Md venaal den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
DE UREN GAAN
V O O R B IJ
De eerste „Eintopf
Sonntag"
Miüi
DE ST. RADB0UD-
STICHTING IN 1936
Het Jaarboek verschenen
WEGVERKEER
GROOTE MOGELIJKHEDEN
DONDERDAG 29 OCTOBER 1936
Een niet onaardige
gedachte
fev.vtyned
BOEK EN BLAD
gé
wT" vi^L I De oom van j
Hartman
Alleen te Berlijn bedroeg de op
brengst reeds de enorme som
401.390.15 Rijksmark
Het was Zondagmiddag en het werd zoo
langzamerhand tijd om te eten. Zooals
dat gewoonlijk gaat wanneer men in ge
nschap is, bleek het niet zoo eenvoudig te
vjvff11' °m uit te maken, waar wij aan de be-
♦okk^'1 Van den inwendisen mensch zouden
t>och zooals dat óók gewoonlijk gaat, was er
b onder ons die een restaurantje wist: een-
Ithg, maar gezellig en goed en niet duur,
kortom, het restaurantje waarnaar wij,
eaerianders in Berlijn, al heel lang gezocht
eöben zonder het te kunnen vinden.
■Een half uur later belandden we in wat or.s
as afgeschilderd als een tempel van luculli
sche genietingen. Natuurlijk zag het er uit
Uit 3116 andere Berlijnsche restaurants. Natuur-
Jk stonden er op de gehectografeerde „Speise-
arte" geen andere gerechten en geen andere
j yzen dan op de menu's van alle andere Ber-
nsche eetgelegenheden. Het eenige waardoor
restaurant zich onderscheidde, was dat er
u de vrij talrijke gasten niemandat.
dni 20 .gids gaf de leidine niet uit handen. Na-
en informeerde hij naar onze voorkeur
stelde met prijzenswaardige bezorgheid voor
t «er onzer een „Speisenfolge" samen. Eerst
en dat klaar was, mocht de kellner komen.
Mo 6 man zweeS beleefd tijdens de vrij uitvoe-
se bestelling. Hij noteerde echter niets en be
ukte zich er toe, klaarblijkelijk verbaasd te
iit HlJ haalde moedeloos de schouders op, na-
zijn opdrachtgever geëindigd had.
Is „Eintopf", meneer," fluisterde hy, of
et geheim moest blijven.
■.Eintopf?!"
iVij zeiden het hem allemaal na.
En ja, herinnerden wij ons, de man had ge-
ik Wij vierden vandaag den eersten „Ein-
Pfsonntag" van den winter 1936_'37 ten bate
Wn het „Winterhilfewerk". De „Speisekarte"
as tydeiyk buiten werking gesteld. Wij hadden
echts de keuze uit vier „Eintopfgerichte" en
ei een vegetarischen groentenschotel, een
^rrien soep, een portie „Pichelsteiner" achter
liiiJu n P°®tischen naam zich de harde werke-
Jkheid van uitgekookt soepvleesch verbergt,
b hachée van gekookte, gewoonlijk zeer moei-
Jk te identificeeren visch.
We keken elkaar eens aan, doch zeiden niets,
^getwijfeld dacht geen onzer er aan om het
Pede en nuttige werk van de „Winterhilfe" te
ycotten. In tegendeel. Maar het is nu een
maal veel prettiger om op straat een speldje
koopen of om aan de deur van een of andere
!wSe dame een bonnetje van een halve of een
®eie mark te ontnemen, dan om een „Eintopf-
seHcht" te savoureeren.
De „Eintopfgerichte" moeten namelyk goed-
zijn om aftrek te vinden. De restaurateur
°et de helft van de opbrengst afdragen, opdat
Het universiteitsgebouw ten tijde der stich
ting. Thans prijkt voor den ingang het beeld
van S. Thomas van Aquino
stelling welke den mooien naam draagt van
„die Kiiche der Welt." De ondernemers zijn op
de niet onaardige gedachte gekomen om ter
gelegenheid van den eersten „Eintopfsonntag"
een wedstrijd uit te schrijven onder de uit alle
windstreken opgekomen dienaren van Luculius.
