanisme
welks aanhangers zoozeer aaneenhangen. Japan
zal in Mid den-Azië een sterken steun hebben
aan den Islam, zoowel als verbindingsmiddel
ter eenheid alsook tot bewaking van de orde
tegenover communistische strevingen.
Of de regeering dit perspectief voor twee
jaar nog niet gezien had onwaarschijnlijk
of niet wilde, is een andere kwestie. Misschien
heeft de tegemoetkomende houding der Mo
hammedaansche leiders het hare hiertoe bijge
dragen. Dit is zeker, dat Japan de zaak nu
alvast uitbuit om zijn handelsbetrekkingen in
de Levant en Midden-Azië te verbeteren. Daar
in is het al goed geslaagd en het begint reeds
sterk den uitvoerhandel van Europa terug te
dringen. Bovendien heeft het groote sympathie
verworven in de Islamietische landen van
Azië, vooral in Arabië, Afghanistan en Iran.
Zoolang Japan het Mohammedanisme noodig
heeft voor deze doeleinden en hoelang is
dat? zal het misschien niet zoo gunstig zijn
voor het christendom. Maar dat de Japanner
sterk geneigd is naar het Mohammedanisme, is
zeker heel erg overdreven.
Zoo meent dus de Islam door Japansche
bescherming zijn idealen te verwezenlijken en
het politieke Japan gebruikt deze gunstige ge
legenheid om zijn machtshonger te bevredigen.
Het zal wel de moeite waard zijn in de naaste
toekomst na te gaan of het Japansche „volk"
zich aan zal sluiten bij het Mohammedanisme,
en of de regeering nog duidelijker haar eigen
lijke bedoelingen zal laten doorschemeren.
TH. DAMS S.V.D.
Missiehuis Teteringen.
nilllllllllltllll
uiiiiiiiiMiiim
(Te Tynemouth (Engel.) mogen
jongelui slechts naar school fiet-
sen, als zij met goed gevolg een
strenge fietsproef hebben afge-
legd.
Krantenbericht
Als je soms naar de methoden
Van de weggebruikers kijkt,
Valt het op, dat zelfs het fietsen
Nog zoo vrees'lijk moeilijk blijkt.
't Fietsen?! Ja, men kan wel
-trappen
En wel sturen, en zoo voort,
Maar er zijn nog steeds zoo vélen,
Die 't niet doen, zooals het hóórt.
Steeds nog zie je van die lieden,
i Die maar zwerven over straat,
Hoogstens slechts het midden
houden,
1 Juist of rechts niet eens bestaat.
Steeds nog zie je van die trossen, f
Drie, vier, vijf, zes op een rij!
Zonder kans op ongelukken
Komt geen mensch daar toch voorbij!
Steeds nog zie je er, die aarz'len
Op een kruispunt, in een bocht,
En op 't laatst dan toch besluiten
Juist te doen, wat vast niet mocht!
Zoo'n examen als in Tynemouth,
Voelt men daar bij ons niets voor?
'k Weet wel zekerhéél wat fietsers
Komen er beslist niet door!
1 HERMAN KRAMER.
5iniiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiimiiiii"iiiiiiiiiii"iiiii?
Alhoewel niet altijd, veelal kan men bij
kunstenaars in grove lijnen een onder
scheiden schets maken van hun
mensch-zijn en hun kunstenaar-zijn.
Voor de geschiedenis der muziek legt alleen
het laatste gewicht in de schaal, waaruit men
niet kan besluiten, dat de persoonlijkheid als
zoodanig buiten de grenzen van iedere belang
stelling staat. Integendeel, juist breeder groep
zal zich getrokken voelen tot de wetenswaar
digheden over den mensch dan tot de details,
die den specialist aangaan.
In dit licht moeten wij de: Herinneringen
aan Modeste Petrowitch Moussorgsky, samen
gevat onder den titel „De laatste herberg" van
Frans van Oldenburg-Ermke bezien en be-
oordeelen.
Het werk, zooals het daar voor ons ligt, be
schrijft een weinig verheffend, laten wij zeg
gen in wezen pervers leven, waarvan het „fi
nis coronat opus" in pejoratieven zin volmaak
te verwezenlijking vindt.
