D
Mdim&aal van den day
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
U Wie doodde g
1 Marco Graffi? 1
EET MEER.... WALVISCH!
M
VRIJDAG 6 NOVEMBER 1936
Idee van een professor
Het Lotto en de dood
De Nieuwe Eeuw
Een edele vrouw
Bezoekers van Hotel Kaiserhof te
Berlijn doen er zich te goed aan
Redactie-wijziging
Florence Nightingale, de grondleg
ster van den modernen
ambulancedienst
Er valt toch een heeleboel goeds te zeggen
van 'n gebakken scholletje en van ge
stoofde schelvisch-met-mosterdsaus! Tot
deze gedachte kwamen wij niet, terwijl we slem
terden langs de stands der enorme tentoonstel'
ling „Die Küche der Welt", welke momenteel
te Berlijn wordt gehouden, maar temidden van
'n zeer deftig gezelschap, dat in 't zeer deftige
Hotel Kaiserhof op zeer deftige wijzeH
walvischje verorberde!
„Kampf dom Verderb!" zeggen, schreeuwen,
Ja, brullen vlammende pakkaten, die in alle
mogelijke winkels, op muurvlakten en aanplak
zuilen zijn aangebracht. Bestrijdt het bederf!
Dat is de raad, dien iedere bioscoopbezoeker bij
elke voorstelling mee naar huis krijgt. De Ufa
heeft een propagandafilmpje in rouleering ge
bracht, waarin de hoofdrol wordt vervuld door
een rekenwonder. In een handomdraaien lost
de man de verschrikkelijkste wiskundige opga
ven zoo maar op. Bijna schertsend wordt hem
tenslotte de vraag gesteld, hoeveel beschimmel
de kaas, zure melk, bedorven groente en nog
een paar minder appetijtelijke provisiekast-
dongevallen" te zamen uitmaken. Zonder blikken
of blozen antwoordt hij:
.Anderhalf milliard Rijksmark!"
't Klinkt nogal verbazingwekkend, maar met
veel pathos verkondigt het phenomeen in een
korte toespraak, dat er in Duitschland jaarlijks
op de vuilnisbelt 'n waarde belandt van 1500
millioen mark, met welk bedrag het Duitsche
volksvermogen vermeerderd zou kunnen wor
den, wanneer de Duitsche huisvrouw nooit iets
liet bederven en alleen maar absoluut onbruik
baar afval naar den „Mülleimer" verwees.
Groote kwalen worden alleen met paarden
middelen bestreden, zegt 'n Fransch spreek
woord. En een geleerde professor is op de ge
dachte gekomen dat er toch nog wel iets meer
te redden moest zijn dan alleen maar een korstje
kaas of een kliekje groente.
Hij beet zich vast, eerst figuurlijk, doch
schijnbaar spoedig ook letterlijk, in de
walvisch! Men behoeft geen professor te wezen,
om zich uit zijn schooljaren te herinneren, dat
er ongetelde duizenden kilo's vleesch als waar
deloos worden weggegooid, wanneer de traan
uit 't walvisschenlichaam is gekookt. Onze pro
fessor kwam nu op de gedachte, dat men min
stens probeeren kon, of er van het walvisschen-
spek, zoo al geen luculliaansche genieting, dan
toch tenminste iets eetbaars te fabriceeren viel.
Van het resultaat zijner bevindingen deed hij
kond in Hotel Kaiserhof, waar een uitgelezen ge
zelschap van kopstukken uit de regeering, de
partij en het leger waren samengekomen. De
professor was zeer geestdriftig en vertelde hon
derd uit over de veelzijdige hoedanigheden van
walvischvleesch. De man was niet zoo nationaal-
socialistisch, dat hij zonder meer op zijn woord
door ons geloofd wilde worden, doch in tegen
deel democratisch genoeg, om zijn beweringen
met bewijzen te staven.
En zoo beleefde Berlijn het dan, dat diplo
maten, hoogere en lagere Fiihrer en hoofd
officieren zich tegoed deden aan walvisch!
Of 't hom was of kuit, borst of rug, wat er werd
opgediend, viel niet zonder meer uit te maken.
Maar 't zag er wel goed uit en de groote vraag,
of men geconcentreerde levertraan te slikken
kreeg, kon gelukkig ontkennend worden beant
woord.
