Een kunstmatige hand K u WIJ LEEREN SCHAKEN Praatje voor den spiegel De opgemaakte orouu) Plotselinge gasten Den schoonsten tijd van 't jaar iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiimiiiMiiii Aziatische schoonheids begrippen m i m ZONDAG 18 OCTOBER 1936 Niets nieuws onder de zon Overdreven lengte der nagels wm i ONS HAAR m mm ÉH HP mm iü m w, Wm mm m BRABANTSCHE BRIEVEN 't Is goed op den buiten nou Huishouden, Vroeger en Nu De vrouw van 1865 komt 's avonds thuis: in de gang brandt heel klein het patent olie-pitje en werpt een zacht en beschei den licht om zich heen, waarbij ze net den kapstok kan vinden. Als haar kleeren hangen, heemt ze het lampje en gaat er voorzichtig loopend mee naar de keuken. Daar loopt ze haar den zwavelstokkenbak, neemt een zwa velstok, laat hem boven het pitje ontbranden, Steekt het keukenlampje aan en loopt dan vlug jhet het blauw-brandende fakkeltje naar de "Uiskamer; daar steekt ze ook de groote lamp aan ziezoo het huis is verlicht. Als de vrouw van 1936 thuis komt, gaat het anders: naast de deur is een knopje ze draait net om en de gang is verlicht tot in alle hoe ken en als haar kleeren hangen en ze naar de "Uiskamer gaat, is daar weer een knopje naast de deur en voordat ze nog een stap in de ka- *her heeft gezet straalt het licht uit de groote lampekap haar al tegemoet. Als het winter was, had de vrouw van 1865 Seen knopje om de warmte op te commandeeren geen knopje om ze weer weg te sturen Seen haard zelfs geen vulkachel had ze. En als ze 's morgens beneden kwam was het koud ®n ze kon niet gauw even wat water op het Sasstel zetten voor een lekker warm kopje thee. Integendeel daar was de vuurhaard, een ijzeren pot op drie pootjes, hij lag vol asch eh daaronder had ze den vorigen avond een Paar harde turven gelegd, die den heelen nacht Zoetjes hadden liggen smeulen. Ze moest eerst dat vuurtje oprakelen. Was het vuur te ver weg, dan kwam er uit den doofpot 'n paar „doove kolen" en als die er niet waren, ging ze vuur halen bij de water- en vuur-vrouw en dan pas kon ze met een zwavelstokje de warmende Vlammen maken. Wonderlijk begrip voor ons, moderne men schen: water- én vuur-vrouw. Wij, die maar een kraantje hoeven open te zetten, om gas te hebben, dat we aan kunnen steken die een kraan open hoeven te draaien om warm water tot onze beschikking te hebben. De tijd is ver af, dat er gloeiende briketten in het strijkijzer werden gelegder is er- Sens in den muur een stop-contact, waarin slechts twee kleine pennetjes gestopt hoeven te worden en het zou de vrouw van 1865 een tooverbron lijken. Want krijgen we daardoor geen gloeiende bouten, warme stoven, knappend geroosterd brood? Zetten we er geen machines ihee in beweging, die onze taak als huisvrouw Verlichten? Hoe zou de huisvrouw van 1865 staan te kijken, als ze een mat schoon zag borden zonder een stoffer? Als ze een naai machine zag ratelen, die je met geen hand aanraakt, als ze ja, als ze al de moderne gemakken van onze tegenwoordige huishouding Zag, die in den loop der tijden zijn uitgevon den en nog steeds worden uitgevonden. Want h gelooft toch niet, dat de uitvindingen van hu af aan uit zullen blijven? We geven hierbij een voorbeeld van het hieuwste nieuwtje op huishoudgebied. Het is een gewone houten steel, die van onderen Verbreed en uitgehold is. Uit het uitgeholde gedeelte steken drie, aan 't einde krom gebogen stafjes van dun metaal, zooals u in het mid den op de foto