MEERSENS MIRAKELKERK Mdmérnl mn dm dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL Wie doodde Marco Graffi? Wm (W£ DINSDAG 17 NOVEMBER 1936 EERLANG HERSTELD AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Meerssen, burcht van 't oude Rome, Eens der Franken Koningshof! Vorsten, hoe tezaam gekomen Sierden U met vredeslof. Grooter glorie kwam van boven: Om het Wonder-Sacrament. Wil de Heer zelf, dat we U loven, Eer aan Meerssen zonder end! In het bekoorlijkste oord der om haar natuur schoon zoo geroemde Geulvallei, omstren geld door de armen van 't „zilveren rivierke", waarlangs de groene heuvelen staan als stoere wachters, heeft de Almachtige zich een Woon stee van bevoorrechting gekozen, zich een Won- derstede opgericht, bij wier mirakelengeschiede nis Nabuchodonosor's woord van ware toepas sing is: „Teekenen en wonderlijke dingen heeft Hij bij ons gedaan: de Hooge God!" Dat bevoorrechte Eucharistische Genadeoord is Meerssens eeuwenoude tempel van 't Allerh. Sacrament, terecht aanspraak makende op den eeretitel van Neerlands alleroudste Wonder stede. Immers ruim een eeuw vóór het Amsterdam - sche Mirakel, vóór de wondergebeurtenissen van Hasselt, Alkmaar en elders, was reeds In 1222 het mirakuleuze der kerk gevestigd als Eucha ristische Wonderstede door het Wonder, waar bij uit de gebroken Hostie het wezenlijke, leven de, roode Bloed ontsprong en den kelk vulde, waarin de Misopdragende priester vergeten had water en wijn te doen, welk verzuim hij eerst ontdekte bij de kruisteekens vóór 't Pater Nos- ter. Aan de op-schrift-stelling door den histori cus Caesarius v. Heisterbach (11701240) in de overzetting van Dr. Schrijnen, danken we de vaststelling en de duidelijke beschrijving van dit wonder, dat een eeuw en meer al de andere Mirakelen, in ons land alsook te Hamborn en te Bolsena, voorafging. Maar zelfs vóór die ge beurtenis was Meerssens H. Tabernakel een be kend en bezocht genadeoord en was de kerk toegewijd aan 't H. Sacrament en de H. Maagd. Voordat in 1247 te Luik in de St. Maartens kerk voor 't eerst het H. Sacramentsfeest ge vierd werd, nadat Bisschop Robert van Torote (12401248) de viering had voorgeschreven, had Meerssen reeds zijn, thans na meer dan zeven eeuwen nog bloeiende H. Sacramentsoc- tave. Deze toch werd ingesteld in 1224, bij ge legenheid. dat de Pauselijke Legaat Conrad van Urach op zijn visitatiereis alhier het wonder vernam. Hij gelastte den verzegelden kelk te openen en het daarin zichtbare purperroode en door den tijd dikker geworden Bloed geduren de acht dagen ter vereering uit te stellen voor alle geloovigen, waarna het werd ingesloten in een glazen reliekschrijn in monstransvorm en de geloovigen, van heinde en verre saamgestroomd, trokken er biddend omheen, gelijk ook heden nog geschiedt bij den ommegang om 't altaar en het eerbiedig aanraken van 't H. Taberna kel, waar achtergelaten krukken nog getuigen van wonderbaar genezenen. De H. Sacramentsdevotie, door het Bloed wonder bekrachtigd en tot hoogeren roem van heiligheid opgevoerd, later omstreeks 1465 nog maals verheerlijkt door 't Wonder der Redding van de H. Eucharistie uit de brandende kerk, heeft in volgende eeuwen een steeds hoogere vlucht genomen. Vervolgingen noch stormen van oorlogen en rampen hebben haar kunnen verhinderen en Meerssen bleef de eeuwen door t centrum der Eucharistiedevotie, waarheen de pelgrims toevloed vaak geweldig was. In de ja ren 1745 en 1746, „wanneer tot straffe onser sonden het aan den Almogenden behaagt heeft, bienaer door heel Europa de menschen toe be- soecken met eene ongeneeslijke en seer aan stekende sieckte onder de hoomebeesten, welke overal de stallen