Md venaal den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN!
V O O R B IJ
Zegelkunde
Al I F ARONNE'S F 750.- F 750.- F 250.-
LITERAIRE WIJNKELDERS
VOORLICHTING
VRIJDAG 9 OCTOBER 1936
Hulpwetenschap der
geschiedenis
r iïkSHp H.
van Henkie -!
Smokkelwaar in een
gedenkteeken
aangifÏe moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
Hier verbleef een gezelschap,
gewijd aan de champagne
der fantasie
Uit het fransch vertaald
Ongetwijfeld is de geschiedenis een dei-
wetenschappen, welke het meest in
vloed uitoefenen op iemands wereld
beschouwing en daardoor op de leiding van
de Kerk zoowel als van den Staat. In het ver
leden ligt ook in dezen zin het heden. Het is
daarom van zeer groot belang, dat wij, Katho
lieken, goede historici bezitten. Een goed his
toricus nu wordt gevormd door jarenlange en
ijverige studie. Die zijn leven aan de beoefe
ning en het onderwijs der geschiedenis wil wij
zen, moet een natuurlijken speurzin, kritische
opmerkingsgave, duurzaam geduld, gevoel
voor orde en nauwkeurigheid bezitten en zijn
moderne talen voldoende kennen om buiten-
landsche werken te kunnen raadplegen. Wie
de historische wetenschap wil vooruitbrengen,
zal zich eveneens hebben toe te leggen op de
kennis van het oude schrift, waarin de bron
nen zijn geschreven. Hij zal ook voldoende
kennis moeten verwerven van het oorkonden-
Wezen van vroegere tijden, wil hij de oude
charters verstaan en er uit afleiden, wat er in
Verborgen is en wat de leek op dit gebied niet
ziet. Hij zal moeten kunnen onderscheiden
tusschen echte en valsche oorkonden. Een ge
wichtig hulpmiddel hiertoe is de zegelkunde
of sphragistiek.
De oude zegels zijn op zich ook reeds bron
nen der geschiedenis, want, zooals De Roeve
opmerkt, iedere denkbare maatschappelijke
betrekking of waardigheid vindt ge op de ze
gels afgespiegeld, iederen stijl, iedere m
zelfs vindt ge in de zegels terug. Voor de ken
nis der late middeleeuwen zijn de zegels on
misbaar. Men kan er niet alleen de ornamen
tiek van dien tijd, maar ook de kleederdrach
ten van vorsten, geestelijken, edelen en bur
gers uit leeren kennen. Voor de *kono°ra£*
zijn de zegels eveneens van onschatbare waar
de. Men heeft daar nog lang niet genoeg aan
dacht aan geschonken, evenmin als aan de
voorstellingen der Heiligen op munten en m
^"wapenkunde of heraldiek staat trou
wens met de zegelkunde in zeer nauw verband.
Voor deze hulpwetenschap der geschiedenis
groeit de belangstelling allerwege. Niet alleen
met nationale feesten of bij kerkelijke P^ch-
tigheden, maar ook in het gewone leven wordt
een groot gebruik gemaakt van de wapens van
landen, provincies, steden en dorpen Ook als
ornament wordt gaarne een wapenschild aan
gebracht. Ik zag dit onlangs nog op de fraaie
glasvensters, ontworpen door P. Humbertus
Randag, in de R.K. Kerk te Gorcutm En ook
de R.K. Vereeniging „Handenarbeid welk„
hog veel meer leden moest te-llen, gaat zie op
heraldiek toeleggen om haar leden te leeren
bij metaal- en leerbewerking gebruik te ma
ken van wapenschildjes en heraldische orna
menten.
In het tijdschrift dezer vereeniging zal
een reeks artikelen over heraldiek verschijnen,
waarvan vele lezers nut kunnen trekken, ook
al zijn zij niet voornemens zelf iets op dit ge
bied te ondernemen.
Op het terrein der zegelkunde zijn er oogen-
blikkelijk twee series afdrukken in wording. De
eene, onder auspiciën van het Algemeen Rijks
archief te 's-Gravenhage, publiceert „Neüer-
landsche kloosterzegels vóór 1600". Men kan
zich aldaar (Bleyenburg 5) op deze uitgave
abonnee-ren. Ook bestaat nog de serie ,JJ.-H Ge
meentezegels". In deze laatste serie, die dooi
P. A de Lange te Heiloo wordt uitgegeven,
zijn naar ik meen pas twee afleveringen ver
schenen, namelijk Medemblik en Enkhuizen
Cliché's en druk zijn het werk der Grafisch -
Kunstinrichting te Koog-Zaandijk.