zien kunt. Het handige is, dat deze drie staafjes alles vasthouden', wat u er tusschen wilt hebben: Sponsjes, lappen, stuk- onderscheiden. Hoe ze gemaakt worden, ligt niet in de lijn van dit artikeltje. Wel kunnen we vaststellen, dat er groot onderscheid is tus schen mondverzorging en de „kleurige op maak", zooals deze wordt te zien gegeven.... en overdreven. Een frisscher kleurtje zal niet iedereen veroordeelen, maar opschilderen en wat daar tegenwoordig zooal bij behoort, is heel iets anders. Menige puntdichter in onzen tijd vond er stof in voor een hekeldicht zoodat ook daarin niets nieuws zit. Trouwens in dit artikeltje al evenmin, zoodat wie wil het naast zich kan neerleggen om te grijpen naar lippenstift en poederdoosje. Maar doe het dan asjeblief niet in het openbaar! Van links naar rechts: zijden japon, dof en glanzend verwerkt met zijden piqué kraagje; zwart velvet japon met rook blauw garnituur en een sportieve jurk Van f raise zachte wollen stof en das in dezelfde tint jes zeemleer. Van oude lappen, die u anders misschien weg zou gooien, kunt u nu een af- waschkwast maken. Een geweldig gemak biedt het voorwerp bij het afdrogen. Want er zijn altijd dingen in de huishouding, die te diep of te rond zijn om er met onze vingers behoorlijk bij te kunnen; teneinde ze af te drogen. Op de afbeelding is duidelijk gedemonstreerd hoe we de glazen, het kannetje, den trekpot, op die manier droog krijgen tot in alle „hoekjes en gaatjes". En het heet dan ook niet voor niets: de kunst matige hand van de huisvrouw. We hebben deze nieuwigheid nog niet in Holland gezien, maar wie weet, duurt het niet lang meer, voor onze huishouding met dit nieuwe snufje is verrijkt. MARYE. De vrouwen van tegenwoordig „maken zich op", zooals men dat noemt. Laten we het zachter uitdrukken: er zijn vrouwen, die zich kunstmatig wat arrangeeren, e'n dan is er nog tusschen dat „opmaken" en er goed willen uitzien een groot verschil. Dat is echter niets nieuws, en de kunstma tigheid in de uiterlijke verzorging der vrouw, als zjj haar toilet maakt, gaat nog veel verder terug dan men doorgaans denkt. De Romeinen lichten ons hierover in. Hooren we maar eens wat Martialis over Galla zegt, en dan moet men weten, dat Martialis, een Romeinsch dichter, ongeveer in het jaar 40 na Christus geboren werd en stierf in het jaar 104. Hij maakte het. volgende spotvers op een bekende Romeinsche schoonheid uit dien tijd: „Galla, je toilet-tafel lapt je uit honderd leugens bij elkaar, Terwijl je in Rome woont, wordt je haar aan den Rijn rood gekleurd, Zooals je je zijden kleed des avonds uittrekt zoo leg je ook je tanden af. En twee derden van je liggen netjes in doozen verpakt. Wangen en wenkbrauwen, waarmee je ons genadig toelonkt en lokt, Werden door de kunst van je kamerkatje des morgens geschilderd. Daarom kan geen man „ik bemin je" tot je zeggen, Wat hij bemint, ben jij niet; wat je bent, daar houdt geen man van. Arme Galla! Als ze nog leefde, zou het haar misschien tot troost kunnen zijn, dat het in onzen modernen beschaafden tijd niet veel beter en misschien in vele opzichten nog er ger is. Als een meisje zich opschildert, och dan wordt dit zoo gauw en graag als een soort artistiekerigheid versleten, door een bijzonder soort mannen. Geverfde lippen en geschilder de wangen want dat is het goed beschouwd en wenkbrauwen, welke worden afgeschoren, om daarna door een streek zwartsel te worden vervangen. Het heet hyper-modern