didimêmi mn dm dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
De Liturgische
Volkszang
ZATERDAG 24 OCTOBER 1936
Meer eenheid
Nieuw altaar te
Deventer
Werk van Gebr. van Roosmalen
Nieuwe geschiedenis
verminking
antwoord
Gebed voor geleerden
Sinds door de Apostolische Constitutie
„Divini cultus sanctitatem" van Paus Pius
XI (20 Dec. 1928) de Katholieke wereld
herinnerd werd aan het 25 jaar oude Wetboek
der Kerkmuziek van Pius X, en in uitgebreider
termen andermaal gewezen werd op het her
stel van de actieve deelname der geloovigen
aan de HU. Handelingen, is er allerwege een
geestdriftige actie ontstaan voor den Liturgi-
schen Volkszang als een der voornaamste
voorgestelde middelen. In aansluiting aan dit
Pauselijk schrijven werd door Ons Hoogwaar
dig Episcopaat dezeactie aangewakkerd. Met
klare taal werden in groote lijnen de wegen
en middelen aangegeven, welke voor de Bis
dommen Utrecht, Den Bosch en Breda in ex-
tenso zijn afgedrukt in het Gregorius-Blad
(1929, blz. 101—106), Maasbode 14 Aug. 1929.
Niettegenstaande de ondubbelzinnigheid in
woorden en bedoelingen van het hoogste Ker
kelijke Gezag ontmoetten de arbeiders der
eerste ure toch talrijke scharen van tegen
standers, die niet zoozeer uit onwil opereerden
alswel uit een onberedeneerde mentaliteit en
zucht naar behoud eener liefgeworden traditie.
De actie zelf vertoonde al spoedig in eigen
boezem alle goede en alle verderfelijke eigen
schappen van eiken jongen ijver voor de in-
invoering van het ongewoon nieuwe en de uit
roeiing van het ingeroest oude. Terwijl meer
bezadigden en ernstigen nog zochten naar
goede methodes en goed materiaal, waren on-
besuisden en fanatieke dilettanten reeds een
goed eind weegs met de meest uiteenloopende
experimenten, soms met eenig voorbijgaand,
meestal ondanks hun goede bedoelingen
zonder practisch en blijvend resultaat.
Diezelfde ongeduldige drift, te vroeg gebo
ren uit een onkundig en gemoedelijk niet-
zoo-nauw-kijken, manifesteert zich ook in het
verschijnen van allerlei soort zangboekjes, die
in aantal het ontelbare benaderen en in hun
verscheidenheid van methode en materiaal een
ernstig gevaar gaan opleveren voor de éénheid,
zonder welke ook deze actie voor den Volks
zang noodeloos in haren gang belemmerd wordt
en haar mooie doel niet of althans moeizaam
zal bereiken. Een gevaar, dat in zijn ernstige
dreiging een evenredige waarschuwing hard
noodig heeft.
De inwendige verdeeldheid, volgens het
woord ,van den Stichter der Kerk uitermate
geschikt om ieder rijk, iedere stad of woning
grondig te verwoesten, opent een prachtig
operatieterrein voor de troebelwatervisschers
onder de tegenstanders, die zonder vischacte
op verboden terrein de beste argumenten kun
nen verzamelen voor hun triomfantelijk: „Zie
je wel, dat het niets uithaalt!" Ook het huis
van den Volkszang moet gebouwd worden niet
zonder grondslag boven op den grond, maar na
behoorlijk graven en uitdiepen op de rots; ook
voor den toren van den Volkszang moeten te
voren de middelen berekend worden om den
Evangelischen spot te ontwijken, dat men in
den bouw is blijven steken.
Een onbedaarlijk enthousiasme en plotseling
losgebroken ijver hebben doen beginnen zon
der bezinnen. Deze bezinning had zich moeten
richten op nauwkeurige lezing van 's Pausen
document en het woord der Bisschoppen.
Blijkbaar zijn er velen onder de voortrekkers,
die dit alles niet of slecht gelezen hebben, of
althans naar het gelezene niet gehandeld heb
ben. Of ze zijn ziende blind geweest! Ook in
deze actie streeft de wil om Roomscher te zijn
dan de Paus het doel radicaal'voorbij.
Paus en Bisschoppen hebben overduidelijk
den goeden weg aangewezen en zoowel me
thode als materiaal met naam-en-van ge
noemd. Methode: het onderridht. Materiaal:
de eenvoudigste gezangen.
Onder no. 10 zegt de Apost. Const.: „De
geestelijken moeten ofwel zelf, ofwel met be
hulp van ter zake kundigen zorgen voor het
liturgische en muzikale onderricht van het
volk, omdat dit behoort tot het christelijk on
derwijs. Dat zal ook heel gemakkelijk gaan,
als vooral op de scholen, in godvruchtige broe
derschappen en in andere vereenigingen onder
wijs in de liturgische gezangen gegeven wordt.