Onze voorvaderen hebben, honderden gene-
raties lar g, beslist ongelijk gehad, toen zij al
dat kostbare walvischvleesch lieten liggen als
een buit voor ijsberen en pinguins. Of stond
hun misschien niet de kunst ter beschikking
der koks van Hotel Kaiserhof?
Want al etende overwogen wij onwillekeurig
de diepe waarheid van wat ons eens een Ne-
derlandsche huismoeder toevertrouwde:
„Ten slotte kan men ook baksteenen heel
smakelijk toebereiden, wanneer 't er maar niet
op aankomtwat 't kost!"
leven" in katholiek Nederland veel bijgedragen.
In zijn laatste artikel in het Groene week
blad zegt hij o.m.:
„Het was plicht, maar een dankbare plicht,
iedere week weer voor het papier te gaan zit
ten en te weten, dat de daarop geschreven
woorden voor een aantal menschen toch iets
zouden beteekenen, hetzij ter instemming, hetzij
ten tegenspraak. Er hebben zich nu echter om
standigheden samengevoegd, welke voor dit mo
ment een abrupte wending beteekenen. Hier
zal mijn geluid niet meer gehoord worden.
Maar och, één mensch, is dit weekblad nooit
geweest. Als er één vertrok, heeft dat de con
tinuïteit niet geschaad en ik ben er zeker van,
dat het weekblad nu ook zijn heel aparte taak
in de katholieke perswereld zal blijven voort
zetten. Voor mijn persoon is de verandering
groot, voor het weekblad niet. De weemoed van
het scheiden vermengt zich echter met de
dankbaarheid van het herinneren aan zoo veel
blijken van belangstelling, waaronder de waar
deering overwoog. Ik kan mijn opvolger ver
zekeren, dat de lezers van de Nieuwe Eeuw
ook in dit opzicht van uitstekend gehalte zijn."
s Nieuwe Eeuw, het zoo goed-geredigeerde,
ook door veel andersdenkenden gelezen
katholieke weekblad, dat al weer bijna
twintig jaar bestaat, kondigt aan dat de heer
Jan Bruna de redactie gaat verlaten, omdat hij
elders (te Maastricht) een werkkring heeft ge
vonden. In zijn plaats treedt thans, naast Max
van Poll, E. G. H. Bornewasser als redacteur op.
Jan Bruna is zijn journalistieke loopbaan be
gonnen aan „Het Centrum" te Utrecht. Hij is
een zoon van G. Bruna z.g., den bekeerden
protestantschen predikant, die een gewaar
deerd katholiek apologeet en knap schrijver
werd, en al jarenlang het blad van Schaepman
in de bisschopsstad gediend had, toen zijn zoon
daar op het bureau verscheen. Van Utrecht is
Jan Bruna naar Helmond gegaan, waar hij
werkte aan „De Morgen" en aan „De Nieuwe
Eeuw".
Zijn frissche en steeds goed doordachte ar
tikelen trokken herhaaldelijk de aandacht, hij
heeft tot het scheppen van „grooter en ruimer
Het onderstaande is een verhaal, zooals
stichtelijke schrijvers die uitdenken om
op treffende wijze te toonen, dat men
op het geluk geen lijn kan trekken. Maar het
is „waar gebeurd" op Zaterdag 17 October 1.1.
in de schoone stad Napels, schrijft onze Romein-
sche correspondent.
U kent het Lotto, de wekelijksche Italiaan-
sche staatsloterij met vrijen inzet. Eiken Zater
dag is er trekking van. Eiken Zaterdagochtend
is het dan ook druk in de groezelige lotto-bu-
reaütjes van de volkswijken, want tot twaalf
uur kan men inzetten, en hoe later men het
doet, hoe meer geluk, 's Namiddags worden er
in acht steden, Rome, Napels, Milaan, Genua,
Bari, Palermo, Turijn en Florence, elk vijf
nummers onder-de-negentig uit de draaibus.
cle zoogenaamde „ruota" getrokken. En wie het
geluk heeft, dat juist die nummers eruit ko
men, welke hij die week gekozen had voor zijn
inzet, krijgt een veelvoud uitgekeerd.