en is en blijft hyper-mondain, welke beteekenis men daar ook aan hechten wil. Over het verven van het haar, omdat een mode-kleur dat wil, zijn we heen, maar die vraag is voor hoe lang. Er zit echter meer in dat versje, waar we de aandacht op kunnen vestigen. Er blijkt uit, dat men in dien tijd ook reeds valsche tanden kende. Men kende ze zelfs nog veel vroeger; blijkens overleveringen van Herodotus, die on geveer vijf honderd jaren vóór onze Christe lijke jaartelling leefde, kenden de oude Egyp- tenaren reeds de valsche tanden. Trouwens ook de mummies hebben dit bevestigd. Maar in onzen tijd zal er wel niemand meer zijn, die in een valsch gebit iets minderwaardigs ziet. Het is niet anders dan een wijze zorg voor de hygiëne van den mond en daarmede van de wijze, waarop wij voedsel tot ons behooren te nemen. En de tandheelkunst is zoover gevor derd, dat de noodzakelijkheid van een valsch gebit niemand meer in de practische toepas sing behoeft op te vallen. De tandtechniek, zooals wij deze nu kennen, begon haar ontwik keling echter pas in de helft der vorige eeuw. De kunsttanden werden tot dan toe gesneden uit ivoor of walrus, en ook werden wel tanden van de doode menschen weer opnieuw gezet, na natuurlijk behoorlijk geprepareerd te zijn. De kunst is heden zoover gevorderd, dat de kunsttanden van de echte niet meer zijn te Een interessant voorbeeld van de verschil lende schoonheidsbegrippen der volken, biedt, de cultus, die in sommige Aziatische landen, met name Annam en Siam, uitgeoefend wordt. In deze landen geldt de overdreven lengte der nagels aan de vingers voor het toppunt van élégance. Een nagellengte van 10 a 12 centi meter is hier niets bijzonders. Zeer elegante lie den, die veel waarde aan hun uiterlijk hechten, brengen het tot een nagellengte van 30 a 40 centimeter, hoewel zij, om dergelijke lange na gels te krijgen, speciale kruiden moeten gebrui ken. Bijzonder chic is het, wanneer men den na gels een specialen vorm weet te geven. Zoo wordt de duimnagel b.v. naar achteren gebogen en in spiralen gedraaid. De Siameesche dames schilderen hun nagels in de kleur van het ge waad, dat zij dragen, een procedure, die bij het verkleeden steeds opnieuw moet plaats vinden. Siameesche tooneelspelers, die voorname per soonlijkheden moeten voorstellen, maken ge bruik van kunstnagels, die een behoorlijke lengte hebben. De oorsprong van deze gebruiken ligt hierin ten grondslag', dat menschen, die lange nagels hebben, niet in de noodzakelijkheid verkeeren handenarbeid te verrichten. Uit ëén en ander blijkt intusschen ook wel. dat het vrij onverstandig is den toorn van een Siameesche of Annamietische op te wekken! OPLOSSING van de opgaaf no. 16: 1. d2—d4, c4Xd3 e.p.; 2. Db3 mat Kxe6; 2. d4—d5 mat R onverschillig; 2. Pc7 mat P. onverschillig; 2. Pf4 mat EINDSPEL H. Rink, Barcelona W:1 niemand zal durven ontkennen, dat voor ons uiterlijk het haar van zeer groot belang is. Hiermede willen wij niet zeggen, dat de kleur of de structuur van het haar zoo'n overwegenden invloed heeft, maar wel, dat de verzorging ervan onberispe lijk moet zijn. Wat de kleur betreft: in den regel is deze wel in overeenstemming met ieders gelaatstint en het zou vaak zelfs vreemd aandoen, als wij de kleur kunstmatig gingen veranderen. Dit wordt jammer genoeg maar al te dikwijls ge daan. Toch kunnen wij dat al te blonde haaf of het, op het oogenblik zoo in de mode zijnde, roodbruin niet mooi vinden. Een ander