Ook de communiteiten van mannelijke re
ligieuzen, zusters en godvruchtige vrouwen,
moeten ijverig meehelpen dat doel te berei
ken in de verschillende instituten, waar aan
haar de opvoeding en het onderricht is toe
vertrouwd."
Het is klaar als de dag, dat hier op de al
lereerste plaats bedoeld wordt het onderricht
op de scholen. Niet alleen de geest, maar ook
de Ietter van de wet duidt er op, dat de
volkszang moet groeien en dat men hem niet
kan dwingen. De ervaring heeft reeds voldoen
de geleerd, dat hieraan kwalijk voldaan wordt
door een z.g. Mis-triduum of Misweek; dit in
stituut, hoe heilzaam en nuttig op zich zelf,
mits gegeven door deskundigen, vormt slechts
een schoon begin, niet méér! Het is noodzake
lijk dat daarna het onderricht worde voort
gezet, dat men volhoude en wel uitsluitend
met eenvoudige gezangen zonder veel variatie,
totdat die gezangen volks-bezit zijn geworden.
Over de bevordering en éénheid van lijn in
het onderricht moge elders uitgeweid worden;
hier wijzen wij alleen op de gewenschte één
heid in materiaal.
Onder no. 9 wordt dit materiaal met een
enkel woord aangegeven: „De Gregoriaansche
zang, voor zoover hij voor het volk bestemd is,
moet weer bij het volk in gebruik gebracht
worden." Het is vooral de algemeenheid van
dit gezegde, die nog al wat geesten en pennen
in beroering gebracht heeft. Is het eenerzij ds
niet gewenscht, dat ieder op eigen houtje uit
maakt, welke die gezangen zijn, anderzijds
hebben onze Bisschoppen dit woord klaar en
helder gecommentarieerd. Utrecht b.v. wijst if
de korte antwoorden en in navolging van het
Lombardische Episcopaat op de Missa Brevis
met de waarschuwing: „Indien men wil dat
het volk zinge, dat men dan altijd de eenvou
digste gezangen neme, zich wachtend voor rijk
versierde en moeilijke gezangen."
Ook Mgr. Diepen en Mgr. Hopmans geven in
denzelfden geest nog méér gedétailleerde aan
wijzingen.
Ten overvloede heeft een algemeen erkende
autoriteit als Pater Dr. Eliseus Bruning bij
herhaling in het Gregoriusblad en in een G.
G.G.-vlugachriftje (no. 422) uitgelegd, welke
gezangen wél en welke niet voor het volk be
stemd zijn; leerzame taal, waar geen enkel
woord in staat, dat te véél of te streng is!
Dat er in don beginne haastig enkele boekjes
werden uitgegeven om tenminste eenig mate
riaal te hebben, is alleszins verklaarbaar en
te waardeeren. In dezen geest bezorgde zelfs de
Ned. St. Gregorius-Vereeniging een goedkoope
uitgave van een Lof boek je en van het volledige
Kyriale, waarbij echter geenszins de bedoeling
voorzat den geheelen inhoud zonder onderscheid
tot gemeengoed voor den Volkszang te ver
klaren. Het gevaar dreigt echter door den aan
houdenden stroom van nieuwe uitgaven, waar
in de samenstellers eigen smaak, eigen keuze,
eigen oordeel willen vastleggen, terwijl ieder
het zijne als het ware en het betere weet aan
te prijzen in volkomen onwetendheid, dat
groatere autoriteiten dan zij met veel zorg
en moeite en studie arbeiden aan een deugde
lijk en verantwoord boek. Dat alles staat gelijk
met het gras voor de voeten wegmaaien en
met het bederven van de goede markt door
kramers en kwakzalvers.
Voeg hierbij nog den hopeloozen warboel,
veroorzaakt door verschil van lezing en tekst
en melodie, verschillend notenschrift (Grego-
riaansch en modern notenschrift, naast een
eigen-fabrf.kaat-mengsel van 5-lijnige balken
met moderne én Gregoriaansche sleutels en
noten!), wanhopige experimenten om met
boogjes en streepjes het Solesmiaansche
rhythme aan te geven en botsing te vermijden
met het auteursmonopolie van Desclée dan
begint het aardig te lijken op den bouw van
een Babeltoren. Om verder van de eigenmach
tige manipulaties met het systeem Jeannin cü.
maar te zwijgen, daar door de Congregatie der
Riten tijdig voor dit bedrijf een stok is ge
stoken.