Het aantal kloosterzegels in eerstgenoemde
collectie beschreven en gcrepro^Jceerd -
draagt reeds 128, in vijf afleveringen. Naar ik
op het Rijksarchief vernam, berekent men de
geheele uitgave op ongeveer twintig afl®Y®"_
gen. Niet, dat men dan alle bestaande Ned
landsche kloosterzegels heeft beschreven, ma -
men. meent dan de publicatie in anderen vorm
te moeten voortzetten. Misschien komt men
hog terug van dit plan, want de uitgave, zoo
als ze nu is, voldoet aan de eischen van den
meest verwenden diplomaticus. Er zijn dan
ook allereerste krachten aan deze uitgave ver
bonden.
Voor de kennis der middeleeuwen is deze
Uitgave ten hoogste welkom. Dat aan die ken
nis in de lage landen aan de zee nog wel een
en ander ontbreekt, is bekend Zelfs omter on
katholieken, van wie men met recht een gr
ter kennis van die tijden mag verwachten,
hoort men allerlei domheden over de middel
eeuwen debiteeren. Over de gebeurtenissen
Spanje b.v. laat deze of gene zich uit en nu
laat die uitlating zelfs drukken: „Het gaat er
daar .middeleeuwsch" naar toe!" Men kon no=
beter zeggen, dat 't er daar Spaansch naar toe
gaat. Het oordeel over de middeleeuwen is me
Zoo eenvoudig in een enkelen zin weer te geven.
Men moet met tijden en plaatsen rekenen,
Waar tusschen groot verschil was evenals nu.
Zijn de zegels nog aan de oorkonden beves
tigd, dan hebben wij daarin een goed hulpmid-
powih, j-,
5Vji v"s
f'
De rijk van zegels voorziene „magistraten-
brief' van het mirakel van het H. Bloed te
Alkmaar, dateerende uit het jaar 1501
del om de echtheid van een oorkonde te onder
zoeken. Toch komen echte zegels aan valsche
oorkonden voor en ook omgekeerd, doch hier
moet de oorkondenleer licht verschaffen. Het
zegel op zich en ook de stempelaars of zegel
drukkers verdienen de belangstelling van
den historicus. Hij kan een verzameling van
deze voorwerpen in de musea vinden of in ar
chieven. Het gemeente-archief van 's-Herto-
genbosch bevat b.v. een aardige verzameling
van zilveren zegeldrukkers, waarvan er zelfs
enkele uit de dertiende eeuw dagteekenen. Ik
denk, dat de archivarissen aan de historici, die
een zegelverzameling willen aanleggen, gaarne
een lakafdruk zullen geven van de stempelaars
in hun bezit. Men kan natuurlijk ook een
gipsafdruk laten maken. Voor het Historisch
Instituut (afdeeling Palaeographie etc.) lie
ten wij aan het Nationaal Archief te Parijs
gipsafdrukken maken van alle zegels, welke
op Nederland betrekking hebben.
Archivaris Boogmans z.g. schonk ons een
collectie gipsafdrukken van zegels, welke in
het Bisschoppelijk Archief te Haarlem bewaard
worden. De gemeente-secretaris van Groote
broek, de Westfriesche historicus P. Noorde
loos, zond ons lakafdrukken van de zegels der
Westfriesche gemeenten en archivaris Daniëls
schonk ons een andere mooie collectie. Bin
nenkort krijgen wij de beschikking over eenige
vitrines in het kleine museum, dat boven de
Universiteitsbibliotheek en de Instituten te
Nijmegen wordt ingericht. Degene, die niet op
ziet tegen trappenklimmen, kan daar dan een
aantal zegels en oorkonden van nabij bestu-
deeren. Maar iedere historicus zal goed doen
zelf een kleine verzameling zegels, munten en
penningen aan te leggen. Ook bij het middel
baar en voorbereidend hooger onderwijs kun
nen die goede diensten bewijzen, evenals alle
aanschouwelijk onderwijs aangenaam en nut
tig is. Men knippe e-chter niet de zegels van de
oorkonden af, zooals wel eens gebeurt. Zegels
en oorkonde behooren bij elkaar te blijven.
Wie dit vergeet, gelijk vrijheer van Spaen, doet
zoowel aan de oorkonde als aan het zegel
schade. Want eenmaal gescheiden, gaan bei
de huns weegs. Die de zegelkunde waardeeren,
zullen nooit in dit vandalisme vervallen, maar
zij zullen zooveel mogelijk losse zegels bewa
ren of afdrukken zien te krijgen.
WILL. LAMPEN, O.F.M.
Tot de aangename wederwaardigheden van
den in Duitschland reizencten vreemdeling
behoort een bezoek aan die gemoedelijke,
oude wijnlokalen, welke alle steden er bezitten.
Daar hebben reeds vele generaties vrienden
van goeden wijn en smakelijk eten gezeten, en
steeds weer voelt men zich aangetrokken tot
deze gastvrije gelegenheden. Verscheidene van
die kelders zijn over de geheele wereld beroemd
geworden. Wie kent niet de dolvroolijke wijn
kelderscène uit „Hoffmanns Erzahlungen"?
