didimêmi mn dm dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL DE UREN GAAN V O O R B IJ De Liturgische Volkszang ZATERDAG 24 OCTOBER 1936 Meer eenheid Nieuw altaar te Deventer Werk van Gebr. van Roosmalen Nieuwe geschiedenis verminking antwoord Gebed voor geleerden Sinds door de Apostolische Constitutie „Divini cultus sanctitatem" van Paus Pius XI (20 Dec. 1928) de Katholieke wereld herinnerd werd aan het 25 jaar oude Wetboek der Kerkmuziek van Pius X, en in uitgebreider termen andermaal gewezen werd op het her stel van de actieve deelname der geloovigen aan de HU. Handelingen, is er allerwege een geestdriftige actie ontstaan voor den Liturgi- schen Volkszang als een der voornaamste voorgestelde middelen. In aansluiting aan dit Pauselijk schrijven werd door Ons Hoogwaar dig Episcopaat dezeactie aangewakkerd. Met klare taal werden in groote lijnen de wegen en middelen aangegeven, welke voor de Bis dommen Utrecht, Den Bosch en Breda in ex- tenso zijn afgedrukt in het Gregorius-Blad (1929, blz. 101—106), Maasbode 14 Aug. 1929. Niettegenstaande de ondubbelzinnigheid in woorden en bedoelingen van het hoogste Ker kelijke Gezag ontmoetten de arbeiders der eerste ure toch talrijke scharen van tegen standers, die niet zoozeer uit onwil opereerden alswel uit een onberedeneerde mentaliteit en zucht naar behoud eener liefgeworden traditie. De actie zelf vertoonde al spoedig in eigen boezem alle goede en alle verderfelijke eigen schappen van eiken jongen ijver voor de in- invoering van het ongewoon nieuwe en de uit roeiing van het ingeroest oude. Terwijl meer bezadigden en ernstigen nog zochten naar goede methodes en goed materiaal, waren on- besuisden en fanatieke dilettanten reeds een goed eind weegs met de meest uiteenloopende experimenten, soms met eenig voorbijgaand, meestal ondanks hun goede bedoelingen zonder practisch en blijvend resultaat. Diezelfde ongeduldige drift, te vroeg gebo ren uit een onkundig en gemoedelijk niet- zoo-nauw-kijken, manifesteert zich ook in het verschijnen van allerlei soort zangboekjes, die in aantal het ontelbare benaderen en in hun verscheidenheid van methode en materiaal een ernstig gevaar gaan opleveren voor de éénheid, zonder welke ook deze actie voor den Volks zang noodeloos in haren gang belemmerd wordt en haar mooie doel niet of althans moeizaam zal bereiken. Een gevaar, dat in zijn ernstige dreiging een evenredige waarschuwing hard noodig heeft. De inwendige verdeeldheid, volgens het woord ,van den Stichter der Kerk uitermate geschikt om ieder rijk, iedere stad of woning grondig te verwoesten, opent een prachtig operatieterrein voor de troebelwatervisschers onder de tegenstanders, die zonder vischacte op verboden terrein de beste argumenten kun nen verzamelen voor hun triomfantelijk: „Zie je wel, dat het niets uithaalt!" Ook het huis van den Volkszang moet gebouwd worden niet zonder grondslag boven op den grond, maar na behoorlijk graven en uitdiepen op de rots; ook voor den toren van den Volkszang moeten te voren de middelen berekend worden om den Evangelischen spot te ontwijken, dat men in den bouw is blijven steken. Een onbedaarlijk enthousiasme en plotseling losgebroken ijver hebben doen beginnen zon der bezinnen. Deze bezinning had zich moeten richten op nauwkeurige lezing van 's Pausen document en het woord der Bisschoppen. Blijkbaar zijn er velen onder de voortrekkers, die dit alles niet of slecht gelezen hebben, of althans naar het gelezene niet gehandeld heb ben. Of ze zijn ziende blind geweest! Ook in deze actie streeft de wil om Roomscher te zijn dan de Paus het doel radicaal'voorbij. Paus en Bisschoppen hebben overduidelijk den goeden weg aangewezen en zoowel me thode als materiaal met naam-en-van ge noemd. Methode: het onderridht. Materiaal: de eenvoudigste gezangen. Onder no. 10 zegt de Apost. Const.: „De geestelijken moeten ofwel zelf, ofwel met be hulp van ter zake kundigen zorgen voor het liturgische en muzikale onderricht van het