De opgave was: wie maakt het beste „Eintopf-
gericht."
Het succes was kolossaal, vooral by de ten
toonstellingbezoekers. Om twee uur 's middags
reeds was er bij de Franschen geen „petite
„Marmite", by de Italianen geen „Risotto casa-
linga", bij de Oostenrijkers geen „Salzkammer-
guttopfen bij de Hamburgers geen„Huts
pot" meer te krijgen.
De eerste prijzen werden behaald door Hon
garije met den vegetarischen schotel „Kohl
auf Margaretennart" en door Saksen-Thürin-
gen en Rijnland-Westfalen, respectievelijk met
een vleesch- en een vischgerecht.
Jammer dat de anders zoo uitbundige recla
me voor „die Küche der Welt" over dezen wed
strijd in alle tonen het stilzwijgen heeft be
waard. Anders waren wij er zeker nog eens heen
gegaan.
®t „Winterhilfewerk" er iets aan heeft En
t'e twee voorwaarden zijn moeilijk aan elkaar
flymen. De gemiddelde „Gastwirt" toch wordt
J door gedwongen om voor dertig a veertig
*Jennige een eenvoudigen, maar voldoenden
Maaltijd te serveeren. En dat gaat niet.
kellner scheen na een korte overweging
J?1 de conclusie te komen dat hij aan ons
'lh „Eintopfgerichte" niet slijten kon. Hij boog'
ch dus vertrouwelijk over de tafel en zeide:
,.»Ik weet niet of de „Herrschaften" zoo veel
'ld hebben, doch over drie kwartier is het
aorby. Dan kunt u natuurlijk krijgen wat U
wilt."
.Toen drie kwartier later de klok sloeg, ging
?et luikje in de keukendeur open en de kellner
,reeg het zeer, zéér druk. Want niet alleen wij,
°ch al de gasten gingen eten....
Ihtusschen schijnt dit voorbeeld heel weinig
^kenend geweest te zijn. De eerste „Eintopf-
~°hntag" bracht immers alleen te Berlijn de
Morrne som van 401.390.15 Reichsmark op. Dat
bijna tien Pfennige per hoofd der bevol-
.'hg en tien procent meer dan verleden jaar.
vatuuriyk valt niet na te gaan, of de Berlijn-
~®he huismoeders inderdaad op het Zondag-
che middagmaal uitspaarden wat zij den 75.000
,°llectrices en collectanten van de „Winter-
"Ufe" in de hand drukken!
Honor cui honor, na zoo veel „Miesmache-
voelen wij ons gedwongen om amende ho
norable te brengen aan het „Eintopfgericht."
'1 spreken ditmaal niet uit eigen ervaring,
noch op het gezag der Duitsche pers. Het is ge
kken dat men zelfs op een „Eintopfsonntag"
lch te buiten kan gaan aan gastronomische!)
v«rdaad.
£>at zit zoo. Beriyn heeft op het oogenblik
internationale kook-, bak- en braadtentoon-
AFSLUITING EN GED. DROOG
LEGGING DER ZUIDERZEE (7e
album). Uitgave N.V. Handels
drukkerij Holdert en Co. te Am
sterdam.
In de bekende serie „De afsluiting en gedeel
telijke droogmaking van de Zuiderzee" is het
zevende album verschenen. In 1935 heeft men
geen album uitgegeven, omdat de stand van de
werken daartoe geen voldoende aanleiding gaf.
Nummer VII wordt thans gezien als een af
sluiting van de periode, waarin de bouw van
den grooten dijk tot stand kwam en de Wierin_
germeer aan ons grondgebied werd toegevoegd.
Naast foto's en gegevens uit de Wieringermeer
zijn reeds luchtopnamen afgedrukt van Urk,
Lemmer en Schokland, drie karakteristieke
plekjes „oud land", die binnen den N.O. polder
gaan vallen. Aan de inpolderingswerkzaamheden
voor den N.O. polder hoopt de uitgeefster haar
achtste album te wijden.