De staat heeft er een goudmijn aan van hon
derden millioenen per jaar. Voor het volk is
het een wekelijksche gelukskans. Men kan als
minimum een halve lire, dus één stuiver inzet
ten; de meesten spelen niet hooger dan een
dubbeltje. En de kans is klein. Een „ambo",
dat is een combinatie van twee cijfers, voor
één bepaalde ruota (dat heet „secc") gespeeld,
heeft een kans van ongeveer 1 op 340; een
terno of combinatie van drie cijfers een kans
van 1 op circa 6000. Maar als zij uit de bus
komen, is de winst dan ook verblijdend: na
dat de staat zijn percentage heeft afgehouden,
krijgt de ambo 250-maal en de terno 4250-
maal den inzet. Men kan ook voor alle ruo-
ta's spelen en heeft dan achtmaal meer kans,
doch krijgt ook achtmaal minder uitgekeerd.
Zaterdag nu zijn in Napels de nummers 8,
13 en 90 uit de bus gekomen. En dit zijn po
pulaire nummers, d.w.z. nummers, die om een
of andere reden bij voorkeur gespeeld worden.
Men kiest zijn nummers n.l. niet willekeu
rig. In bepaalde seizoenen zijn bepaalde num
mers bij de lotto-spelers favoriet. In een week,
waarin bijv. het feest van een bekenden hei
lige valt, speelt men zijn nummer. Elke heilige
heeft het zijne. Dan zijn bepaalde nummers
aan maanden en seizoenen gebonden. Ook per
soonlijke belevingen kunnen echter den speler
een geluksnummer ingeven. Een ontmoeting,
een gebeurtenis in den huiselijken kring, een
straatongeval, een bericht. Wanneer b.v.
iemand in huis ziek is en met verlof „overge
geven" heeft, speelt de familie die week 18. Zou
het voorkomen, dat een doode spreekt: ook dit
„Daar wonen we op den
grooten aardbol"
geval is voorzien en men speelt 47 met uit'
stekende kansen.
In de voorstad van Fuorigrotta bij Napels nu
is de ambo 8 90 en de terno 8 13 90
favoriet. Waaróm zou ik niet kunnen zeggen.
Het feit ligt er. En daarom was er groot ver'
blijden in Fuorigrotta, toen Zaterdagavond de
mare door de straten ging. Groote winsten
waren niet gemaakt, want men speelt zelden
meer dan een dubbeltje; maar er waren er,
wien honderd en meer lires te wachten ston
den. En zij bestormden de bureaux.
Leest nu wat de kranten berichten.
„Napels, 18. In den namiddag van gisteren
toonde de stad, vooral in de volkswijken en de
aangrenzende dorpen een ongewone levendig
heid. Uit de urnen waren nummers gekomen,
die een populaire „ambo" en „terno" vormden,
8 90 en 8 13 90. Deze trekking bracht
het volk in jubel; het trok spoedig naar de
uiteinden van de stad en riep overal de geluk
kige nummers. Menschen van eiken stand ver
drongen zich bij elk lottobureau om oogen-
blikkelijke uitbetaling van hun winst te vra
gen, zonder dat er echter incidenten voorvie
len."
Dat leek zoo, maar een volgend bericht lo
genstraft het optimisme.
.Napels, 18. De vijftigjarige mecanicien Cy
rus Esposito (Esposito beteekent eigenlijk
„vondeling"), woonachtig te Fuorigrotta, die
sedert jaren de nummers 8 en 90 „sec" op de
ruota van Napels speelde, liep, zoodra hij de
trekking vernam, naar de lottobank in Piazza
Pilastri om zijn winst te innen. Het bureau was
reeds overstroomd door gelukkige winnaars en
vergeefs trachtte de dochter van den vergun
ninghouder, Anna genaamd, hun duidelijk te
maken, dat de uitbetaling Maandag zou ge
schieden, omdat men eerst alle matrijzen moest
nazien. De menigte riep om betaling en onder
hen ook Esposito, met wien het meisje bijna
handgemeen raakte. Onder degenen, die orde
trachtten te stichten, was de heer Giovanni
Simonetti, een geacht burger en goed fascist
van deze wijk, die het meisje trachtte te ver
dedigen en Esposito tot rede te brengen. Al
gauw waren beiden handgemeen en spoedig
trok Simonetti, die zichzelf ónder zag raken,
zijn pistool en loste twee schoten, die Espo
sito vol troffen. Terwijl eenige agenten van
Fuorigrotta Simonetti arresteerden, werd Es
posito snel naar het Pelgrimshospitaal gebracht,
waar de dokters slechts den dood konden con-
stateeren."
