De schat der Inca 's Het Noordzeekanaal bestaat zestig jaar IDONIDIlIUIDIOliUlilllllWINlUgilini Reeds in 1815 drong Koning Willem I op door graving bij Velsen aan Levenswijsheid mill ZONDAG 18 OCTOBER 1936 Een Engelsch vrachtschip wordt d oor het Noordzeekanaal gesleept. November 1876, waarop Z. M. Koning Willem III bet Noordzeekanaal voor de scheepvaart zou opstellen. Regenvlagen sloegen den men- schen dien dag in het gelaat, de wind gierde over de daken, de zee stond buiten hol 't was of de elementen verwoed waren over het feit, dat men het had gewaagd Amsterdam door een kanaal te maken tot zeestad en toch had weten te houden buiten de landpalen. Reeds vroeg in den ochtend hadden vele treinen de tot de plechtige opening genoodigde dames en heeren naar Velsen gebracht. Daar lagen bij den steiger vier stoombooten, om hen r.aar de Noordzeesluizen te brengen. Van de brug te Velsen tot de sluishoofden waren Ve- netiaansche masten geplaatst, dragende de wapenschilden van Amsterdam, Haarlem, Zaan dam, Westzaan, Krommenie, Assendelft, Spaarn- dam, Sloten enz. en 't naamcijfer van Jan Pzn. Dou, den man, die reeds op 24 April 1634 in een vergadering van dijkgraven, heemraden en hoofdingelanden ten stadhuize te Leiden als landmeter en ontwerper het eerst van de door graving van Holland op z'n smalst gewaagde en overlegde, wat reeds sedert 1629 door hem was voorbereid. Links van de Noordzeesluizen stond de groote tent, 36 M. lang, naar plannen van den archi tect Cuypers opgericht en gedecoreerd en plaats biedend aan 1500 personen. Op de sluishoofden stonden vier torens met en relief geschilderde allegorische beelden van de werelddeelen Europa, Azië, Amerika en Afrika en de nijverheid, landbouw, handel en scheepvaart. Bij de twee torens zouden ge staan hebben twee kolossale masten met de twee opschriften: „God gaf er Zijnen zegen op, en zie daar de vrucht: IJmuiden de haven van Amsterdam aan de Noordzee!" (Vis sering, 1818). De ander: 1863 Graaf, koen geslacht, nu Holland door En lok fortuin in 't spieg'lend spoor. Aan de landzijde zouden drie masten ge dragen hebben de volgende dichtregelen van Alberdingk Thijm over beide verdeeld: 1876 Wij hebben Hollands hof doorsneên Strooi hier, fortuin! uw zaaisel heen! En rijke welvaart! brak zij door 't Blank zilver onzer watervoor. Edoch, die masten waren er niet bij de ope ningsplechtigheid zij hadden aan den wind geen weerstand kunnen bieden. Z. M. Koning Willem III kwam te 12 uur te Velsen, waar de ministers en verdere autoriteiten zich reeds hadden opgesteld en werd daar met 101 kanon schoten begroet. De voorzitter van het bestuur, de heer S. W. Josephus Jitta, hield de feest rede, waarna de Koning zich aan boord van de „Breda" begaf, die onder gejuich der me nigte in zee ging. Fel blies de wind, woest sloegen de golven over dek. Op de bovenbrug naast den gezagvoerder, stond de Koning, om ringd door de ministers; op de onderbrug stonden de vreemde gezanten en op het achter dek de leden van het bestuur en comirissarissen der Amsterdamsehe Kanaal Maatschappij en hun dames. Allen klemden zich vast aan de reeling enz. en trotseerden de woede der gol ven en het' schuim der overspattende zeeën, terwijl het muziekkorps der schutterij in het kuildek aanvankelijk lustig de vaderlandsche liederen blies, doch spoedig voor het overko mende zeewater moest vluchten. Eindelijk kwam de boot terug uit zee tusschen de pie ren door, waar de zeeën over heen sloegen