Het voorbeeld waaraan deze ontleend is, en
dat thans nog bestaat, is de Luttersche Wein-
lceller te Berlijn. In dezen kelder, die in „Hoff
manns Erzahlungen" met waard en al op het
tooneel verschijnt, heeft „der Gespenster-Hoff-
mann"' een groot deel van zijn merkwaardige
geschiedenis samengesteld. In den kring der
„Serapionsbrüder" heeft hij hier jarenlang
vroolijk feest gevierd. Wijnlokalen van. Lutter
en Wegner aan de Gendarmenmarkt zijn nog
in precies denzelfden toestand als in den tijd
van Hoffmann. Slechts met ootmoedig gebo
gen rug kan men de smalle, steile trap naar
de onderaardsche, door tabaksrook bruingekleur-
de gewelven afdalen. De gewelven van den
kelder zelf echter zijn meermalen ook zoo laag,
dat men het hoofd moet bukken. De meest ty
pische en origineelste kelder is die links van
den ingang aan den kant van de Pranzösische
Strasse, waar geen enkele versiering of decora
tie is. Kaal zijn de wanden, kaal is de zolde-
riilf, blankgeschuurd en breed zijn de houten
tafels. De kellners bedienen hier in de kleeding
der kuipers.
In het „klassieke tijdperk" van dezen wijn
kelder, begin 19e eeuw, vereenigden zich rond
Hoffman, den genialen romantischen dichter,
tegelijk musicus, raadsheer en levenskunste
naar, en rond Ludwig Devrient, een der groot
ste acteurs van alle tijden, een bont gezelschap
van dichters en schrijvers, acteurs, schilders,
of, zooals men wel zeide: „Een gezelschap, ge
wijd aan de champagne der fantasie". Daar
zaten zooals ooggetuigen dit neerschreven
Hoffman en Devrient eens met twee vrien
den in het hoekvertrek met uitzicht op de
Gendarmenmarkt en op het in aanbouw zijnde
„Schauspielhaus", toen Devrient met de woorden
van Palstaff uit Shakespeare's „Hendrik IV"
den kellner toeriep: „Karl, mein Jung', bring
mir Sekt, auf 'dass mein' Augen rot werden!"
Hiermede bedoelde hij zijn lievelingsdrank,
champagne. Bij deze zelfde gedenkwaardige
middagsamenkomst wedde Devrient met Hoff
mann, dat hij een flesch champagne vlugger kon
uitdrinken, dan een metselaar op een steiger
een steen op den muur kon metselen. En
hij won! In een dergelijke stemming vertelde
Hoffmann dan, meermalen voor de vuist weg,
zijn beroemde fantastische verhalen, de „Hoff
mann's Erzahlungen". Na Hoffmann's dood
ging de eenzaam achtergebleven Devrient meer
malen met twee flesschen champagne onder de
armen naar Hoffmann's graf en hield er twee
gesprekken met zijn overleden vriend.
Lutter's kelder bleef het stamlokaal van vele
kunstenaars en schrijvers. De namen der too-
neelspelers Döring en Matkowski zijn kenschet
send voor latere stamtafels, en tot op heden
komen in de gastenboeken namen voor van be
kende personen uit alle werelddeelen. Eén gas
tenboek prijkt reeds in een museum!
Behalve die van Lutter en Wagner zijn er nog
twee internationaal beroemde „litteraire wijn
kelders", n.l. Auerbachs Keiler te Leipzig en de
Ratskeller te Bremen. Laten we aan Auerbachs
Keiler om zijn Goethe-heiinneringen den voor
rang geven. Sinds 1530 liggen deze gewelven
aan de Grimmaische Strasse te Leipzig. Veie
generaties hebben hier ontelbare glazen gele
digd.
Sedert Goethe den „Faust" schreef, kent de
geheele wereld dezen kelder en men is niet in
-IIIIIIMIIIIIIIII
imiiiiiiiiiiim
Zelden zag men in ons Neerland
Zóó een duid'lijk, helder beeld
1 Hoe een vraagstuk de bevolking
En de meeningen verdeelt.
1 onze knapste koppen breken
Zich reeds wekenlang het hoofd
I Of d' ontwaarding van den gulden
I Ons iets goeds of kwaads belooft.
Ieder loopt naar licht te zoeken,
Vraagt „Zeg, wat denk jij er van?"
I 't Schijnt dat menig econoom zelfs
i Niet een antwoord geven kan.
Maar gaat u eens een kwartiertje e
Voor bureaux van kranten staan.
Dan komt ge er voorgelicht en
Op de hoogte weer vandaan.
Daar staan onze redenaren,
Houden een verwoed betoog,
Kopten op voor hun princiepen,
Dikwijls loopt het nogal hoog
Kranten trachten voor te lichten
En zijn dag en nacht paraat,
Maar de menschen, die het weten,
E Vind je toch alleenop straat!
