<SKdiM&aal mn dm da§ DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL BLOOKER's CACAO F 750.- F 250.- Wie doodde i Marco Graffi? 1 FRANKLIN ROOSEVEL T Half elf - 311 o o k e r t ij d DINSDAG 10 NOVEMBER 1936 Zoowel van vaders- als van moederszijde van Neder landsche afkomst Man van wilskracht -> De schilderingen van Michel Angelo Jörgensen 70 jaar Een rijk leven 't Is kwaliteit, al wat U proeft I Geen bons, geen cadeaux„ maar cacao, puur en fijn! is. Neen, m'n j toestel I AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL De herkozen president van de Vereenigde Staten is zoowel van vaders- als moe ders-zijde van Nede'rlandsche afkomst. Rooeevelt is de tweede functionaris van dien naam; hij is een achterneef van wijlen den bekenden president Theodore Roosevelt. Franklin Belano Roosevelt is thans vier en vijftig jaar oud. De stamvader van de Ameri- kaansche Roosevelts wasKlaes Martenszoon van Roosevelt, die omstreeks 1644 ons land verliet en naar het nieuwe werelddeel overstak, om aldaar zijn geluk te beproeven. Een achter kleinzoon van Klaes van Roosevelt, Isaac Roo sevelt, trok tijdens de Fransche en Indiaansche oorlogen een eind ver de Hudson op, alwaar hij zich in de omgeving vestigde. Zijn zoon Ja mes kocht hier in het begin van de vorige eeuw een groot stuk grond, hetwelk hijHyde Park noemde; de hoeve, welke hij hierop bouw de, kreeg den naam van Krom Elboog. Ook van moederszijde is Franklin Roosevelt van Nederlandschen stam, daar zijn moeder van Vlaamsche afkomst is. De Delano's zijn bijna even lang als de Roosevelts in Amerika ge vestigd. Het grondgebied Hyde Park is thans het bezit van Franklin Roosevelt; hij werd daar ook geboren. Hij studeerde aan de Harvard Universiteit in de rechten en vervolgens aan de Columbia Law School. In 1907 werd Roosevelt als advocaat en procureur aan de New-York- sche balie toegelaten, terwijl hij ongeveer ter zelf der tijd zijn intrede in de politiek deed. Na een heftigen politieken strijd werd Roosevelt in 1910 gekozen tot lid van den districtssenaat van den staat van New-York. Hoewel hij toen nog jong en tamelijk onbekend was, maakte hij door zijn heftige propaganda voor de democra tische partij en zijn strijd tegen William Shee rer en het Tammany Hall spoedig naam. Als districtslid voor den senaat werd Roosevelt dan ook in 1912 gekozen. Gedurende de nationale conventie van dat jaar ondersteunde Roosevelt uit alle macht Woodrow Wilson, den candidaat voor de democratische partij, en het is voor een groot deel Roosevelt's werk geweest, dat Wilson werd gekozen. Wilson beloonde hem hiervoor door hem te benoemen tot onder staatssecretaris in het Ministerie van Marine. Dit was een kolfje naar zijn hand, daar Roose velt steeds een marine-specialiteit is geweest. Als onderstaatssecretaris van het Vlootwezen, welke functie Roosevelt ook tijdens den wereld oorlog vervulde, legde hij een buitengewone werkzaamheid aan den dag. De republikeinen zoowel als de democraten prezen hem om zijn activiteit. In 1918 maakte Roosevelt, in zijn functie van onderstaatssecretaris van Marine deel uit van de inspectie der Amerikaansche strijdkrachten in de Europeesche wateren, waar na hij in het voorjaar van 1919 de demobili satie der Amerikaansche troepen ln Europa leidde. Bij de verkiezingen in 1920 werd Roosevelt democratisch candidaat voor het vice-president- schap gesteld, doch werd met een groote meer derheid van stemmen door Harding verslagen. Ontmoedigd over deze nederlaag, trok Roose velt zich uit de politiek terug en wijdde zich