Md venaal den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DE UREN GAAN! V O O R B IJ Zegelkunde Al I F ARONNE'S F 750.- F 750.- F 250.- LITERAIRE WIJNKELDERS VOORLICHTING VRIJDAG 9 OCTOBER 1936 Hulpwetenschap der geschiedenis r iïkSHp H. van Henkie -! Smokkelwaar in een gedenkteeken aangifÏe moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval Hier verbleef een gezelschap, gewijd aan de champagne der fantasie Uit het fransch vertaald Ongetwijfeld is de geschiedenis een dei- wetenschappen, welke het meest in vloed uitoefenen op iemands wereld beschouwing en daardoor op de leiding van de Kerk zoowel als van den Staat. In het ver leden ligt ook in dezen zin het heden. Het is daarom van zeer groot belang, dat wij, Katho lieken, goede historici bezitten. Een goed his toricus nu wordt gevormd door jarenlange en ijverige studie. Die zijn leven aan de beoefe ning en het onderwijs der geschiedenis wil wij zen, moet een natuurlijken speurzin, kritische opmerkingsgave, duurzaam geduld, gevoel voor orde en nauwkeurigheid bezitten en zijn moderne talen voldoende kennen om buiten- landsche werken te kunnen raadplegen. Wie de historische wetenschap wil vooruitbrengen, zal zich eveneens hebben toe te leggen op de kennis van het oude schrift, waarin de bron nen zijn geschreven. Hij zal ook voldoende kennis moeten verwerven van het oorkonden- Wezen van vroegere tijden, wil hij de oude charters verstaan en er uit afleiden, wat er in Verborgen is en wat de leek op dit gebied niet ziet. Hij zal moeten kunnen onderscheiden tusschen echte en valsche oorkonden. Een ge wichtig hulpmiddel hiertoe is de zegelkunde of sphragistiek. De oude zegels zijn op zich ook reeds bron nen der geschiedenis, want, zooals De Roeve opmerkt, iedere denkbare maatschappelijke betrekking of waardigheid vindt ge op de ze gels afgespiegeld, iederen stijl, iedere m zelfs vindt ge in de zegels terug. Voor de ken nis der late middeleeuwen zijn de zegels on misbaar. Men kan er niet alleen de ornamen tiek van dien tijd, maar ook de kleederdrach ten van vorsten, geestelijken, edelen en bur gers uit leeren kennen. Voor de *kono°ra£* zijn de zegels eveneens van onschatbare waar de. Men heeft daar nog lang niet genoeg aan dacht aan geschonken, evenmin als aan de voorstellingen der Heiligen op munten en m ^"wapenkunde of heraldiek staat trou wens met de zegelkunde in zeer nauw verband. Voor deze hulpwetenschap der geschiedenis groeit de belangstelling allerwege. Niet alleen met nationale feesten of bij kerkelijke P^ch- tigheden, maar ook in het gewone leven wordt een groot gebruik gemaakt van de wapens van landen, provincies, steden en dorpen Ook als ornament wordt gaarne een wapenschild aan gebracht. Ik zag dit onlangs nog op de fraaie glasvensters, ontworpen door P. Humbertus Randag, in de R.K. Kerk te Gorcutm En ook de R.K. Vereeniging „Handenarbeid welk„ hog veel meer leden moest te-llen, gaat zie op heraldiek toeleggen om haar leden te leeren bij metaal- en leerbewerking gebruik te ma ken van wapenschildjes en heraldische orna menten. In het tijdschrift dezer vereeniging zal een reeks artikelen over heraldiek verschijnen, waarvan vele lezers nut kunnen trekken, ook al zijn zij niet voornemens zelf iets op dit ge bied te ondernemen. Op het terrein der zegelkunde zijn er oogen- blikkelijk twee series afdrukken in wording. De eene, onder auspiciën van het Algemeen Rijks archief te 's-Gravenhage, publiceert „Neüer- landsche kloosterzegels vóór 1600". Men kan zich aldaar (Bleyenburg 5) op deze uitgave abonnee-ren. Ook bestaat nog de serie ,JJ.