teenemael heeft doen uit sterven, kwamen van tien. jae twintigh en meer uuren verre menigvuldighe processiën. bestaen- de in dickwils vijf ses duysent luide-op bid dende personen," schreef Proost Preyart o.a. De meer dan zeven eeuwen oude geschiedenis van 't Allerh. Sacrament alhier leert ons aan houdend, hoe onze voorvaderen in tijden van ramp en nood heensnelden naar den Heiland in ons mirakuleus Tabernakel en er verhooring vonden. Een kroniek uit de XVe eeuw ver meldt o.a. dat de inwoners van Beek in 1476 naar aanleiding van herhaalde branden hier ter beevaart togen „ten heyligen Sacramen te..». wollen ende bervoets. Ook onze tijd, Goddank, is getuige van het bloeiende leven der Meerssensche devotie. De aloude Octave wordt telken jare met grootschen luister gevierd, door duizenden pelgrims bezocht en stichtend is het te zien, hoe duizenden sa mendringen rondom het H. Tabernakel en in eerbiedvolle aanbidding hun stillen omgang hou den, zooals de geslachten der vrome voorvade ren het hun nakomelingen als heilige erve na lieten. Meerdere pauselijke Breven, waarvan de au- tentieke stukken in de kerkarchieven rusten, werden aan de kerk van Meerssen verleend om de godsvrucht der geloovigen op te wekken en rijke aflaten te schenken. Wij vermelden o.a. de Breven van Benedictus XTV 1757; Clemens XIV 1771 en 1773; Pius VI 1777 en 1785; Plus VII 1816 en 1821 en Benedictus XV 1916. Ook de aloude Broederschap van 't Allerh. Sacrament is een integreerend deel der devotie. Ze werd opgericht in 1745, bevestigd door Paus Benedictus XTV en verheugt zich thans na meer dan tweehonderd jaren nog in grooten bloei en ledental. Hoogst merkwaardig is de pauselijke oprichtingsbulle, d.d. 2 Maart 1746 en even merkwaardig de voorreden, door Proost Proyart geschreven, waarin o.a. wordt gezegd: „Alle de voorgeschrevene onuitsprekelijke devo- tiën en besonder de gedurige mirakelen, troost en verlichtingen, welcke alle op Godts Berm- hertigheyt vertrouwende menschen in deze plaatse zijn vindende hebben eene meenighte soo van ingezetenen als uytlandighe beweegt, om sijne hooghweerde den Heere Petrus Proyart. modernen Proost, beneffens den Eerweerden Heere Pastoor van alhier seer emstelijk en de- moedelijk te versoecuen, om aen dese kercke van Meersen te willen besergen oprechtinge van een Broederschap van het Alderheyligste Sacra ment, dewelke tot meerdere aengroeinge van dese loffelijke devotie dit bllligh en godtvruch- tig werek seer geme hebben aengenomen. Zoo staat dan heden, na zoo lange eeuwen en wisselende tijden en geslachten de H. Sa cramentsdevotie van Meerssen als een heerlij ke en krachtige Wonderboom, rijke vruchten dragende. Het aloude Mirakuleuze Tabernakel ziet telkens weer nieuwe geslachten samen dringen, waar duizenden en duizenden reeds genezing vonden van lichamelijk lijden, bemoe diging en troost in moeilijkheden en onze be minde Bisschop, die als dekenaatszoon van Meerssen sinds zijn prille jeugd een vurig ver eerder van ons Mirakuleus Altaargeheim is, roemde Het in zijn toespraak bij zijn eerste be zoek: „de centrale, het brandpunt van het ge loofsleven in zijn diocees, aan wier genaden en bescherming Z. H. Exc. toeschrijft het behoud van 't aloude geloof en het degelijke, oer-hechte godsdienstige bewustzijn in Limburg." Zoo gelden ook in onze dagen nog de door Proost Proyart in 1746 neergeschreven getuige nissen: „dat dese overgroote devotie tot het voors. Alderheyligste Sacrament noyt en heeft op gehouden, maar van dagh tot dagh meer en meer heeft toegenomen en door ontallijke en geduurige mirakelen altoos is worden aenge- wackert en versterekt geweest". De Mirakelkerk en uitbreiding Haar herstel Waarom wij de aandacht vragen van onze katholieke landgenooten voor de kerk van Meerssen en daarom als inleiding schrijven over de H. Sacramentsdevotie te dezer oudste Wonderstee? 