De opzet voldoet bijzonder, juist ten opzich
te van dezen man, die in merg en been im
pressionist was, wiens levenssynthese niet an
ders was dan een aaneenschakeling van be
wustwordingen en absenties, een wisseling van
'zichzelf-zijn en matelooze onbeduidendheid.
Eenleder, die zich voor de psyche van een
tragische figuur interesseert, die de geleidelijke
verwording van een kunstenaar (in casu een
musicus) wil volgen, kan hier veel boeiends,
praeg.iant-gedacht en geschreven, lezen. Hij
Een dozijn jaren geleden, toen ik nog vrij
gezel was, had ik voor de eerste maai
een „kamer met pension" gehuurd in onze
mooie Residentie. Ze was gelegen op de derde
verdieping en bevatte een tafel met een kleed
erover, dat Blijkbaar uit een verbranden in
boedel gered was. In 't midden was een gat
met bruin gaschroeiden rand, listig verborgen
onder een groot bord met 'n nat grauw papier,
waarop vliegeja lagen te zieltogen. Dan was er
'n canapé vsm groenzwart trijp, waarop aan
de eene zijde blijkbaar dikwijls een zware heer
of dame had gezeten, zoodat de andere kant
onevenredig gestegen was en eenigszins puntig
naar boven stak.
Met nog eenige stoelen, streng in den stijl
der canapé, vaas er ook een vuurrood mahonie
houten kistje^ een rood pluche album op een
standaard met waggelenden voet, een open
haard onder den schoorsteenmantel en daarop
een vergulde pendule, die stil stond; verder een
stolp, geflankeerd door twee lachende meisjes,
uit den guldemsbazar. Aan den muur hing een
Napoleon in verwaterden kleurendruk en zwarte
lijst en op (fen grond eindelijk, lag een kleed
met vele bloemen en nog meer met doorzich
tige plekken. De alcoof was te donker om er
iets anders tta kunnen onderscheiden dan in
een hoek een bed en verder een waschtafel.
M'n hospita, die er naar 't me voorkwam,
veel onsmakelijker uitzag dan toen ik de ka
mer voor 't >eerst bezichtigde, vertelde me dat
haar man „ofcer" was, dat ze geen kamer hoef
de te verhuaen, maar dat ze altijd nette heeren
had getroffan.
Ik antwoordde met „inderdaad," „wel zoo,"
en „o juist" en verzocht om gauw te mogen
eten, daar ik uit moest. M'n eten kwam. Ik at
een ossenlapje, waarvan de lucht me herinner
de aan 'n kaarsenfabriek. Verder waren er aard
appelen, een. schaaltje groente, die ik niet ken
de, maar vqnr een mengsel hield van andijvie,
postelein en zand; een sauskom, waarin op een
olie-achtige zelfstandigheid zwarte stukjes dre
ven en totdessert een wit puddinkje zonder
smaak iets wat me in de gegeven omstandig
heden nog al tot verheugenis strekte.
Bij 't afnemen informeerde de juffrouw niet
hoe 't me gesmaakt had, maar vroeg wèl wan
neer ik ontbeet èn koffie dronk.
Ik verteleïe haar dat ik om acht uur ontbeet,
dan naar ru'n kantoor ging, m'n boterhammen
voor de kofifie mee nam en eerst tegen 't eten
thuis kwanj.
„Dan is u overdag nooit thuis?" vroeg ze
met een lief lachje.
„Neen jluffrouw, nooit," antwoordde ik en
vertrok.
Vijf dagen had ik daar geslapen, slecht ge
geten en (ellendig gewoond, toen ik op een
morgen, het was Maandag en omstreeks II uur,
op m'n kajntoor tot de bevinding kwam, dat
m'n sleutels en m'n portemonnaie nog in den
zak van m'n „Zondagsche" pantalon zaten,
terwijl ik een ander aan had. Ik besloot maar
even op mfn kamer aan te wippen.
behoeft niat te vreezen voor dorre bespiegelin
gen over muziek-technische problemen. Daar
om behooft de lezer zich ook niets aan te
trekken van hetgeen de schrijver eerst aan het
eind van üfijn boek mededeelt:
„Het z$n herinneringen aan een stil en
eenzaam mensch, dien we leerden kennen
vooral uit Zijn muziek", want de schrijver Weer
legt zichzelf en spreekt de waarheid als hij
tien regels verder schrijft: „Wij hebben in dit
tot herinnering geworden leven gespeurd naar
de muziek". Indien het andersom ware ge
weest, zou dit boek er vermoedelijk anders
hebben uitgezien en zouden wij het niet als
voor zoo'n breeden kring lezenswaardig kun
nen aanbevelen.