Hiermee willen wij niet alles zonder onder
scheid veroordeelen, want juist om het gebrek
aan een algemeen boek zijn er vele uitgaven
verschenen, die zoowel naar inhoud als bewer
king waardeering verdienen. Doch ook door
elke goede uitgave wordt het aantal telkens
Het Maria-altaar, naar ontwerp van Ad.
van Roosmalen, dat geplaatst is in de
St. Lebuïnuskerk te Deventer
met één vermeerderd en de verscheidenheid
grooter.
Het goed recht van de kwestie, of bij de
huidige actie voor den Volkszang de handha
ving van een auteursmonopolie als van Desclée
niet roept om wijziging, moge hier gememo
reerd worden en elders ernstig onder de oogen
worden gezien.
Is het niet wenschelijk, ja hard noodig, dat
spoedig worde ingegrepen om ook voor den
Volkszang een algemeen en overal-geldend
éénheids-boek te verkrijgen? Is het niet een
ernstige overweging waard, dat b.v. bij onze
Protestantsche landgenooten het algemeen ge
bruikte Psalm- en Gezangenboek dermate de
eenheid bevordert en bet gemak der geloovigen
dient, dat bij het noemen van een nummer
aanstonds iedereen weet, welk gezang bedoeld
is? Is het niet een navolgenswaard voorbeeld
als het Gezangboek van het Aartsbisdom
Turijn („II Farrocchiano Cantore") in
vier jaren tijd zijn zevende editie beleefde?
Hoeveel Duitsche Bisdommen hebben niet hun
eigen algemeen zangboek? 1)
Dat voor dergelijke promotie tot éénheids
gezangboek voor onze Nederlandsche Kerkpro
vincie het pas verschenen prachtige werkje
van Pater Bruning 2) als no. 1 op de voor
dracht geplaatst mag worden, is mede de be
doeling van dit artikel. Het is tegelijk een ge
woon Kerkboek en een zangboek. De inhoud
vermeldt: gebeden, verklaring der Mis, tekst
van het Ordinarium, vijf eenvoudige Grego
riaansche Missen, Uitvaart en Begrafenis,
Completen, 38 gezangen voor het Lof en de
meest voorkomende plechtigheden en 52 liede
ren, waaronder die van den Canon. Alles met
noten, rhythmische teekens, tekstvertaling,
duidelijke aanwijzing voor het volk wat het
moet zingen, stevig papier, mooie druk, handig
formaat, doorloopende nummering welke ook
boven aan elke bladzijde herhaald wordt.
Uit den onmetelijken schat van onze Ka
tholieke Gregoriaansche gezangen en geeste
lijke liederen moet ten slotte voor het volksge
bruik een bepaalde keuze gemaakt worden.
Terecht zegt de inleider, Deken Frank van
Breukelen, Voorzitter van de Federatie van
Liturgische Vereenigingen in Nederland, dat
„het van belang is, dat deze keuze geschiedt
door personen, die op de hoogte zijn zoowel
van de theoretische eischen van de Liturgie
en den kerkelijken zang, alsook van de moge
lijkheden, die practisch bereikbaar zijn."
Practisch bereikbaar niet in een of andere
uitgelezen parochie met een muzikalen pas
toor, maar overal en voor allen.
Mocht echter de keuze voor een éénheids
gezangboek vallen op een ander, of mocht mén
er de voorkeur aan geven, geen keuze te doen
en al het bestaande te verklaren tot bruikbaar
materiaal, dat dan de éénheid in zooverre be
vorderd worde, dat b.v. in een standaardlijst
Dank zij een milden schenker is de kerk van
den H'. Lebuinus te Deventer een kunstwerk
rijker geworden, waarin de edelsmid zijn hamer
heeft mogen laten kloppen, zooals het in deze
dagen maar zelden voorkomt.
Gezien de ranke lijnen van het oude gothi-
sche bouwwerk, alsmede de typische bouwwijze
van twee schepen naast elkaar, kon dit zij
altaar tot een groot geheel worden uitgewerkt
en het is daarom, wat afmeting betreft, eenig
in zijn soort.
De ontwerper, Ad. van Roosmalen te Utrecht,
heeft den hoofdvorm gehouden in harmonie
met de architectuur der oude kerk.
Los van de retabel werd uit Brêche-Stazzema-
marmer een altaar opgetrokken, in eenvoudige
massieve blokken, met als achtergrond het
goud-gele Jaune de Sienne-marmer, waarop de
bronzen retabel is geplaatst.
De retabel, welke geheel in brons gedreven
is, toont aan weerszijden, in rhythmische op
eenvolging, biddende en musiceerende engelen,
die hun hulde brengen aan de Koningin des
Hemels, Die hoog boven in een koepelvormige
nis is geplaatst.