-H Ge meentezegels". In deze laatste serie, die dooi P. A de Lange te Heiloo wordt uitgegeven, zijn naar ik meen pas twee afleveringen ver schenen, namelijk Medemblik en Enkhuizen Cliché's en druk zijn het werk der Grafisch - Kunstinrichting te Koog-Zaandijk. Het aantal kloosterzegels in eerstgenoemde collectie beschreven en gcrepro^Jceerd - draagt reeds 128, in vijf afleveringen. Naar ik op het Rijksarchief vernam, berekent men de geheele uitgave op ongeveer twintig afl®Y®"_ gen. Niet, dat men dan alle bestaande Ned landsche kloosterzegels heeft beschreven, ma - men. meent dan de publicatie in anderen vorm te moeten voortzetten. Misschien komt men hog terug van dit plan, want de uitgave, zoo als ze nu is, voldoet aan de eischen van den meest verwenden diplomaticus. Er zijn dan ook allereerste krachten aan deze uitgave ver bonden. Voor de kennis der middeleeuwen is deze Uitgave ten hoogste welkom. Dat aan die ken nis in de lage landen aan de zee nog wel een en ander ontbreekt, is bekend Zelfs omter on katholieken, van wie men met recht een gr ter kennis van die tijden mag verwachten, hoort men allerlei domheden over de middel eeuwen debiteeren. Over de gebeurtenissen Spanje b.v. laat deze of gene zich uit en nu laat die uitlating zelfs drukken: „Het gaat er daar .middeleeuwsch" naar toe!" Men kon no= beter zeggen, dat 't er daar Spaansch naar toe gaat. Het oordeel over de middeleeuwen is me Zoo eenvoudig in een enkelen zin weer te geven. Men moet met tijden en plaatsen rekenen, Waar tusschen groot verschil was evenals nu. Zijn de zegels nog aan de oorkonden beves tigd, dan hebben wij daarin een goed hulpmid- powih, j-, 5Vji v"s f' De rijk van zegels voorziene „magistraten- brief' van het mirakel van het H. Bloed te Alkmaar, dateerende uit het jaar 1501 del om de echtheid van een oorkonde te onder zoeken. Toch komen echte zegels aan valsche oorkonden voor en ook omgekeerd, doch hier moet de oorkondenleer licht verschaffen. Het zegel op zich en ook de stempelaars of zegel drukkers verdienen de belangstelling van den historicus. Hij kan een verzameling van deze voorwerpen in de musea vinden of in ar chieven. Het gemeente-archief van 's-Herto- genbosch bevat b.v. een aardige verzameling van zilveren zegeldrukkers, waarvan er zelfs enkele uit de dertiende eeuw dagteekenen. Ik denk, dat de archivarissen aan de historici, die een zegelverzameling willen aanleggen, gaarne een lakafdruk zullen geven van de stempelaars in hun bezit. Men kan natuurlijk ook een gipsafdruk laten maken. Voor het Historisch Instituut (afdeeling Palaeographie etc.) lie ten wij aan het Nationaal Archief te Parijs gipsafdrukken maken van alle zegels, welke op Nederland betrekking hebben. Archivaris Boogmans z.g. schonk ons een collectie gipsafdrukken van zegels, welke in het Bisschoppelijk Archief te Haarlem bewaard worden. De gemeente-secretaris van Groote broek, de Westfriesche historicus P. Noorde loos, zond ons lakafdrukken van de zegels der Westfriesche gemeenten en archivaris Daniëls schonk ons een andere mooie collectie. Bin nenkort krijgen wij de beschikking over eenige vitrines in het kleine museum, dat boven de Universiteitsbibliotheek en de Instituten te Nijmegen wordt ingericht. Degene, die niet op ziet tegen trappenklimmen, kan daar dan een aantal zegels en oorkonden van nabij bestu- deeren. Maar iedere historicus zal goed doen zelf een kleine verzameling zegels, munten en penningen aan te leggen. Ook bij het middel baar en voorbereidend hooger onderwijs kun nen die goede diensten bewijzen, evenals alle aanschouwelijk onderwijs aangenaam en nut tig is. Men knippe e-chter niet de zegels van de oorkonden af, zooals wel eens gebeurt. Zegels en oorkonde behooren bij elkaar te blijven. Wie dit vergeet, gelijk vrijheer van Spaen, doet zoowel aan de oorkonde als aan het zegel schade. Want eenmaal gescheiden, gaan bei de huns weegs. Die de zegelkunde waardeeren, zullen nooit in dit vandalisme vervallen, maar zij zullen zooveel mogelijk losse zegels bewa ren of afdrukken zien te krijgen. WILL. LAMPEN, O.F.M. Tot de aangename wederwaardigheden van den in Duitschland reizencten vreemdeling behoort een bezoek aan die gemoedelijke, oude wijnlokalen, welke alle steden er bezitten. Daar hebben reeds vele generaties vrienden van goeden wijn en smakelijk eten