Piccola tragedia Napoletana
ames Sparks was nog niet lang agent van
I een groote Amerikaansche levensverzeke-
ring-maatschappij, maar ofschoon hij zich
al heesch en schor gepraat had, zoo was het
hem nog niet gelukt ook slechts één enkel
postje af te sluiten. Langzamerhand drong het
dan ook tot hem door, dat het heel moeilijk is
iemand tot het sluiten van een verzekering
over te halen, ook al kan men praten als
Brugman.
Op zekeren dag kwam hij z'n vriend Giggs
tegen, wien hij z'n nood klaagde.
„Ik weet een goed adres voor je," zei Giggs.
„maar je mag m'n naam niet noemen. Luister.
Je loopt hier langs het water, tot aan 't eind
van dat akkermaalshout, dan kom je van zelf
bij Jorg, een boer. En dat is je man."
Sparks wandelde in de aangewezen richting.
Hij trof het. Jorg zat voor z'n deur. Hij was
een lange, magere man met een peinzende uit
drukking op z'n gelaat.
Vol vertrouwen op den uitslag, begon Sparks
De geluidsfilm, waarvan Florence Nightin
gale de hoofdpersoon is, roept de herinnering
op aan een vrouwenfiguur, waarop Engeland
terecht trotsch kan zijn.
De naam dezer edele vrouw is nauw ver
bonden aan den Krim-oorlog, welken Groot-
Brittannië in bondgenootschap met Frankrijk
omstreeks het midden der vorige eeuw tegen
Rusland voerde en waarbij op jammerlijke
wijze aan het licht kwam, hoe slecht de En-
gelsche regeering en legerleiding van dien tijd
voor de uitrusting eii verpleging der troepen
zorg droegen.
De meest verbijsterende staaltjes worden
daarvan in een levensbeschrijving van Florence
Nightingale meegedeeld.
Liefdezusters verpleegden de Fransche zie
ken en gewonden. Maar bij het Engelsche le
ger ontbraken de verpleegsters, Wat mede hier
aan te wijten was, dat in die dagen de zieken-
huisdienst in Engeland op een zeer laag peil
stond.
Ook Dickens, die zoo menig maatschappelijk
euvel der Engelsche samenleving aan de kaak
stelde, weet daarvan in een zijner romans te
vertellen.
Maar het waren niet alleen de verpleegsters,
die bij het uitbreken en gedurende den eersten
tijd van den Krim-oorlog in het Engelsche le
ger ontbraken.
Er ontbrak nog véél meer.
En zou Florence Nightingale een der gloriën
worden van het Eïïgeland dier dagen, een
schande blijft het voor de overheid en de leger-
administratie, dat zij zoozeer waren te kort
geschoten in het treffen der noodige, der meest
elementaire voorzorgsmaatregelen.
In de hospitalen zoo verhaalt de boven
bedoelde levensbeschrijving zag men de
gewonden liggen in uniformen, stijf van het
geronnen bloed. Er heerschte de walglijkste
onreinheid. Krioelend ongedierte verergerde
nog het lijden van zieken en gewonden. De
geneesheeren konden het werk niet of. Er was
gebrek aan plaatsruimte, aan verbandmiddelen,
aan geneesmiddelen, aan behoorlijke kleeding
en dekking, kortom aan alles.
Meedoogenloos woedde de dood, niet slechts
op het slagveld, maar óók in de ziekenzalen!
Hoe weinig aan de uitrusting en verzorging
der soldaten was gedacht, blijkt reeds uit het
enkele feit, dat tal van manschappen om
kwamen ten gevolge van de Russische winter'
koude, Waartegen zij geen andere beschutting
hadden dan de dunne luchtige linnen kleeding,
welke zij elders, bijv. te Gibraltar, in het Zul
den van Spanje, droegen!
Het is de eer der Engelsche pers, dat zij op
deze gruwzame wantoestanden door haar oor
logscorrespondenten, die toen een nog geheel
nieuwe verschijning waren op het krygstooneel,
de aandacht heeft gevestigd.
De openbare meening geraakte erdoor In
hevige beroering.
En zoo kwam Florence Nightingale, die zich
reeds eenige jaren te voren aan het verplegings
werk had gewijd, ertoe, zich aan te bieden, om
naar de Krim te vertrekken en daar den ver
plegingsdienst te organiseeren.
Geweldig was de taak, Welke zij op zich nam,
want alles moest eigeniyk nog worden gedaan
terwijl de oorlog nog pas in zijn eerste stadium
verkeerde en een cholera-epidemie de ellende
nog kwam vergrooten.