uitsluitend aan de advocatenfirma, welke hii in zijn jeugd had opgericht. In de volgende jaren was Roosevelt niet in staat actief aan de politiek deel te nemen, daar hij door een ernstige ziekte werd gekweld. Nadat hij met zfjn zoons een langen bergtocht had gemaakt, nam hy bij terugkomst in het zwembassin, be- hoorende bij zijn villa te Hyde Park, een bad. Blijkbaar was de plotselinge afkoeling te sterk geweest, want toen hij thuis kwam, viel hij be wusteloos tegen den grond. De doktoren con stateerden een hevigen aanval van kinderver lamming. Maandenlang zweefde Roosevelt tus- schen leven en dood en toen het gevaar ge weken was, bleek hij vanaf het middel geheel verlamd te zijn. Zijn lichaam moest met stalen veeren rechtop worden gehouden en zijn toe komst scheen geheel gebroken. Zijn groote wils kracht wist evenwel de ziekte te overwinnen, en in 1928 was hij in staat aan de verkiezings campagne deel te nemen. Hoewel hij er aan vankelijk voor had bedankt, liet hij zich toch weer overhalen de candidatuur voor het gou verneurschap van den staat New-York te aan vaarden. De candidaat van de republikeinsche partij was Ogden Mills, die door Roosevelt met een meerderheid van 700.000 stemmen werd verslagen. Bij de presidentsverkiezingen voor 1S32 had de Democratische Partij-conventie bij het stel len van een candidaat de keuze tusschen twee personen, namelijk Al Smith en Franklin Roosevelt. De drie eerste stemmingen leverden geen resultaat op; eerst bij de vierde stemming werd Roosevelt tot candidaat der Democrati sche Partij voor het presidentschap der Ver eenigde Staten gekozen. De meerderheid van stemmen had hij waarschijnlijk te danken aan het plotseling omvallen van de delegaties van Texas en Califomië tijdens de Conventie. Einde Juli van dat jaar opende Roosevelt den verkiezingsstrijd met een rede, waarin hij ver klaarde: „Engeland, Frankrijk en Duitschland zijn eindelijk tot overeenstemming gekomen over de herstelschulden en het gevaar bestaat, dat zij zich aaneensluiten tegen ons. Dat zullen zij niet zoozeer doen wegens hun schulden aan ons, dan wel wegens de barrières, welke wij te gen hun handel hebben opgeworpen. Wij moe ten de betaling van de schulden verlangen en Kruisen in het gebergte herinneren vooral in de November- maand aan onzen plicht, de zielen der afgestorvenen in onze ge beden te gedenken gelijktijdig de douanetarieven verlagen om den handel nieuw leven te brengen en daardoor de betaling van de schulden te vergemakkelijken. De Vereenigde Staten zouden best het initia tief kunnen nemen tot een algemeene confe rentie ter stabiliseering van de handelspolitiek en het herstel van de koopkracht van het zilvergeld." Betreffende het drankverbod zeide Roosevelt tijdens deze speech: „Indien het tegenwoordige Congres geen stappen onderneemt om het drankverbod te wijzigen of een referendum uit te schrijven over de al- of niet opheffing er van, zal ik het nieuwe Congres daarom ver zoeken." De geheele Conventie hoorde deze rede wild van geestdrift aan. Maandenlang heeft Roosevelt toen door het geheele land ver kiezingsredevoeringen gehouden, waarin hij vooral de verklaringen van president Hoover heeft tegengesproken, volgens welke de depres sie in de Ver. Staten de schuld van het buiten land zou zijn. Roosevelt wees er op, dat de beurs-krach van 1929 het begin van de crisis vormde, welke zich dan als gevolg van de hooge Amerikaansche tariefmuren over de rest van de wereld verbreidde. Roosevelt noemde Hoover's groote fout de verhooging der invoer rechten, welke