gezeten, en steeds weer voelt men zich aangetrokken tot deze gastvrije gelegenheden. Verscheidene van die kelders zijn over de geheele wereld beroemd geworden. Wie kent niet de dolvroolijke wijn kelderscène uit „Hoffmanns Erzahlungen"? Het voorbeeld waaraan deze ontleend is, en dat thans nog bestaat, is de Luttersche Wein- lceller te Berlijn. In dezen kelder, die in „Hoff manns Erzahlungen" met waard en al op het tooneel verschijnt, heeft „der Gespenster-Hoff- mann"' een groot deel van zijn merkwaardige geschiedenis samengesteld. In den kring der „Serapionsbrüder" heeft hij hier jarenlang vroolijk feest gevierd. Wijnlokalen van. Lutter en Wegner aan de Gendarmenmarkt zijn nog in precies denzelfden toestand als in den tijd van Hoffmann. Slechts met ootmoedig gebo gen rug kan men de smalle, steile trap naar de onderaardsche, door tabaksrook bruingekleur- de gewelven afdalen. De gewelven van den kelder zelf echter zijn meermalen ook zoo laag, dat men het hoofd moet bukken. De meest ty pische en origineelste kelder is die links van den ingang aan den kant van de Pranzösische Strasse, waar geen enkele versiering of decora tie is. Kaal zijn de wanden, kaal is de zolde- riilf, blankgeschuurd en breed zijn de houten tafels. De kellners bedienen hier in de kleeding der kuipers. In het „klassieke tijdperk" van dezen wijn kelder, begin 19e eeuw, vereenigden zich rond Hoffman, den genialen romantischen dichter, tegelijk musicus, raadsheer en levenskunste naar, en rond Ludwig Devrient, een der groot ste acteurs van alle tijden, een bont gezelschap van dichters en schrijvers, acteurs, schilders, of, zooals men wel zeide: „Een gezelschap, ge wijd aan de champagne der fantasie". Daar zaten zooals ooggetuigen dit neerschreven Hoffman en Devrient eens met twee vrien den in het hoekvertrek met uitzicht op de Gendarmenmarkt en op het in aanbouw zijnde „Schauspielhaus", toen Devrient met de woorden van Palstaff uit Shakespeare's „Hendrik IV" den kellner toeriep: „Karl, mein Jung', bring mir Sekt, auf 'dass mein' Augen rot werden!" Hiermede bedoelde hij zijn lievelingsdrank, champagne. Bij deze zelfde gedenkwaardige middagsamenkomst wedde Devrient met Hoff mann, dat hij een flesch champagne vlugger kon uitdrinken, dan een metselaar op een steiger een steen op den muur kon metselen. En hij won! In een dergelijke stemming vertelde Hoffmann dan, meermalen voor de vuist weg, zijn beroemde fantastische verhalen, de „Hoff mann's Erzahlungen". Na Hoffmann's dood ging de eenzaam achtergebleven Devrient meer malen met twee flesschen champagne onder de armen naar Hoffmann's graf en hield er twee gesprekken met zijn overleden vriend. Lutter's kelder bleef het stamlokaal van vele kunstenaars en schrijvers. De namen der too- neelspelers Döring en Matkowski zijn kenschet send voor latere stamtafels, en tot op heden komen in de gastenboeken namen voor van be kende personen uit alle werelddeelen. Eén gas tenboek prijkt reeds in een museum! Behalve die van Lutter en Wagner zijn er nog twee internationaal beroemde „litteraire wijn kelders", n.l. Auerbachs Keiler te Leipzig en de Ratskeller te Bremen. Laten we aan Auerbachs Keiler om zijn Goethe-heiinneringen den voor rang geven. Sinds 1530 liggen deze gewelven aan de Grimmaische Strasse te Leipzig. Veie generaties hebben hier ontelbare glazen gele digd. Sedert Goethe den „Faust" schreef, kent de geheele wereld dezen kelder en men is niet in -IIIIIIMIIIIIIIII imiiiiiiiiiiim Zelden zag men in ons Neerland Zóó een duid'lijk, helder beeld 1 Hoe een vraagstuk de bevolking En de meeningen verdeelt. 