Maar schitterend heeft zij haar werk ver
richt, met evenveel moed, toewijding en uit
houdingsvermogen, als organiseerend talent.
Zij gaf zich geheel. Twintig uur achtereen
was zij soms in de weer, om te doen wat zij
noodig achtte en ook noodig was, wanneer na
een bloedig gevecht de gekwetsten bij scheeps
ladingen aankwamen, of de cholera vele nieuwe
slachtoffers had gemaakt.
En toen zij ten slotte zelve ziek werd en de
geneesheeren erop aandrongen, dat zij naar
Engeland zou terugkeeren, weigerde zy te gaan
en bleef tot aan het einde van den oorlog op
haar post.
Men kan deze buitengewone vrouw de grond
legster noemen van den modernen ambulance
dienst en de wegbereidster van de Roode Kruis
organisatie, waartoe de Zwitser Dunant later
het initiatief nam.
Ontzaglijk veel heeft zij tot verzachting van
het Wreede oorlogswee bijgedragen, en zulks
ten koste van haar eigen gezondheid. Want die
was ernstig geschokt, toen zy eindelijk in haar
vaderland terugkwam.
Maar kenschetsend voor de grootheid van
haar werk en de verdiende vermaardheid, wel
ke zij zich daardoor verwierf, was, dat, toen
aan een feestmaal, gegeven ter eere der offi-,
eieren, die aan den Krim-oorlog hadden deel
genomen, iemand het voorstel deed op een
briefje den naam te schrijven van den persoon,
wiens diensten gedurende dien oorlog het
langst in de herinnering van het nageslacht
zouden bewaard blijven, alle briefjes by
opening een en denzelfden naam bleken te be
vatten: Florence Nightingale.
Ammnmmmii
Nu, daar hadden de kok en de bediende niet op gerekend.
Want niet alleen Drein Drentel en Piet Prikkel gingen voor het
vloertje, maar zij ook. En 't mooiste was, dat de kok een groote
pan met meel onder zün arm had. Deze vloog de lucht in en
de inhoud stortte zich op het viertal neer.
Toen de hoofdbediende en de kok weer naar binnen gingen,
zagen ze er allebei verschrikkeiyk uit. Ze zaten vol met olie en
meel. En htm woede werd natuurlijk nog grooter, toen de andere
bedienden allemaal heel hard begonnen te lachen.
„Nou", zei de meneer van de villa, toen Piet en Drein weer by
hem terugkeerden, „wat hebben jullie gezien?" „Er wordt hard
gewerkt", zei Drein, „dat moeten we eerlijk toegeven, maar de
manier waarop die lui olie en meel verknoeien, dat is verschrik
kelijk." „Dank je wel", zei de meneer, „nu weet ik genoeg. En
hier hebben jullie allebei een rijksdaalder."
uit te weiden over het nut en 't voordeel van
verzekering.
Aandachtig luisterde boer Jorg toe en knikte
maar alsof hij er alles van begreep.
„Dus," zei hy, „het is de beste en grootste
maatschappij van de wereld?"
„Vast en zeker," antwoordde Sparks. „We
hebben een reservekapitaal van 50 millioen;
verleden jaar hebben we meer dan 10 millioen
uitgekeerd." Dit zeggende opende hij z'n tasch
en haalde er een aantal formulieren uit.
„Ik zal u even de tarieven laten zien. Hoe
oud bent u?"
„Om je de waarheid te zeggen," zei Jorg,
„dacht ik eigenlijk niet aan me zelf."
„O, aan uw vrouw zeker?" riep Sparker, en
begon in andere papieren te bladeren. „Natuur
lijk, dat kan. Hoe oud is ze?"
Jorg stond op en liep naar de deur.
„Kom binnen, heerschap, dan zullen we er
eens kalm over praten."
Een glans van
vreugde gleed
over 't gezicht, T\p vrnuw
van den verzeke- u'
keraar. Nu zou hij r
z'n eersten post VdTl JOV£ I
afsluiten en een
aardig bedrag
provisie opstrijken!
„Ga zitten," zei de boer en wees op een stoel
met gebroken leuning. Hij nam zelf plaats op
een soort kruk tusschen Sparks en de deur,
maar scheen weinig acht te slaan op alles wat
deze hem vertelde over het voordeel, dat er
in stak het leven van z'n vrouw te verzekeren.
Eensklaps viel hy den jongen man in de
rede.
„Ik wou toch, dat je een week eerder was
gekomen."