tegenmaatregelen van de Euro peesche regeeringen heeft uitgelokt. Roosevelt verklaarde, dat hij, als hij er in zou slagen de leiding van de regeering te verkrijgen, er in de eerste plaats op bedacht zou zijn het ruil verkeer tusschen Amerika en Europa in even wicht te brengen. Hopen wij dat het zoover komt. In ieder geval hebben de Amerikanen in meerderheid in 1932 hun vertrouwen in Roose velt uitgesproken. En thans opnieuw. (Van onzen Romeinschen correspondent) De „Giomale d'Italia" heeft in kunstkringen groote opwinding veroorzaakt door publicatie van het bericht dat bij de in gang zijnde res tauratie van het gewelf der Sixtijnsche kapel op last van den Paus de naaktfiguren van Midhel Angelo door prof. Biagetti die deze restauratie leidt met doeken en sluiers zullen worden overschilderd. Het Romeinsche avondblad herinnerde eraan dat Pius IV in het midden der zestiende eeuw reeds 'n dergelijke opdracht gegeven had aan den schilder Daniel van Volterra t. o. v. Michel Angelo's Laatste Oordeel. Uit den inhoud zelf van het bericht waarin o.a. gezegd werd dat de restauratie tegen Kerstmis klaar zou zijn terwijl de restauratie in werkelijkheid nog wel vier jaar zal duren, kon men reeds erkennen dat het niet van be voegde zijde afkomstig was, terwijl verschil lende ironische woorden terstond deden ver moeden dat men zich hier te koste van den schilder Biagetti wilde vermaken. Inderdaad bleek het verhaal totaal uit de lucht gegrepen te zijn. De Italiaansche radio heeft het onmid dellijk reeds tegengesproken. Hoe een serieus blad als de Giomale een dergelijke canard kan lanceeren blijft intusschen een raadsel. Het behoeft geen betoog dat het Vaticaansche Mu seum en prof. Biagetti den ganschen avond met vragen en voorbarige protesten werden over stroomd. Vrijdag vierde de Deensche schrijver Johannes Jörgensen zijn zeventigsten verjaardag. Deze Deensche schrijver en dichter, die in 1896 over ging tot de Katholieke Kerk, heeft een bekend heid verworven, die zich tot ver over de grenzen van het kleine Denemarken uitstrekt. Johannes Jörgensen werd op 6 November 1866 te Svendborg op het eiland Fiunen geboren. Zooals alle Deensche jongeren van dien tijd onderging Johannes Jörgensen zeer sterk den invloed van Georg Brandes en reeds spoedig werd hij een van de grootste vertegenwoordi gers van de neo-romantiek, die iederen vorm van godsdienst beschouwde als een zwakheid van den menschelijken geest. Juist in dien tijd ontmoette hij in Kopenhagen den Hollandschen schilder Jan Verkade (thans Dom Willibrord Verkade, O.S.B.) en den Deenschen Jood Mo- gens Ballin, die reeds tot de Katholieke Kerk waren overgegaan en in de materialistische Kopenhaagsche kunstenaarswereld openlijk voor hun nieuwe geloof uitkwamen. Op Johannes Jörgensen, die diep-ongelukkig en zwaarmoedig was in zijn hopeloos zoeken naar de waarheid, heeft dit een onuitwischbaren indruk gemaakt. Een hechte vriendschap met Jan Verkade en Mogens Ballin leerde hem de grondwaarheden van het katholicisme kennen en een zwerftocht door het katholieke Zuid-Duitschland en Italië bracht den vrede in zijn onrustige ziel. Na zijn bekeering heeft Johannes Jörgensen openlijk met Georg Brandes gebroken, doch van zijn invloed heeft hij zich nooit geheel los kunnen maken. Hij is altijd een kind van zijn tijd gebleven. Veertig jaren lang heeft hij zijn bekeering luid van de daken geschreeuwd, fel en hartstochtelijk zijn heidensche tijdgenooten gehekeld, in een taal, die tot de meest wellui dende van de Deensche litteratuur behoort, doch in wezen is