geval wordt het natuurlijk als iemands haar van na ture deze kleur heeft, doch dan zullen ook de overige uiterlijke kenteekenen daarmede in overeenstemming zijn. Mocht iemand tot in grijpende veranderingen overgaan, dan is het voor alles zaak het oordeel van een huidarts in te roepen en ten tweede zich tot een bijzon der op dit gebied getrainden kapper te wén den. Door een goede behandeling echter zal altijd veel meer te winnen zijn. In ieder geval loopt men dan geen gevaar het bij zyn uiter lijk passende te verliezen. Een heel andere kwestie wordt het, wanneer iemand bijv. op twintigjarigen leeftijd al grijs is. Dit is onaangenaam en men zal moeten trachten het verzuim der natuur zoo gunstig mogelijk te herstellen. Het is dan nog niet eens noodig, de toevlucht te nemen tot verven. In de meeste gevallen toch zal een huidarts, die zich speciaal op de studie van haarafwij- kingen heeft toegelegd, nog wel verbetering we ten aan te brengen. Onnatuurlijk grijs worden is n.l. een ziektegeval en zoo goed als u bij een andere ziekte een arts om raad vraagt, dient u dit hier ook te doen. Het is vaak heel gevaarlijk om zonder meer den raad op te vol gen van een kapper, die zich „haarspecialist" noemt. Nu behoeven de kappers niet bang te zijn, dat zij in hun beroep worden aangetast, want zij kunnen er slechts wel bij varen als zij een patiënte te behandelen krijgen en dit doen in overleg met een goed bekend staand specialist. Ook huidartsen zijn heusch wel over tuigd, dat ons haar een goede behandeling noodig heeft en zullen dus op hun beurt die abc de.f gh Wit begint en houdt remise Oplossing: 1. f7, Ke7; 2. Pe6 (dreigt natuur lijk f8 D.) Kxf7; 3. Pg5 K onverschillig; 4- Pxf3, c2; 5. Pgl (met de dreiging Pe2) cl dame en wit staat pat. OPGAAF no. 17 (Het eindspel, Fahrni en Keemink) mm es? i t abcde fgh Op 25. Rxe6, Dxdl mat. Op 25. Txfl. Telf. 26. Txel D. en mat. OPENINGEN Vervolg Oost-Indische verdediging (drie-pionnenspel behandeling, als het haar weer gezond is, aan een goeden kapper opdragen of deze aanbe velen. Het blijft altijd een groote moeilijkheid, hoe iemand zich dient te kappen als zij niet van nature met mooi krullend haar is gezegend. In de eerste plaats zouden wij willen aanra den overleg te plegen met den kapper, of er geen coiffure te vinden is, waarbij het haar niet te veel kunstbewerkingen hoeft te onder gaan en die toch voor een bepaald type pas send en flatteerend is. Hiervan een klein voor beeld. Wij kennen een dame, die al iets begon te grijzen, toen zij het haar, dat bovendien geen enkele krul of slag vertoonde, liet af knippen. Triomphantelijk over haar voortva rendheid verscheen zij met een fraai geondu- leerden haartooi, maar het resultaat was ge woonweg belachelijk. Gevolg natuurlijk: ver wijten van haar man. Toen zij echter op onzen raad een goeden, alhoewel duren, kapper de behandeling opdroeg, was zijn woede snel be daard. Want wat deed de kapper? Na haar ge zicht bekeken, en het haar op een paar ma nieren geprobeerd te hebben, legde hij een eenvoudige scheiding links en bracht een paar niet te diepe watergolven aan. Het resultaat was verwonderlijk. Haar niet onknap gelaat had aan uitdrukking gewonnen en er was nie mand, die kon beweren, dat deze coiffure niet bij haar persoonlijkheid paste. Hieruit blijkt weer, dat het heusch niet altijd noodig is, direct naar het onduleerijzer te grijpen. abcdefgh Door viermaal schaak te geen, kan wit den zwarten toren veroveren, en het spel winnen. Als volgende week de oplossing komt, dan heb ben de geïnteresseerde lezers natuurlijk zelf reeds de oplossing gevonden. PII1LIDOR VERDEDIGING Partij te Londen in 1850 gespeeld Wit: Barnes Zwart: P. Morphy 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 d7d6 3. d2d4 f7—f5 4. d4 x e5 Pc3 is hier beter. f5xe4 5. Pf3g5 d6—d5 6. e5e6 Rf8—c5! 