1 onze knapste koppen breken Zich reeds wekenlang het hoofd I Of d' ontwaarding van den gulden I Ons iets goeds of kwaads belooft. Ieder loopt naar licht te zoeken, Vraagt „Zeg, wat denk jij er van?" I 't Schijnt dat menig econoom zelfs i Niet een antwoord geven kan. Maar gaat u eens een kwartiertje e Voor bureaux van kranten staan. Dan komt ge er voorgelicht en Op de hoogte weer vandaan. Daar staan onze redenaren, Houden een verwoed betoog, Kopten op voor hun princiepen, Dikwijls loopt het nogal hoog Kranten trachten voor te lichten En zijn dag en nacht paraat, Maar de menschen, die het weten, E Vind je toch alleenop straat! HERMAN KRAMER Üiiiiiiiimmmiiiimimnmuiimiiiimimimmmimmiimimiiimim- Leipzig geweest, wanneer men niet tenminste eenmaal in de Grimmaische Strasse een kijkje onder den grond is gaan nemen. Reeds de grondvester van „Auerbachs Keller", dr. Stro- mer, was iemand, die op goeden voet stond met de groote geesten van zijn tijd, want hij was bevriend met Erasmus, Spalatin en Luther. Toen de jonge Goethe te Leipzig studeerde, bracht hij vele avonden met zijn studiegenooten in deze diepten door. Maar ook in stille hoekjes zal h\j reeds menigmaal aan zijn Faustidee heb ben gedacht. Een meer geschikte plaats daar voor bestond er dan ook niet, want bij Auerbach is immers de „vielbeschreyte Schwarzkünstler Dr Faust" op een vat naar buiten gereden. De oude figuur uit het poppentheater moest hier dus wel bijzonder sterk in de gedachten van den dichter opkomen. Hoe het er tegenwoordig uitziet? Uiterlijk is zeer veel anders geworden sinds Goethe's da gen Het gebouw der „Madler-Passage" ontsluit den historischen kelder, dien men uit piëteit heeft laten bestaan. Eerst komt men in den eigenlijken Goethekelder, die allerlei herinne ringen bevat aan het verblijf van den dichter aldaar Twee schilderstukken verhalen van de bezoeken van Faust: het eene brengt in beeld zijn wonderlijke rit op een wijnvat, uit den kelder de trap op naar cte straat; op het an dere schilderij zit hij temidden van een gezel schap drinkers. Ongeveer tien schreden lager dan "de kelder ligt een tweede, waarvan de wanden versierd zijn met groote schilderingen, die de voornaamste tooneelen uit Goethe's Faust in beeld brengen. Tegen een der muren ligt het vat, waarop Dr. Faust de keldertrap opreed En als derde in de trits der „literaire kel ders" volgt de Bremer Raadskelder. Deze is de oudste van alle. Reeds bijna 500 jaar gele den, omstreeks 1450, werden hier de eerste va ten opgesteld, de eerste bokalen met welbeha gen geledigd door Bremer raadsheeren en koop- liecten. De kelder neemt de geheele ruimte in beslag onder het Renaissance-Raadhuis, waar vóór de reus Roland sedert vele eeuwen stom de wacht houdt. Deze raadskelder is in de lit teratuur opgenomen door Wilhelm Rauff, die ter herinnering aan drinkavonden vol stem ming in het schemerlicht eter overoude gewel ven met hun bruine, rijk met snijwerk versier de kolossen van vaten, de onsterfelijke „Fan- tasiën im Bremer Ratskeller" schreef. Er is hier voor eiken smaak gezorgd. Er zijn ruimten, bijna zalen, verborgen hoekjes, een „Senatorenzimmer" en „prieeltjes". In den „Hauff-keiler" heeft de schilder Slevogt de wanden met levensgroote voorstellingen uit Hauff's „Pantasiëm" versierd. Zijn leerling Dannemann voorzag den „Bachhuskelder" van schilderingen. In den „Apostelkelcler", waar Hauff met bijzondere voorliefde verbleef, liggen 12 vaten, waaronder een met Rüdesheimer uit Gelooft u mij maar gerust, me neef Henkie is de slimste van de heele femilie," zei Ti poosje geleden juffrouw Mos, onze schoon maakster. Weet u wat ie nou weer gedaan het? Een auto het ie gekocht, een eigen auto 'juffrouw Mos zweeg even, om ons den tijd te laten, over onze eerbiedige verbazing heen te komen. „Dertig pop het ie d'r voor gegeven," zei ze weer. „Dat isnog al goedkoop, hè?" meende m'n vrouw vriendelijk. „Nou mefrouw, voor dién auto niet. Hij loopt niet, ziet u, tenminste op 't moment niet. Maar Henkie zal wel zorge, dat ie 't doet, re ken u daar maar gerus op." „Dan heeft hij zeker verstand van motoren, onderstelde ik. „Waar Henkie al geen verstand van heeft, daar zou u van opkijke," verzekerde juffrouw Mos. „Vooral van mesjienes. Toen ie nog geen 15 jaar was het ie me naaimesjiene voor me gerippereerd, en keurig