hij steeds de zwaarmoedige Noorderling gebleven, die door zijn verstand ge komen is tot de waarheid, doch deze waarheid als een zwaren en verantwoordelijken last op zijn schouders voelt drukken. Johannes Jörgen sen mist volkomen de blijheid van ons H. Ge loof. Nergens in zijn werken borrelt een jubel zang op uit een ziel, die tot barstens toe gela den is van geluk. Toch heeft deze bekeerling door zijn meer dan 60 boeken een ontzag lijken invloed gehad op het katholicisme van Denemarken. Het groote dagblad Politiken hield voor 10 jaren terug een enquête onder katho lieke bekeerlingen over de vraag hoe zij tot de Kerk van Rome geraakt waren. Meer dan 80 pet. antwoordde: door de boeken van Johannes Jörgensen. Ook in ons land is deze Deen een tijdlang een veelgelezen schrijver geweest. Paul Brand te Bussum gaf een tiental van zijn boe ken uit, terwijl hij ook groote bekendheid ver wierf door het boek van Dom Willibrord Ver kade, „Van ongebondenheid en heilige ban den". Zijn ook in Holland bekendste werk is wel het leven van Frans van Assisl. Johannes Jörgensen woont sinds jaren in Assisi. Huwelijksleed en niet begrepen worden hebben hem gemaakt tot een verbitterden ouden man. Teergevoelig en onberekenbaar als een kind kan hij in één dag van de uiterste vreugde in de uiterste wanhoop vallen. In zijn beste oogenblikken voelt deze krachtige 70- jarige met zijn wit puntbaardje en heldere oogen nog als een jongeling, doch als een zware last drukt hem de wetenschap, dat de moderne en lichtzinnige Deensche jeugd hem niet meer leest. Detective Popjoy zag den open reisbus, die juist het plein opreed en bleef verrast staan. Met aandacht keek hij naar een der reizigers, een slanken, donkeren jongeman. „Eigenaardig," mompelde hij, „ik dacht juist aan hem, aan dien Harris." .Bonjour Harris!" riep hij luid tot den be doelden jonkman. „Dus je bent al terug?" De aangesprokene keek even verbaasd op, glimlachte en antwoordde: „Neen, ik kom toe vallig hier langs." „Enfin," hernam Popjoy, „je bent nu hier, en ik laat je zoo maar niet gaan. Je komt na tuurlijk bfj me dineeren. Daar sta ik op. Het is nu bijna 3 jaar geleden, dat je ons dorp ver liet en je zult nog wel belang in ons stellen." „Inderdaad, 't is precies 3 jaar geleden," knikte Harris. Popjoy nam hem onder den arm en gezellig pratend, liepen ae door de eenzame straten van het kleine dorp. „Veel bijzonders is hier niet gebeurd," zei de detective. „Alleen hebben we een paar jaren ge leden hier een vervelende geschiedenis gehad. Was je toen nog hier, of was je toen al weg. toen onze vriend Waming zoo geheimzinnig om 't leven kwam?" Er was geen gelegenheid om op deze vraag te antwoorden, want op 't zelfde oogenblik wa ren beide mannen aan Popjoy's huisdeur ge komen. Een vriendschappelijk klopje op Har- ris' schouder, een duwtje en de gast stond in de gang. „Zie zoo, we zijn er. Mercy!" riep Popjoy, .laat een flesch wijn uit den kelder halen! Ik heb een ouden kennis meegebracht." Na zoo'n hartelijke ontvangst maakte de onverwachte gast het zich gemakkelijk in een der diepe clubfauteuils van de gezellig gemeu bileerde zitkamer. Een oogenblik later kwam de detective met sigaren en sigaretten aangedragen, nam plaats tegenover z'n jongen gast en zei: „Waar had den we het zooeven ook weer over? O, ja, over dien armen Waming, die zoo geheimzinnig aan z'n eind gekomen is. Was je toen nog hier?" „Ja," luidde het antwoord, „tenminste, dat geloof ik wel. Maar ik heb er veel over in de kranten gelezen." „Die stonden er natuurlijk vol van. Nu, het