en op de sluizen aan. Na dien tocht klaarde het weer op en toen de „Breda" in de sluis lag en Z. M. de Koning de dooi- dr. Cuypers ontwor pen oorkonde teekende, brak de zon door de wolken en bescheen heerlijk de feestgenooten, die op de „Breda" en andere stoomschepen door het kanaal naar Amsterdam voeren. Amsterdam was den ganschen dag in feest dos geweest, en des avonds slaagden illumina tie en vuurwerk uitnemend. In het nu af gebrande Paleis voor Volksvlijt werd 's avonds door de directie der Amsterdamsehe Kanaal-Maatschappij aan 300 gasten een schitterend feestmaal aangeboden. Den avond daarna gaf zij aan de deelnemers bij de inschrijving van haar kapitaal eveneens in het Paleis voor Volksvlijt een grootsch opgezet festijn. De zalen waren in prachtige allees en bloemperken herschapen; schitterende decora ties door Cuypers ontworpen en alle op het kanaal betrekking hebbende waren aange bracht. Het tooneel gaf de geopende Noord zeesluis te aanschouwen, waardoor het water zeewaarts stroomde. In het midden der groote zaal verhief zich een waterstraal uit een door bloemen omgeven vijver; stoommachines brach ten van een en ander het water in beweging. Rijk voorziene buffetten waren aangericht. Een prachtig wandelconcert werd gegeven met medewerking van de kapel der Grenadiers en Jagers onder Dunkier en „Amstels Mannen koor" onder leiding van Dan. de Lange, die de feestcantate had getoonzet, met medewerking van mevrouw Anna Collin Tobisch, sopraan, en Willem C. Deckers, bariton. Een schitterend bal besloot liet feest. Zóó groot was de toe loop dat de rijtuigen queue maakten van de Reguliersbreestraat tot voor het Paleis voor Volksvlijt. Zoo vierde Amsterdam de voor de hoofdstad en het geheele rijk zoo gewichtige en heuglijke plechtigheid. Den laatsten December 1878 liep het con tract met de aannemers Henry Lee and Sons af. Den Engelschen aannemers kwam de eer toe dat zij steeds ten volle aan him verplichtingen hadden voldaan en alle moeilijkheden schitterend hadden overwonnen. Na langdurige onderhandelingen tusschen de Regeering en de Amsterdamsehe Kanaal- Maatschappij werd 19 December 1882 een wet aangenomen, waarbij de staat de werken en de bezittingen van de maatschappij overnam. Er waren nog ƒ7.700.000 in aandeelen in om loop en in het financieel plan van afbetaling aan aandeelhouders werd bepaald dat de no- De boom, welken de Europeanen Quinquina noemen en de Indianen Cascarilla, groeit op de bergen van Cajanuma bij Loxa of Loja, ongeveer 250 mijlen van Cozco naar het Noorden. Het stadje Loxa ligt in een vallei, schilderachtig aan het riviertje de Catamaio. Het klimaat is er zacht en hoewel de warmte soms zeer groot is, wordt deze nimmer on draaglijk. Op de bergen van Cajanuma heeft men drie soorten Quinquina: de witte, de roode en de gele, welke bladen, bloemen en vruchten het geheele jaar door dragen. Hoewel de roode Quinquinasoort als de beste bekend staat, ge bruikt men tevens de geelachtige. De Indianen kenden de goede werking van Quinquina reeds lang voor de komst van de Spanjaarden. Zij hielden hun wetenschap lang geheim voor den gehaten vijand en genazen hun aan koorts lijdende zieken door water te laten drinken, waarin schors van de Quin quina gedurende één dag was afgetrokken. Door de dierenwereld leerden de Indianen de genezende werking van den Quinquinabooni. Lama's, welke door koortsen waren aangetast en van de schors knabbelden of van het water dronken, waar afgevallen