NIEUWE UITGAVE
Bij A_ W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij
N.V. te Leiden verscheen het officieele wed-
strijdboek van het internationale meester-
schaaktoumooi, dat van 18 Juli tot 1 Augustus
j.l. te Zandvoort werd gehouden. Deze uitgave
werd verzorgd door den wedstrijdleider Hans
Kmoch.
Verschenen is het Jaarboek 1936 der St.
Radboudstichting. De redacteur, Prof.
Mgr. Dr. J. Hoogveld opent het boek met
een overdenking „halverwege", halverwege na
melijk den weg tusschen de opening der R.K.
Universiteit en het tijdstip, dat volgens wette
lijk voorschrift de vierde Faculteit moet zyn
opgericht.
,,'n Zekere geruststelling, maar ook een
schrale troost," noemt de schrijver de over
weging, dat desnoods om aan de Wet te vol
doen een minimale bezetting van drie leer
stoelen voldoende is. „Want," zoo gaat de
schrijver verder, „al zou men aldus aan de
letter van de wet voldoen, een opleiding tot
examens, die wettelijke bevoegdheden ten ge
volge kunnen hebben, zou aldus kwalük mo
gelijk zyn. Afgezien van gewenschte mogelijk
heden van vakkencombinaties in een eventu-
eele wis- en natuurkundige faculteit, zouden
zoowel in deze als in de geneeskundige Fa
culteit verschillende hulpkrachten, laboratoria
enz. noodig zijn. Voor een „levensvatbare"
vierde Faculteit, hoe beperkt en bescheiden in
't begin ook opgericht, komt er dus heel wat
meer kijken dan een staf van drie gewone
hoogleeraren. Wie dan ook in dezen niet ge
heel onkundig is, weet dat elke der twee vol
gende Faculteiten elders meer kosten mee
brengt dan de drie nu bestaande te zamen.
Steun van overheidswege, hoe gerechtvaardigd
wij dezen op zich ook achten, mag in de tegen
woordige omstandigheden, die nog jaren zul
len nawerken, niet worden verwacht.
De gevolgtrekking uit dit alles is, dat het
bestuur der St. Radboudstichting, dat als wys
bestuur natuuriyk het „prévoir" niet vergeet,
voor hoogst ernstige zorgen zit voor de toe
komst. Maar mijn bedoeling is niet om by
deze „halfwegsche" beschouwing de rol van
Cassandra over te nemen, veeleer die van Cato,
maar dan nog in omgekeerden zin, om n.l. voor
al onze weldoeners en comité's te herhalen:
„Caeterum censeo", „voor 't overige ben ik van
oordeel," dat onze universiteit verder voltooid
moet worden, dat we dus alle krachten hebben
in te spannen om onze jaarinzameling weer
omhoog te brengen. En wie nog wat te lega-
teeren heeft, volge niet het droevig voorbeeld
na van de dame, van wie een man uit de
practische zielzorg ons in een volgend artikel
vertelt. Zoolang we niet een voltooide univer
siteit hebben ik durf nu niet het spreekwoord
overnemen, dat de Paus gebruikte, n.l. „is er
nog niets gedaan" is onze onderwijs-eman-
cipatie niet bevochten. Zeer kortzichtig, om
geen zwaarder term te gebruiken, zou het
zyn te meenen, dat men maar over 12 jaren de
kwestie van de vierde Faculteit moet oplossen;
die vraag is nu aan de orde en de zorg drukt
ons, die de geëischte en meer nog de ge
wenschte uitbreiding nü telken jare stukje voor
stukje hebben mogelijk te maken.
Laat ik eindigen met een „lichtpunt". Den
weg bereiden voor wat de toekomst eischt,
geschiedt ten deele ook door de stichtingen,
die voor de nog ontbrekende Faculteiten van
groot belang zijn. In deze richting gaan b.v.
de nieuwe pedologische en orthopedische in
richtingen, in die richting blijft de aandacht
gaan van verschillende vrienden der universiteit.