„Nu, beter laat dan nooit," repliceerde de
andere. „Zoolang uw vrouw nog leeft".
„Daar zit hem juist de knoop. Ze is dood."
Sparks staarde den boer met open mond aan.
„Maar.maar.stotterde hy, „ikmeen
de.... dat.... dat u haar wilde verzekeren."
Dat wil ik ook," kreeg hy kalm ten ant
woord.
De verzekeringsagent wist niet hoe hy 't
had en grijnslachte. „Maar.... dat gaat tóch
niet, dat is toch onmogelijk."
Nu keek Jorg z'n bezoeker strak aan, boog
zich naar hem over en zei fluisterend: „Maar
niemand weet, dat ze dood is."
Dit zeggend, wees hij met z'n groote hand
naar een lange kist die in een hoek stond.
„Daar ligt ze in", legde hij uit. „Je moet haar
voor 5000.verzekeren. Een oogenblik, dan
zal ik je haar laten zien."
James Sparks beefde als een riet, het zweet
was hem uitgebroken, angstig keek hy naar de
deur. Maar nog vóór hij zich goed rekenschap
kon geven, van wat er met hem gebeurde, had
Jorg hem by den arm gegrepen en lichtte het
deksel dér kist op. Daarin werd een gedaante
zichtbaar, in doeken gewikkeld.
Lieve hemel!" riep Sparks, „wat is hier ge
beurd?"
Met deze byi," luidde het kalme antwoord
van den boer, „heb ik haar gedood. In den
laatsten tijd praatte ze me te veel."
De verzekeraar verging haast van angst.
„Komaan," hernam Jorg, „nu voortgemaakt,
geef me de polis. Als ik de uitkeering krijg,
krijg jü van mü 500 gulden."
„Ja.... ja....", stotterde Sparks.... „t
komt.... komt.... in orde," en met bevende
hand kraste z'n pen over een formulier.
„Hoejahoeheette uw vrouw?"
„Josina Jorg; d'r meisjesnaam was Briggs."
„Pre.... precies," hakkelde Sparks zenuw
achtig, „enjaen hoe oud wordt ze.
als.... als ze weer jarig is?"
„Ze wordt nooit meer jarig," klonk vastbe
raden Jorg's stem.
Sparks hield even op met schrijven.
„Maar," meende hij, „ik moet toch invullen
hoe oud ze wordt."
Rnfin, dan zal ik eens gaan kyken in ons
trouwboekje. Daar staat het in."
Nauwelijks was de boer opgestaan, of de jon
geman rende naar de deur, liet z'i\ tasch, z'n
vulpenhouder en z'n formulieren in den steek
en vloog naar buiten. Achter zich hoorde hy
kreten van woede.
Een half uur later was hij buiten adem en
met een steek in de zy, by den veldwachter
van het dichtst naby'e dorp en vertelde hem
opgewonden, dat Jorg z'n vrouw vermoord had.
De man der wet hoorde hem kalm en onbe
wogen aan. Toen Sparks aan 't eind van z'n
relaas gekomen was, glimlachte hy en vroeg:
„Bent U dat heele eind komen loopen, myn
heer?"
De jonge man knikte.
„Ik vind dat nog al erg," verzekerde de veld
wachter, „want U bent nog al dik. U hadt best
een hartverlamming kunnen krijgen. Maar ik
zal Jorg zeggen, dat het met die grappen
makerij nu maar uit moet zijn, anders komen
er nog ongelukken van. Hij heeft vreeselyk het
land aan die verzekeringsagenten en u bent al
de zevende in de laatste 2 maanden, wien dat
overkomt. In die kist van hem ligt alleen een
groote opgevulde pop, en een vrouw heeft hij
nooit gehad."
„Och, waren oHe menschen wijs.."
(Dat is heelemaal Sliet noodig, als
ze achter het stuir maar 'n Idem
beetje beter wilden opletten, den
konden we al héél tevreden zijn I)
ATT TT* A D/^TVIMr JO °P blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f7 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f7 7kH bij een ongeval met f7 OkH bJJ verlies van een hand,
AI ,1 .r. lat II 1\ JQi 75 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f Uv«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A i tlv# doodelijken afloop A MUv» een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
,,Ja, ziet u, het meisje leek me nogal onge
lukkig, en onrustig. Ze had onderweg nauwe-
ïyks een woord gesproken, en toen we in de
flat waren, had ik den indruk, dat ze veel
liever geen bezoeker had gehad. Ze leek me een
beetje melancoliek. Ze at niet, en ze dronk
niet, tenminste bijna niets."