Bijzonder levendig is de expressie van Maria
en het Kind te noemen, welk beeld geheel vrij
in brons, levensgroot, is uitgevoerd.
In hetzelfde rhythme van de engelen zijn de
rozen en leliën geplaatst als symbool der reine
liefde. Het tabernakel werd verlucht met een'
voorstelling van de Annunciatie. Op het taber
nakel verrijst een rank altaar-kruis, waarnaast
aan twee kanten de kandelaars. Dit altaar,
waaraan ruim een jaar werd gewerkt, is uit
gevoerd door de Gebr. Van Roosmalen te
Utrecht.
aan alle gezangen een doorloopende numme
ring worde gegeven, welke dan in een her
ziene uitgave van verschillende reeds in omloop
zijnde boekjes worde overgenomen.
Het zijn slechts voorstellen, welke ik graag
voor betere wegschenk; maar éénheid moét er
komen terwille van de goede zaak en scherpere
controle op vrije en wilde uitgaven. Hier is het
woord, aan wien thans de daad?
PETRUS DE BREE, pr.
1). Is er niet reeds een bescheiden begin ge
maakt met de uitgave der 22 Canon-liederen?
2). „Zingt allen mee" door P. Dr. Eliseus
Bruning. Uitgave Wed. J. van Rossum, Utrecht.
350 blz., gebonden in linnen stempelband prijs
85 ct. bij getallen aanmerkelijk lager.
Een uitgave van den N. S. Lehrerbund in
Deutschland brengt een bijdrage over de voor-
en vroege geschiedenis van het Jodendom. De
schrijver zegt daarin, dat die geschiedenis voor
den advocaat interessanter is dan voor den reli
gie-onderzoeker. De aartsvaders vertoonen
zwaar crimineele trekken, zegt hij. In het geval
van Abraham en Sara (Gen. 20) zou de aartsva
der in onzen tijd zeker wegens ernstige koppela
rij tot 5 of 6 jaar tuchthuisstraf worden veroor
deeld. Het leven van Jacob is volgens hem een
aaneenschakeling van afzetterij, woeker, bedrog;
het betreft hier een gewoontemisdadiger. Hij
eischt een minimum van tien jaren tuchthuis
straf. Ook Jozefs geschiedenis vertoont veel mis
dadige trekken. Vrouw Potifar zal wel gelijk heb
ben gehad, zegt hij; de Joden gebruiken in zoo'n
geval altijd nog dezelfde list, door de schuld op
de vrouw te werpen. Als hoog staatsbeambte ver
duistert hij nog het geld, dat hij in de zakken
van zijn broers legt.
Alleen door het gebrek aan juristisehe scholing
was het zoo lange jaren mogelijk, rondom het
Jodendom een schijn van heiligheid te weven.
(Ned. Chr. Persbureau).
Venijnig ratelde de half-verroeste wekker
op het vrij wankele nachtkastje. Slaperig
grommen was duidelijk hoorbaar, toen een
hand zich onder de dekens te voorschijn
tooverde, de snorrende bel vastzette en even
later sliep luitenant Mühler minstens even
vast als enkele seconden tevoren. Een vuisten
roffel op de vervelooze deur bracht hem een
half uur later beter tot bezinning; een bruusk
„ja" deed zijn hospita luid-mopperend weg-
sloffen.
Verdraaid, op zoo'n ouderwetschen Zondag
avond moest geen Maandag volgen! Dat moest
bij dagorder verboden worden!"
Dagorder, deksels, dat is waar ook, vandaag
is er inspectie door den kolonel. Dat beteekent
reen dag van je zuiverste dienstklopperij. Niets
I wordt door de vingers gezien, alles moet naar
voorschrift gebeuren. En daar stond het hoofd
van luit. Mühler in het geheel niet naar. Lie
ver ging hij met zijn mannen naar de schiet-
hei; als de sergeants met de recruten dan druk
in de weer waren, kon hij tenminste wat ver
derop er zijn gemak van nemen. Tegen dat het
tijd werd om op te breken, kwamen ze hem wel
waarschuwen.
Jandorie, de Rijnwijn van gisterenavond
smaakte beter dan het afzaksel, dat men hem
nu wenschte te laten slurpen. En dan dat mi
serabele oud-bakken brood. Hoe noemden ze
dat toetje gisteren ook al weer? Dat hij den
naam nu vergeten was; hij wilde er zich zelf
ook nog eens op tracteeren. Straks nog even
informeeren. Voortmaken Heinrich, onderbrak
hij zichzelf. Als je me nou, al half acht ge
weest, zeker vergeten den wekker te zetten.
Met een haast, die slechts bij recruten merk
baar is als ze zich gereed maken voor 36 uur
verlof, waschte en kleedde hij zich, rende de
uitgesleten trap af, om met een klap de huis
deur achter zich dicht te slaan.