hoor, zoo goed als niew, behalve dat je veel langzamer mos draaen en af en toe mos je 't schroefie an één van de wielen 'n pietsie andraaien." „En mankeert er veel aan dien auto, dien hij gekocht heeft?" informeerde ik. „Dat weet ik nog niet, meheer. Hij het nog geen tijd gehad om 't uit mekaar te hale. Hij had 'm gistere pas gekocht op de auto-mart. Hij was de eenige, die d'r geld opbood. Hij het 'm met 'n paar vrinde naar huis gedouwd. En ik mot zegge, dat ie net 'n echte chafeur leek. toen ie an 't stuur zat om te sturen, en z'n vrinde van achtere douwde." Dat waren de eerste berichten, die ons ge werden over den auto van den neef van juf frouw Mos. De volgende tijding kwam drie dagen later. „Nou, loope doet ie eigelijk niet," vertelde juffrouw Mos ons. „Niet uit z'n eige tenminste. Maar d'r zijn al heel wat lui na weze kijke, en die zegge dat ze d'r best hoop op hebbe. En Henkie het vgn z'n moeder 'n paar prachtige groote auto-handschoene gekrege, en hij zelf het 'n auto-jassie gekocht, tweede hans. U mot 'm es zien, 'n echte branie. Ik heb juffrouw Smees na 'm zien kijke, toen ie met Kootje Smees de straat door kwam, en 't was de eerste keer, dat ze niet vinnig keek. Van dien kant is ie 'n' heel stuk opgeschote. Die juffrouw Smees het nog al verbeelding, ziet u." Tijdens haar volgende werkzaamheden ten onzent gaf juffrouw Mos ons nadere berichten over Henkie en z'n auto. „Henkie het es flink aan die wage van 'm gemorreld," verklaarde ze. „En nou het ie al 'n heele bende dinge gevonden, die d'r an man- keere. 't Meeste komt van de roest, zeit ie, maar d'r benne natuurlijk 'n paar stukkies weg ook. En juffrouw Smees het 'm verlejen Zon dag zelf op de thee gevraagd. Nou, ziet u es Eerst mosten ze niks van 'm hebbe, maar nou ie 'n auto het ,,'n Stapje hooger op de maatschappelijke ladder, niet?" zei ik. „Nou, in ieder geval het lang niet iedereen 'n dochter, die met 'n jonge loopt, die 'n eigen auto het," beweerde onze schoonmaakster. „Daar kè je ten minste mee voor de dag kom- me. En juffrouw Smees houdt nog al van op- scheppe. Eerst keek ze Henkie niet an en dee ze d'r best om Kee van 'm af te houwe. Toen het jaar 1666. Eén glas Rüdesheimer uit 1666 kostte in den inflatietijd het verheven bedrag van 27.700.000 Mark...... Maar tegenwoordig behoeft men zooveel geld niet meer uit te geven voor de kostelijke pro ducten cier wijnbergen langs Rijn en Moezel. Reeds voor enkele Pfennige kan men zich in een aangename „Hauff-stemming" brengen en desgewenscht een discours gaan houden met de figuren der wandschilderingen, die, hoe langer men er naar kijkt, hoe langer hoe „echter" schijnen te worden. DDODOo D fl B I EB B Zoo werd Piet bediende in een speelgoedwinkel. Zijn eerste Drein Drentel liep intussehen maar wat rond. Aan iedereen klant was een meneer, die met 4 jongens binnenkwam. „Ik hij tegenkwam vroeg hij om werk. Maar ze liepen allemaal U lijkt." Natuurlijk liep de heer kwaad weg. „Als zooiets nog von(jen 0m hem' aan te kijken, eens gebeurt", zei de baas, „dan gooi ik je eruit." Toen hij er genoeg van had, bleef hij een uur lang naar een baggermolen staan kijken. „Wat voer je daar uit?" vroegen een paar heeren, die voorbij kwamen. „Ik ben al die emmertjes van die machine aan 't tellen", antwoordde Drein. „Ik heb er al 30789 geteld en er komt nog altijd geen eind aan." En rustig telde Dreintje door. IIIISIMtMtiaiMltlMIM MIMI» had ie nog niks in de melk te brokke, ziet u, maar nou ie 'n wage het Een week later deelde juffrouw ons mede. dat Henkie den wagen had opgeschilderd. Die zag er wat fijn uit. ..En juffrouw Smees is 't 'r gister na komme kijke, en ze is 'r in gaan zitte, met 'n stijven nek, net of ze 'n barenes was." „En hoe staat 1 met den motor?" vroeg ik. „Nou, daar mot ie eerst nog 'n paar onder- ueele voor koopén." Weer ging er een dag of tien voorbij. ,,'n Vrind van Henkie het 'n kiekje van 'm genome, toen ie met de wagen ree," berichtte juffrouw