't Is ter wille der eerlang te ondernemen her stel- en uitbreidingswerken, omvattende restau ratie van het bestaande en aanbouw van een nieuw gedeelte ter diepte van drie travée's, elk van 5 meter, in de lengteas der kerk. De belangstelling moge, zoo hopen wij. vele H. Sacramentsvereerders, die toch in ons land Gode zij dankzoo talrijk zijn, er toe bren gen dit kostbaar werk, aanbesteed voor 142.000, door hun edelmoedigheid te steunen en tot meerdere eer van Christus Eucharisticus tot stand te brengen. Immers, er is wellicht geen Godshuis in den lande, dat wegens zijn eeuwenheugend bestaan op zooveel interesse kan aanspraak maken! Sedert hoeveel eeuwen heeft het oude Mar- sana der Romeinen zijn christen Godshuis? Duizend jaren? Neen, veel langer bevestigt de geschiedenis het te dezer plaatse bestaan daar van. Evenaart of overtreft het in oudheid het eerste christenkerkje, door den vromen Franki- schen koning Dagobert in 630 te Utrecht ge sticht en later weer door de Friezen verwoest? Zeker is, dat Meerssen reeds in die eeuwen bezat zijn Koninklijke Paltskapel bij de Franki sche villa der Karolingers, „want, aldus archi varis Habets, de Keizers en Koningen be zaten bijna overal op hun villa's een kerk of paltskapel (capella palatii), waaraan geestelij ken of soms geheele kapittels verbonden waren." (Proostdij, Meerssen bl. 13). Dit is het koninklijk erf der Karolingers, zoo historisch vermaard door de samenkomsten der drie regeerende kleinzoons van Karei den Groo ten, die er gastvrijheid genoten op 't Koninklijk landgoed, dat reeds in 851 als palatium vermeld wordt. Het werd in 939 door Gerberga, de edele en vrome dochter van Germanië's Koning Hen- De kerk van Meerssen drik I, welke Gerberga echtgenoote was in eerste huwelijk van den in 939 te Echtemach gesneuvelden veldheer Giselbert en in tweede huwelijk van Frankrijks koning Lodewijk van Overzee, geschonken met de aan St. Petrus ge wijde kerk aan de Benedictijnen van Reims. Bij den herbouw als Proostdij veranderde de Paltskapel in een prachtige groote kerk in Ro- maanschen stijl, waarvan in 1185 wordt mel ding gemaakt. Nu komt de tijd van groot geloof, de tijd der kruistochten, van beevaarten en wonderen en zie: in 1222 kiest de Eucharistische Koning door het Bloedwonder deze kerk tot Zijn bevoor recht genadeoord. De toeloop Zijner vereerders wordt zoo geweldig, dat in 1320 de Romaansche kerk te klein blijkt en de monniken besluiten een nieuwe te bouwen. Grootsch en schoon moet de bouw worden, een steenen ex-voto, een waar dige schatkamer voor de kostbare Reliek van 't H. Bloed. De bekwaamste hunner Normandische bouw meesters ontwerpen en voltooien dien met zijn hooge koene gewelven, zijn in al zijn lijnen slank en rank omhoog strevende reinheid van Gotischen stijl en blanke kunst, blank in wit heid van zijn natuursteen, zijn missalen toren, hoog domineerend over de romantisch-schoone GeulvalleiEn de vrome monniken wijdden hun Wondermonument toe aan 't Allerh. Sa crament en de H. Maagd. En duizenden trokken op uit alle oorden en gewesten en de tempel verheugde zich in de liefde en vereering van geloovigen en kerkvorsten. En toen in 't rampjaar 1465 brandstichtende krijgsknechten hem in vlammen deden opgaan, waarbij door een nieuw mirakel de vrome jon geling den H. Schrijn redde, toen togen onze kloeke voorouders spoedig weer aan 't werk. Reeds in 1472 begon de herbouw en veertig ja ren van onvermoeiden arbeid voltooiden dien. Veel, heel veel stichtends en ontroerends