Zwaar dreunde zijn stap langs de kade, waar
de drukte van allen dag reeds heerschte. Toen
hij dicht bij de brug was, die de beide Rijn
oevers verbond, werd zijn aandacht getrokken
door een dienstauto, waarin hij aanstonds de
magere, kaarsrechte figuur van kolonel Meyer
ontdekte.
Met wien ter wereld maakte die zoo vroeg
al een praatje? Zeker een goede kennis; hij
laat hem tenminste een sigaar opsteken.
Tjonge, wat heeft-ie een royale bui! Dat zul
len wij straks wel moeten bezuren. Onafge
broken hield Mühler zijn blik op de beide
mannen gericht, waarvan hij vermoedde, dat
de ander de hoofdbrugwachter zou zijn. Deze
veronderstelling was juist. Toen de auto weg
reed, salueerde de brugwachter correct en mof
felde even later de gekregen sigaar weg.
„Goeden morgen, Karl," groette Mühler
joviaal.
„Morgen, luit," was het antwoord. „Zeker
inspectie vandaag," ging hij voort en knikte
met zijn hoofd in de richting, waarin de auto
verdwenen was.
„Inderdaad, maar wij zijn vanmiddag pas
aan de beurt. Tja, dat moet ook op z'n tijd ge
beuren, hè. Kende je kolonel Meyer, omdat je
zoo even met hem stond te praten?"
„Nou en of. Ik ben jarenlang oppasser bij
hem geweest."
„Zoo, en hebben jullie nu op den vroegen
morgen wat herinneringen opgehaald?" infor
meerde Mühler verder, die brandde van
nieuwsgierigheid over wat die twee besproken
hadden.
„Nee, luit. De kolonel informeerde, hoe breed
de Rijn hier is."
„Nu, hoeveel is dat dan wel?"
„Driehonderd vijf en twintig M."
„Tjonge, zóó breed! Ik had gedacht, dat hij
de driehonderd niet haalde. Sigaar, Karl?
Steek er nog maar een bij je, nee toe, pak aan,
geneer je niet!"
Kwiek en vief stapte luitenant Mühler even
later de streng bewaakte poort door, groette
vroolijk de stram staande wacht, om vervol
gens in de officierenkamer op de meest rucht
bare wijze uiting te geven aan zijn puike stem
ming, die echter niet oversloeg op zijn collega's,
wien de aanstaande inspectie blijkbaar wel
heel zwaar op de maag lag. Eenigszins be
grijpelijk was dat eigenlijk ook wel, er waren
promoties op til en ieder voor zich wilde de
kans, die hij vandaag wellicht kreeg, om een
gunstigen indruk achter te laten, en zoodoende
ook tot de gelukkigen te behooren, niet voorbij
laten gaan.
Des middags werd, onder het alziende oog
van den kolonel een tactische oefening gehou
den in de nabijheid van de Rijnbrug. Gezeten
op een gitzwart paard, controleerde hij elke
beweging der officieren en manschappen, van
welke de eerst-
genoemden zich
meer moeite ge- TT f
troostten, dan ge- J
woonte was. Op l
elke wrevelige be- i
weging van den „„.„„„.r
kolonel volgde
verspilling van nieuwe energie.
Toen de officieren tenslotte voor een bespre
king bij hem werden ontboden, en de noodig^
aan- en opmerkingen te verduwen hadden 8®"
kregen, oordeelde kolonel Meyer het gewenscn
hen nog eens te attendeeren op de groot
waarde van het afstand schatten.
„Wat denkt u, overste," aldus wendde hu
zich tot een der hem omringende officieren-
„hoe breed is de Rijn hier voor de brug?"
„Drie honderd en vijftig M„ kolonel."
„En wat is uw meening, majoor?"
„Drie honderd meter, kolonel."
„En wat zegt u ervan?" aldus wendde hO
zich tot luit. Mühler.
„Drie honderd vijf en twintig M., kolonel,
antwoordde deze stipt.
„Keurig, keurig, daar ben ik het volkom
mee eens. Maar mag ik u eens vragen, ho®
komt u aan deze nauwkeurige schatting?" wel
willend knikte hij den jongen luitenant toe, di
afgunstige blikken van verschillende zijner co
lega's opving.
„Ik heb het ook aan den brugwachter ge
vraagd, kolonel!"
Bij de promoties ontbrak de naam Heinric
Mühler.
Z. H. de Paus schrijft elke maand een bh
zondere intentie voor, voor de gebeden
leden van het Apostolaat des Gebeds.