was ook erg tragisch. De arme kerel werd ge vonden op de helling van 't ravijn, bij die ver laten plek op de Graive Rotsen. Zeer bepaald Het voordeeligste der voorname merken „Zeg eens, heeren", zei de meneer, die aan het strand stond, Van dien dag af stonden Drein en Piet iederen dag met het „jullie hebt daar een aardig ezeltje. Ik ben de baas hier van het strand. Als jullie nu met dien ezel hier den heelen dag ^ddrngsezeltje aan het strand. Dat was een erg gemakkelijk gaat staan, om de drenkelingen te redden, dan krijg je van mij baantje, want er waren zoo goed als nooit badgasten aan het allebei vijf en twintig gulden in de week." „Dat is afge- J sproken" zei Drein strand, zoodat er ook geen drenkelingen waren. De badgasten kwamen alleen als het Zondag was, maar dan bleven Piet en Drein natuurlijk met het ezeltje thuis. Piet maakte dan lange wandelingen, terwijl Drein den heelen dag zat te lezen. was er misdaad in 't spel, een misdaad met voorbedachten rade. Hij was door een schot getroffen, gelost van den overkant van 't ra vijn. Wat mag toch het motief van dien moord geweest zijn: wraakzucht? Roofzucht? Jalouzie? Ik vrees, dat 't nooit aan 't licht zal komen." „Dat ben ik met u eens," verzekerde Harris. „De hemel beware ons voor zoo'n einde," zei de gastheer. „En nu," hier hief hij z'n glas op, »°P je gezondheid! Toch had Waming een beter lot verdiend. Hij was wel wat ondoor dacht en soms wat ruw, maar overigens een beste kerel, ik zou dien schurk, die hem van kant gemaakt heeft, graag te pakken krijgen." „Zou het geen roofmoord kunnen geweest zijn door een zwerver of een strooper?" „Neen, ik ben overtuigd dat de moord voor uit beraamd was. Een zwerver zou hem be roofd hebben, en dat was hy niet, en geen strooper ruimt iemand uit den weg, die door een ravijn van minstens 400 me- ter diepte en 150 -fnfn meter breedte van I KILL JUIU- hem gescheiden I waarde, op die zaak heb je geen kijk. Voor detective ben je niet geschikt. Maar, in vertrouwen gezegd, ik ben erin geslaagd dit raadsel op te lossen." Popjoy leunde voorover en keek Harris aan. De aandacht van z'n gast was blijkbaar ge spannen, want hij luisterde oplettend toe. „Op den dag, dat Warning vermoord werd," ging Popjoy voort, „had hij een fotografie-toe stel bij zich. Hij was, zooals je weet, een ver woed camera-man. Het toeval wilde, dat hij een foto wilde nemen van den overkant van t ravijn, zooals hij aan een van z'n kennissen een paar dagen van te voren had meegedeeld. Op 't zelfde oogenblik, dat men van den an deren kant op hem schoot, nam Waming een snapshot. Maar het foto-toestel hadden we nog niet gevonden." „Maar," opperde Harris, „als er een man aan den anderen kant van 't ravijn stond, dan zal die wel zoo gauw mogelijk op den loop zijn gegaan, Hoe kan die man dan het foto-toestel hebben meegenomen? Afgezien van alles, was dit onmogelijk. Er is niets anders vermist, zegt u." „Neen, alleen het foto-toestel. Maar ik zal je nu eens precies m'n meening zeggen. Ik ge loof dat de plaat in de camera de fotografie van den moordenaar aangeeft, met diens ge weer recht op de lens gericht." „Hoe komt u daaraan?" vroeg Harris ver baasd. „De justitie beweert dat Waming op de uiterste punt van 't ravijn stond, met z'n ca mera gericht op den overkant. Juist toen hij wilde afdrukken, trof hem de kogel. Wanneer dus die onderstelling juist is, dan staat zeer waarschijnlijk de beeltenis van den moorde naar op de plaat." „Dwaasheid," meende Harris. „Bovendien, als het toestel door den moordenaar is meege nomen, dan