HERMAN KRAMER
Üiiiiiiiimmmiiiimimnmuiimiiiimimimmmimmiimimiiimim-
Leipzig geweest, wanneer men niet tenminste
eenmaal in de Grimmaische Strasse een kijkje
onder den grond is gaan nemen. Reeds de
grondvester van „Auerbachs Keller", dr. Stro-
mer, was iemand, die op goeden voet stond met
de groote geesten van zijn tijd, want hij was
bevriend met Erasmus, Spalatin en Luther. Toen
de jonge Goethe te Leipzig studeerde, bracht
hij vele avonden met zijn studiegenooten in
deze diepten door. Maar ook in stille hoekjes
zal h\j reeds menigmaal aan zijn Faustidee heb
ben gedacht. Een meer geschikte plaats daar
voor bestond er dan ook niet, want bij Auerbach
is immers de „vielbeschreyte Schwarzkünstler
Dr Faust" op een vat naar buiten gereden. De
oude figuur uit het poppentheater moest hier
dus wel bijzonder sterk in de gedachten van
den dichter opkomen.
Hoe het er tegenwoordig uitziet? Uiterlijk is
zeer veel anders geworden sinds Goethe's da
gen Het gebouw der „Madler-Passage" ontsluit
den historischen kelder, dien men uit piëteit
heeft laten bestaan. Eerst komt men in den
eigenlijken Goethekelder, die allerlei herinne
ringen bevat aan het verblijf van den dichter
aldaar Twee schilderstukken verhalen van de
bezoeken van Faust: het eene brengt in beeld
zijn wonderlijke rit op een wijnvat, uit den
kelder de trap op naar cte straat; op het an
dere schilderij zit hij temidden van een gezel
schap drinkers. Ongeveer tien schreden lager
dan "de kelder ligt een tweede, waarvan de
wanden versierd zijn met groote schilderingen,
die de voornaamste tooneelen uit Goethe's
Faust in beeld brengen. Tegen een der muren
ligt het vat, waarop Dr. Faust de keldertrap
opreed
En als derde in de trits der „literaire kel
ders" volgt de Bremer Raadskelder. Deze is
de oudste van alle. Reeds bijna 500 jaar gele
den, omstreeks 1450, werden hier de eerste va
ten opgesteld, de eerste bokalen met welbeha
gen geledigd door Bremer raadsheeren en koop-
liecten. De kelder neemt de geheele ruimte in
beslag onder het Renaissance-Raadhuis, waar
vóór de reus Roland sedert vele eeuwen stom
de wacht houdt. Deze raadskelder is in de lit
teratuur opgenomen door Wilhelm Rauff, die
ter herinnering aan drinkavonden vol stem
ming in het schemerlicht eter overoude gewel
ven met hun bruine, rijk met snijwerk versier
de kolossen van vaten, de onsterfelijke „Fan-
tasiën im Bremer Ratskeller" schreef.
Er is hier voor eiken smaak gezorgd. Er zijn
ruimten, bijna zalen, verborgen hoekjes, een
„Senatorenzimmer" en „prieeltjes". In den
„Hauff-keiler" heeft de schilder Slevogt de
wanden met levensgroote voorstellingen uit
Hauff's „Pantasiëm" versierd. Zijn leerling
Dannemann voorzag den „Bachhuskelder" van
schilderingen. In den „Apostelkelcler", waar
Hauff met bijzondere voorliefde verbleef, liggen
12 vaten, waaronder een met Rüdesheimer uit
Gelooft u mij maar gerust, me neef Henkie
is de slimste van de heele femilie," zei Ti
poosje geleden juffrouw Mos, onze schoon
maakster. Weet u wat ie nou weer gedaan het?
Een auto het ie gekocht, een eigen auto
'juffrouw Mos zweeg even, om ons den tijd
te laten, over onze eerbiedige verbazing heen
te komen.
„Dertig pop het ie d'r voor gegeven," zei ze
weer.
„Dat isnog al goedkoop, hè?" meende
m'n vrouw vriendelijk.
„Nou mefrouw, voor dién auto niet. Hij loopt
niet, ziet u, tenminste op 't moment niet.
Maar Henkie zal wel zorge, dat ie 't doet, re
ken u daar maar gerus op."
„Dan heeft hij zeker verstand van motoren,
onderstelde ik.
„Waar Henkie al geen verstand van heeft,
daar zou u van opkijke," verzekerde juffrouw
Mos. „Vooral van mesjienes. Toen ie nog geen
15 jaar was het ie me naaimesjiene voor me
gerippereerd, en keurig hoor, zoo goed als niew,
behalve dat je veel langzamer mos draaen en
af en toe mos je 't schroefie an één van de
wielen 'n pietsie andraaien."