zou nog vermeld dienen te worden uit het verleden der Mirakelkerk, als daar zijn: de sombere ja ren van haar lijden onder de calvinistische geweldenarij, de treurige catacombentijd der verdrukking en de trieste wantoestanden van het hatelijke „simultaneum". Maarwaar te eindigen? Liever wijzen we op de hooge belangstelling, door Utrechts Kerkvorsten getoond bij den bovenvermelden opbouw en als we een beroep doen op de financieele medewerking onzer ge- loofsgenooten uit het Noorden, dan zij dit hun ter aansporing: Wanneer dan in de middeleeuwen een groote kerk gebouwd of hersteld moest worden, na men belanghebbenden bij gebrek aan de noo- dige geldmiddelen hun toevlucht tot het plechtig vragen van aalmoezen. Geestelijken droegen de relieken der Heiligen hunner kerk op hun schouders door dorpen en steden, la zen aflaatsbrleven af en bedelden van deur tot deur. Deze collectanten, „Quaestierders" genoemd, moesten voorzien zijn van een bisschoppelijken verlofbrief. Welnu, reeds in 1386 gaf Bisschop Florentius v. Wevelinkhoven last aan alle geestelijken de quaestierders van Meerssen welwillend te ontvangen. Zoo ook doet Arnol- dus II v. Hom in 1373 en 1374. Zoo ook Lode wijk v. Bourbon, bisschop van Luik, in 1472. 1479, 1501, 1510 en zelfs Maximiliaan v. Oos tenrijk geeft verlof verschillende quaesten, Een paar dagen geleden had Flip Rengers zich met Ada verloofd. Er viel echter nog een kleine formaliteit te vervullen, onaf scheidelijk aan een verloving verbonden. Hij moest nog een gouden ringetje om Ada's vin ger steken. Straks zou hij haar ontmoeten; ja, het doosje met het kleinood had hij in z'n zak. Voor deze gelegenheid had Flip zich eens extra opgeknapt en in de kleeren gestoken. Hij wachtte haar bij den ingang van den grooten stadstuin op. Om 7 uur werd de winkel, waar in ze werkzaam was, gesloten. Hij voelde nog eens, of alles goed zat, want hij wist, dat z'n meisje erg op netheid en chic gesteld was. Met vlugge stappen liep zij den winkel uit en een oogenblik later liepen ze arm in arm onder gezelligen kout, langs den weg. Na een half uurtje lokten de lichten van een groot restaurant de beide wandelaars naar binnen. Ze zouden daar een kopje thee gaan drinken, waaronder die van ,.den Alderh. Sacramente van Mersen" te doen voeren in Holland, Zee land en Friesland (Arch. Dom Utrecht 2221), welk voorbeeld gevolgd wordt door Keizer Ka- rel V in 1515 (Arch. id. 2223). En in 1548 gelast bisschop Georgius v. Egmond, Bisschop v. Utrecht, de boden der Meerssensche kerk, die met hun relieken zullen komen om in 't Sticht aalmoezen te vragen voor de reparatiën aan hun kerk, toe te laten en behulpzaam te zijn (Dom Utrecht 2844). Vooral de verlofbrief van Bisschop Floren tius is vol ontroering en getuigt van diepen eerbied voor deze Mirakelkerk: „omdat de kerk v. Meerssen, ter eere v. 't Allerh. Sacrament en de Allerzaligste Maagd Maria gewijd en gebouwd, welke dooi groote en roemrijke mirakelen versierd, schittert in bijzondere bevoorrechting, zelf wegens de oorlogen van verschillende lan den, verbrand en vernield heeft gestaan en nog staat met al de huizen van het ge noemd gehucht Meerssen gelijk wij deze wonderen en nog grootere vernomen hebben door het getuigenis van geloofwaar dige personen en een brief van den eerw. heer .Bellefort, proost v. d. kerk van Meers sen en met het ware en ongeschonden zegel verzegeld, en aan de genoemde kerk van Meerssen, waarin het Lichaam des Heeren door zegenrijke wonderteekenen van vele mirakelen schittert, voor een passend herstel door de aalmoezen der geloovigen tegemoet te komen".... Welaan, geloofsgenooten en medevereerders van 't Allerh. Sacrament, gij, die