bladeren hun wer king hadden gedaan, genazén volkomen. De Indianen dreven geen handel met de Quinquina. Zij leefden vreedzaam en geluk kig en dachten niet aan de toekomst. Heden ten dage drijven zij handel met de Spanjaarden en laten bij den notaris een acte opmaken, als certificaat, dat hun bast de ech te Loxabast is. Het woord Quina is gevormd van de landstaal van Peru en is afgeleid van Quina-ai, wat in de oude Indianentaal beteekent „mantel" of „cape", waarmede de inboorlingen zich omhul den, zinnebeeldig schors. Quina-quina beteekent schors bij uitnemendheid, of Koning der Bas ten. Bij de overbrenging naar Europa heeft men er Quinquina van gemaakt. Deze schat der Inca's heeft onder de mensch- he-id meer zegen gebracht dan hun beruchte goudschat. Kinine werd in steeds grootere hoeveelheden als het eenige genezende en voorbehoedmiddel bij Malaria toegepast. Bij griep past de wetenschap steeds meer Kinine toe, speciaal ter voorkoming van griep en het natuurproduct Kinine heeft reeds her haaldelijk zijn uitstekende werking bij griep epidemieën bewezen. minale waarde der aandeelen van ƒ1000 werd gereduceerd op ƒ500 en tot de aflossing 4 pCt. rente zou worden betaald plus een „bewijs van deelgerechtigdheid" in het eventueel saldo, dat nog ter verdeeling mocht overblijven. Het eind resultaat was, dat de aandeelhouders bij de liquidatie iets meer dan 50 pCt. van het be drag hunner deelname hebben terug ont vangen. Enorm was de vooruitgang op scheepvaart gebied en het bleek reeds na eenige jaren, dat, wilde Amsterdam kunnen concurreeren met Rotterdam, Antwerpen en Hamburg met hun open waterwegen, er een groote sluis bij ge graven moest worden. Deze werd 225 M. lang, 25 M. breed en 10.30 M. diep en werd 12 De cember 1896 voor de scheepvaart opengesteld en kon den grootsten schepen van die dagen doorvaart verleenen. Ook deze sluis bleek in den loop der komende jaren niet meer te voldoen aan de eischen, die het moderne scheepvaartverkeer stelde en in 1919 werd een aanvang gemaakt met het grondwerk waarbij 20.000.000 M3. grond moest uitgegraven van de zoo geheeten Noordersluis, die 29 April 1930 in werking werd gesteld. Deze sluis de grootste ter wereld is 400 M- lang, 50 M. breed en 15 M. diep. Het Panama kanaal heeft n.l. een sluis van 355 M. lang, 33.50 M. breed en 13 M. diep en het Kaiser Wilhelmkanaal heeft een sluis van 330 M. lang, 45 M. breed en 13.77 M. diep. De kosten van het maken der Noordersluis bedroegen 19.500.000 gulden. Resumeerende de financieele geschiedenis van het Noordzeekanaal komen we tot de vol gende kostenberekening: constructiewerken, in dijken en in cultuur brengen van drooggelegde gronden, het onteigenen van gronden, kosten van technisch en administratief personeel 40.000.000, bouw sluis 1896 6.000.000, onder houdswerken van het geheel 10.000.000, totaal dus ƒ56 000.000, waarvan moet worden afge trokken de opbrengst van verkochte droogge legde gronden 15.000.000, zoodat het kanaal met de kosten van de Noordersluis 'a 19.500.000 dan in ronde cijfers zal hebben gekost de som van 60.000.000. Amsterdam is dank zij dezen enormen finan- cieelen krachttoer niet geworden „une vilie morte", doch eene waarin pit zit, die zich ziet opgenomen in de rij der wereldsteden Aan Boeddha wordt de volgende wijze spreuk toegeschreven: Eén dag van kracht en inspanning is belangrijker dan honderd jaren van onmacht en slapheid. Natuurliefhebbers mogen zich verheugen h1 de volgende