In de maand September was nu wore
schreven, te bidden voor de geleerden. H
de geleerden dan zoozeer een gebed nooa»
De Fransche geleerde G. Bardy beantw
die vraag in „La Vie Catholique".
De geleerden zijn zoo zegt Bardy, met «f
Bijbelsche vergelijking menschen, die s
den in de vlakte. Daarom moet Mozes voor a
op den berg bidden, met geheven handen, 0P°
de Heer hen moge verlichten en bescherm
Het is meestal niet het werk der geleerde
de zaken der eeuwigheid te beschouwen en
bestudeeren. Ze gunnen zich hiertoe den wJ
niet; en door hun arbeid staan ze bloot aan.
veel bekoringen. De gevaarlijkste dezer bek
ringen is langen tijd de trots geweest. In
Paradijs werden onze stamvaders reeds do
weetgierigheid en kennistrots ten val gebrach
We weten wel, dat in onze dagen slech
weinig geleerden meer leven, die nog de ou
illusie koesteren de illusie der wetenschap
menschen van voor zeventig jaar! °P ,pn
wegen der wetenschap den sleutel te vind
voor alle raadselen der wereld. Het is, voor
gedurende de laatste tientallen jaren, te du
delijk geworden, dat alle wetenschappen)
conclusies, ook conclusies die afdoend en de
finitief schijnen, slechts voorloopig zijn. Haas
eiken dag worden „definitieve" conclusies do®
nieuwe vaststellingen achterhaald. De beken
geleerde, Dr. Carrel, die zijn zeer bekend wer
„L'homme, eet inconnu" (De onbekend
mensch) ten titel gaf, heeft inderdaad ®e
groote waarheid uitgesproken, die door gee»
ernstig geleerde in twijfel zal getrokke
worden.
Na een half uurtje hadden ze een eenzaam huis gevonden, Drein en Piet hadden het niet erg op dit vreemde bezoek
dat aan niemand scheen te behooren. Het stond open en daar- - begrepen. Haastig holden ze naar de aangrenzende kamer, ge-
binnen was niets anders te zien dan een stelletje versleten
meubelen en een groote zwarte kat. Nauwelijks hadden ze zich volgd door de poes' die ®veneens erg geschrokken was. Wat
gemakkelijk geïnstalleerd of daar fladderde een vleermuis de moeten we beginnen, wat moeten we beginnen, jammerde Drein,
kamer binnen! die altijd terstond met zijn handen in het haar zat.
„Hier heb je een stok", zei Piet, „zie maar dat je dat dier
daarmee eruit jaagt. Mijn arm is een beetje stijf, zie je." En
Drein ging op jacht. Maar de vleermuis hield hem leelijk voor
den gek.
Inmiddels, al bestaat thans niet meer
het
geslacht trotsche en tenslotte zeer beperk
geleerden, zooals we ze voor ongeveer zeventiS
jaar kenden, we mogen niet vergeten, dat hier
en daar nog geleerden aan het groote gevaa
van den wetenschappelijken trots bloot staan-
Er bestaan wetenschapsmenschen, die de m®*
taphysiek loochenen. Ze verklaren, dat a11®
metaphysische problemen slechts schijnproble
men zijn. Ze stellen zich tevreden met bib
microscoop. En ze meenen de ronde van
geheele wereld te hebben gedaan, wanneer
de vier muren van hun eigen laboratorium 1
oogenschouw hebben genomen. Het vraagstu
of het leven een zin heeft, wordt door hen be^
slist door het kinderantwoordje: het feit, da
menschen leven en sterven, is ons voldoende'
verder hoeven we niets te weten!
Hier slaat de trots der geleerden in overdre
ven bescheidenheid om.
Wie dit alles overweegt, zal begrijpen waa,g
om de Paus van ons verlangt, dat we voor d
geleerden bidden. We zullen aan God vrage^
dat Hij de geleerden behoede voor het subtif-
gevaar der zelfgenoegzame onverschilligheid^
en dat Hij hun harten onverzadelijk make. B®
groot is immers de waarde van een geleerd'-'
die volledig opgaat in zijn speciale wetenschap
en Gods eer en glorie boven alles plaatst! HU
kan metterdaad een licht zijn voor ontelbare
onder zijn medemenschen. In tegenovergestel-
den zin is echter een geleerde, die geen verde
ren horizon kent dan zijn eigen domeintje, ®e
bekrompen mensch, die een gevaar kan worde»
voor ieder, die in zijn waanwetenschap geloof
ATT TJ* D/^IVTTVTC''C op dit blad ziJn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7 Cfj bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door {7 *7 bij een ongeval met i-T 9^1) m
A I ,1 ,r. A IT r. jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen ww» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen %J\J» doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog
UIT HET FRANSCH VERTAALD
DOOR CHRISTINE KAMP
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï
49
Beiden zwegen gedrongen door eenzelfde ge
voel van eerbied; zij wilden haar niet beschul
digen, die door een nederig berouw het verleden
had uitgewischt.