jaarlijks met duizenden en tienduizenden opgaat ten Stillen Omgang voor Amsterdams Mirakelstede het geldt hier te herstellen een nog oudere en ze ker niet minder eerbiedwaardige Wonderstede. Laat ons tót u onze stem verheffen, zooals in het verleden uw Utrechtsche Kerkvorsten de den ten gunste der kerk „van den Alderheylig- sten Sacramente te Mersen". En als dan binnen niet al te langen tijd de aloude Wonderstede zal pralen in al de schoon heid en den luister, die haar past als de Woon stee van den Mirakuleuzen God der Taberna kelen, moge dan, als 't ware, een wissel stroom de H. Sacramentsvereerders uit ons Zuiden voeren naar het Noorden en de duizen den Stille Ommegangers hier naar Meerssens Wonderstede, waar ze in volle openlijke feeste lijkheid, onder hymnen en lofzangen in plech- tigen feestelijken stoet onzen Eucharistischen Koning met en naast het Limburgsche volk mogen omjubelen, aanbidden, verheerlijken in de volle blijheid en vrijheid van den Room- schen dag! J. M. HEYNENS N.B. Edelmoedige vereerders v. 't Allerh. Sacrament, die onzen Eucharistischen Koning hun liefde en vereering willen betuigen door mede te werken tot het herstel en den luister der door Hem uitverkoren Mirakelkerk, gelie ven him bijdragen te zenden aan den hoogeerw. heer J. Krijns, pastoor-deken van Meerssen (L.), postrek. 196410. 5" KlMUTE>l Stilletjes sloop hij naar huis en ging in een luien stoel ligger Enkele oogenblikken later kwam hij terug met een electrisoh Toen Drein 5 minuten later ontwaakte, lag h« bijna te Zoo vond Piet hem. Wacht eens eventjes, dacht Piet, nu zullen kacheltje, dat hij vlak voor Drein neerzette. Piet draaide het smelten. Dat heeft die leeiyke Piet gedaan, dacht Drein, maar we eens probeeren of Drein ook niet warm wil worden. En op knopje aan en nu zond het kacheltje zijn heete stralen recht daar zal hij geen pleizier van hebben. En hij deed gewoon of zijn teenen sloop hij de kamer uit. in het gezicht van Drein Drentel. hij doorsliep. bij welke gelegenheid Flip dan den ring aan Ada's vinger zou schuiven. Veel bezoekers waren er nog niet, het was nog iets te vroeg, en ze zochten een stil hoekje op, om het zoo rustig mogelijk te hebben. Jas en mantel hielden ze aan; het was slechts een kort oponthoud. Daarna zouden ze .verder wandelen. Nog geen vijf minuten zaten ze daar, of het viel Flip Rengers op, dat op korten afstand, in schuine richting, een heer zat, die hem met een eigenaardige uitdrukking op z'n gezicht zat aan te kijken. Eerst verkeerde hij in de meening, dat het zuiver toevallig was, maar toen hij, telkens weer opkijkend, in het nu vroolijk lachend gezicht van den anderen gast zag, kreeg hij toch een onbehaaglijk gevoel over zich. „Is er wat, Flip?" vroeg Ada, die aan de ge laatsuitdrukking van haar verloofde zag, dat er iets moest zijn dat hem hinderde. „Neen. kindlief, niets," antwoordde Flip, maar toen hij dat zei, gleden z'n blikken weer i 1Tlnrt af naar den la- chenden vreem- deling die zich bijzonder met het verloofde paar scheen te vermaken. Nu viel het ook Ada op en geërgerd, vroeg ze: „Ken je dien man soms?" „Ik heb hem nooit gezien en ik begrijp niet, waarom hij ons als 't ware uitlacht, al zoolang we hier zitten." „Och," meende het jonge meisje, „laat hem maar begaan en let maar niet meer op hem." Dit laatste was achter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Elk oogenblik dwaalden hun blik ken naar den hun onbekenden man, totdat ten laatste dat lachende gezicht Ada zóó zenuw achtig maakte, dat ze opstond en zei: „Kom, laten we maar opstappen." „Opstappen?" verbaasde zich Flip, „waar om? Toch niet voor zoo'n onbeschaamden kerel? Ik denk er niet aan. Wacht