wijsheid van Seneca: Bemint gij de natuur, gij zult nooit arm zijn, bemint ge het vooroordeel, nooit rijk. Abbas betoont zich niet alleen wijs, doch ook geestig, wanneer hij zegt: Wie geen vermogen heeft, heeft geen aanzien; wie geen gehoor zame vrouw heeft, bezit geen rust; wie geen bloedverwanten heeft, heeft geen steun, maar wie niets van dat alles het zijne kan noemen, heeft geen zorgen. Voor het Noordzeekanaal gegraven was, werden de koopvaardijschepen via PampU* in scheepskameelen overgebracht" naar Amsterdam Holland op zijn smalst! Herinnering aan de opening van de groote sluis te IJmuiden: een wandbord, in den handel gebracht door de plateelfabriek „Zuid-Holland" te Gouda. De volgende spreuk van Huygens is er op aangebracht: Het roer ligt midden- boords, de vlagghe wijst vooruit" moeilijkheden, zoodat een accoord werd aan gegaan met de heeren Henry Lee and Son. Vijf millioen van het kapitaal ad 15 millioen meest door inschrijving worden bijeengebracht, doch de Amsterdammers hadden blijkbaar on voldoende vertrouwen in 't financieele gedeelte van de zaak, althans op 22 en 23 November 1864 was van die vijf millioen de helft nog niet volteekend. De toestand was daardoor allesbe halve rooskleurig, maar de Kanaalmeeting in „Frascati" op 24 November had tot gevolg, dat de twee volgende dagen de inschrijving werd overteekend. Bij de wet van 11 Juni 1864 was de Maat schappij gemachtigd, teneinde zich naast haar kapitaal ad 15.000.000 plus de bijdrage van Amsterdam ad 3.000.000 de noodige betaal middelen te verschaffen voor tien millioen gulden aan obligatiën uit te geven op de droog te leggen gronden en waardoor dus de finan cieele regeling geheel in orde zou komen. Zoo kon dan den 8en Maart 1865 een aan vang met dit reuzenwerk worden gemaakt. Van eenige plechtigheid kon dien dag geen sprake wezen. Nederland was met zijn Vorstenhuis in rouw over de Koningin-Moeder Anna Paulow- na, die eenige dagen te voren was overleden, zoodat noch de Koning, noch de Prins van Oranje dien dag aande Breesaap bij Velsen aanwezig was, om het begin der doorgraving bij te wonen. Nadat de president der Amsterdamsehe Ka naal Maatschappij, de heer S. W. Josephus Jitta, een korte welkomstrede had uitgespro ken, togen de eerste honderd werklieden aan den arbeid. Een titanenwerk was begonnen. Aan de Noordzee moest een haven worden aangelegd, te vormen door twee hoofden 1500 M. in zee uit te bouwen, waarbinnen een elipsvormige kom, 7 a 8 M. diep. Drie slui zen aan deze zijde en aan den kant van de Zuiderzee moesten ook dirie sluizen worden gegraven, 7.50 M. diep. (Later is de diepte van het kanaal, dat ongeveer 26 K.M. lang is, op 10 meter gebracht). Een leger van 1200 arbeiders heeft er eenige jaren werk aan gehad. De moeilijkheden en tegenvallers van technischen zoowel als finan- cieelen aard waren legio. Amsterdam stelde nog 3.000.000 ter beschikking en wilde dat de Staat het werk van de maatschappij overnam. Wanneer men de achtereenvolgende jaarver slagen der Amsterdamsehe Kanaal Maatschap pij doorleest, krijgt men bewondering voor de directeuren, die onder tegenstand van natuur krachten en menschen steeds den moed er in hielden en vastberaden voortwerkten, om het 1 grootsehe doel te bereiken, zonder dat ooit het denkbeeld in de toekomst groote winsten te maken, bij hen heeft voorgeezeten. Nederland en Amsterdam in het bijzonder heeft den mannen der Amsterdamsehe Kanaal Maat schappij veel, heel veel te