volk, omdat dit behoort tot het christelijk on derwijs. Dat zal ook heel gemakkelijk gaan, als vooral op de scholen, in godvruchtige broe derschappen en in andere vereenigingen onder wijs in de liturgische gezangen gegeven wordt. Ook de communiteiten van mannelijke re ligieuzen, zusters en godvruchtige vrouwen, moeten ijverig meehelpen dat doel te berei ken in de verschillende instituten, waar aan haar de opvoeding en het onderricht is toe vertrouwd." Het is klaar als de dag, dat hier op de al lereerste plaats bedoeld wordt het onderricht op de scholen. Niet alleen de geest, maar ook de Ietter van de wet duidt er op, dat de volkszang moet groeien en dat men hem niet kan dwingen. De ervaring heeft reeds voldoen de geleerd, dat hieraan kwalijk voldaan wordt door een z.g. Mis-triduum of Misweek; dit in stituut, hoe heilzaam en nuttig op zich zelf, mits gegeven door deskundigen, vormt slechts een schoon begin, niet méér! Het is noodzake lijk dat daarna het onderricht worde voort gezet, dat men volhoude en wel uitsluitend met eenvoudige gezangen zonder veel variatie, totdat die gezangen volks-bezit zijn geworden. Over de bevordering en éénheid van lijn in het onderricht moge elders uitgeweid worden; hier wijzen wij alleen op de gewenschte één heid in materiaal. Onder no. 9 wordt dit materiaal met een enkel woord aangegeven: „De Gregoriaansche zang, voor zoover hij voor het volk bestemd is, moet weer bij het volk in gebruik gebracht worden." Het is vooral de algemeenheid van dit gezegde, die nog al wat geesten en pennen in beroering gebracht heeft. Is het eenerzij ds niet gewenscht, dat ieder op eigen houtje uit maakt, welke die gezangen zijn, anderzijds hebben onze Bisschoppen dit woord klaar en helder gecommentarieerd. Utrecht b.v. wijst if de korte antwoorden en in navolging van het Lombardische Episcopaat op de Missa Brevis met de waarschuwing: „Indien men wil dat het volk zinge, dat men dan altijd de eenvou digste gezangen neme, zich wachtend voor rijk versierde en moeilijke gezangen." Ook Mgr. Diepen en Mgr. Hopmans geven in denzelfden geest nog méér gedétailleerde aan wijzingen. Ten overvloede heeft een algemeen erkende autoriteit als Pater Dr. Eliseus Bruning bij herhaling in het Gregoriusblad en in een G. G.G.-vlugachriftje (no. 422) uitgelegd, welke gezangen wél en welke niet voor het volk be stemd zijn; leerzame taal, waar geen enkel woord in staat, dat te véél of te streng is! Dat er in don beginne haastig enkele boekjes werden uitgegeven om tenminste eenig mate riaal te hebben, is alleszins verklaarbaar en te waardeeren. In dezen geest bezorgde zelfs de Ned. St. Gregorius-Vereeniging een goedkoope uitgave van een Lof boek je en van het volledige Kyriale, waarbij echter geenszins de bedoeling voorzat den geheelen inhoud zonder onderscheid tot gemeengoed voor den Volkszang te ver klaren. Het gevaar dreigt echter door den aan houdenden stroom van nieuwe uitgaven, waar in de samenstellers eigen smaak, eigen keuze, eigen oordeel willen vastleggen, terwijl ieder het zijne als het ware en het betere weet aan te prijzen in volkomen onwetendheid, dat groatere autoriteiten dan zij met veel zorg en moeite en studie arbeiden aan een deugde lijk en verantwoord boek. Dat alles staat gelijk met het gras voor de voeten wegmaaien en met het bederven van de goede markt door kramers en kwakzalvers. Voeg hierbij nog den hopeloozen warboel, veroorzaakt door verschil van lezing en tekst en melodie, verschillend notenschrift (Grego- riaansch en modern notenschrift, naast een eigen-fabrf.kaat-mengsel van 5-lijnige balken met moderne én Gregoriaansche sleutels en noten!), wanhopige experimenten om met boogjes en streepjes het Solesmiaansche rhythme aan te geven en botsing te vermijden met het auteursmonopolie van Desclée dan begint het aardig te lijken op den bouw van een Babeltoren. Om verder van de eigenmach tige manipulaties met het systeem Jeannin cü. maar te zwijgen, daar door de Congregatie der Riten