Na wat gerust te hebben, verbrak Hugo de
stilte. „Herinner je je onze eerste ontmoeting
bij de rots La Surprise? Was dat een voorge
voel? Mijn verbeelding stelde rnjj zoo levendig
die schipbreuk voor den geest, dat ik er geheel
door verbijsterd werd...."
„Ik heb dat wel gemerkt. Het kostte je
moeite om gewoon te praten, weer in de wer
kelijkheid terug te keeren."
,,Dien avond had ik uit Biarritz moeten weg
vluchten, weerstand bieden aan de gril, die je
leven heeft verwoest. Ik was je niet waardig."
Zij onderbrak hem zachtjes: „Je praat te
veel.... je handen gloeien." Tegelijkertijd ont
stak zij het electrische licht; hij zag haar staan,
glimlachend en opgeruimd. Zonder de bleek
heid van haar gelaat en de zwarte kringen
onder haar oogen, zou niemand vermoed heb
ben, dat zij in haar hart de ongeneeslijke
wonde droeg van de moeders, die een kind
hebben verloren.
Tante Gracieuse trad binnen, zij was min
der vroolijk, sedert de twee sterfgevallen, maar
altijd optimistisch, geneigd het beste te hopen
en de anderen te troosten door haar opgeruimd
karakter. „Wat is het hier heerlijk," zei zij.
„Buiten waait er een ijskoude wind!"
Hugo keek zijn vrouw aan en herhaalde:
,,Het is hier heerlijk!'
Tot aan het diner bleef Hugo zwijgen, hij
luisterde vaag naar het gebabbel der twee
vrouwen, die zachtjes spraken over de dingen
en de bekenden in Arnaberry.
HOOFDSTUK XIX
Hoewel zijn krachten terugkwamen, scheen
Hugo toch geen verlangen te koesteren om weer
aan het werk te gaan. Blijkbaar kon hij zijn
geest nog niet dwingen om er de vonken uit te
slaan, die de inspiratie zouden brengen. Maar
hij zou ten minste meer belang hebben kunnen
stellen in hetgeen zijn letterkundig werk aan
ging.
Hij beantwoordde de brieven niet van de
redacties van bladen, van vertalers, die zijn
werk in het buitenland wilden doen kennen.
Hij gaf zelfs geen antwoord aan Termann, die
aanbood een film te maken van „De Ver
scheurde Sluier" en wel onder zeer gunstige
condities.
Mona had hem geschreven, dat het in het
net getype manuscript van zijn laatsten roman
te zijner beschikking gereed lag. Hij droeg
Margaïta op aan de jonge typiste het hono
rarium voor haar werk te zenden. Wat het
manuscript betreft, dat moest zij bewaren, tot
hij weer in Parijs terug zou zijn.
De dood van Massot, aan een longontsteking
gestorven, kort na den tocht op het jacht,
scheen hém niet bijzonder te treffen. Hij leek
er onverschillig voor, dat de opvolger van den
uitgever, zijn neef, al dadelijk oneenigheid had
gehad met de gravin de Mauberny, naar aan
leiding van jonge schrijvers, die zij wilde pous-
seeren. Hugo scheen er niet aan te denken,
dat de gravin, nu zijn onverzoenlijke vijandin
geworden, hem te gronde zoui kunnen rich
ten.
Neen, hij liet alles maar gaan en dacht er
zelfs niet aan de ideeën, die in zijn lange
overpeinzingen in zijn geest opkwamen, te
noteeren.
Margaïta was er blij om, het zou haar zoo
veel gekost hebben om aan dat groote kind,
waaraan zij zich geheel gewijd had, te moeten
zeggen: „Dat is slechtdat moet je niet
schrijven...." En toch, was dat niet haar
plicht?
Toen de schoÖhe dagen van Februari kwamen,
die de lente aankondigden, als in Zuid-Frank
rijk de zon al zoo warm is, dat de gele sleutel
bloemen én de blauwe gentianen aan de wegen
beginnen te bloeien, konden zij een beetje uit
gaan.... niet in den auto, waarvan de snel
heid den genezende te zeer zou hebben ver
moeid, maar in een Victoria met caoutchouc
wielbanden, waarin zij langzaam naar de
oevers der meren reden.
Eens wilde Hugo te voet gaan naar de plek,
waar zij elkander trouw hadden beloofd. Toen
zij in het boschje waren, voor de bergen over
stroomd van zonlicht, fluisterde hij: „Ik heb
mij toen niet vergist. Maar jij! Hoe heb je
door die dwaling geleden!"