J. H.
Uitgave van het Thijmfonds-Rotterdam.
Alleen de menschelijke stoomboot kon redding brengen. Dat
was een matroos, die met een fornuis op zijn rug en proviand
voor een week, gerust 7 dagen door kon zwemmen. Deze sprong
gekleed met volle uitrusting in zee.
Ofschoon Drein Drentel een heelen omweg had gemaakt, be
reikte hij bijna tegelijkertijd met de menschelijke stoomboot
de Amerikaansche kust. Zij waren de eerste zwemmers, die den
Atlantischen Oceaan over hadden gezwommen en werden dan
ook geweldig gehuldigd.
Met Piet Prikkel was het overige gedeelte van de reis geen
land te bezeilen. Den heelen dag zat hij op het dek te huilen
en jammerde luidkeels: „Ik heb mijn besten vriend Drein in
het water gesmeten!"
Ik herinnerde, dat m'n pantalon over een
stoel lag in de alcoof en ofschoon 't er donker
was, dacht ik op den tast wel te kunnen vin
den wat ik zocht. Ik had hem gauw te pakken,
voelde in de zakken ende schrik sloeg me om
't hartze waren leeg.
Juist wilde ik de alcoof weer uitgaan, om op
m'n kamer te overleggen wat me te doen stond,
toen ik opnieuw schrok, nu door een vreemd
geluid, dat uit m'n bed scheen te komen. Ik
streek een lucifer af en keek.
Op m'n kussen zag ik 't hoofd van een man,
die met open mond geweldig snorkte.
„Wat moet dat?" schreeuwde ik, nijdig als
'n spin, „zeg,
word 's wakker!
Wat beteekent
dat in mijl
bed?" 1
De man deed I peilSiOfl I
z'n oogen open.
knipte tegen 't
licht van de kamer, die ik had aangestoken,
en zei eindelijk slaperig: „Wat is dat nou voor
een mop, Janus? Laat me nou maffen!" Maar
toen hij scherper toekeek, wierp hij het dek
van zich af, kwam overeind en riep: „Wie is
dat? Wat moet dat?"
„Dat vraag ik u," antwoordde ik, zonder van
plaats te veranderen. „Wat doe je hier op mijn
kamer en op m ij n bed?"
..Jouw kamer, jouw bed! Ben je bed
raasde de man, sprong uit bed en trok de pan
talon aan, waarvan ik de zakken onderzocht
had.
„Mijnheer," sprak ik, „er heeft hier blijk
baar een vergissing plaats. Ik houd u niet voor
een dief en u mij, hoop ik" evenmin."
„Neen, maarzei de ander, „ik begrijp
er niets van, dat is m ij n kamer."
„Pardon, het is m ij n kamer, ik heb ze ge
huurd, een dag of vijf geleden."
„En ik een week geleden, ik slaap hier net
voor den tweeden keer."
Komaan, dacht ik, die man is niet goed bij
z'n hoofd; hij heeft de kamer een week en
slaapt er voor den tweeden keer, dat klopt niet.
„Dat is vreemd," hernam ik, slaapt u dan
zoo weinig?"
„Dat wil zeggen, hier maar tweemaal in de
week'" antwoordde de vreemdeling, die zich
inmiddels heelemaal in de kleeren gestoken
had; „ik ben handelsagent en heb deze kamer
gehuurd voor twee dagen in de week van *s mor
gens 9 uur tot 's middags 3, Maandags en Vrij
dags.'
Het kwam me voor, dat de man waarheid
sprak. Er lag ook een stapel monscerdoozen
in een hoek van m'n kamer.