tijdig voor dit bedrijf een stok is ge stoken. Hiermee willen wij niet alles zonder onder scheid veroordeelen, want juist om het gebrek aan een algemeen boek zijn er vele uitgaven verschenen, die zoowel naar inhoud als bewer king waardeering verdienen. Doch ook door elke goede uitgave wordt het aantal telkens Het Maria-altaar, naar ontwerp van Ad. van Roosmalen, dat geplaatst is in de St. Lebuïnuskerk te Deventer met één vermeerderd en de verscheidenheid grooter. Het goed recht van de kwestie, of bij de huidige actie voor den Volkszang de handha ving van een auteursmonopolie als van Desclée niet roept om wijziging, moge hier gememo reerd worden en elders ernstig onder de oogen worden gezien. Is het niet wenschelijk, ja hard noodig, dat spoedig worde ingegrepen om ook voor den Volkszang een algemeen en overal-geldend éénheids-boek te verkrijgen? Is het niet een ernstige overweging waard, dat b.v. bij onze Protestantsche landgenooten het algemeen ge bruikte Psalm- en Gezangenboek dermate de eenheid bevordert en bet gemak der geloovigen dient, dat bij het noemen van een nummer aanstonds iedereen weet, welk gezang bedoeld is? Is het niet een navolgenswaard voorbeeld als het Gezangboek van het Aartsbisdom Turijn („II Farrocchiano Cantore") in vier jaren tijd zijn zevende editie beleefde? Hoeveel Duitsche Bisdommen hebben niet hun eigen algemeen zangboek? 1) Dat voor dergelijke promotie tot éénheids gezangboek voor onze Nederlandsche Kerkpro vincie het pas verschenen prachtige werkje van Pater Bruning 2) als no. 1 op de voor dracht geplaatst mag worden, is mede de be doeling van dit artikel. Het is tegelijk een ge woon Kerkboek en een zangboek. De inhoud vermeldt: gebeden, verklaring der Mis, tekst van het Ordinarium, vijf eenvoudige Grego riaansche Missen, Uitvaart en Begrafenis, Completen, 38 gezangen voor het Lof en de meest voorkomende plechtigheden en 52 liede ren, waaronder die van den Canon. Alles met noten, rhythmische teekens, tekstvertaling, duidelijke aanwijzing voor het volk wat het moet zingen, stevig papier, mooie druk, handig formaat, doorloopende nummering welke ook boven aan elke bladzijde herhaald wordt. Uit den onmetelijken schat van onze Ka tholieke Gregoriaansche gezangen en geeste lijke liederen moet ten slotte voor het volksge bruik een bepaalde keuze gemaakt worden. Terecht zegt de inleider, Deken Frank van Breukelen, Voorzitter van de Federatie van Liturgische Vereenigingen in Nederland, dat „het van belang is, dat deze keuze geschiedt door personen, die op de hoogte zijn zoowel van de theoretische eischen van de Liturgie en den kerkelijken zang, alsook van de moge lijkheden, die practisch bereikbaar zijn." Practisch bereikbaar niet in een of andere uitgelezen parochie met een muzikalen pas toor, maar overal en voor allen. Mocht echter de keuze voor een éénheids gezangboek vallen op een ander, of mocht mén er de voorkeur aan geven, geen keuze te doen en al het bestaande te verklaren tot bruikbaar materiaal, dat dan de éénheid in zooverre be vorderd worde, dat b.v. in een standaardlijst Dank zij een milden schenker is de kerk van den H'. Lebuinus te Deventer een kunstwerk rijker geworden, waarin de edelsmid zijn hamer heeft mogen laten kloppen, zooals het in deze dagen maar zelden voorkomt. Gezien de ranke lijnen van het oude gothi- sche bouwwerk, alsmede de typische bouwwijze van twee schepen naast elkaar, kon dit zij altaar tot een groot geheel worden uitgewerkt en het is daarom, wat afmeting betreft, eenig in zijn soort. De ontwerper, Ad. van Roosmalen te Utrecht, heeft den hoofdvorm gehouden in harmonie met de architectuur der oude kerk. Los van de retabel werd uit Brêche-Stazzema- marmer een altaar opgetrokken, in eenvoudige massieve blokken, met als achtergrond het goud-gele Jaune de Sienne-marmer, waarop de bronzen retabel is geplaatst. De retabel, welke geheel in brons gedreven is, toont aan weerszijden, in rhythmische op eenvolging, biddende en musiceerende