danken. Eindelijk naderde de dag van de plechtige opening van het Noordzeekanaal. Het was een onstuimige najaarsdag, die le plan werd echter niet gunstig door het pu bliek ontvangen. Loopende het onderzoek der commissie, hadden de Engelsche ingenieurs B. VI. Croken en Charles Burn met den Amster- damschen notaris J. G. Jager aan de toen malige regeering een plan voorgelegd en con cessie gevraagd tot uitvoering daarvan door een maatschappij. Minister Thorbecke benoem de in 1853 een commissie van gouvernements ingenieurs, om over dit plan rapport uit te brengen, hetwelk niet bemoedigend luidde. De zaak bleef eenige jaren slepende. Den I9den April 1859 werd door de Regeering wederom een commissie benoemd, die te onderzoeken had of het maken van het kanaal in concessie moest uitgevoerd of dat de staat het voor eigen rekening deed. Zij adviseerde tot het laatste, met tegemoetkoming van Amsterdam. De toenmalige ministers Van Tets en Van Bosse vereenigden zich met dit rapport en 20 October 1859 werd een wetsontwerp inge diend, echter niet dan nadat de Regeering vruchteloos beproefd had Amsterdam in de kosten te doen bijdragen. Minister van Hall, die in het begin van 1860 optrad, bracht in het plan der commissie van 1859 een wijziging wat betreft den loop van het kanaal. De Tweede Kamer verwierp de al dus gewijzigde wetsvoordracht. Een der vroegere concessie-aanvragers, J. G. Jager, diende in 1861 opnieuw een concessie aanvraag in volgens een gewijzigd plan, het welk weer werd onderzocht door een commissie, met gevolg dat bij Kon. besluit van 5 Dec. 1861 den heer Jager de voorloopige concessie werd verleend, een concessie, die na eenige wijzi gingen in November 1862, na krachtige ver dediging van minister Thorbecke, door de Tweede Kamer met 37 tegen 26 stemmen en in Januari 1863 door de Eerste Kamer werd goed gekeurd en door Z. M. den Koning op 24 Jan. 1863 tot wet werd verheven. Zoo was dan eindelijk de beslissende stap gezet en kon worden overgegaan tot het op richten der Amsterdamsehe Kanaal Maatschap pij, die binnen zes maanden moest worden in gebracht in een naamlooze vennootschap. De Staat, die zich garant stelde de rente te be talen, behield zich het recht voor het kanaal met de daartoe behoorende havenwerken te naasten, nadat die werken gedurende twintig jaren in exploitatie waren geweest. Geschiedde dit niet, dan zou de concessie 99 jaren duren. Het kapitaal werd vastgesteld op 15000.000. Amsterdam besloot een leening van 3.000.000 te sluiten, teneinde dit bedrag als bijdrage te leveren in de kosten. Na afloop der concessie zouden kanaal en havenwerken van rechtswege eigendom worden van den Staat, zonder eenige vergoeding. Aanvankelijk werd met de firma William Mac Cormick Son een contract van aanne ming gesloten, waarbij deze de uitvoering der werken op zich nam voor 27.000.000, waarvan te ontvangen 10.000 000 in volgefourneerde aandeelen. Maar reeds vóór het teekenen van het contract geraakte de firma in financieele Overzicht v an de sluiswerken te IJmuiden, de grootste ter wereld Als er ooit voor de hoofdstad des Rijks aan leiding bestaat eens een blik te slaan in het verleden, dan is zulks zeker wel het geval op den lsten November van dit jaar, nu het zestig jaar geleden is, dat een nieuw hoofd stuk in de geschiedenis dezer stad werd ge opend. Immers, die le November van het jaar 1876, toen door wijlen Z. M. Koning Willem III op feestelijke wijze het kanaal, dat Amster dam