„Gaat u zitten," noodigde hij me uit, ter
wijl bij me heel beleefd mijn eigen leuning
stoel aanbood; „ik weet nog niet wat u hier
komt doen."
„Maar ik heb deze kamer gehuurd," sprak ik
met nadruk, „en niet voor enkele dagen, maar
voor onbepaalden tijd."
„Dat is vreemd," mompelde hij. „Vrijdag was
u toch ook niet hier."
„Zeker, ik ben Donderdag gekomen. Heeft u
Vrijdag hier ook al geslapen?"
„Natuurlijk, ik ben Vrijdagmorgen vroeg uit
't Zuiden gekomen, en dan ga ik altijd nog wat
slapen tot een uur of twaalf, koffiedrinken mm
commissies uitwerken en dan weer weg tot
's Maandags."
„Dan zijn we beiden de dupe van 'n gemeene
bedriegerij,' barstte ik los.
„Dat geloof ik ook," lachte m'n ongewenschte
contubemaal. „Maar weet u wat we zullen
doen?"
„En dat is?" vroeg ik.
„De juffrouw de bons geven en allebei een
nieuwe kamer zoeken. Maar laten we nu het
mensch op 't appèl roepen, dan zal ik haar
eens behandelen."
De juffrouw werd geroepen en verscheen.
Toen ze me zag werd ze spierwit en riep jam
merend: „O gosjes, meneer
Daarna begon de handelsagent te spreken
en braakte een kwartier lang zoo'n stortvloed
van uitheemsche scheldwoorden over haar
schuldig hoofd uit, dat ik eindelijk uitriep:
„nu is 't genoeg." Huilend ging de juffrouw weg.
Ik vond m'n broek met geld en sleutels te
rug, nam vriendelijk afscheid van den reizi
ger, bestelde tegen zes uur een man van de
dienstverrichting, ging terug naar m'n kantoor
en ging daarop een onaangename ondervin
ding rijker geworden uit, op zoek naar nieuwe
kamers met pension.'
Meer dan f7.500.000,be
talen Neêrlands fietsers elk
jaar aan rijwiel belasting.
Daarvoor krijgen zij o.m. hun
veilige rijwielpaden - speciaal
voor hen aangelegd. Maar-
waarom gebruiken zij ze dan
niet? leder op zijn eigen weg!
VOOR DEN FIETSER IS 'T FIETSPAD
DE VEILIGE WEG I
ATT r« A O°P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 7levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^\0 bij een ongeval met l-i 9^\(j
A-LiLil-J Bil^l il I r. |j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\J doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of «en oog.
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
IlIillllllllillllllllllllllllllllllllllllllilllillIlllllllllllllllllllUIIIIlllllllliÏÏÏÏÏ
30
„In de wereld moet men, zoo noodig, zijn
tneeningen thuis laten."
„Zijn meeningen misschien, maar zijn ge
loofDat kan ik niet. Hugo, ik verzeker
je...."
„En dan ook na het diner! Rigal wilde zich
beminnelijk jegens je toonen en je hebt zijn
beleefdheden met zichtbare terughoudendheid
bejegend. Hij is hoogmoedig, hij zal je dat niet
Vergeven."
„Ik houd niet van zijn manieren. Bij ons
toont men meer eerbied voor de vrouwen."
„Wij zijn niet in Baskië. En als je blijft doen
Zooals van avond, dan is het beter, dat je min
der dikwijls met mij uitgaat. Er is zooveel
diplomatie noodig om een artikel in de groote
Pers te verkrijgen. En de minste fout zet
iemand weer achteruit."
Margaïta antwoordde niet. Onder haar
Zijden mantelkap weende zij.
Den volgenden dag nam haar schoonmoeder
haar onder handen, maar met een zachtheid,
die als een scherp lemmet rechtdoor in haar
hart drong.
„Lief kind, ik zie wel, dat je niet in staat
bent mee te helpen aan het succes van je man.
Denk toch eens aan alles, wat ik voor hem
gedaan heb. Ik was weduwe, zonder fortuin en
pas acht) en twintig jaar oud. Een andere zou
niet geweten hebben wat te doen. Ik heb toen
mijn toestand bekend gemaakt aan een paar
trouwe vrienden, zij hebben mij een betrekking
bezorgd als privé-secretaresè in een afgelegen
voorstad. Niemand heeft er iets van geweten. Ik
heb mijn appartement in Parijs behouden en
Hugo naar een uitstekend college gestuurd.