engelen, die hun hulde brengen aan de Koningin des Hemels, Die hoog boven in een koepelvormige nis is geplaatst. Bijzonder levendig is de expressie van Maria en het Kind te noemen, welk beeld geheel vrij in brons, levensgroot, is uitgevoerd. In hetzelfde rhythme van de engelen zijn de rozen en leliën geplaatst als symbool der reine liefde. Het tabernakel werd verlucht met een' voorstelling van de Annunciatie. Op het taber nakel verrijst een rank altaar-kruis, waarnaast aan twee kanten de kandelaars. Dit altaar, waaraan ruim een jaar werd gewerkt, is uit gevoerd door de Gebr. Van Roosmalen te Utrecht. aan alle gezangen een doorloopende numme ring worde gegeven, welke dan in een her ziene uitgave van verschillende reeds in omloop zijnde boekjes worde overgenomen. Het zijn slechts voorstellen, welke ik graag voor betere wegschenk; maar éénheid moét er komen terwille van de goede zaak en scherpere controle op vrije en wilde uitgaven. Hier is het woord, aan wien thans de daad? PETRUS DE BREE, pr. 1). Is er niet reeds een bescheiden begin ge maakt met de uitgave der 22 Canon-liederen? 2). „Zingt allen mee" door P. Dr. Eliseus Bruning. Uitgave Wed. J. van Rossum, Utrecht. 350 blz., gebonden in linnen stempelband prijs 85 ct. bij getallen aanmerkelijk lager. Een uitgave van den N. S. Lehrerbund in Deutschland brengt een bijdrage over de voor- en vroege geschiedenis van het Jodendom. De schrijver zegt daarin, dat die geschiedenis voor den advocaat interessanter is dan voor den reli gie-onderzoeker. De aartsvaders vertoonen zwaar crimineele trekken, zegt hij. In het geval van Abraham en Sara (Gen. 20) zou de aartsva der in onzen tijd zeker wegens ernstige koppela rij tot 5 of 6 jaar tuchthuisstraf worden veroor deeld. Het leven van Jacob is volgens hem een aaneenschakeling van afzetterij, woeker, bedrog; het betreft hier een gewoontemisdadiger. Hij eischt een minimum van tien jaren tuchthuis straf. Ook Jozefs geschiedenis vertoont veel mis dadige trekken. Vrouw Potifar zal wel gelijk heb ben gehad, zegt hij; de Joden gebruiken in zoo'n geval altijd nog dezelfde list, door de schuld op de vrouw te werpen. Als hoog staatsbeambte ver duistert hij nog het geld, dat hij in de zakken van zijn broers legt. Alleen door het gebrek aan juristisehe scholing was het zoo lange jaren mogelijk, rondom het Jodendom een schijn van heiligheid te weven. (Ned. Chr. Persbureau). Venijnig ratelde de half-verroeste wekker op het vrij wankele nachtkastje. Slaperig grommen was duidelijk hoorbaar, toen een hand zich onder de dekens te voorschijn tooverde, de snorrende bel vastzette en even later sliep luitenant Mühler minstens even vast als enkele seconden tevoren. Een vuisten roffel op de vervelooze deur bracht hem een half uur later beter tot bezinning; een bruusk „ja" deed zijn hospita luid-mopperend weg- sloffen. Verdraaid, op zoo'n ouderwetschen Zondag avond moest geen Maandag volgen! Dat moest bij dagorder verboden worden!" Dagorder, deksels, dat is waar ook, vandaag is er inspectie door den kolonel. Dat beteekent reen dag van je zuiverste dienstklopperij. Niets I wordt door de vingers gezien, alles moet naar voorschrift gebeuren. En daar stond het hoofd van luit. Mühler in het geheel niet naar. Lie ver ging hij met zijn mannen naar de schiet- hei; als de sergeants met de recruten dan druk in de weer waren, kon hij tenminste wat ver derop er zijn gemak van nemen. Tegen dat het tijd werd om op te breken, kwamen ze hem wel waarschuwen. Jandorie, de Rijnwijn van gisterenavond smaakte beter dan het afzaksel, dat men hem nu wenschte te laten slurpen. En dan dat mi serabele oud-bakken brood. Hoe noemden ze dat toetje gisteren ook al weer? Dat hij den naam nu vergeten was; hij wilde er zich zelf ook nog eens op tracteeren. Straks nog even informeeren. Voortmaken Heinrich, onderbrak hij zichzelf. Als je me nou, al half acht ge weest, zeker vergeten den wekker te zetten. Met een haast, die slechts bij recruten merk baar is als