7. Pg5f7? Nog altijd is Pc3 beter. Dd8—f6 8. Rel—é3 d5—d4 9. Re3—g5 Df6—f5 10. Pf7xh8. Wit is te veel uit om mate rieel voordeel te behalen. Morphy speelt als steeds om open lijnen voor den aanval te ver krijgen en zjjn spel zoo snel mogelijk te ont wikkelen. 1. d2d4 2. c2c4 3. g2g3 4. Rfl—g2 5. Pblc3 6. Pgl—f3 7. d7d5 Pg8—f6 g7—g6 Rf8g7 0—0 d7d6 Pb8c6 Pc6b8 Dat gedwongen terugtrekken van het paard doet twijfelen of deze verdediging goed is. 8. e2e4 I Pb8—<J7 enz VIERPIONNENSPEL De eerste twee zetten als boven. 3. Pbl—c3 4. e2e4 5. f2—f4 6. Pgl—f3 7. d4Xc5 8. Rfl—d3 Rf8g7 0—0 d7—d6 c7c5 Dd8a5 Da5xc5 enz. 10 11. Rfl—c4 12. Ph8—f7 13. Thl—fl 14. f2—f3 15. Pbl—S3 16. Rc4xe6 17. Ddlxd3. Op 17. cXd3 op den volgenden zet mat. 17 18. 000 Ei- dreigt mat 19. Re6b3 20. Kcl—bl 21. Pf7e5 22. Pe5d3 23. Pd3 x c5 24. Pc5e6f Df5 x g5 Pb8c6 Dg5xg2 Pg8—f5 Pcfr—b4! Rc.8xc6! Pb4—d3f volgt Rb4f en e4xd3 door De2. Rc5 x a3 d3—d2+ Ra3c5 Ke8—f8 Ta8e8 Dg2xfl Ta8xe6 Wit geeft de partij op. Zie voor den slot- stand het diagram. Ir onzen tijd gaat het huishouden toch he-ri wat gemakkelijker dan vroeger. Daarbij hoe ven we heusch nog niet alleen aan stofzui gers, waschmachines en dergelijke te denken want ook de verzorging van de keuken is zoo veel gemakkelijker. Wie denkt er b.v. tegen woordig nog aan het inmaken van allerlei zo mervruchten en groenten, wie maakt er nog paling in in gelei of leverpastei? Zoo zouden we nog veel en veel meer kunnen opnoemen Och, je haalt het even in den winkel, zeggen we zoo gauw. Nu is het waar, dat de meeste wo ningen niet voldoende ruimte hebben om een uitgebreide inmaak te kunnen bewaren; zelfs goed gevulde provisiekasten zijn zeldzaam. En toch kan een kleine voorraad ons zoo ont zettend veel gemak bezorgen, en niet te vel geten zooveel pleizier, vooral als we ze zelf gemaakt hebben. Denkt U maar eens aan een paar potten geweckte vruchten, die een een voudige maizenapudding tot iets feestelijks kunnen maken; of een flesch geurige toma tensoep, waardoor bij plotseling bezoek ons mid dagmaal gemakkelijk wordt uitgebreid en die in den winter veel smakelijker is dan soep van tomatenpuree gemaakt. Toevallig kwam mij dezer dagen een boekje in handen, waarin een oude dame in de eerste jaren van haar huwelijk verschillende recep ten had genoteerd. En haar huis stond er om bekend, dat een plotselinge gast nooit onge legen kwam en haar kookkunst was bij ons spreekwoordelijk geworden. Zelf heb ik weer eens een paar van die recepten geprobeerd en de resultaten waren prachtig. Daarom vind ik het zoo gezellig u hier ook eens van haar wijsheid te laten genieten. We zullen begin nen met een heerlijke, maar eenvoudige rijn- wijnvla. Hiervoor is noodig: 2 eieren, 2 eetlepels maizena, VK flesch (goed- koope) rijn- of moezelwijn, suiker en citroen sap naar smaak. Men roert eieren en maizena glad en voegt dit mengsel bij den iets verwarmden wijn. on der gestadig roeren aan de kook brengen en als het gebonden is, suiker en eventueel het citroensap toevoegen. Nu nog wat anders: ik las verder nog eeni- ge algemeene