„En mankeert er veel aan dien auto, dien
hij gekocht heeft?" informeerde ik.
„Dat weet ik nog niet, meheer. Hij het nog
geen tijd gehad om 't uit mekaar te hale. Hij
had 'm gistere pas gekocht op de auto-mart.
Hij was de eenige, die d'r geld opbood. Hij het
'm met 'n paar vrinde naar huis gedouwd. En
ik mot zegge, dat ie net 'n echte chafeur leek.
toen ie an 't stuur zat om te sturen, en z'n
vrinde van achtere douwde."
Dat waren de eerste berichten, die ons ge
werden over den auto van den neef van juf
frouw Mos. De volgende tijding kwam drie
dagen later.
„Nou, loope doet ie eigelijk niet," vertelde
juffrouw Mos ons. „Niet uit z'n eige tenminste.
Maar d'r zijn al heel wat lui na weze kijke, en
die zegge dat ze d'r best hoop op hebbe. En
Henkie het vgn z'n moeder 'n paar prachtige
groote auto-handschoene gekrege, en hij zelf
het 'n auto-jassie gekocht, tweede hans. U mot
'm es zien, 'n echte branie. Ik heb juffrouw
Smees na 'm zien kijke, toen ie met Kootje
Smees de straat door kwam, en 't was de eerste
keer, dat ze niet vinnig keek. Van dien kant is
ie 'n' heel stuk opgeschote. Die juffrouw Smees
het nog al verbeelding, ziet u."
Tijdens haar volgende werkzaamheden ten
onzent gaf juffrouw Mos ons nadere berichten
over Henkie en z'n auto.
„Henkie het es flink aan die wage van 'm
gemorreld," verklaarde ze. „En nou het ie al
'n heele bende dinge gevonden, die d'r an man-
keere. 't Meeste komt van de roest, zeit ie,
maar d'r benne natuurlijk 'n paar stukkies weg
ook. En juffrouw Smees het 'm verlejen Zon
dag zelf op de thee gevraagd. Nou, ziet u es
Eerst mosten ze niks van 'm hebbe, maar nou
ie 'n auto het
,,'n Stapje hooger op de maatschappelijke
ladder, niet?" zei ik.
„Nou, in ieder geval het lang niet iedereen
'n dochter, die met 'n jonge loopt, die 'n eigen
auto het," beweerde onze schoonmaakster.
„Daar kè je ten minste mee voor de dag kom-
me. En juffrouw Smees houdt nog al van op-
scheppe. Eerst keek ze Henkie niet an en dee
ze d'r best om Kee van 'm af te houwe. Toen
het jaar 1666. Eén glas Rüdesheimer uit 1666
kostte in den inflatietijd het verheven bedrag
van 27.700.000 Mark......
Maar tegenwoordig behoeft men zooveel geld
niet meer uit te geven voor de kostelijke pro
ducten cier wijnbergen langs Rijn en Moezel.
Reeds voor enkele Pfennige kan men zich in
een aangename „Hauff-stemming" brengen en
desgewenscht een discours gaan houden met de
figuren der wandschilderingen, die, hoe langer
men er naar kijkt, hoe langer hoe „echter"
schijnen te worden.
DDODOo
D fl B
I EB B
Zoo werd Piet bediende in een speelgoedwinkel. Zijn eerste Drein Drentel liep intussehen maar wat rond. Aan iedereen
klant was een meneer, die met 4 jongens binnenkwam. „Ik hij tegenkwam vroeg hij om werk. Maar ze liepen allemaal
U lijkt." Natuurlijk liep de heer kwaad weg. „Als zooiets nog von(jen 0m hem' aan te kijken,
eens gebeurt", zei de baas, „dan gooi ik je eruit."
Toen hij er genoeg van had, bleef hij een uur lang naar een
baggermolen staan kijken. „Wat voer je daar uit?" vroegen een
paar heeren, die voorbij kwamen. „Ik ben al die emmertjes
van die machine aan 't tellen", antwoordde Drein. „Ik heb
er al 30789 geteld en er komt nog altijd geen eind aan." En
rustig telde Dreintje door.
IIIISIMtMtiaiMltlMIM MIMI»
had ie nog niks in de melk te brokke, ziet u,
maar nou ie 'n wage het
Een week later deelde juffrouw ons mede.
dat Henkie den wagen had opgeschilderd. Die
zag er wat fijn uit.
..En juffrouw Smees is 't 'r gister na komme
kijke, en ze is 'r in gaan zitte, met 'n stijven
nek, net of ze 'n barenes was."
„En hoe staat 1 met den motor?" vroeg ik.
„Nou, daar mot ie eerst nog 'n paar onder-
ueele voor koopén."
Weer ging er een dag of tien voorbij.