ze zich gereed maken voor 36 uur verlof, waschte en kleedde hij zich, rende de uitgesleten trap af, om met een klap de huis deur achter zich dicht te slaan. Zwaar dreunde zijn stap langs de kade, waar de drukte van allen dag reeds heerschte. Toen hij dicht bij de brug was, die de beide Rijn oevers verbond, werd zijn aandacht getrokken door een dienstauto, waarin hij aanstonds de magere, kaarsrechte figuur van kolonel Meyer ontdekte. Met wien ter wereld maakte die zoo vroeg al een praatje? Zeker een goede kennis; hij laat hem tenminste een sigaar opsteken. Tjonge, wat heeft-ie een royale bui! Dat zul len wij straks wel moeten bezuren. Onafge broken hield Mühler zijn blik op de beide mannen gericht, waarvan hij vermoedde, dat de ander de hoofdbrugwachter zou zijn. Deze veronderstelling was juist. Toen de auto weg reed, salueerde de brugwachter correct en mof felde even later de gekregen sigaar weg. „Goeden morgen, Karl," groette Mühler joviaal. „Morgen, luit," was het antwoord. „Zeker inspectie vandaag," ging hij voort en knikte met zijn hoofd in de richting, waarin de auto verdwenen was. „Inderdaad, maar wij zijn vanmiddag pas aan de beurt. Tja, dat moet ook op z'n tijd ge beuren, hè. Kende je kolonel Meyer, omdat je zoo even met hem stond te praten?" „Nou en of. Ik ben jarenlang oppasser bij hem geweest." „Zoo, en hebben jullie nu op den vroegen morgen wat herinneringen opgehaald?" infor meerde Mühler verder, die brandde van nieuwsgierigheid over wat die twee besproken hadden. „Nee, luit. De kolonel informeerde, hoe breed de Rijn hier is." „Nu, hoeveel is dat dan wel?" „Driehonderd vijf en twintig M." „Tjonge, zóó breed! Ik had gedacht, dat hij de driehonderd niet haalde. Sigaar, Karl? Steek er nog maar een bij je, nee toe, pak aan, geneer je niet!" Kwiek en vief stapte luitenant Mühler even later de streng bewaakte poort door, groette vroolijk de stram staande wacht, om vervol gens in de officierenkamer op de meest rucht bare wijze uiting te geven aan zijn puike stem ming, die echter niet oversloeg op zijn collega's, wien de aanstaande inspectie blijkbaar wel heel zwaar op de maag lag. Eenigszins be grijpelijk was dat eigenlijk ook wel, er waren promoties op til en ieder voor zich wilde de kans, die hij vandaag wellicht kreeg, om een gunstigen indruk achter te laten, en zoodoende ook tot de gelukkigen te behooren, niet voorbij laten gaan. Des middags werd, onder het alziende oog van den kolonel een tactische oefening gehou den in de nabijheid van de Rijnbrug. Gezeten op een gitzwart paard, controleerde hij elke beweging der officieren en manschappen, van welke de eerst- genoemden zich meer moeite ge- TT f troostten, dan ge- J woonte was. Op l elke wrevelige be- i weging van den „„.„„„.r kolonel volgde verspilling van nieuwe energie. Toen de officieren tenslotte voor een bespre king bij hem werden ontboden, en de noodig^ aan- en opmerkingen te verduwen hadden 8®" kregen, oordeelde kolonel Meyer het gewenscn hen nog eens te attendeeren op de groot waarde van het afstand schatten. „Wat denkt u, overste," aldus wendde hu zich tot een der hem omringende officieren- „hoe breed is de Rijn hier voor de brug?" „Drie honderd en vijftig M„ kolonel." „En wat is uw meening, majoor?" „Drie honderd meter, kolonel." „En wat zegt u ervan?" aldus wendde hO zich tot luit. Mühler. „Drie honderd vijf en twintig M., kolonel, antwoordde deze stipt. „Keurig, keurig, daar ben ik het volkom mee eens. Maar mag ik u eens vragen, ho® komt u aan deze nauwkeurige schatting?" wel willend knikte hij den jongen luitenant toe, di afgunstige blikken van verschillende zijner co lega's opving. „Ik heb het ook aan den brugwachter ge vraagd, kolonel!" Bij de promoties ontbrak de naam Heinric Mühler. Z. H. de Paus schrijft elke maand een bh zondere intentie voor, voor de gebeden leden van het Apostolaat des Gebeds. In de maand September was nu wore schreven, te bidden voor de geleerden. H de geleerden dan zoozeer een gebed