opmerkingen, in het reeds ver geelde boekje, over toetjes, die ik hier laat volgen: Het toetje na het eten kan bestaan uit ver- sche vruchten, of compote, of een pudding met vruchten bereid, bijv. bessensap-, abriko- zenpudding, sinaasappel- of citroenvla enz. Hoe onbelangrijk dit onderdeel van het menu ook lijkt, het is heel belangrijk. Alleen als het hoofdgerecht van den maaltijd b.v. niet erg voedzaam is, verdient het aanbeveling de na spijs wat degelijker te maken, dan is het goed iets te maken met melk gekookt, bv. rijst, ha vermout, of griesmeel Amico, Wjj zitten in de ,eHe drukte van het aar. Den lesten oogst eerpel, winterpeen h kroot, ploegen en mesten en den winter tak Plazierigen arbeid! Want 't is goed op den buiten. Den October- is eenen deugd veur den boerenmensch. vant hij is rins, deuzen dag, lijk 'nen gouwen ehet; hij is sappig lijk 'nen druiventros; hij kleer en kleurig als champagne, deuzen dag "h Wijnmaand! Want als den amberen gloei ,''h 't zonneke peerlt over den buiten, als l^eën gloei van barnsteen deur de lochten von- -°rt over de velden, de bosschen en de wate- dan is 't of ge ziet in 'nen reuzenbokaal J^arnpagne, waar oew zielement naar dorst! ^■hoon tij, deus Wijnmaand, waarin 't zon- cht vloeit als deur gebrande ramen. jHahj 't Is plazierigen arbeid nou, in dieën ."gen buiten, waar den herfst deur de ruim st stroomt, op den malschen Octoberwind. aar de lochten langs den hemel jagen, in j?hte vaart. Waar nou en dan 'n bui neer- atst mee schuimend lawijt. Waar dan weer v® lochten bersten en scheuren tot schervels K flakkerend wit, opalig blaauw, modder lis tot bruin als lever. En waaruit 'n rosse zon heuren amber giet over de natte schep ping, zoo schoon, dat vloeibaar goud in dikke druppen van de dingen lekt! Ja, 't is gelukkigen arbeid zoo! Graag steek ik dan m'n pooten, tot d'ellebogen toe, in den levens- warmen eerde, die bros aan m'n vel koekt. Want eerpel-uitdoen mee de spaai is veul gevaarlijk! Veur driekwart doei 'k het mee m'n klavieren. De vrucht van Onzenlievenheer moeren? Allez, dan moer ik liever m'n handen 'n bietje. Ja, dat klinkt gek, ik begrijp 't, amico! 't Klinkt gek, in deuzen tijd, waarin 't- akker gewas mee karrevrachten en scheepsladingen verrinneweerd wierd tot economisch „heil" van 'n tekortkomende menschheid Maar da's nie mee 't akkergewas alleen. Want in deuzen tijd, waarin 't menschdom snakt naar God, worden Zijn Tempels ver woest, Zijn dienaren uitgemoord, Zijn beeltenis geschonden, Zijn leer tot opium, bedwelmend verklaard. Ja, liever 'nen patat, dan oew handen sparen, klinkt gek in deuzen tijd, nou 't graan opgestookt, den koffie verzopen, 't akkergewas op den mestvaalt gesmeten wierd. Maar da's nie mee de vrucht der eerde alleen! Want nou mee millioenen en millioenen ('t gebouw alleen kost 18 millioen!) 'nen Weareld- Vredesbond in stand gehouwen wordt, nou is dieënzelfden Vredesbond niks anders, dan 'n onderonske veuroorlogsbewapening! Maar toch, als er in den overdaad van 't bedrijf 'ns 'nen knol, 'n biet, 'nen eerpel onder m'n groote klompen geraakt, dan schrik ik sjuust eender, als wanneer er 'ns 'n stom kiekentje onder m'n onbehouwen blokken verzeilt. Wat dat is 't Zelfde als mee de tien gebojen, denk ik. Méé, dat ge z'overtreedt, vóelt g'oew eigen onrechtveerdigheid. Nie, omdat meneer pastoor oe dat leerde! Maar omdat Onzenlievenheer die tien gebojen in onze ziel kerfde! De zeelui kunnen op huilie groote of kleine