Maar al deze hulp zal niet baten als onze
comités niet met alle kracht hun apostolaats-
werk biyven doorzetten."
Het artikel, waarop de Jaarboek-redacteur
doelt, is 'n pleidooi, door Kap. J. B. H. Wester
man uitgesproken voor de R.K. Universiteit. Het
is een uitnemende pleitrede, grondig, rijk-gedo
cumenteerd en toch populair.
„Een Stem uit de Zielzorg" is de titel van
deze propaganda-rede, en de inhoud beant
woordt daaraan.
Een der grootste moeiiykheden bij het voe
ren der propaganda voor de R.K. Universi
teit, die zoo nauw verbonden is met het be
lang der Nederl. Katholieken en die vrywel ge
heel van hun steun afhankelijk is: dat is het
weinig-aansprekende van het Universiteits-
ideaal voor den eenvoudigen man. Charitas,
Missie en andere belangen „pakken" meer, zyn
„begrijpelyker" en daardoor vanzelf meer po
pulair. Een argument intusschen voor hen,
die door hun ontwikkeling het essentieele be
lang der Universiteit wél volkomen kunnen
beseffen, om onze Universiteit dubbel te ge
denken en aan te vullen, wat anderen door
onbegrip te kort schieten!
Het breede betoog van Kap. Westerman
heeft de verdienste, dat het vol overtuiging en
met een rijkdom van voorbeelden en
argumenten de machtige beteekenis schetst
van de R.K. Universiteit voor geheel het Ka
tholieke Volk. Het vormt aldus een document,
dat aan de propagandisten voor onze Univer
siteit een kracht van bezieling en een arse
naal van populaire argumenten kan over
dragen.
Het Jaarboek, dat in portret en woord de
nieuwe episcopale bestuurderen van St. Rad
boud Mgr. Dr. J. de Jong en Mgr. J. F. Hui-
bers, alsmede den gestorven- oud-voorzitter
Mgr. Jansen herdenkt, is verder ryk gevuld met
de vele practische rubrieken, waaraan het
Jaarboek als documentatie zijn groote belang
voor de duizenden St. Radboud-werkers in 't
.ijzonder ontleent.
Het zegel der R.K. Universiteit
Mijnheer Hartman was een eerzaam kan
toorklerk. Hij volbracht zijn dagelijksche
plichten bij de firma Schuit en Zoon
met nauwgezetheid en hij accepteerde het lage
salaris met een kennelijk gevoel van dankbaar
heid. Hij was een man zonder idealen en hij
vroeg weinig van het leven, omdat hij met een
beetje tevreden was. Maar één ding was er in
zijn bestaan, dat hem zelf van trots vervulde,
doch dat anderen irriteerde. Mijnheer Hart
man had een oom, die schepen bouwde en bo
vendien lid van den gemeenteraad was, ergens
in een ander gedeelte van het land. Die oom
werd door mijnheer Hartman vereerd en bij
elke gelegenheid prees hy de groote daden van
den scheepsbouwer en citeerde hij diens uit
spraken in velerlei kwesties. En dat verdroot
de collega's van mijnheer Hartman, die altijd
maar moesten toeluisteren.
„Het lijkt wel of hij de eenigste man ter
wereld is, die een oom heeft," zei v. d. Pas.
„En ik denk niet, dat die oom zoo trotsch
op zijn neef is," voegde de Bruin er aan toe.
„Weet je wat, we moesten dien Hartman er
eens tusschen nemen. Laten we hem een tele
gram sturen, dat die miraculeuze oom over
leden is en dat hy hem een massa geld heeft
nagelaten. Ik heb een broer, die handelsreizi
ger is, die kan het telegram afzenden, wan
neer hij in Rotterdam komt en dan laten we
het hier bezorgen, dan hebben we zelf het
pleizier ervan."