„Hebt u geprobeerd met haar te praten?"
„Ja."
«Met welk resultaat?"
„Heel weinig. Ik maakte een grapje over het
Engelsche klimaat, en toen wierp ze me een
blik toe, die boekdeelen sprak."
„Zei haar grootvader daar niets over?"
„Ja, hij merkte lachend op, dat zijn klein
dochter heimwee had naar haar geboorte
land."
,En antwoordde zy daar iets op?"
„Neen, ze haalde haar schouders op."
„En toen niets meer?"
„Jawel. Signor Graffi zei: Trek je er maar
niets van aan, mijn kind. Als het lente is,
nemen we vacantie en dan gaan we wel een
maand lang naar Italië misschien wel twee
maanden."
„En wat antwoordde ze?"
„Ze zei heel hartstochteiyk: Voor altijd!
Voor altyd!"
„Nu, wat voor een indruk kreeg u van die
tjaee? Schenen zy het goed met elkaar te kun
nen vinden? Waren ze lief voor elkaar?"
„Ik vond, dat Signor Graffi erg lief en toe
gevend voor zijn kleindochter was en op zijn
manier ook heel hartelijk. Maar ik wist niet
goed, wat ik aan haar had. 't Was net of ze zich
voortdurend over iets beklaagde. Neen, ik zou
zeggen, dat ze niet erg harteiyk voor hem was.
Ze deed alles, wat hij haar vroeg, gewillig ge
noeg, maar zer was zeker niet hartelijk te noe
men."
„Ze is zeker een erg mooi meisje?"
„Bijzonder."
„En wat gebeurde er, toen u gesoupeerd
had?"
„Signor Graffi stond er op, dat ik een sigaar
zou rooken. Ik zei, dat ik nu gaan moest. Hij
vroeg, waarom ik eigenlijk zou gaan. Er was
een kamer over, die te myner beschikking stond.
Van tyd tot tüd werd die door een of anderen
leerling gebruikt, vertelde hy. En ik was Juist
bij me zelf aan 't overleggen of ik het aanbod
aan zou nemen of niet, toen ik een heel zacht
klopje op de deur hoorde. Deze ging het volgend
oogenblik open en een lange donkere man.
klaarblykelijk een Italiaan, kwam naar binnen.
HOOFDSTUK V
VERDWENEN
Weer opnieuw loopt dat gemompel van op
winding door de zaal. De verbeelding van de
menschen is al geprikkeld; ze groeit nu meer
en meer. En zooals alle dingen, die groeien,
vraagt ze om voedsel versch voedsel. Ieder
een ziet het voor zich het geheel en de
détails de drie aan het soupertje, de oude
man met den witten baard, het mooie Italiaan-
sche meisje en den knappen jongen student.
En iedereen hoort den zachten tik op de deur,
ziet de deur open gaan, en den langen donkeren
man, die klaarblijkeiyk een Italiaan is, binnen
komen. Heerlijk! Er worden bij deze gelegen
heid de menigte scènes voorgezet, een platte-
landstooneel waardig. En allen houden vol
verwachting, ongeduldig, en snakkend naar de
goede dingen, die nog komen zullen, den adem
in. En de getuige gaat kalm verder.
„Hij kwam rustig binnen...."
Mijnheer Chrisenbury steekt zijn vinger
weer op.
„Een oogenblik, alstublieft, mynheer Graye.
Natuurlijk werd, toen u binnen was, de voor
deur weer gesloten; zeker door Signor Graffi?
Kunt u dat met zekerheid zeggen?"
„Daar ben ik absoluut zeker van. Ik heb de
deur zelf dichtgedaan, want ik kwam het laatste
binnen."
„Heel goed. En de entree tot Signor Graffi's
flat? Die heeft natuurlijk ook een voordeur?"
„Ja zeker! En die leek me nogal stevig (jok."
„Dus die man, die binnenkwam juist toen u
met uw souper klaar was, moet sleutels ge
had hebben, die hem ten eerste tot het gebouw,
en dan nog tot de flat toegang verschaffen?"
„Dat veronderstel ik ja, natuuriyk. Ik
heb me daar op dat moment niet druk over
gemaakt, en er heelemaal niet over gedacht,
hoe hij eigeniyk binnenkwam. Ik zag alleen,
dat hy er was, en daar dacht ik niet verder
over, omdat dat iets was dat mij niet aan
ging."