nooa» De Fransche geleerde G. Bardy beantw die vraag in „La Vie Catholique". De geleerden zijn zoo zegt Bardy, met «f Bijbelsche vergelijking menschen, die s den in de vlakte. Daarom moet Mozes voor a op den berg bidden, met geheven handen, 0P° de Heer hen moge verlichten en bescherm Het is meestal niet het werk der geleerde de zaken der eeuwigheid te beschouwen en bestudeeren. Ze gunnen zich hiertoe den wJ niet; en door hun arbeid staan ze bloot aan. veel bekoringen. De gevaarlijkste dezer bek ringen is langen tijd de trots geweest. In Paradijs werden onze stamvaders reeds do weetgierigheid en kennistrots ten val gebrach We weten wel, dat in onze dagen slech weinig geleerden meer leven, die nog de ou illusie koesteren de illusie der wetenschap menschen van voor zeventig jaar! °P ,pn wegen der wetenschap den sleutel te vind voor alle raadselen der wereld. Het is, voor gedurende de laatste tientallen jaren, te du delijk geworden, dat alle wetenschappen) conclusies, ook conclusies die afdoend en de finitief schijnen, slechts voorloopig zijn. Haas eiken dag worden „definitieve" conclusies do® nieuwe vaststellingen achterhaald. De beken geleerde, Dr. Carrel, die zijn zeer bekend wer „L'homme, eet inconnu" (De onbekend mensch) ten titel gaf, heeft inderdaad ®e groote waarheid uitgesproken, die door gee» ernstig geleerde in twijfel zal getrokke worden. Na een half uurtje hadden ze een eenzaam huis gevonden, Drein en Piet hadden het niet erg op dit vreemde bezoek dat aan niemand scheen te behooren. Het stond open en daar- - begrepen. Haastig holden ze naar de aangrenzende kamer, ge- binnen was niets anders te zien dan een stelletje versleten meubelen en een groote zwarte kat. Nauwelijks hadden ze zich volgd door de poes' die ®veneens erg geschrokken was. Wat gemakkelijk geïnstalleerd of daar fladderde een vleermuis de moeten we beginnen, wat moeten we beginnen, jammerde Drein, kamer binnen! die altijd terstond met zijn handen in het haar zat. „Hier heb je een stok", zei Piet, „zie maar dat je dat dier daarmee eruit jaagt. Mijn arm is een beetje stijf, zie je." En Drein ging op jacht. Maar de vleermuis hield hem leelijk voor den gek. Inmiddels, al bestaat thans niet meer het geslacht trotsche en tenslotte zeer beperk geleerden, zooals we ze voor ongeveer zeventiS jaar kenden, we mogen niet vergeten, dat hier en daar nog geleerden aan het groote gevaa van den wetenschappelijken trots bloot staan- Er bestaan wetenschapsmenschen, die de m®* taphysiek loochenen. Ze verklaren, dat a11® metaphysische problemen slechts schijnproble men zijn. Ze stellen zich tevreden met bib microscoop. En ze meenen de ronde van geheele wereld te hebben gedaan, wanneer de vier muren van hun eigen laboratorium 1 oogenschouw hebben genomen. Het vraagstu of het leven een zin heeft, wordt door hen be^ slist door het kinderantwoordje: het feit, da menschen leven en sterven, is ons voldoende' verder hoeven we niets te weten! Hier slaat de trots der geleerden in overdre ven bescheidenheid om. Wie dit alles overweegt, zal begrijpen waa,g om de Paus van ons verlangt, dat we voor d geleerden bidden. We zullen aan God vrage^ dat Hij de geleerden behoede voor het subtif- gevaar der zelfgenoegzame onverschilligheid^ en dat Hij hun harten onverzadelijk make. B® groot is immers de waarde van een geleerd'-' die volledig opgaat in zijn speciale wetenschap en Gods eer en glorie boven alles plaatst! HU kan metterdaad een licht zijn voor ontelbare onder zijn medemenschen. In tegenovergestel- den zin is echter een geleerde, die geen verde ren horizon kent dan zijn eigen domeintje, ®e bekrompen mensch, die een gevaar kan worde» voor ieder, die in zijn waanwetenschap geloof ATT TJ* D/^IVTTVTC''C op dit blad ziJn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7 Cfj bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door {7 *7 bij een ongeval met i-T 9^1) m A I ,1 ,r. A IT r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen ww» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog UIT HET FRANSCH VERTAALD DOOR CHRISTINE KAMP iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï 49 Beiden zwegen gedrongen door eenzelfde ge voel van eerbied; zij wilden haar niet beschul digen, die door een nederig berouw het verleden had uitgewischt. Na wat gerust te hebben, verbrak Hugo de stilte. „Herinner je je onze eerste ontmoeting bij de rots La Surprise? Was dat een voorge voel? Mijn verbeelding stelde rnjj zoo levendig die schipbreuk voor den geest, dat ik er geheel door verbijsterd werd...." „Ik heb dat wel gemerkt. Het kostte je moeite om gewoon te praten, weer in de wer kelijkheid terug te keeren." ,,Dien avond had ik uit Biarritz moeten weg vluchten, weerstand bieden aan de gril, die je leven heeft verwoest. Ik was je niet waardig." Zij onderbrak hem zachtjes: „Je praat te veel.... je handen gloeien." Tegelijkertijd ont stak zij het electrische licht; hij zag haar staan, glimlachend en opgeruimd. Zonder de bleek heid van haar gelaat en de zwarte kringen onder haar oogen, zou niemand vermoed heb ben, dat zij in haar hart de ongeneeslijke wonde droeg van de moeders, die een kind hebben verloren. Tante Gracieuse trad binnen, zij was min der vroolijk, sedert de twee sterfgevallen, maar altijd optimistisch, geneigd het beste te hopen en de anderen te troosten door haar opgeruimd karakter. „Wat is het hier heerlijk," zei zij. „Buiten waait er een ijskoude wind!" Hugo keek zijn vrouw aan en herhaalde: ,,Het is hier heerlijk!' Tot aan het diner bleef Hugo zwijgen, hij luisterde vaag naar het gebabbel der twee vrouwen, die zachtjes spraken over de dingen en de bekenden in Arnaberry. HOOFDSTUK XIX Hoewel zijn krachten terugkwamen, scheen Hugo toch geen verlangen te koesteren om weer aan het werk te gaan. Blijkbaar kon hij zijn geest nog niet dwingen om er de vonken uit te slaan, die de inspiratie zouden brengen. Maar hij zou ten minste meer belang hebben kunnen stellen in hetgeen zijn letterkundig werk aan ging. Hij beantwoordde de brieven niet van de redacties van bladen, van vertalers, die zijn werk in het buitenland wilden doen kennen. Hij gaf zelfs geen antwoord aan Termann, die aanbood een film te maken van „De Ver scheurde Sluier" en wel onder zeer gunstige condities. Mona had hem geschreven, dat het in het net getype manuscript van zijn laatsten roman te zijner beschikking gereed lag. Hij droeg Margaïta op aan de jonge typiste het hono rarium voor haar werk te zenden. Wat het manuscript betreft, dat moest zij bewaren, tot hij weer in Parijs terug zou zijn. De dood van Massot, aan een longontsteking gestorven, kort na den tocht op het jacht, scheen hém niet bijzonder te treffen. Hij leek er onverschillig voor, dat de opvolger van den uitgever, zijn neef, al dadelijk oneenigheid had gehad met de gravin de Mauberny, naar aan leiding van jonge schrijvers, die zij wilde pous- seeren. Hugo scheen er niet aan te denken, dat de gravin, nu zijn onverzoenlijke vijandin geworden, hem te gronde zoui kunnen rich ten. Neen, hij liet alles maar gaan en dacht er zelfs niet aan de ideeën, die in zijn lange overpeinzingen in zijn geest opkwamen, te noteeren. Margaïta was er blij om, het zou haar zoo veel gekost hebben om aan dat groote kind, waaraan zij zich geheel gewijd had, te moeten zeggen: „Dat is slechtdat moet je niet schrijven...." En toch, was dat niet haar plicht? Toen de schoÖhe dagen van Februari kwamen, die de lente aankondigden, als in Zuid-Frank rijk de zon al zoo warm is, dat de gele sleutel bloemen én de blauwe gentianen aan de wegen beginnen te bloeien, konden zij een beetje uit gaan.... niet in den auto, waarvan de snel heid den genezende te zeer zou hebben ver moeid, maar in een Victoria met caoutchouc wielbanden, waarin zij langzaam naar de oevers der meren reden. Eens wilde Hugo te voet gaan naar de plek, waar zij elkander trouw hadden beloofd. Toen zij in het boschje waren, voor de bergen over stroomd van zonlicht, fluisterde