een nieuwen toegangsweg gaf tot de zee, werd geopend verklaard, was het begin van een hernieuwd bloeitijdperk, waarin de hoofdstad zich vele jaren heeft mogen verheugen. Wanneer men wenscht na te gaan, wat aan leiding heeft gegeven tot het doorgraven van Holland op zijn smalst, en het maken van den nieuwen weg van Amsterdam naar de Noord zee, is het noodig eerst eens te zien hoe het verkeer van Amsterdam tot zee gesteld was in de eerste helft der negentiende eeuw. In dien tijd voeren de schepen, die uit verre landen naar Amsterdam kwamen, op het Schul- pengat aan en lieten dan het anker vallen op de Texelsche reede. Daar werd dan uit het zee schip zooveel van de lading in binnenschepen overgebracht, als noodig was, om het op een geringeren diepgang te brengen, waardoor het mogelijk zou zijn over de ondiepe Zuiderzee verder naar Amsterdam te kunnen zeilen. Die vaart over de Zuiderzee was dan nog bij lange na het gemakkelijkste niet van de reis. Immers het schip moest aan het niet meer dan ongeveer 3 M. diepe Pampus passeeren. dat zich voor den toegang tot het IJ uitstrekte en om deze ondiepte te kunnen overkomen, was het noodig gebruik te maken van zoogenaam de „kameelen". Deze verstonden echter niet de minste overeenkomst met het bultige „schip der woestijn", het waren feitelijk droge dok ken, groote houten bakken, verticaal overlangs in twee helften gescheiden en onder water door middel van zware kettingen saamgebonden. Kwam nu een Oostinjevaarder b.v. voor het Pampus, dan liet men den kameel zinken, het zeeschip werd boven de kettingen gebracht, de kameel door handenarbeid natuurlijk leeggepompt, en zoo dreef dan het schip, met behulp zijner eigen zeilen, het Pampus over, het IJ binnen. Het behoeft niet gezegd hoeveel tijd en, hoe veel kosten deze omslachtige wijze van het brengen der lading naar Amsterdam vorderde. Somtijds waren drie en meer weken noodig, om een schip van de reede van Texel te bren gen voor de stad aan het IJ. En in den winter, wanneer de Zuiderzee met ijs was bezet, was men vaak nog veel meer tijd kwijt. Het is te begrijpen dat de drang, om aan dezen onhoud- baren toestand een einde te maken, hoe lan ger hoe grooter werd. Ook Koning Willem I. die steeds had ge toond te beseffen van hoe groote beteekems het bevorderen der handelsbelangen van Am sterdam was, drong krachtig aan op het tot stand komen van een beteren verbindingsweg en uitte in 1815 het verlangen de hoofdstad direct met de Noordzee te verbinden door de duinen bij Velsen door te graven. Evenwel, van verschillende kanten werden tal van bezwaren tegen het grootsehe plan in gebracht. Hier zij even herinnerd aan hetgeen de heer Blussé van Oud-Alblas, destijds een der voornaamste Nederlandsche reeders en af gevaardigde van Dordrecht, in een rede in de Tweede Kamer op 10 December 1862 uitriep: „Men spreekt altijd van die transatlantische vaart met die reusachtige stoombooten; ik houd dit voor een droombeeld voor ons land." De mentaliteit van die dagen is eenigszins te begrijpen, omdat het verbreeden en uitdie pen van het IJ, het doorgraven van de duinen en het stichten van een veilige haven door het vlakke strand aan de Noordzeekust, alleen door handenarbeid, als iets bijkans onuitvoerbaar werd beschouwd. Bovendien, aan welke groote gevaren zou Nederland niet bloot staan, wan neer het daar aan de kust een open haven zou hebben, die de zee gelegenheid zou geven ongehinderd het land binnen te dringen. Men