Een paar dagen later, toen mijnheer Hart
man verdiept was in het natellen van een lan-
=<iiiiiiiiiiiiiiii
111111111111111!!=
't Is een goede levensregel:
„Ga steeds rechtstreeks naar je doel,"
Maar hij wil toch toegepast zijn
Met verstand en met gevoel.
Zagen immers weggebruikers
Naar hun eigen doel alleen,
Waar ging het in 's hemels naam dan
1 Met de veiligheid wel heen?
Hou ook rekening met een ander
En diens remcapaciteit,
Ook al heb je dan den voorrang,
Denk ook aan de redelijkheid! i
1 Stel een and'ren weggebruiker
1 Geen onmogelijken eisch,
Laat verstand en rede werken,
1 Wees wat soepel, dat is wijs,
1 Want wanneer je flink gekraakt
1 wordt,
Dan bekomt het je toch slecht,
1 Ook al hield je j' aan de regels,
Ook al was je in je recht.
't Is hier juist als in het leven:
Haal niet 't onderst' uit de kan,
I Als je steeds gelijk wilt hebben
Krijg je er ellende van!
'n Ongeluk wordt heusch niet prettig
Als het aan den ander ligt!
Weet te geven en te nemen,
Ook wellevendheid is plicht!
HERMAN KRAMER
jriiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiHiiii^
Piet zat wei een uur naar de zee te turen en te denken aan
zyn vaderland, dat aan den overkant lag. Dit begon Drein te
vervelen en ging hij in z'n eentje wandelen. Een eindje verder
zat een groote dikke neger op een harp te spelen. „Wat doe jy
hier?" vroeg de neger verbaasd.
„Ik verveel me een beetje", zei Drein, „maar mag ik jou
misschien eens voorstellen aan mijn vriend Het, die daarginds
zit?" De neger ging met Drein mee. „Ik heet Het Prikkel", zei
Het, toen ze by hem gekomen waren. „En ik ben Dinsdag",
antwoordde de neger. „Ga je mee een zee-taart vangen?"
Het had Wel nooit van een zee-taart gehoord, maar vond die
jacht wel een leuke bezigheid. „Jij blijft hierboven zitten", zei
Dinsdag tot Het en houdt dezen steen stevig vast. Als ik nu heel
hard „Kiekeboe" roep, laat :ie den steen los. Ik zal dan zorgen,
dat hy precies op den kop van een zee-taart terecht komt."
ge reeks cijfers, bracht de jongste bediendi
hem een telegram. Met bevende vingers
scheurde hy het open.
De Bruin en v. d. Pas keken nieuwsgierig
toe. Hartman zag eensklaps verschrikt op.
„Lieve hemel," zei hij. „Wat kan alles toch
vlug gaan. Ik had het juist nog over mijn oom
en vertelde, wat hij over de contingenteering
van lijnkoeken had gezegd en nu is hij dood."
„Gecondoleerd. En laat hij je nog wat na?"
informeerde v. d. Pas.
„Ja. Twintig duizend gulden."
„Maar kerel," riep de Bruin, „dan gefelici
teerd. Ga je nu stil leven?"
„Dat is zorg voor later. Eerst moet ik myn
tante telegrafeeren."
En mijnheer Hartman, geholpen door zijn
collega's, stelde een hartelijk condoleance
telegram op, waarin hij tevens naar den dag
der teraardebestelling informeerde.
Mijnheer Hartman ging in de middaguren
niet naar huis en omdat v. d. Pas en de Bruin
hun vrijen tijd in de buitenlucht doorbrachten,
kon het dus gebeuren, dat de heer Schuit Sr.
slechts een droomerigen erfgenaam vond, toen
hij het lokaal binnentrad.
„Waar hangt die v. d. Pas uit," mopperde hy.
„v. d. Pas en de Bruin zijn gaan koffiedrin
ken, mijnheer," antwoordde Hartman beleefd.
Koffie drinken.... koffie drinken. Hebben
jullie niets anders om aan te denken. Ik heb
jullie niet aangenomen om koffie te drinken.."
„Het is hun
goed recht, mijn-
Hartman den
woedenden pa- I
troon in de rede.