,,'n Vrind van Henkie het 'n kiekje van 'm
genome, toen ie met de wagen ree," berichtte
juffrouw Mos. „Of rije eigelijk niet, want loope
doet ie nog niet. Maar je ziet Henkie op de
foto an 't stuur zitte, met z'n leere jassie en
ze handschoene an, net of ie rijdt. En Henkie
het er 'n vergrooting van late make, en die het
ie an juffrouw
Smees gegeve,
en ze het 'm in f f
late lijste, en nou uuiv
staat ie bij d'r op j
de schoorsteen-
rand. Is die ef-
fetjes bijge-
draaid! Ze kon 'm eerst niet luchte of zien."
Toen hoorden we een dag of veertien niets
meer over den aankoop van den pienteren neef
van juffrouw Mos. Ik vroeg er eindelijk naar.
„Nou, loope doet ie eigelijk nog niet, ziet u.
Hij het de band gerippereerd, want die was
heelemaal van zelf gesprongen, maar verder
het ie d'r den laatsten tijd niks aan gedaan."
Weer gingen drie dagen voorbij.
„Nou het Henkie uitgevonde, wat er met één
van de onderdeelen is," vertelde ze. „'tls glad
doormidde gebroke."
Een week later: „Henkie het ze wage door
'n vrind late nakijke, die elektrizijn is. Hij zee
tegen Henkie, dat de batterije 'n beetje ouwer-
wets binne, maar ze kenne 't nog best doen.
as ze 'n beetje opgeknapt binne, zeit ie."
Opnieuw verliep er een week.
„Henkie het de glimmende deele opgeverfd
met alleminium-verf," rapporteerde juffrouw
Mos. „As u 'm nou es zag, 't is 'n prachtstuk
gewoon."
„Maar loopt ie al?" vroeg ik.
Aan 't eind van wear een week zat de auto
van neef Henkie nog steeds zonder motor
kracht.
„Maar hij krijgt 't best voor mekaar, zei u
es zien," voorspelde juffrouw Mos.
Daarna had ik een gevoel, dat het vriende
lijker zou zijn maar niet meer naar den auto
van Henkie te informeeren.
Gistermorgen echter begon juffrouw Mos er
zelf weer over.
„Heb ik u niet gezegd, dat Henkie z'n weetje
wel weet?" pochte ze. „Heb ik u niet gezegd,
dat ie 't best voor mekaar zou krijge?"
„Zoo, loopt ie?" vroeg ik.
„Locpe, zegt u? Gevloge is 't ie! Hij het 'm
gister voor oud ijzer verkocht. Nou het ie geen
wage meer."
„Maar juffrouw Smees, danopperde ik
met een bedenkelijk gezicht.
Juffrouw Mos permitteerde zich een knip
oogje tegen me.
„Dat is 't 'm juist," zei ze. „Henkie is verleje
Vrijdag met Keetje Smees getrouwd"
Op het Freyungplein in Weenen staat een
gedenkteeken, waarvan de vier figuren in
verband met restauratie verplaatst zullen
worden. Daarbij zal men ettelijke kisten sigaren
vinden, havanna's nog wel, die van het jaar 1846
dateeren.
De zaak is, dat Thomas von Schwanthaler, die
de beelden vervaardigde, een groot liefhebber
van havanna's was. De invoer van dat artikel
had de Oostenrijksche regeering echter verbo
den. Dientengevolge besloot Schwanthaler ze te
smokkelen. De beelden zouden te München ge
goten worden. Schwanthaler reisde naar Mün
chen, liet de havanna's daarheen komen en ver
borg ze in het binnenste van zijn in brons uit
gevoerd geestesproduct.
Edoch, de mensch wikt, de influenzabacil be
schikt. Schwanthaler werd gestraft gelijk het
in de fabels geschiedt hij kreeg een zware
verkoudheid en kwam te laat in Weenen aan om
zijn sigaren uit het inwendige van zijn beelden
te delven. De smokkelarij was prachtig gelukt,
maar de sigaren waren verloren. Toen Schwan
thaler te Weenen arriveerde en daar met veel
geestdrift werd ontvangen, kon hij slechts me
lancholieke blikken werpen op zijn hoog ge
roemde schepping, en hij moest het aanhooren,
hoe men de beelden prees en vond, dat zij „juist
goed waren neergezet". Zoo dichtbij en toch zoo
ver. Luttele decimeters scheidden hem van het
rookgerei, maar hij is gestorven zonder een
enkele van deze havanna's aan te raken. Of hij
zich langs anderen weg schadeloos gesteld heeft,
vermeldt de geschiedenis niet, het is wel waar
schijnlijk. Toen de overtreding verjaard was,
maakte de beeldhouwer het feit bekend.