Zoodra mijn rouwjaar ten einde was ben ik
weer in de wereld tem: gekeei-dIk heb aan
allen de illusie bijgebracht, dat ik welgesteld,
onafhankelijk en gelukkig was, zoodat, zoodra
mijn zoon begonnen is te schrijven, ik, dank
aan mijn talrijke en machtige relaties, hem
kon vooruit helpen. Die taak heb ik volbracht
en zal die nog steeds vervullen. Hugo is zenuw
lijder, hij gehoorzaamt slechts aan opwellingen.
Hij zou slecht zijn belangen kunnen beharti
gen. Ik moet daarom naast hem staan om ze
aan zijn aandacht op te dringen, ze in gunstige
richting te leiden. Zooals ik zei, had ik ge
hoopt, dat je mij zou helpen door je bekoor
lijkheid, je jeugd, maar ik begrijp wel, dat ik
er niet op behoef te rekenen."
Margaïta had haar gelaat in de handen ver
borgen, zij weende.
„O," fluisterde zij, „wat ik zou willen, dat
is, dat hij zijn manier van schrijven ver
anderde! Sommige bladzijden van „Het Diepe
Meer" hebben mij tot in mijn binnenste ge
kwetst."
„Kom, kom, zou je Jan willen, dat hij mede
werker werd aan de Bibliotheek Ross?" (boe
ken voor heel jonge meisjes).
„Neen, maar ten minste, dat hij er in toe
stemde om zich te verdiepen in het recht
schapen, eenvoudige leven, dat ik geleid heb,
dat zoovele anderen in ons oude Frankrijk
leiden. Wat de romans ook beweren, er bestaan
nog kuische jonge meisjes, fatsooenlijke vrou
wen, goede huismoedersWaarom zouden zij
niet even interessant zijn als die moderne
geëmancipeerden? Hebben zij niet meer dan zij
een hart, een gevoelig gemoed, en motieven
waarnaar zij handelen, die veel verhevener zijn
dan die van de moderne vrouwen?"
„Zij doen geen moeite om de aandacht te
trekkenen dat is verkeerd. In de tegen
woordige tijden houdt men alleen van wat
lawaai maakt, van de jazzband! Als Hugo in
zijn romans de typen schetst, waarover je
spreekt, zou niemand ze lezen."
„O, dunkt u dat, moeder? Ik geloof toch, dat
het ware altijd ingang vindt in de harten."
„Dat verbeeld je je maar! Je vergist je!
En ik ben heel blij dat je man je niet mede
deelt, wat hij schrijft, want je zou hem "an
zijn weg afhouden door onbezonnen verwijten."
De jonge vrouw wischte haar oogen af, haar
moedeloosheid was zoo groot, dat opeens de ge
dachte, die haar steeds bezig hield, haar ont
snapte: „Waarom heeft hij mij gekozen? Ik
ben niet de vrouw, die bij hem past
Mevr. Liserolies wist zeer goed, waarom zij
haar zoon er toe gebracht had de nicht van
den rijken Amerikaan te vragen, dien ultra-
millionnair, op wiens erfenis zij loerde, maar zij
was te slim om zoo'n ordinaire reden te ver
raden. Zij wilde liever de zaak een romantisch
tintje geven.
„Hij had je portret op de tentoonstelling ge
zien en hield niet op er over te praten. Toen
hij je dan in levenden lijve zag, was dit voor hem
liefde op het eerste gezicht en dit des te meer,
daar hij op dat oogenblik een crisis van
misantropie doormaakte; hij walgde van het
geen hij zag en hoorde. Je was voor hem als een
zuiver luchtkoeltje, dat men zoo graag inademt
als men uit een bedprven atmosfeer komt."
Nu meende Margaïta te begrijpen, hoe dat
alles had kunnen gebeuren. Hugo had een
vluchtige neiging tot haar opgevat en zijn
karakter, dat nooit goed geordend was, had niet
aan zijn wenschen kunnen weerstaan. Juist om
de bezwaren was hij hardnekkig blijven vol
houden en zijn moeder had hem daarixi aan
gemoedigd, omdat zjj het voor hem een voor-
deelige zaak vond.