Mos. „Of rije eigelijk niet, want loope doet ie nog niet. Maar je ziet Henkie op de foto an 't stuur zitte, met z'n leere jassie en ze handschoene an, net of ie rijdt. En Henkie het er 'n vergrooting van late make, en die het ie an juffrouw Smees gegeve, en ze het 'm in f f late lijste, en nou uuiv staat ie bij d'r op j de schoorsteen- rand. Is die ef- fetjes bijge- draaid! Ze kon 'm eerst niet luchte of zien." Toen hoorden we een dag of veertien niets meer over den aankoop van den pienteren neef van juffrouw Mos. Ik vroeg er eindelijk naar. „Nou, loope doet ie eigelijk nog niet, ziet u. Hij het de band gerippereerd, want die was heelemaal van zelf gesprongen, maar verder het ie d'r den laatsten tijd niks aan gedaan." Weer gingen drie dagen voorbij. „Nou het Henkie uitgevonde, wat er met één van de onderdeelen is," vertelde ze. „'tls glad doormidde gebroke." Een week later: „Henkie het ze wage door 'n vrind late nakijke, die elektrizijn is. Hij zee tegen Henkie, dat de batterije 'n beetje ouwer- wets binne, maar ze kenne 't nog best doen. as ze 'n beetje opgeknapt binne, zeit ie." Opnieuw verliep er een week. „Henkie het de glimmende deele opgeverfd met alleminium-verf," rapporteerde juffrouw Mos. „As u 'm nou es zag, 't is 'n prachtstuk gewoon." „Maar loopt ie al?" vroeg ik. Aan 't eind van wear een week zat de auto van neef Henkie nog steeds zonder motor kracht. „Maar hij krijgt 't best voor mekaar, zei u es zien," voorspelde juffrouw Mos. Daarna had ik een gevoel, dat het vriende lijker zou zijn maar niet meer naar den auto van Henkie te informeeren. Gistermorgen echter begon juffrouw Mos er zelf weer over. „Heb ik u niet gezegd, dat Henkie z'n weetje wel weet?" pochte ze. „Heb ik u niet gezegd, dat ie 't best voor mekaar zou krijge?" „Zoo, loopt ie?" vroeg ik. „Locpe, zegt u? Gevloge is 't ie! Hij het 'm gister voor oud ijzer verkocht. Nou het ie geen wage meer." „Maar juffrouw Smees, danopperde ik met een bedenkelijk gezicht. Juffrouw Mos permitteerde zich een knip oogje tegen me. „Dat is 't 'm juist," zei ze. „Henkie is verleje Vrijdag met Keetje Smees getrouwd" Op het Freyungplein in Weenen staat een gedenkteeken, waarvan de vier figuren in verband met restauratie verplaatst zullen worden. Daarbij zal men ettelijke kisten sigaren vinden, havanna's nog wel, die van het jaar 1846 dateeren. De zaak is, dat Thomas von Schwanthaler, die de beelden vervaardigde, een groot liefhebber van havanna's was. De invoer van dat artikel had de Oostenrijksche regeering echter verbo den. Dientengevolge besloot Schwanthaler ze te smokkelen. De beelden zouden te München ge goten worden. Schwanthaler reisde naar Mün chen, liet de havanna's daarheen komen en ver borg ze in het binnenste van zijn in brons uit gevoerd geestesproduct. Edoch, de mensch wikt, de influenzabacil be schikt. Schwanthaler werd gestraft gelijk het in de fabels geschiedt hij kreeg een zware verkoudheid en kwam te laat in Weenen aan om zijn sigaren uit het inwendige van zijn beelden te delven. De smokkelarij was prachtig gelukt, maar de sigaren waren verloren. Toen Schwan thaler te Weenen arriveerde en daar met veel geestdrift werd ontvangen, kon hij slechts me lancholieke blikken werpen op zijn hoog ge roemde schepping, en hij moest het aanhooren, hoe men de beelden prees en vond, dat zij „juist goed waren neergezet". Zoo dichtbij en toch zoo ver. Luttele decimeters scheidden hem van het rookgerei, maar hij is gestorven zonder een enkele van deze havanna's aan te raken. Of hij zich langs anderen weg schadeloos gesteld heeft, vermeldt de geschiedenis niet, het is wel waar schijnlijk. Toen de overtreding verjaard was, maakte de beeldhouwer het feit bekend. bi] verlies van een hand, een voet of een oog &OOR CHRISTINE KAMP IlillllllllllllllllllllllllllllllllllllllUlllillUllllllllIllllilllllllllllllllillIllllH 36 De twee heeren namen van elkander afscheid eh gingen huns weegs. Margaïta. die naar hen geluisterd