schepen naar Oost en West, naar Noord en Zuid varen, de compasnaald, in het hart van het schip, op de commandobrug, blijft naar 't Noorden wijzen! En zoo weet de zeeman z'nen sjuusten koers. Wij allemaal, wij kunnen op de levenszee in alle richtingen gaan, de compasnaald op ons hart, b 1 ij f t naar den Hemel wijzen! En zoo weet ieder zijnen sjuusten koers! En als ik 'nen patat midden deur z'n blanke vleesch steek mee de spaai, dan schommelt de compasnaald op m'n hart, da 'k 't efkens voel deur m'n zielement! Oófcals de Regeering eischt dat m'n vee nie ten volle wassen mag. Dat 't afgeslacht mot worden! Oókals 't akkergewas „wet telijk" verrinneweerd mot worden. Wantal is er duuzend keer 'nen Vredes bond tot veurbereiding van oorlog, daarmee is nie gezeed, dat ik op m'n eentje alvast ten oorlog mag gaan en m'nen medemensch om zeep helpen. (In welk geval ge dan ook geen eereteeken, doch twintig jaar ba jus krijgt). Maar genog! Ik zeg: 't is plazierigen arbeid op den akker nou. En mee lust vroet ik m'n handen tot aan d'ellebogen in den warmen grond, om er mee handenvol de vruchten uit te rooien. 't Is stillekes geworden. De leste veugeltjes zijn weggetrokken. De leeuwerik schijnt ook vertrokken te zijn. Van den morgen miste-n-ik 'm veur 't erst. Maar wie er wél is? De bonte kraai. Deuzen dapperen winterveugel heurde-n-ik gisteren, als ik uit de kerk kwam, bezig. Schor krijtte-n-ie deur de stilte van den vroegen Zondagmorgen, zijnen „kraah", „ke- raah!" En als ik omhoog keek, stond ie daar, als 'n weerhaan op 't topke van m'nen antenne. „Kraah! Kraah!" Fel zitten z'n ogskes in de ringen van z'nen kop. „Kraah!" Verwaand blikte-n-ie over Ulvenhout. „Kraah!" Noncha lant wipte-n-ie z'nen steert op en 'n witte streep droop langs den antennestaak. „Kraah!" „Ook 'nen goeienmergen," zee ik. Toen boog ie efkens veurover, spreidde z'n kolossale wie ken en mee veul geraas klapwiekte-n-ie over den notenleer om verderop den Herfst te gaan aanzeggen! „Kraah!" En als ik van den middag in den akker zat, dan zoefde er over de stilte van de velden 'n gerucht, ver boven m'nen kop, 'n gerucht hah! de wilde ganzen. In 'n groote V snejen ze deur de dikke locht. Daar trekken ze, van 't Noorden naar 't Zuiën over ons land! Daar snee de vlucht, als 'n mes den boter, den zwa- ren wolkenhemel, die bekans zwart, mee hier en daar 'nen brok glanzend zilver, laag over d'eerde hing. Daar gingen ze, de stoere veugels, deur de donkere herfstlochten van ons land naar 't licht van de zon! Verder en verder dreef de vlucht weg. Lager en lager, dichter bij den blaauw-verwaasden kim zakte de vlucht veugels weg, achter ons kerketorentje, naar 't Belze op aan. Toen roosch uit den westerhoek 'n koele vlaag, die 'k voelde onder m'n flanelleke. Den avond ging komen. Ja, die valt al vroeg deus tij! Toen gingen m'n oogen naar m'n beesten, die daar verderop, in den vagen nevel, traag over de duistere velden zwierven, 't Geloei kwam op die westervlaag naar me toe. Goed, da 'k verlejen week de stallen in orde had ge maakt. De stallenwaaruit ze 'n veertien dagen te vroeg waren vertrokken op bevel van Trui, wantons veertigjarig feest moest daarin ommers gevierd worden! En nou ik dat zoo zeg, nou heb ik efkens de gelegenheid, om 'n ouw schuld te delgen! Ik had beloofd, tij dens de felicitaties, gelukstelegrammen, brie ven van overzee, vliegpost enzoovoorts binnen kwamen, ik had beloofd ze allemaal pren tjes te beantwoorden. Daar is nooit van ge komen! Nóg ligt den stapel, 't zijn er honderden, in 'n ampart hoekske van de mooie kast; wij kun nen er, Trui en ik, geenen afstand van doen! Maar beantwoorden? Tien keer, honderd keer ben ik er over aan 't peinzen geweest. Duuzend keer heeft Trui me op m'nen tabberd gespuid! Maar.... 