maar, we zullen zien." Hij tikte op het tafeltje en de kellner, die al eenigen tijd om hem heen gedrenteld had, kwam bij hem. „Zeg eens kellner," begon Flip, „och, doe me een pleizier, en vraag eens aan dien heer daar, wat hij van me hebben wil. Zoolang we hier zitten, lacht hij ons al uit. Dat is toch eigen lijk ongepermitteerd." De kellner keek in de aangeduide richting en tegelijk in 't lachende gezicht van den heer, die zich ten koste van het jonge paartje zoo zeer vermaakte. Hij stapte regelrecht op den lachenden vreemdeling toe en sprak hem aan. Tot z'n verbazing zag Flip een oogenblik la ter, dat nu niet alleen de bezoeker, maar ook de kellner, dien hij op hen afgezonden had, hartelijk lachte. „Begrijp jij daar nu iets van, Ada?" vroeg hij. „Geen steek," luidde het antwoord. Een oogenblik later kwam de kellner echter terug; hij kon z'n lachen nauwelijks bedwin gen, toen hij rapporteerde: „Die heer vraagt u wel excuus, maar toen u beiden binnenkwam, was u zoo in uw geluk verdiept, dat u volstrekt niet gemerkt hebt, dat op den stoel, waar u ging zitten, een paar rijpe tomaten lagen, die door een der bezoekers op den grond waren gevonden en op dien stoel waren gelegd. Nu dacht die heer aan het oogenblik waarop u zou opstaan. Hij had reeds lang thuis moeten zijn, maar is hier gebleven om van dit oogenblik getuige te wezen." Reeds bij de eerste woorden van den kellner was Flip, bleek als een doek, opgesprongen. Hij voelde met z'n hand enconstateerde tot z'n schrik, dat de man gelijk had. Op dit oogenblik klonk vlak bij de deur een hartelijk, welluidend gelach. Het was de be zoeker van 't café, die zich zoo kostelijk ge amuseerd had, en nu gauw naar huis ging. Hij had datgene gezien, waarop hy zoo lang ge wacht had. Hjlllllllllllllllllll REMBRANDT Rembrandt, die ons weet te boeien EE Met zijn kleuren, heet als vuur, En een meester is van stemming In zijn rijke ctair-obscuur, Rembrandt, die de hoogste hoogten j| Heeft beklommen in zijn kunst, Bij wien eens de groote wereld Heeft gebedeld om zijn gunst, Rembrandtdie zijn levensvreuade En zijn jubel heeft geheeld, Maar ons ook zijn diepen weemoed En zijn smart heeft meegedeeld, Rembrandt, die, beroemd, bewonderd, p Hoog in aanzien heeft gestaan, Maar, geslagen door het leven, Ook zijn lijdensweg moest gaan, Rembrandt, die, door smaad en laster H Diep gegriefd, gestreden heeft, Die zoo dikwijls veel genoten, Maar nog meer geleden heeft, Hij, wiens leven is een rijkdom, Een nooit uitgelezen boek, Rembrandt, Neerlands grootste schilder, 1 Lééft thans weer op 't witte doek. p 1 HERMAN KRAMER. illllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIli AI T T a DAMATr^C op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen "p bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750." F 250*" een V° voet Tof ^en^ooa Al .1 .r. Hl IÏN I\ Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen «v* doodelyken afloop een voet of een oog 16 Inderdaad kregen ze iets te hooren, zoodra ze in Wirlescombe's kamer waren gekomen. Een ondergeschikte, met een voortdurend verveelde uitdrukking op zyn gezicht, en die sprak alsof moorden en andere geheimzinnige zaken van niet meer belang waren dan de meest gewone dingen des levens, kwam op den detective af. „Er is een vreemd heerschap hier geweest, om naar u te vragen," zei hij nonchalant. „Zegt, dat hij u moet spreken over die zaak van het Austerlitz Flatgebouw. Heeft er over in de courant gelezen en denkt dat hij iets weet. Wou er hier geen woord over loslaten. Liet z'n adres hier voor u achter voor het geval, dat u hem soms op zou willen zoeken." Hy overhandigde Wirlescombe een vuil ver kreukeld kaartje, waaraan