is uw onderstelling van geen prac- tisch nut." „Toch wel, m'n jonge vriend, want het toe stel kan ook in den afgrond gevallen zyn. Dat heb ik altijd gedacht. Daarom heb ik elk plekje op den bodem van 't ravijn, niet zonder ge vaar, doorzocht en.... eneerst gisteren.." Detective Popjoy stond op. „Eerst gisteren vond ik het. Hier is het." Hij liep naar een kast in den muur en haal de daaruit een foto-toestel. „Toch wel merkwaardig," mompelde de jonge man en greep naar het toestel. „Dat is het; zeer interessant. Ik zal van avond die plaat ontwikkelen. Dan hebben we zekerheid." „Als ze tenminste niet beschadigd is," meen de Harris. Hij bekeek de camera van alle kan ten. ,3ü een val in 't ravijn kan de plaat niet heel meer zijn, zou ik denken." „En toch is ze onbeschadigd," verzekerde de detective. „Ik heb me er van overtuigd. Gis teravond had ik geen tijd haar te ontwikkelen. Natuurlijk wil ik. 't zelf doen. Voorzichtig," riep hij, toen hij zag dat Harris het toestel wilde openen. ,Als 't open gaat is alles bedorven." Z'n waarschuwing kwam te laat. Er klonk een lichte tik. Bewust of onbewust, Harris had het toestel geopend. „Het geheim is nu niet meer te achterhalen," mompelde hij, en liet het leeren étui op den grond vallen. Popjoy boog zich over hem heen. Z'n twee gespierde handen grepen vast in de schouders van z'n jongen gast. „Mis schurk!" riep hij, „het is al achter haald! Nu heb ik het laatste bewijs, dat ik noodig had. Ik heb je altijd van moord op War ning verdacht, maar ik had geen zekerheid. Die heb ik nu. Dat foto-toestel was van mij en heeft nooit aan Waming toebehoord. Maar je poging om een plaat te vernietigen, die er nooit in gezeten heeft, is het eclatante bewijs van je schuld!" Naast de komst van onze eerste ge loofsverkondigers, naast het herstel van onze godsdienstvrijheid en van het regelmatig Kerkelijk bestuur, achten Wij de stichting der katholieke Universi teit eene der voornaamste gebeurtenissen in onze vaderlandsche kerkgeschiedenis. Het Hoogwaardig Episcopaat tot de Katholieken van Nederland, 8 Sept. 1931. A T FT A ROMMtT'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥7 f\l il il Ui O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen I t>v«" - J - - o— -vuil bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door h 7 1 bij een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen <1 verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I OU*" doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog. 10 Ofschoon hij vermoedelijk wel een zeer aanzienlijk inkomen had, was hij zunig, omdat hij erg veel uitgaf aan boeken, schilderijen en wetenschappelijke instrumenten. Hij was blijk baar gewend om juffrouw Acock iederen Vrijdagavond een zekere som gelds te geven, die zij voor hem aan bepaalde levensmiddelen besteedde; andere etenswaar kocht hij altijd zelf, en wel bij voorkeur in een Italiaansch warenhuis in Soho, want hij had zijn Italiaan- schen smaak behouden. Hij was in sommige punten nogal nonchalant, en juffrouw Acock had hem, nadat hij zijn kleindochter mee naar Londen had gebracht, meer -dan eens gezegd, dat het meisje bepaalde dingen noodig had. Die dingen kocht hij zoo nu en dan, maar aangaan de dat zakgeld antwoordde hij altijd, dat Jonge menschen beter geen geld bij zich konden hebben. Daaruit concludeerde ik, dat juffrouw Graffi onmogelijk veel geld bij zich kan gehad hebben, toen ze is weggegaan." Mijnheer Chrisenbury schijnt hevig te hebben nagedacht, en hy onderbreekt met een vraag, die reeds by alle juryleden