besloot daarom tot het graven van een kanaal, dat de reede van Texel zou verbinden met het IJ, en in 1818 werd met het graven ervan begonnen. Het Noordhollandsch Kanaal zou een lengte krijgen van ongeveer 90 K.M. bij een wijdte op den waterspiegel van 34 M. en op den bodem van 10 M., met een diepte van 5 Yi M„ gelijk aan 6 M. onder A.P. Het kanaal zou krijgen vier schutsluizen met schutkolken van 65 M. lengte, 14.75 M. wijdte en een diepte van 6.50 M. onder A.P. In 1825 werd het kanaal in gebruik genomen en het is voor de scheepvaart van Amsterdam ontegenzeglijk van groote beteekenis ge weest. Waar vroeger weken noodig waren om over het Pampus het IJ te bereiken, daar kon den nu de schepen met een diepgang van 48 a 50 decimeter, door paarden langs het kanaal getrokken, later door sleepbooten, binnen twee of drie etmalen de hoofdstad bereiken. Toch was dit kanaal niet voorbestemd lange jaren aan de groote vaart diensten te bewij zen. Na 1835 nam de ontwikkeling van de stoomkracht zoo'n vlucht, dat van Amsterdam uit wekelijksche stoomvaartlijnen op Londen, Huil, Hamburg en Emden werden geopend. Voor deze was de vaart door het Noordhollandsch Kanaal zeer bezwarend vanwege de gerings lengte der sluiskolken en ook omdat slechts zeer langzame vaart door het kanaal kon wor den toegestaan, teneinde te voorkomen, dat de oevers door zuiging en golfslag werden bescha digd. Die stoombooten keerden daarom terug tot het oude vaarwater over de Zuiderzee, en om ze over het ondiepe Pampus te helpen, werd daarover een ketting ter weerszijden zwaar ver ankerd en een vaartuig in dienst gesteld, dat zich langs dien ketting optrok en het achter zich aan sleepende stoomschip enkele voeten door de slappe slib sleurde, nadat eerst eenige lading in binnenvaartuigen was overgeladen, terwijl aan van Amsterdam uitgaande stoom schepen een gedeelte lading in binnenschepen werd nagezonden, die aan de andere zijde van Pampus in het schip werd overgenomen. Uit den aard der zaak werd toen weder de blik naar 't Westen gericht. Het denkbeeld van Koning Willem I om een kanaal door de duinen te Velsen te graven, begon we derom wortel te schieten. 'tWas niettemin oor zaak, dat zich heel wat stemmen gingen verhef fen, die het doorgraven van Holland op zijn smalst als iets onmogelijks, althans onverant woordelijk gevaarlijk beschouwden en het een plan noemden van „Holland op zijn smalst." Waarom, zoo werd gevraagd, het Noordhol landsch kanaal niet aanmerkelijk verbreed en uitgediept? Waarom niet de talrijke bochten eruit verwijderd? Waarom de schutsluizen niet aanmerkelijk verwijd, verlengd en verdiept of door grootere vervangen en voor de groote zee schepen bevaarbaar gemaakt? Een kanaal dwars door de duinen en een haven aan het lage strand, open liggend voor de Westerstor men het werd als iets waanzinnigs uitge kreten en daarenboven zou slechts met mooi weer een bekwaam zeeman daarop aanhouden! Niettegenstaande de vele oppositie is het er toch gekomen. De geheele geschiedenis van het Noordzee kanaal in het bestek van een dagbladartikel weer te geven, is ten eenenmale onmogelijk. Volstaan we daarom met eenige feiten, data en bijzonderheden aan te stippen. In 1852 werd door den gemeenteraad van Amsterdam een commissie benoemd, die in een rapport als haar meening uitsprak, dat door graving van Holland op z'n smalst uitvoerbaar w'as en ongeveer 18 000,000 zou kosten. Dit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 8