„U hield hem dus waarschüniyk voor een
vriend van uw gastheer?"
„Inderdaad."
„Ik geloof dat het niet slecht zou zün, als u
ons, nu we toch zoo ver zijn, even een beschrij
ving van dien man zoudt geven. Hebt u sterk
op hem gelet?"
„Neen, daar had ik geen reden toe. Maar
ik weet nog wel hoe hij er ongeveer uitzag.
Hij was een slanke, goedgebouwde man, niet
klein, en niet groot, met een goed figuur, zyn
haren en oogen waren donker, zyn teint olijf
kleurig. Hij z£(g er keurig uit, had een klein
zwart snorretje, en hagelwitte tanden. Hij
droeg een blauwe, of een zwarte overjas, en ik
geloof, dat er bont op zat, van dat krullerige
zwarte goed. Misschien is het geen bont, maar u
weet wel, wat ik bedoel. Dat is alles, wat ik
me van hem herinneren kan. Dat is alles. O,
ja, hy droeg donkerbruine handschoenen, her
inner ik me nog. Want die begon hy uit te
trekken, zoodra hy binnen was. En ja
hy rookte een sigaret. Maar dat is werkelyk
alles."
Mijnheer Chrisenbury glimlacht op een toe
gevende, maar toch ook een beetje superieure
manier.
„Dank u, mynheer Graye. Een uitstekende,
en een aanschouwelyke beschrijving. Maar
een, die, geloof ik, van toepassing zou zijn op
honderden Italiaansche heeren, die men zoo in
de buurt van Soho, en van Hatton Garden
ontmoeten kan. Hebt u niets byzonders aan
dezen bezoeker opgemerkt?"
„Neen, hoe zou ik? Ik was er niet om naar
hem te kijken."
„Merkte u niet op, of hy soms een lidteeken
op zyn gezicht had?"
„Neen."
„Of de kleur van zyn das, of wat voor speld
hij er in droeg?"
„Neen."
„Goed. Wat gebeurde er, toen hy binnen
was?"
„O wel, ik dacht, dat Signor Graffi erg
verrast scheen, en misschien wel een beetje in
de war, toen hy hem zag, en ik had ook het
idee, dat de man erg verwonderd was, om mij
daar te zien. Signor Graffi stond op, en schudde
hem de hand. Juffrouw Graffi gaf hem ook
een hand, maar zei niets tegen hem. Toen
draaide Signor Graffi zich naar my om, en vroeg
me hem voor enkele oogenblikken te willen
excuseeren, want hij had enkele zaken met zyn
vriend te bespreken. Ik wilde gaan, en greep al
naar myn hoed en stok, maar daar wilde Sig
nor Graffi niets van weten. Hy vroeg zyn klein
dochter me enkele schilderijen te laten zien,
die in de studeerkamer hingen, en toen ging
hy met den vreemdeling naar de kamer er
naast, en sloot de deur."
„Had Signor Graffi u van te voren aan den
vreemdeling voorgesteld?"
„Neen."
„Hebt u misschien by toeval zyn naam ge
hoord?"
„Ook niet."
„Zelfs geen voornaam?"
„Neen, ik heb hem met geen enkelen naam
hooren aanspreken."
„Dus u werd toen alleen gelaten met juffrouw
Graffi? U praatte natuurlijk met haar?"
„Ja, zooveel ik kon. Ik zei, dat het me speet,
dat ze Engeland niet prettig vond en toen
antwoordde ze, dat ze het haatte. En
toen...."
De getuige hield plotseling op. Hy fronst
het voorhoofd; hy schijnt boos, en niet op zyn
gemak te zijn. En als dan iedereen op hem zit te
wachten, wendt hij zich plotseling naar den
Coroner.
„Moet ik alles, wat dat jonge meisje tegen me
gezegd heeft, vertellen? 't Lijkt me beestachtig,
ploertig als ik het doe, ziet u."
De Coroner glimlacht toegeeflyk; hy kijkt
sluw naar de juristen.
„Ik denk, dat het in het belang der gerech
tigheid, het beste zal zijn, dat we zooveel moge-
lyk te weten komen," zegt hy, „misschien is
wat. het jonge meisje zei, niet zoo belangrijk,
als u wel dacht."
De getuige schynt het met zich zelf uit te
vechten. Plotseling gooit hy het er uit, veel vlug
ger, dan het voorafgaande.
(Wordt vervolgd.)