is opgekomen. «Hebt u iets gezien of was er misschien iets, dat u kon doen veronderstellen, dat juffrouw Graffi ontvoerd zou kunnen zyn?" „Neen. Ik ben overtuigd, dat daar geen sprake van is." „Zou men haar niet hebben kunnen bedwel men?" „Ja daar heb ik ook wel over gedacht, maar 't Idee toch dadelijk weer verworpen. Ik ben 'er van overtuigd, dat ze doodeenvoudig weg- geloopen is." „Heel goed. Welke maatregelen hebt u toen getroffen?" „Ik ben naar het hoofdbureau terug gegaan. Het leek me, na daar met anderen overlegd te hebben, het beste om het meisje zoo gauw mogeiyk op te sporen, en een volledige be- schryving van haar, van haar kleeren, die ik zoo juist heb beschreven, was snel genoeg klaar, gedrukt, en zoo wyd mogelijk verspreid. Ze was binnen een paar uur tyd, naar alle richtin gen doorgestuurd. Speciaal werden alle stations gadegeslagen; en we stelden ons in verbinding met alle zeehavens; werkelijk, het nieuws, dat het meisje gezocht werd, was voor den avond van dien dag over heel Engeland, en een groot deel van het vasteland verspreid." „En tot nu toe zonder het minste resul taat?" „Zonder het minste. We hebben niets van haar gehoord. Tot nu toe is ze spoorloos ver dwenen." „Hebt u de mogeiykheid van zelfmoord over wogen?" „Zeker. Toen ik gehoord had, wat mijnheer Graye me vertelde over haar afkeer van Enge land, en haar somberheid, en haar beroep op hem, dacht ik daaraan. Het zou kunnen, dat ze het gedaan heeft. Maar alles, wat ik op het oogenblik kan zeggen is, dat we over dit punt even weinig zekerheid hebben als we hebben over een ander punt, nameiyk haar verblyf- plaats." ,,'t Onderzoek wordt natuuriyk voortgezet?" „Men zet het dag en nacht voort. Alles wordt zoo grondig mogelijk onderzocht. Jammer ge noeg schynt Signor Graffi byna geen vrienden onder zyn eigen landgenooten gehad te hebben. Ik heb de meest nauwkeurige onderzoekingen gedaan, en ik kan, behalve zyn Engelsche leer lingen byna geen menschen vinden, die hem kenden. En die hem kenden, kenden hem nog maar vry oppervlakkig. Hy was lid van geen enkele club, kring, of vereeniging. Hy schynt een soort kluizenaar geweest te zyn. En dat maakt de zaak heel wat moeiiyker." „U hoorde mynheer Graye's getuigenverkla ring. Hy vertelde ons van een geheimzinnigen vreemdeling, die Signor Graffi bezocht op den avond van zyn dood. Hebt u eenige gevolgtrek kingen gemaakt uit dit bezoek?" „Ja, ik ben tot de conclusie gekomen, dat de man niet alleen een sleutel had van mynheer Graffi's flat, maar ook van de voordeur van het Austerlitz flatgebouw, en dat hy waar schijnlijk geregeld zijn bezoeken aflegde, nadat de voordeur voor den nacht gesloten was." „Hebt u getracht dien man te vinden?" „We hebben het geprobeerd, en zyn er nog mee bezig. Mijnheer Graye gaf me dezelfde beschrijving van hem, die hy hier zooeven ook gegeven heeft. Ongelukkigerwyze past deze be schrijving op honderden menschen in de vreem- aelingenwyken van Londen. Eergisteren, den dag na den moord en gisteren weer, heb ik mynheer Graye meegenomen door verschillende van deze buurten en naar een hoop plaatsen clubs, restaurants, café's, die veel door vreemdelingen, en speciaal door Italianen bezocht worden om te zien of hy dien man soms kon vinden maar zonder resultaat. We hebben niets van hem gehoord." Gelooft u niet, dat als deze geheimzinnige bezoeker een vriend van Signor Graffi zou zyn geweest, hy wel zoo gauw, als hy van diens dood hoorde, voor den dag gekomen zou zyn? De getuige aarzelt voor den eersten keer. „Wel, misschien en misschien ook