Zij wilde hem beletten verder te gaan, maar
hij hield haar tegen: „Wat ik zeg, dat is de
waarheid! Voor je volkomen geluk was het
noodig, dat je je vaderland niet verliet."
Zij gaf geen antwoord en zwijgend gingen zij
terug naar hun rijtuig.
Was het om de ontroering, een oogenblik
opgewekt als een van die groote golven, die den
horizont aan het gezicht onttrekken, te ont
gaan dat de zieke dien middag vroeg om de
wandeling verder uit te strekken? Zij gingen
tot Cuethary. Toen zij op den terugweg waren,
was het reeds donker geworden en een klok,
die bij de Dominicanen geluid werd, kondigde
het Lof aldaar aan.
„Ik weet, dat je er dikwijls heengaat," zei
Hugo. „Laten wij daar binnentreden."
Zij dacht, dat hij aan het hek zou laten stil
houden om haar gelegenheid te geven uit te
stappen, maar hij wilde met haar meegaan en
na een korte preek van een der paters, die in
treffende bewoordingen over de vier Uitersten
sprak, bleef hij lang geknield met het hoofd
tusschen de handen verborgen, zooals in den
tijd, dat hij zich angstig voor de generale
biecht ter gelegenheid van zijn eerste H. Com
munie voorbereidde.
Bij hun thuiskomst wees hij met de hand
naar den zonnewijzer, waarvan door de duis
ternis niets meer te zien was. „Fuget!"
fluisterde hij, „de uren gaan voorbij! Welke
waarschuwing! En hoe weinigen zijn er, die
daarnaar luisteren."
Den volgenden morgen geleidde Margaïta
haar man naar de hal, waar hij in een gemak -
kelijken fauteuil plaats nam. Zij zette een
tafeltje naast hem neer, waar zij boeken en
kranten op legde, dan ging zij naar de eerste
verdieping, waar zij eenige huishoudelijke
bezigheden te verrichten had.
Toen de gong voor de lunch geluid werd,
kwam zij beneden, maar vond Hugo niet meer
in zijn leuningstoel. Zeker had het mooie weer
hem aangelokt, om in den tuin zijn terugkee-
rende krachten te beproeven.
Margaïta wilde hem daar zoeken, maar dade
lijk bemerkte zij, dat hij er niet was en het
openstaande hek maakte haar ongerust. Zij
iiep naar buiten en toen zag zij hem in de
verte. Hij zag er doodelijk vermoeid uit, zijn
gezicht was bleek en hij steunde op zijn stok'
als een oude man.
Zij snelde hem te hulp en greep zijn linker
arm om hem beter te ondersteunen. „Waar kom
je vandaan?" vroeg zij zacht verwijtend.
„Dat kan je niet raden. Ik heb vannacht
niet geslapen, ik moest maar aldoor denken
aan dien pater en aan hetgeen hij gezegd heeft.
Nu ben ik hem gaan opzoeken. Hij was toch
zoo goed, zoo engelachtig goed en morgen zal
hij mij den grooten Trooster brengen, die mij
zal beletten opnieuw te verzinken in het Diepe
Meer. Daarna heb ik gedacht aan de tijdelijke
dingen..,. Ik heb een taxi genomen en ben
naar een notaris gegaan. Sedert den dood v
mijn kleinen Jean heb ik mijn testament w
len maken
„Hugo, ik smeek je erom: spreek toch r»
over zulke dingen!"
„Het moet! Aanstonds zul je begriJPj^
waarom. Maar misschien is die dubbele
spanning te veel geweest voor mijn kra
tenToch spijt het mij niet, mij zelf da
toe genoodzaakt te hebben
Hij glimlachte, terwijl hij tot haar sp an
Zij kwamen thuis en zij dwong hem te
liggen en terwijl zij de kussens °P??bdvjaP
fluisterde zij: „Als je wist hoe 'n blijds g
het voor mij is te weten, dat je, nu den vr
geniet." b j*
Hij kuste haar hand. „Tot nu toe
slechts je hart kunnen kwetsen. O, Marg
ik vraag mij af hoe je mij hebt kunnen
zei hem niet, dat de godde^
Zon, waarbij zij iederen morgen
ging verwarmen, de gevaarlijke he ^e-
had verdreven, maar om hem goed te doen
grijpen, dat zij niet meer aan het smart®
verleden dacht, boog zü zich over hem he®
kuste hem op het voorhoofd. tfe
Hij sloot de oogen onder die liefkoozing. gt
iets van een absolutie had en opende ze
eenige oogenblikiken later. zg[i
„Margaïta," fluisterde hij, „als lk. ervrd'
genezen, wil je dan mijn laatsten wil v
len?"
(Wordt vervolgd1