„Van half een
tot half twee
heeft het personeel vrij om te lunchen en ik
zie niet in, welk kwaad daarin steekt."
„Nonsens. Jullie zijn allemaal luilakken.
Praatjes kunnen jullie maken, maar werken,
ho maar."
Mijnheer Hartman voelde zich beleedigd door
de onverdiende bejegeningen. Hij dacht aan
het telegram en aan de financieele onafhanke
lijkheid, die hem te wachten stond en voor hy
het wist, hoorde hij zichzelf zeggen:
„In een betrekking, waar men mij zulke
dingen zegt, wensch ik niet langer te blyven.
Ik ben werkelijk niet om dit slecht-betaalde
baantje verlegen. Houdt u er dus rekening mee,
dat ik om ontslag verzoek."
„Voor mijn part hoepel je meteen op," was
het antwoord van den heer Schuit Sr. Maar
toen deze in zijn privé-kantoor kwam en zijn
zoon hem vroeg, wat er aan het handje was,
geloofde hij toch niet, dat het verdwijnen van
Hartman hem erg pleizierig zou stemmen.
„Hij zei het zoo zelfverzekerd, zie je. Ik ge
loof, dat hij wat anders op het oog heeft."
,,'t Is dwaasheid om Hartman te laten gaan,"
zei Schuit Jr. „Hij is onze beste bediende. HU
weet alles van de zaak af en wanneer hij weg
is, zal de boel in het honderd loopen. U hebt
hem altijd te weinig betaald en nu gaat hU
natuurlijk naar onzen grootsten concurrent
Vranken. U moet hem overhalen te blijven."
Vijf minuten later verscheen de heer Schuit
Sr. wederom bij mijnheer Hartman.
„Ik was zoo juist een beetje driftig," zei hij,
joviaal lachend. „Maar van dat ontslag komt
natuurlijk niets. Ik had gedacht je chef de
bureau te maken en je salaris te verhoogen
tot driehonderd gulden. Ga je daarmee ac-
coord?
„Zeker, mijnheer," knikte Hartman. „Dat is
in orde."
Het was een herboren mijnheer Hartman die
om half twee zijn collega's ontving en ze met
een kleur van opwinding vertelde van zyn
promotie. „Zie je," zei hij, „die erfenis gaf my
een moreelen steun. Ik wenschte als bezitter
van een kapitaal niet zoo afgeblaft te wor
den
„Een telegram, mijnheer," onderbrak hem de
jongste bediende.
„Wat nu weer," mompelde mynheer Hart
man. Toen keek hij beteuterd op. „Ik snap er
niets van. Een telegram van myn oom. Hy
vraagt of ik gek ben. Hij mankeert niets en
begrijpt niet, waarom ik hem begraven wiL
Dan moet er een vreeselijke vergissing in het
spel zijn geweest. Wat een geluk, dat de brave
man nog leeft-...."
De Bruin en v. d. Pas hebben nooit den
moed gehad, mijnheer Hartman te vertellen
aan wien hij zyn promotie te danken had.
Maar mijnheer Hartman houdt vol, dat het
zijn oom was die er voor zorgde. Hetgeen ten
slotte indirect ook juist was.
worden U geboden door advertentie-reclame In
de rubriek „Omroepers". Laat die U niet ont
glippen. Da prijs kan geen bezwaar zyn, want
toot slechts 50 cent per regel komt Uw zaken-
Omroeper onder de aandacht van 8CMD00 ge-
rinrtpn.