een kwaiyk riekende geur van tabak, olie en oude kleeren zat. De detective en Graye lazen samen wat er op gedrukt stond. M. SHIPPS Handelaar in afgedragen kleeren voor Dames en Heeren Turnpike passage. Mortimer Street W. W. Wirlescombe stak het vettige kaartje in zyn vestj as-zak. Hy richtte zich tot een anderen ambtenaar, die achter een grooten stapel pa pier zat. „Is er soms nog nieuws binnengekomen over dat meisje?" vroeg hij schijnbaar onverschillig. „Geen letter," antwoordde de man. „Absoluut niets." Wirlescombe nam Graye bij den arm. Ze gingen samen het gebouw uit en liepen de straat op. De detective riep een taxi aan. „We zullen eens naar dien ouden kleeren- jood toe gaan," zei hy terwijl ze instapten. „Rijd naar Frascati, Oxfordstreet," voegde hy er bü tot den chauffeur. „Het is vreemd," zei hy tegen Graye. „Het is vreemd, maar zoo gauw als een zaak door de couranten bekend gemaakt is, beginnen allerlei menschen te denken, dat ze er iets over weten. U zou verwonderd staan, als u wist, hoeveel brieven, meestal heel vage en geheimzinnige, je krygt als er iets dergeiyks gebeurt. Het is nu nog een beetje vroeg, maar u zult zien, dat, als morgen het verslag van de zitting van dezen morgen in de krant heeft gestaan, we van allerlei menschen, die beweren, dat ze jufrouw Graffi hebben gezien, brieven krygen. Ze zal minstens in vyftig plaatsen tege lijk gezien zyn. En, als er zooals uw vriend voor stelde een groote belooning wordt uitgeloofd, dan zouden, ik weet niet hoeveel menschen wil len zweren, door dik en dun, dat ze haar om zoo en zoo laat, daar en daar, positief gezien hebben. Maar de meesten zouden natuurlijk een paar pond vooraf willen hebben. Misschien is die man, dien we nu op gaan zoeken, er wel zoo een. Maar misschien ook niet. Je weet nooit, wat je te weten kunt komen." Ze stapten by Frascati uit en van daar nam Wirlescombe zyn metgezel een eindje mee Ox ford Street door en ging dan Rathbone Place op. Daar kwamen ze in een wyk, die er uit zag, alsof alleen een algeheele met-den-grond-geiyk- making haar zou kunnen ontdoen van alle vuil en rommel. Er hing een vieze lucht van vuile groenten en visch over het pleintje en de detective haalde zyn neus op. „Dat is nu het mooie Londen!" zei hy. „Dit is nu dezelfde stad, waarin Park Lane en Mayfair te vinden zyn. Maar niemand van eenige be- teekenis belandt ooit in deze buurten, en daar om komt het er niet op aan. Het raakt alleen de- menschen, die er in moeten leven. En ik weet niet, of het hun wel zoo erg veel kan schelen. De meesten van hen zyn er geboren, 'n Pracht van een buurt, hé, mynheer Graye? En hier in Turnpike Passage ouwe kleeren, gebakken visch, fruitwinkeltjes, en de kleine kroegjes, waar je slechts bier en vieze jenever krygt. En daar is de zaak van Shipps. En ik zou tien tegen één durven wedden, dat Shipps een jood is." „En u zou het gewonnen hebben," mompel de Graye, terwyi ze den winkel, door de let terlijk met ouwe kleeren gebarricadeerde deur betraden, en een klein mannetje met een ge decideerd Hebreeuwsch uiteriyk zagen staan. „Hy is het, als ik tenminste iets van physionomie afweet." Wirlescombe haalde het kaartje van mynheer Shipps voor den dag, en overhandigde het hem stilzwygend. Mijnheer Shipps keek op, lachte en begon in zijn handen te wrijven. „Myn beste mijnheer!" riep hy uit. „U bent van Scotland Yard ja? Mijnheer Wirlescom be ja? Ik ben daar geweest. Ik help de po litie altyd graag, als het in mijn macht is. En de jonge mijnheer?" „De jonge mynheer hoort bij mij," zei Wir lescombe. „Nu, wat is er?" Mynheer Shipps bleef maar in zijn handen wryven en lachte vriendeiyk maar sluw, tegen zyn bezoekers. „Wat