niet. Hy kan heel goed persooniyke redenen hebben, om welke hy niet weten wil, dat hy Signor Graffi bezocht heeft. Ik geloof dat er een verborgen geheimzinnigheid in dit geval schuilt, die...." De getuige gaat niet verder, omdat hy plotse ling onderbroken wordt, 'n Politieagent heeft zich een weg naar binnen gebaand. Hy brengt een werkman met een pet in de hand met zich mee. De politieagent komt verder naar voren, met een stralenden blik naar den magistraat. De griffier ondervraagt hem fluisterend. De agent overhandigt hem iets geheimzinnigs, waarmee de griffier naar den Coroner stapt. De Coroner kijkt en luistert. En plotseling loopt er een gefluister door de volle zaal. De werk man heeft iets gevonden. Misschien wel 't ding, waarmee de Italiaan den dood is ingezonden. HOOFDSTUK VII DE STILETTO EN DE JURY Daar komt het ding te voorschyn. De Coroner heeft het er met iemand over en houdt het daarby natuuriyk omhoog. De lichtjes op zijn lessenaar giyden er spelend overheen, en weer- schynen en flikkeren op het oppervlak. Het volk aan het einde van de zaal weet nog niet, en kan, ook zelfs als het de oogen inspant, nog niet precies zeggen, wat het eigenlijk voor een ding is. Is het een mes, een dolk, een ponjaard of een stiletto? Maar wat komt het er on aan, by hen staat al vast, dat dit het ding is, waarmee ze het gedaan hebben. En een bekoring komt over hen, en bevangt hen. Werkeiyk, dit was de moeita van het komen waard. Te kunnen kyken, zelfs om alleen maar een glimpje op te vangen van iets, waarmee een moord gedaan is, is minstens zoo prachtig als de Gruwel kamer by Madame Tussaud, het panopticum. De Coroner wendt zich tot zyn twaalf „goede en eeriyke mannen" en knipoogt ter loops even naar mynheer Chrisenbury. „De vorige getuige, of laat ik liever zeggen: de getuige, want ik geloof, dat mijnheer Chrisenbury nog niet met hem klaar was, werd onderbroken, heeren, door de binnenkomst van een politieagent die een man meebracht, door wien nog geen kwartier geleden het voorwerp gevonden is, waarmee naar alle waarschijn- lykheid de moord, dien wy hier aan het onder zoeken zyn, is gepleegd. Ik geloof mynheer Chrisenbury dat we nu beter den man, die het gevonden heeft, zyn verklaring af kunnen laten leggen, en daarna hooren wat de concierge en zijn vrouw er over te vertellen hebben?" Mijnheer Chrisenbury stemt dadelijk toe. De man, die samen met den agent is binnengeko men, en die sindsdien, zyn pet tusschen zyn vingers draaiend, naast 't getuigenhokje heeft gestaan en zich in stilte heeft afgevraagd of er niet minstens een borreltje uit dit zaakje zou zyn te slaan, stapt nu naar de plaats die door mijnheer Wirlescombe is verlaten. Zijn naam is William Nokes. Hij woont in Corporation Street, by de Harrow Road. Hij is metselaar. Mynheer Chrisenbury heeft nu het wapen in zyn handen. Hy houdt het omhoog. Iedereen kan het nu even zien in het gele licht, zy, die iets van dergelijke dingen afweten, zien, dat het een stiletto is van het soort, zooals ze in Zuid-Italië gedragen worden. Het driehoekig lemmet is ongeveer zeven duim lang. Het heft is van donker materiaal, hoorn, of eboniet, en met zilver ingelegd. Het volk op de achterste banken verklaart met groote fantasie, dat ze bloed kunnen zien op het lemmet, en op het heft. „Je hebt dit zooeven gevonden, is 't niet, Nokes?" „Ja, mijnheer." „Wanneer heb je het gevonden?" „Ongeveer een half uur geleden, mynheer." „Waar?" „Hier vlakby, mynheer, tusschen hier en Austerlitz Road." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10