BLUE
&B. 19-A
^IT HET FRANSCH VERTAALD
^OR CHRISTINE KAMP
U|>iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHin>iiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiu
S3
E>aar ben ik zeker van. Zy weet niet,
da-t u de geheimzinnige Ourania zijt. Dat zult
J* Zelf haar openbaren als de tijd gekomen is om
j aar rouw af te leggen, als zij weer aan de
?®komst kan denken. Zyt gij niet geboren om
gander te begrijpen, die kostbare begeering
j°°rt te brengen van twee harten, vereenigd
d de liefde en de offers voor een groote, ge
meenschappelijke taak? Op den dag, dat gy
!?aar zult naderen, als zij aarzelt en ik weet,
?at zij aarzelen zal ondanks de stem van haar
??rt, omdat de gedachte alleen aan een moge-
llke smet haar vrees aanjaagt, moogt gij haar
ae2en brief laten lezen, waardoor haar besluit
r^hornen zal worden en die haar tegelijkertijd
openbaren al het goede, dat haar geduld
n haar zachtmoedigheid aan myn ziel hebben
®edaan
De jonge vrouw kon niet verder lezen, haar
tranen vielen neer op de laatste wilsbeschikking
van haar overleden man.
Dominique boog zich naar haar toe en
smeekte: „Margaïta, o, stem je toe?"
Zij aarzelde nog. „Ik ben zoo verschillend van
het jonge meisje, dat je eens hebt beschermd
tegen de boosaardigheid van Catali," fluisterde
zij. „Zij kende het leven niet, zy zag er alleen
maar den schoonen kant van. Maar nu heb ik
gevaarlijke invloeden moeten doorstaan.... Ik
heb gezien en gehoord dingen, die ik uit mijn
geheugen zou willen bannen en wat er ook ge-
beure, mijn hart zal altijd bloeden bij de ge
dachte aan het kindje, dat ik in mijn armen
heb gehouden."
„Als het vuur het goud heeft beproefd, kan
men constateeren, dat het kostbaar metaal is.
Margaïta, wij beiden hebben woelige zeeën be
varen, wy hebben stormen moeten doorstaan,
gevaar geloopen schipbreuk te lijden, maar God
heeft er voor gezorgd, dat wij veilig in de haven
zouden wederkeeren zonder van Zijn geboden
te zyn afgeweken. Is dat niet een teeken, dat
Hij een groote taak voor ons heeft weggelegd?
En zou je dan aarzelen voor die taak, Mar
gaïta?"
Als antwoord reikte zy hem de hand. Hij
kuste die niet, want zooals hy gezegd had,
koesterde hy te veel eerbied voor haar. Op dit
pad, waar voorbygangers hen zouden kunnen be
spieden, wilde hij niet, dat men denken zou
aan een mogelijk rendez-vous.
Hij hielp haar alleen op te staan en zwijgend
gingen zij naar het station van de tram. Deze
kwam er juist aan, zij stapte in, maar hij
volgde haar niet. Op het balkon keerde zij
zich naar hem tóe om hem met een lach te
groeten en toen zy zijn lippen zag bewegen,
begreep zij, dat hij haar in de Baskische taal
zei: „Tot van avond, Maïtena! En weldra vooi
altijd!"
HOOFDSTUK XXI
Zy trouwden op een mooien ochtend in
Juni toen er rose glanzen gleden over de graf-
steenen van de oude kerk. Hun families en de
getuigen waren alleen tegenwoordig.
Toen zij de kerk verlieten, gingen zy hun
dooden op het kerkhof begroeten en ^mgs een
weg, die naar de nevelige bergen voert, bereik
ten zij Uhaldia en zoo groot was de eerbied,
die jegens hen gekoesterd werd, dat niemand
onder de jongelieden van het dorp het in het
hoofd haalde om de ketelmuziek te maken, die
gewoonlijk aan weduwen, die hertrouwen, werd
gebracht.
Men liet hen in vrede en stilte, midden in de
schoone, maar woeste natuur. Ver van de
palace-hotels, de tochten in autocars, konden
zy de zoetheid genieten van het gevoelen, dat
zoneter voorbehoud, him harten zich aan elkan
der hadden overgegeven.
„Ga je weer schrijven?" vroeg Margaïta, op
een dag, toen zij de hoogte beklommen, waar
Catali de groote droefheid van Dominique had
bespied. Hij schudde het hoofd. „Ik geloof het
niet. In mijn boek heb ik alles gelegd, wat mijn
hart bezwaarde! Het geluk behoeft niet be
schreven te worden...."