bi] verlies van een hand,
een voet of een oog
&OOR CHRISTINE KAMP
IlillllllllllllllllllllllllllllllllllllllUlllillUllllllllIllllilllllllllllllllillIllllH
36
De twee heeren namen van elkander afscheid
eh gingen huns weegs. Margaïta. die naar hen
geluisterd had, als verstijfd, met ijskoude han
den, bleef onbeweeglijk zitten alsof zij een beeld
Ras, daar geplaatst om dit hoekje van het park
°P te luisteren. „O," dacht zij, „zouden die
braatjes waarheid bevatten? Is het mogelijk, dat
hij zoo iets schandelijks heeft gedaan? En zou
hij zou zijn plicht kunnen vergeten door te schei
hen en uit eerzucht te trouwen met die vrouw,
hie even oud is als zijn moeder? Neen, ik kan
het niet gelooven. ik zal het nooit gelooven!"
En toch eenige dingen waren juist! Bij voor
beeld, zij kon niet ontkennen, dat Hugo trotsch
^as. Alles, wat hem omringde, moest dienen om
hem op den voorgrond te plaatsen. Zij had hem
^el eens daarover een bemerking gemaakt, maa*
han luisterde hij niet eens.... Weldra zou hij
genoeg van haar hebben
De jonge vrouw voelde haar oogen vochtig
borden. Zij dacht aan het kind, dat in October
ter wereld zou komen, als de eerste bladeren
zouden vallen en de doodsbloemen, zooals
Yocheppa de chrysanten noemde, zouden bloeien
en geplukt worden om de graven te versieren.
Hoe zou dat wezentje zijn, waarvan de ge
dachte haar hart deed kloppen? Zou hij op zijn
vader gelijken? Of zou hij blijken te zijn
als een nieuwe schakel aan den zoo stevig ge
smeden ketting van het oude Baskenland, die
tot nu toe alle aanvallen van goddeloosheid had
weten te overwinnen?
Zou zij het recht hebben hem op haar manier
op te voeden, hem de verheven waarheden des
geloofs, door het oude huis haar ingeplant, zoo,
dat zij ze niet er uit zou kunnen rukken of zij
moest haar binnenste in stukken scheuren, te
leeren, zoodat ze een deel van zijn wezen
zouden worden? Maar al zou men haar in het
begin vrij laten, zouden later niet andere in
vloeden komen om haar werk te vernietigen
en haar de ziel van haar kind te ontrooven?
,,Neen, neen," dacht zij, terwijl zij haar
handen wrong. ,,Ik zal hem verdedigen, hem om
geven met mijn liefdeAls hij eens den
drempel van ons oude huis overschrijdt, mag hij
zich daar geen vreemdeling voelen."
Op het riviertje dobberden nog steeds de
bootjes, onder de boomen wandelden groepjes
en paren. Margaïta keek er niet naar, zij had
vergeten, waar zij zich bevond, daardoor sid
derde zij toen een stem heel dicht bij haar
zachtjes toevoegde: „Mevrouw, mag ik u mijn
arm aanbieden om u naar de voorstelling te
geleiden?"
Zij herkende Rigal in korenblauw costuum,
zwarten korten broek en kanten das. Na het
gesprek, dat zij onwillekeurig beluisterd had,
was zijn komst zeer onaangenaam aan de jonge
vrouw. „Ik weet niet, waar mijn man gebleven
is," stamelde zij, „ik zou naar hem toe willen
gaan."
„O, mevrouw, bekommer u niet om hem,
zoóeven hebben de echo's van dit park mij ver
raden, dat hü zijn jeugdverzen aan het voor
dragen is in den tempel der Philosophie,
te midden van een kring, van bewonderaarsters,
door onze gastvrouw uitgenoodigd om dat
koninklijk onthaal te genieten, waarvan hun
de primeur werd aangeboden."
De jonge vrouw zweeg. Haar man had haar
daarheen niet meegenomen om vrijer te zijn en
geen kans te loopen later haar aanmerkingen
of verwijten te moeten aanhooren. De criticus
hernam: „Als ik mij niet bij hen gevoegd heb,
dan is het, omdat sedert mijn artikel in de
,.Phare de Paris," Liserolles en ik gebrouileerd
zijn. Misschien ben ik te oprecht geweest, maar
wat ik schreef, moest ik schrijven. Hij begeeft
zich op een gevaarlijken weg. Door te veel de
aandacht te wijden aan kleinigheden, verliest hij
de groote lijnen uit het oog en loopt gevaar
nooit een werk te kunnen scheppen, dat een
schrijver op den eersten rang plaatst."
„Ja," fluisterde Margpïta, „ik geloof dat uw
artikel hem diep gekwetst heeft."
Hij boog zich tot haar met den ironischen
glimlach op het gelaat, dien zij steeds zoo
onaangenaam had gevonden. „Zou u willen, dat
ik op mijn oordeel terugkom," fluisterde hij.