Nu was aan zijn gril voldaan en bemerkte hij,
dat hij zich vergist had, dat zijn vrouw en hij
volstrekt tegenstrijdige karakters en gewoon
ten hadden en langzamerhand verwijderde hij
zich van haar. Misschien zou het niet lang
meer duren dat hij een hekel aan haar zou
krijgen en haar van zich af stooten, zooals men
doet met speelgoed, dat verveelt.
Margaïta's oogen werden weer vochtig, zij
nam een handwerkje op om niet te toonen, dat
zij schreide. Haar schoonmoeder hernam: „Je
moest je meer met je man bezig houden, met
hem meegaan en je to:gankelijk toonen voor
de complimenten, die in de wereld gangbare
munt zijn en ten slotte niets te be teekenen
hebben. In de kringen, waar je man gewoon is
te Verkeeren, zijn zoovele aderliefste jonge
vrouwen. Waarom ga je niet meer met tiaar om?
Sommige van haar, door de positie van hun
echtgenooten, zouden Hugo van dienst kunnen
zijn. Door je'zoo van alles af te wenden en als
een eenzame te leven, zou je alleen zijn loop
baan compromitteeren en zijn geluk bederven
Je bent te verstandig om dat niet te begrijpen
en ook waarom ik je dit alles zeg."
De telefoon liet zich hooren en mevr. Liserolies
ging naar de werkkamer van haar zoon, om
de hoorn ter hand te nemen en met een vrien
din een afspraakje te maken voor dien avond.
Margaïta bleef alleen met haar borduurwerk
en liet de jonge vrouweii, wier gezelschap haar
was aanbevolen, de revue passeeren. Mevr.
Cheron nam steeds een te vrije houding aan,
Jeanne Meral was altijd aan het zoeken naar
nieuwe excentriciteiten, er werd van haar ge
zegd, dat zij weldra zou gaan scheiden,
Mireille Termann poseerde voor de onbegrepene
en hulde zich in een soort melancholie die zij
neerlegde in verzen, waarin niet de minste be
zieling van 'n ideaal voorkwam.
„Oom Michel had wel gelijk," dacht de jonge
vrouw „wij spreken niet dezelfde taal. Hoe
zouden wij elkander kunnen begrijpen?"
Toch, zoo groot was haar verlangen om haar
echtgenoot ter wille te zijn, dat ril probeerde
om den raad op te volgen, die haar gegeven
was. Maar hoe meer zij met die geëmancipeerde
vrouwen omging, des te grooter werd haar af
keer van haar. Zij hielden gesprekken waar
over Margaïta moest blozen, zij bespotten haar,
omdat zij het boek met wilde lezen, waarover
al die wereldlingen spraken. Zij vertelden de
hachelijkste avonturen en beschouwden ze als
amusante episodes.
Zelf wierpen zij zich telkens weer in de dolste
lotgevallen. Op een nacht kwamen de drie
echtparen kloppen op de blinden van het
landhuis, dwongen Hugo en Margaïta om op
te staan en met hen de nachtcafé's af te
loopen, waar zij het beschaafde genoegen
smaakten in aanraking te komen met dieven
en inbrekers. Kinderen? Neen, die waren niet
in die gezinnen, die waren te lastig!
Margaïta voelde geheel haar wezen in op
stand komen, maar Hugo was er verrokt over.
Cheron. de criticus beloofde hem een aanbeve
ling voor ,De gescheurde Sluier", Meral zou
de jury op zijn hand zien te krijgen voor den
grooten romanprijs, dien Hugo hoopte aan zijn
roman „Het diepe Meer" te zien toegekend en
Termann zou dat verhaal gereed maken voor
de film. Hoe zou de jonge auteur zich niet
hebban verheu~d over zoovele hoopvolle ver
wachtingen. Maar Margaïta dacht dikwijls:
..Arme papa, als hij wist in welke gezelschappen
ik mij moet bewegen, wat zou hij bedroefd
zijn."
(Wordt vervolgd)