Vier jaren zijn voorbijgegaan.... Het is Juli,
het tijdperk, waarin de groote ossen, overdekt
met vliegennetten langzaam en gestadig de
zware schoven uit het dal naar de eenzame
hoeven op den berg brengen.
Onder het jasmijnprieeltje zit Margaïta die
by haar vader is komen lunchen, te breien aan
een wit truitje. Belza, de getrouwe hond, die
oud begint te worden, ligt aan haar voeten en
schijnt het kinderwagentje te beschermen,
waarin Nica slaapt, het laatst geborene
kindje.... zes maanden pas!"....
Op het zonnige weiland speelt Dominique met
zijn zonen, Vincent en Xavier, tweelingen van
ruim twee jaar, zoo mooi, zoo krachtig in hun
fleurige kleeren, dat men hun drie jaar en meer
zou geven.
Zy doen zooals hun vader en werpen de ballen
tegen den muur, waarop nog steeds de schaduw
der uren voortgaat. Zij zijn nog zoo onhandig
en als hun worp eens lukt, lachen zy zoo har-
teiyk, dat zelfs grootvader niet meer zoo'n
ernstig gezicht zet. Hij lacht mee en dan ziet
men, dat hij nog altyd de krachtige Baskische
edelman is.
Wien hij vooral met welgevallen beschouwt,
dat is Xavier, de jongste der tweelingen, de
toekomstige erfgenaam van Eskerona, omdat
de oudste later heer en meester van Uhaldia
zal zijn. In dat ventje, dat daar heen en weer
loopt, dartel als een veulen, ziet hij den man,
die het vuur in den haard zal onderhouden, zoo
dat er geen gevaar meer zal zijn, dat het zal
uitdooven. Denkende aan de reeks goede chris
tenen, die het ras zullen doen voortduren,
verruimt zich zijn ziel en brengt in zijn oogen
die uitdrukking van vreugde om de vervulling
van zyn droom....
Tante Gracieuse is naar de keuken gegaan
om zelf te zien of de chocoladepudding, waar
de kinderen zooveel van houden, koud genoeg
is geworden. Sedert Yocheppa haar jonge
meesteres naar Uhaldia heeft gevolgd, moet de
dienstbode, die nog jong en onhandig is, zorg
vuldig nagegaan worden.
Margaïta zit gebogen over haar breiwerk.
Zij ook is trotsch op haar mooie jongens, maar
als zij ze zoo levendig en zoo gezond ziet, komt
de gedachte aan het kind met den bleeken glim
lach weer in haar op. Haar man wil niet, dat
de kleine vergeten wordt en reeds hebben de
tweelingen geleerd om van schelpen een kruis
te vormen op het graf van hem, dien zy hun
broertje noemen.
De Angelus wordt geluid in den grooten stom
pen toren. Dominique neemt zyn baret af en
blijft ernstig, onbeweeglijk staan. Zyn zoon
tjes, die zooals alle kleine kinderen de ouderen
nadoen, hebben ook hun witte mutsen afge
nomen en de oogen op hun vader gevestigd,
blijven zij ook ernstig en onbeweeglijk staan,
hoewel zij nog niet begrijpen waarom....
Xavier staat het dichtst bij het prieel; als
het gebed geëindigd is, wijst grootvader op hem
en zegt tot zijn dochter: „Een echte Baskiër,
niet waar?"
Zij glimlacht zonder te antwoorden, haar
oogen zijn vochtig geworden door een herin
nering. Zij herdacht dien helderen Meidag, toen
voor de onwetendheid van het jonge meisje,
oom Michel den sluier eenigszins had opge
heven, die het werkelijke leven verborg. En
de oogen gevestigd op den witten muur, waar op
den zonnewijzer de schaduw der uren zich voort
beweegt, bedankte zij nogmaals God, die haar
misschien door het gebed van zijn dienaar be
hoed had voor de grootste dwalingen en haar
had doen blyven op den weg van Zyn geboden
en Zyn wil....
EINDE.