had, als verstijfd, met ijskoude han den, bleef onbeweeglijk zitten alsof zij een beeld Ras, daar geplaatst om dit hoekje van het park °P te luisteren. „O," dacht zij, „zouden die braatjes waarheid bevatten? Is het mogelijk, dat hij zoo iets schandelijks heeft gedaan? En zou hij zou zijn plicht kunnen vergeten door te schei hen en uit eerzucht te trouwen met die vrouw, hie even oud is als zijn moeder? Neen, ik kan het niet gelooven. ik zal het nooit gelooven!" En toch eenige dingen waren juist! Bij voor beeld, zij kon niet ontkennen, dat Hugo trotsch ^as. Alles, wat hem omringde, moest dienen om hem op den voorgrond te plaatsen. Zij had hem ^el eens daarover een bemerking gemaakt, maa* han luisterde hij niet eens.... Weldra zou hij genoeg van haar hebben De jonge vrouw voelde haar oogen vochtig borden. Zij dacht aan het kind, dat in October ter wereld zou komen, als de eerste bladeren zouden vallen en de doodsbloemen, zooals Yocheppa de chrysanten noemde, zouden bloeien en geplukt worden om de graven te versieren. Hoe zou dat wezentje zijn, waarvan de ge dachte haar hart deed kloppen? Zou hij op zijn vader gelijken? Of zou hij blijken te zijn als een nieuwe schakel aan den zoo stevig ge smeden ketting van het oude Baskenland, die tot nu toe alle aanvallen van goddeloosheid had weten te overwinnen? Zou zij het recht hebben hem op haar manier op te voeden, hem de verheven waarheden des geloofs, door het oude huis haar ingeplant, zoo, dat zij ze niet er uit zou kunnen rukken of zij moest haar binnenste in stukken scheuren, te leeren, zoodat ze een deel van zijn wezen zouden worden? Maar al zou men haar in het begin vrij laten, zouden later niet andere in vloeden komen om haar werk te vernietigen en haar de ziel van haar kind te ontrooven? ,,Neen, neen," dacht zij, terwijl zij haar handen wrong. ,,Ik zal hem verdedigen, hem om geven met mijn liefdeAls hij eens den drempel van ons oude huis overschrijdt, mag hij zich daar geen vreemdeling voelen." Op het riviertje dobberden nog steeds de bootjes, onder de boomen wandelden groepjes en paren. Margaïta keek er niet naar, zij had vergeten, waar zij zich bevond, daardoor sid derde zij toen een stem heel dicht bij haar zachtjes toevoegde: „Mevrouw, mag ik u mijn arm aanbieden om u naar de voorstelling te geleiden?" Zij herkende Rigal in korenblauw costuum, zwarten korten broek en kanten das. Na het gesprek, dat zij onwillekeurig beluisterd had, was zijn komst zeer onaangenaam aan de jonge vrouw. „Ik weet niet, waar mijn man gebleven is," stamelde zij, „ik zou naar hem toe willen gaan." „O, mevrouw, bekommer u niet om hem, zoóeven hebben de echo's van dit park mij ver raden, dat hü zijn jeugdverzen aan het voor dragen is in den tempel der Philosophie, te midden van een kring, van bewonderaarsters, door onze gastvrouw uitgenoodigd om dat koninklijk onthaal te genieten, waarvan hun de primeur werd aangeboden." De jonge vrouw zweeg. Haar man had haar daarheen niet meegenomen om vrijer te zijn en geen kans te loopen later haar aanmerkingen of verwijten te moeten aanhooren. De criticus hernam: „Als ik mij niet bij hen gevoegd heb, dan is het, omdat sedert mijn artikel in de ,.Phare de Paris," Liserolles en ik gebrouileerd zijn. Misschien ben ik te oprecht geweest, maar wat ik schreef, moest ik schrijven. Hij begeeft zich op een gevaarlijken weg. Door te veel de aandacht te wijden aan kleinigheden, verliest hij de groote lijnen uit het oog en loopt gevaar nooit een werk te kunnen scheppen, dat een schrijver op den eersten rang plaatst." „Ja," fluisterde Margpïta, „ik geloof dat uw artikel hem diep gekwetst heeft." Hij boog zich tot haar met den ironischen glimlach op het gelaat, dien zij steeds zoo onaangenaam had gevonden. „Zou u willen, dat ik op mijn oordeel terugkom," fluisterde hij. Zij richtte zich op, een gevaar vermoe dende, dat zij nog niet duidelijk kon onder scheiden en haar hand liet den arm los, waarop zij