't wa ren er teveul! Teveul! Ik had 'tveur den Radio kunnen doen. Net als prins Bernard lest. Maar op dat ge dacht was ik nie gekomenBegrijpt, beste, brave menschen, in m'n hart heb ik oe al, duuzend keeren bedankt, telkens als ik Zater dags m'n verschooning uit de goeie kast krijg en ik de stapel weer liggen zie! En ik vraag oe: mag ik daar mee volstaan? Mee deus veulvou- dig bedankske, da 'k.... nog élken Zaterdag avond doei? Maar om dan efkens nog op m'n runders en den Bles terug te komen: Gelukkig dat de stal len in orde waren. Want 't wordt te koud 's nachts. Zooda 'k eiken avond de beesten naar huis mot stouwen. Lijk ik aan 't begin zee: daar komt veul kijken deus maand. Maar 't is gezellig, amico. Deuze week nog de leste eerpel kuilen, 't wordt hoog tijd, peeën-rijen naar de sui kerfabriek, pulp verom rijen naar den erf daar mot heel veul gebeuren veur 't kan gaan winteren. En als de volgende week de akkers leeg zijn, den lesten oogst binnen en gekuild, dan gaan we ploegen en mesten. Mesten mee den koeimest, die, goed onder- gebrocht, dan volgend veurjaar grondig ver teerd is! „En ploegen?" zult ge vragen! Ja, man! Veur den winterzaai! Den akker goed schoonmaken, 't Ziek ver branden, op den mestkuil blijft 't ziek vort- leven en dan zou ik 't zeivers in 't veurjaar weer op den akker brengen! en dan, als 't zaaigoed onder uit, dan wel dan ga 'k zitten wochten op de feestdagen! Dan ga 'k, als ik thuisgerejen ben mee den groentenwagel nat, verkleumd van den langen dag deur de stad dan ga 'k, als ik Trui's warmen mid- dagpot heb opgeschranst, m'n pijp aansteken en daaraan zitten lurken bij de gloeiende plattebuis. die 'nen gouwen schemer toovert in 't donkere huis. Dan ga 'k daar zitten fanta- seeren over de kinders, over Dré III, over 't stalleke en 't boomke, hoe 't van t jaar weer worden mot; dan ga 'k daar in m'n rosse hoekske 't schoone wintertij al mee kleine stukskes zitten opfrèten. Dan zie 'k in den rossen wemel van 't snorrend plattebuiske den Kerstehoek al gloren; de kinders en kleinkin- ders mee m'n gelukkige Trui daar zitten, den „kleinen" Dré (hij is al haast zoo groot als ik!) voel ik teugen me aankruipen allez! Da's den gouwen achtergrond van allen zwaren ar beid, den leste van 't jaar! En daarom is 't veurêl zoo'nen plazierigen arbeid! Bamis! 't Is ook, alweer den schoonsten tüd van t jaar. De schulden, de lasten zijn weer betaald. Den oogst is binnen bekans. In rust, deugdzamen rust. gaat nou 't jaar bezinken veur ons, de helderheid van 'nen kris- talligen heipias, waarin ge de wuivende water planten ziet staan op den witten bojem. Nou kan 't zielement ook gaan bezinken in 't moeie lijf, tot 'n helderheid, dat ge 'r straks 't geluk ziet wuiven van den witten bojem af! Zoo, amico, zoo weet ge nou iets "n bietje maar trouwens van October-op-den-hof, de gouwen herfstmaand, de amberen wijnmaand, deschoonste maand van 't heele jaar al weer! En nou schei 'k er af. 'k Mot nog zaaigoed gaan uitzoeken onder de lamp. Trui is al be gonnen. Veul groeten van Trui en als altij geen haarke minder, van oewen t. v. DR&.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7