Zij richtte zich op, een gevaar vermoe
dende, dat zij nog niet duidelijk kon onder
scheiden en haar hand liet den arm los,
waarop zij steunde. ,,Ik vraag u niets," zei zij
uit de hoogte, „door zoo te schrijven, hebt u
zeker gehoorzaamd aan uw geweten."
Hij lachte spottend. „Wat de litteratuur be
treft, kan het geweten tot een ander oordeel
komen; vooral als een lief stemmetje smeekt,
zou men wel erg hardhoorend moeten zijn om
dat niet te begrijpen."
De jonge vrouw keek om zich heen om hulp
te zoeken ten minste een middel om haar
onaangenaam geleide te ontvluchten. Opeens
zag zij André Bonnard in een eenvoudig
fluweelen jasje met een breede baret op zijn
groot hoofd, die daar langzaam rondwandelde
en schetsen maakte. Hij herkende haar niet,
maar zij greep zijn arm in het voorbijgaan.
„Beste vriend ik ben het."
„Wat? Ben jij dat, die kleine geblankette
markiezin? Om de waarheid ta zegggen, zie ik
je liever als jonge Baskische."
„Ik ook! Deze maskerade bevalt mij niet."
„Waar ging je naar toe?"
„Ik zocht u, mijn oude vriend."
„Je zocht mij? Wat een eer! Velen zouden
mij die benijden.... Maar als je mij zocht, zal
ik je aan Rigal moeten ontvoeren."
Reeds had Margaïta de hand op zijn arm
gelegd. De criticus zag er eenigszins verlegen
uit'en zei met een buiging: „Mevrouw, wij zui
len later dit gesprek weer hervatten. Een
tweede lezing maakt soms, dat men hoedanig
heden in een werk ontdekt, die men in een
aanval van slecht humeur te voren afgekeurd
heeft."
De jonge vrouw antwoordde niet, maar met
een instinctmatig gebaar drukte zij zich dichter
tegen den ouden vriend van haar vader, die
haar in zijn armen had gehouden toen zij een
baby was en zich geainuseerd had met haar
grappige invallen. Rigai drong niet aan en
verdween tusschen de menigte.
André Bonnard merkte eenvoudig op: „Was
het over je man, dat je met hem in gesprek
was?"
„Ja, hjj heeft hem leelijk afgekamd in zijn
laatste artikel."
„Wiens schuld is dat$ Liserolies miskent te
zeer de taak van een schrijver, die evenals de
kunstenaar den plicht heeft het schoone te
voorsbhijn te halen uit de modder, die het
dikwijls verbergt."
„U denkt zooals mijn vader. Hij houdt van
boeken, die den geest verheffen en moed geven
om te leven."
„Die moed is in den tegenwoordigen tijd zoo
noodig. Al die menschen, die hier vanavond
zich amuseeren, schijnen geen zorgen te ken
nen en ik zou woedend kunnen worden over
zooveel lichtzinnigheid."
Hij maakte een gebaar, alsof hij al dat ge-
costumeerde volk wilde wegjagen en hernam:
„Ik heb onlangs een boek gelezen, dat heels-
maal mijn ideeën weergeeft. Niemand kent den
schrijver en Chcnard, die h :t, Leeft uitgegeven,
is niet geneigd zijn 'naam tc noemen. Acht
dagen geleden is het verschenen en nu reeds
zijn er vijftig duizend exemplaren van ver
kocht. Morgen zullen het er honderdduizend,
tweemaal honderdduizend zijn. Een reusach
tig succes voor uitgever en schrijver!"
„Hoe is de titel van dien roman? Hugo heeft
er niet over gesproken."
„De Behoedster van den Haard." De schrij
ver noemt zich Ourania, hetgeen, zooals je
weet, Baskisch' is en „Oceaan" beteekent. Hij
is beslist een landgenoot van ons. De heldin is
een prachig type van echtgenoote en moeder
en verklaart den titel. Dominica is getrouwd
met Vincente, dien zij bemint. Zij ziet in hem
den meester, maar vult zijn autoriteit aan door
de voorzienigheid van het huis, de troosteres
der bedroefden en de weldoenster der armen
te zijn. Zij brengt een zoon ter wereld en op
den dag, dat het kind gedoopt wordt, wordt
de vader ziek en sterft. O, dat afsterven van
Vincente, zoo eenvoudig, zoo stichtend! Men
kan het niet lezen zonder dat de oogen daarbij
vochtig worden. Dominica blijft dus achter
zonder beschermer, zoo jong nog, maar zij zal
zijn als de weduwen, waarover de H. Paulus
spreekt. Altijd in het zwart gekleed, het hoofd
bedekt met den zwarten weduwensluier, zoekt
zij geen anderen troost dan het gebed, dat haar
weer hereenigt met dan dierbaren man, en het
bezoek aan het kerkhof, waar zij nog voor hem
kan werken.
(Wordt vervolgd)