zal ik er voor krijgen, myn beste mijn heer?" vroeg hy grinnikend. „Wat zal ik kry gen, als ik u iets vertel?" HOOFDSTUK XI Voor drie halve kronen Wirlescombe klopte, met een nauwelyks merkbaren blik op zyn metgezel, mynheer Shipps op den schouder, en wees naar een deur achter in den winkel. „Ik zie, dat u daar nog een rustig plekje hebt," zei hy. „Laat ons daar eens binnengaan, om de zaak kalm te be praten." Mijnheer Shipps ging haastig opzy. „Alstublieft, mijn beste mynheer!" zei hij. „Met genoegen. Mozes," voegde hy er by tegen een krulharigen jongeling, die achter in den winkel bezig was. „Let op den winkel, Mozes, en doe geen zaken zonder my eerst te roepen. Nu, heeren." Mynheer Shipps opende de deur, die de de tective had aangewezen en liet zijn bezoekers binnen in een vertrekje, waar een zware tabaks lucht hing. Het was van den vloer tot aan den zolder volgepropt met rommel van allerlei soort en Wirlescombe begreep al heel gauw, dat hoe wel het eigenlijke beroep van mynheer Shipps bestond in het koopen en verkoopen van weg geworpen, tweedehandsche en niet-passende kleeding, hij even goed elk ander ding, dat hij tegenkwam, opkocht en weer van de hand deed, zelfs boeken, schilderijen en muziekinstrumen ten, om nog te zwijgen van gouden en zilveren voorwerpen. Er was nauwelijks plaats om zich te bewegen en het scheen, dat ze nergens kon den zitten, maar mynheer Shipps nam haastig een hoop rommel van een oude canapé, die in een hoek stond en noodigde zyn bezoekers uit, daarop plaats te nemen, met een gebaar alsof hij een sultan was, die keizerlijke afgezanten ontving. „Wilt u rooken, en wilt u misschien iets ge bruiken, heeren?" vroeg Shipps gastvrij. „Ik kan u een glas van de fijnste Hollandsche jenever geven, die er ooit in dit land is binnen gekomen en deze sigaren zyn van eerste kwa liteit. U ziet, zelfs in Turnpike Passage kun je nog wel iets ontdekken, niet waar, mijnheer Wirlescombe?" „Dat wil ik van u aannemen," antwoordde Wirlescombe, Graye een blik toewerpend, die beteekende, dat hij de gastvrijheid van den ouden jood moest accepteeren. „Heeren zooals u hebben meestal wel ergens een fyn drankje en een goede sigaar staan." „Hie - hie - hie," giechelde mynheer Shipps, terwyl hy glazen water en een stoffig uit ziende flesch op tafel zette. „Och weet u, myn beste mijnheer, 't is het eenige pleziertje, dat je jezelf bij'zoo'n eentonig leven kunt verschaf fen, niet? U zou geen jenever als deze kunnen koopen, mijnheer Wirlescombe en u ook niet, jongeheer, omdat u niet zou weten, waar deze te krygen was. Ik verzeker u, het is zoo goed als melk. Op uw gezondheid, mijnheer Wirles combe, en op de uwe, jongeheer." Graye bemerkte vol verwondering, dat de glazen, die de oude jood uit de kast had ge nomen van het fijnste kristal waren, en ragfijn geslepen. Nog meer verbaasde het hem, dat de sigaren, die hy voor den dag haalde, van een zeer bekende, kostbare soort waren, en stuk voor stuk verpakt. De oude jood, die eens van zyn glas had genipt en een sigaar had opge stoken, merkte den verwonderden blik in de oogen van den jongen op, en lachte, achter overliggend in den grooten leuningstoel, waarin hy was gaan zitten, bly van verrukking. „Ha! jongeman, zoo'n sigaar krijg je niet eiken dag!" zei hy. „Rook haar langzaam! Rook haar langzaam! U bent de jonge mynheer, die dien nacht in de flat was, toen ze dien armen ouden heer van kant gemaakt hebben, nietwaar? O ja, dat dacht ik wel." Graye keek den detective eens aan, en deze antwoordde voor hem. „Ja, dit is die mynheer," zei hy. „Nu, myn heer Shipps, waar had u me over willen spre ken?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10