steunde. ,,Ik vraag u niets," zei zij uit de hoogte, „door zoo te schrijven, hebt u zeker gehoorzaamd aan uw geweten." Hij lachte spottend. „Wat de litteratuur be treft, kan het geweten tot een ander oordeel komen; vooral als een lief stemmetje smeekt, zou men wel erg hardhoorend moeten zijn om dat niet te begrijpen." De jonge vrouw keek om zich heen om hulp te zoeken ten minste een middel om haar onaangenaam geleide te ontvluchten. Opeens zag zij André Bonnard in een eenvoudig fluweelen jasje met een breede baret op zijn groot hoofd, die daar langzaam rondwandelde en schetsen maakte. Hij herkende haar niet, maar zij greep zijn arm in het voorbijgaan. „Beste vriend ik ben het." „Wat? Ben jij dat, die kleine geblankette markiezin? Om de waarheid ta zegggen, zie ik je liever als jonge Baskische." „Ik ook! Deze maskerade bevalt mij niet." „Waar ging je naar toe?" „Ik zocht u, mijn oude vriend." „Je zocht mij? Wat een eer! Velen zouden mij die benijden.... Maar als je mij zocht, zal ik je aan Rigal moeten ontvoeren." Reeds had Margaïta de hand op zijn arm gelegd. De criticus zag er eenigszins verlegen uit'en zei met een buiging: „Mevrouw, wij zui len later dit gesprek weer hervatten. Een tweede lezing maakt soms, dat men hoedanig heden in een werk ontdekt, die men in een aanval van slecht humeur te voren afgekeurd heeft." De jonge vrouw antwoordde niet, maar met een instinctmatig gebaar drukte zij zich dichter tegen den ouden vriend van haar vader, die haar in zijn armen had gehouden toen zij een baby was en zich geainuseerd had met haar grappige invallen. Rigai drong niet aan en verdween tusschen de menigte. André Bonnard merkte eenvoudig op: „Was het over je man, dat je met hem in gesprek was?" „Ja, hjj heeft hem leelijk afgekamd in zijn laatste artikel." „Wiens schuld is dat$ Liserolies miskent te zeer de taak van een schrijver, die evenals de kunstenaar den plicht heeft het schoone te voorsbhijn te halen uit de modder, die het dikwijls verbergt." „U denkt zooals mijn vader. Hij houdt van boeken, die den geest verheffen en moed geven om te leven." „Die moed is in den tegenwoordigen tijd zoo noodig. Al die menschen, die hier vanavond zich amuseeren, schijnen geen zorgen te ken nen en ik zou woedend kunnen worden over zooveel lichtzinnigheid." Hij maakte een gebaar, alsof hij al dat ge- costumeerde volk wilde wegjagen en hernam: „Ik heb onlangs een boek gelezen, dat heels- maal mijn ideeën weergeeft. Niemand kent den schrijver en Chcnard, die h :t, Leeft uitgegeven, is niet geneigd zijn 'naam tc noemen. Acht dagen geleden is het verschenen en nu reeds zijn er vijftig duizend exemplaren van ver kocht. Morgen zullen het er honderdduizend, tweemaal honderdduizend zijn. Een reusach tig succes voor uitgever en schrijver!" „Hoe is de titel van dien roman? Hugo heeft er niet over gesproken." „De Behoedster van den Haard." De schrij ver noemt zich Ourania, hetgeen, zooals je weet, Baskisch' is en „Oceaan" beteekent. Hij is beslist een landgenoot van ons. De heldin is een prachig type van echtgenoote en moeder en verklaart den titel. Dominica is getrouwd met Vincente, dien zij bemint. Zij ziet in hem den meester, maar vult zijn autoriteit aan door de voorzienigheid van het huis, de troosteres der bedroefden en de weldoenster der armen te zijn. Zij brengt een zoon ter wereld en op den dag, dat het kind gedoopt wordt, wordt de vader ziek en sterft. O, dat afsterven van Vincente, zoo eenvoudig, zoo stichtend! Men kan het niet lezen zonder dat de oogen daarbij vochtig worden. Dominica blijft dus achter zonder beschermer, zoo jong nog, maar zij zal zijn als de weduwen, waarover de H. Paulus spreekt. Altijd in het zwart gekleed, het hoofd bedekt met den zwarten weduwensluier, zoekt zij geen anderen troost dan het gebed, dat haar weer hereenigt met dan dierbaren man, en het bezoek aan het kerkhof, waar zij nog voor hem kan werken. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 13