hij: „Ik heb mij toen niet vergist. Maar jij! Hoe heb je door die dwaling geleden!" Zij wilde hem beletten verder te gaan, maar hij hield haar tegen: „Wat ik zeg, dat is de waarheid! Voor je volkomen geluk was het noodig, dat je je vaderland niet verliet." Zij gaf geen antwoord en zwijgend gingen zij terug naar hun rijtuig. Was het om de ontroering, een oogenblik opgewekt als een van die groote golven, die den horizont aan het gezicht onttrekken, te ont gaan dat de zieke dien middag vroeg om de wandeling verder uit te strekken? Zij gingen tot Cuethary. Toen zij op den terugweg waren, was het reeds donker geworden en een klok, die bij de Dominicanen geluid werd, kondigde het Lof aldaar aan. „Ik weet, dat je er dikwijls heengaat," zei Hugo. „Laten wij daar binnentreden." Zij dacht, dat hij aan het hek zou laten stil houden om haar gelegenheid te geven uit te stappen, maar hij wilde met haar meegaan en na een korte preek van een der paters, die in treffende bewoordingen over de vier Uitersten sprak, bleef hij lang geknield met het hoofd tusschen de handen verborgen, zooals in den tijd, dat hij zich angstig voor de generale biecht ter gelegenheid van zijn eerste H. Com munie voorbereidde. Bij hun thuiskomst wees hij met de hand naar den zonnewijzer, waarvan door de duis ternis niets meer te zien was. „Fuget!" fluisterde hij, „de uren gaan voorbij! Welke waarschuwing! En hoe weinigen zijn er, die daarnaar luisteren." Den volgenden morgen geleidde Margaïta haar man naar de hal, waar hij in een gemak - kelijken fauteuil plaats nam. Zij zette een tafeltje naast hem neer, waar zij boeken en kranten op legde, dan ging zij naar de eerste verdieping, waar zij eenige huishoudelijke bezigheden te verrichten had. Toen de gong voor de lunch geluid werd, kwam zij beneden, maar vond Hugo niet meer in zijn leuningstoel. Zeker had het mooie weer hem aangelokt, om in den tuin zijn terugkee- rende krachten te beproeven. Margaïta wilde hem daar zoeken, maar dade lijk bemerkte zij, dat hij er niet was en het openstaande hek maakte haar ongerust. Zij iiep naar buiten en toen zag zij hem in de verte. Hij zag er doodelijk vermoeid uit, zijn gezicht was bleek en hij steunde op zijn stok' als een oude man. Zij snelde hem te hulp en greep zijn linker arm om hem beter te ondersteunen. „Waar kom je vandaan?" vroeg zij zacht verwijtend. „Dat kan je niet raden. Ik heb vannacht niet geslapen, ik moest maar aldoor denken aan dien pater en aan hetgeen hij gezegd heeft. Nu ben ik hem gaan opzoeken. Hij was toch zoo goed, zoo engelachtig goed en morgen zal hij mij den grooten Trooster brengen, die mij zal beletten opnieuw te verzinken in het Diepe Meer. Daarna heb ik gedacht aan de tijdelijke dingen..,. Ik heb een taxi genomen en ben naar een notaris gegaan. Sedert den dood v mijn kleinen Jean heb ik mijn testament w len maken „Hugo, ik smeek je erom: spreek toch r» over zulke dingen!" „Het moet! Aanstonds zul je begriJPj^ waarom. Maar misschien is die dubbele spanning te veel geweest voor mijn kra tenToch spijt het mij niet, mij zelf da toe genoodzaakt te hebben Hij glimlachte, terwijl hij tot haar sp an Zij kwamen thuis en zij dwong hem te liggen en terwijl zij de kussens °P??bdvjaP fluisterde zij: „Als je wist hoe 'n blijds g het voor mij is te weten, dat je, nu den vr geniet." b j* Hij kuste haar hand. „Tot nu toe slechts je hart kunnen kwetsen. O, Marg ik vraag mij af hoe je mij hebt kunnen zei hem niet, dat de godde^ Zon, waarbij zij iederen morgen ging verwarmen, de gevaarlijke he ^e- had verdreven, maar om hem goed te doen grijpen, dat zij niet meer aan het smart® verleden dacht, boog zü zich over hem he® kuste hem op het voorhoofd. tfe Hij sloot de oogen onder die liefkoozing. gt iets van een absolutie had en opende ze eenige oogenblikiken later. zg[i „Margaïta," fluisterde hij, „als lk. ervrd' genezen, wil je dan mijn laatsten wil v len?" (Wordt vervolgd1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10