MEERSENS MIRAKELKERK
Mdmérnl mn dm dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Wie doodde
Marco Graffi?
Wm
(W£
DINSDAG 17 NOVEMBER 1936
EERLANG HERSTELD
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Meerssen, burcht van 't oude Rome,
Eens der Franken Koningshof!
Vorsten, hoe tezaam gekomen
Sierden U met vredeslof.
Grooter glorie kwam van boven:
Om het Wonder-Sacrament.
Wil de Heer zelf, dat we U loven,
Eer aan Meerssen zonder end!
In het bekoorlijkste oord der om haar natuur
schoon zoo geroemde Geulvallei, omstren
geld door de armen van 't „zilveren rivierke",
waarlangs de groene heuvelen staan als stoere
wachters, heeft de Almachtige zich een Woon
stee van bevoorrechting gekozen, zich een Won-
derstede opgericht, bij wier mirakelengeschiede
nis Nabuchodonosor's woord van ware toepas
sing is:
„Teekenen en wonderlijke dingen heeft Hij
bij ons gedaan: de Hooge God!"
Dat bevoorrechte Eucharistische Genadeoord
is Meerssens eeuwenoude tempel van 't Allerh.
Sacrament, terecht aanspraak makende op den
eeretitel van Neerlands alleroudste Wonder
stede.
Immers ruim een eeuw vóór het Amsterdam -
sche Mirakel, vóór de wondergebeurtenissen van
Hasselt, Alkmaar en elders, was reeds In 1222
het mirakuleuze der kerk gevestigd als Eucha
ristische Wonderstede door het Wonder, waar
bij uit de gebroken Hostie het wezenlijke, leven
de, roode Bloed ontsprong en den kelk vulde,
waarin de Misopdragende priester vergeten had
water en wijn te doen, welk verzuim hij eerst
ontdekte bij de kruisteekens vóór 't Pater Nos-
ter.
Aan de op-schrift-stelling door den histori
cus Caesarius v. Heisterbach (11701240) in de
overzetting van Dr. Schrijnen, danken we de
vaststelling en de duidelijke beschrijving van
dit wonder, dat een eeuw en meer al de andere
Mirakelen, in ons land alsook te Hamborn en
te Bolsena, voorafging. Maar zelfs vóór die ge
beurtenis was Meerssens H. Tabernakel een be
kend en bezocht genadeoord en was de kerk
toegewijd aan 't H. Sacrament en de H. Maagd.
Voordat in 1247 te Luik in de St. Maartens
kerk voor 't eerst het H. Sacramentsfeest ge
vierd werd, nadat Bisschop Robert van Torote
(12401248) de viering had voorgeschreven,
had Meerssen reeds zijn, thans na meer dan
zeven eeuwen nog bloeiende H. Sacramentsoc-
tave. Deze toch werd ingesteld in 1224, bij ge
legenheid. dat de Pauselijke Legaat Conrad van
Urach op zijn visitatiereis alhier het wonder
vernam. Hij gelastte den verzegelden kelk te
openen en het daarin zichtbare purperroode en
door den tijd dikker geworden Bloed geduren
de acht dagen ter vereering uit te stellen voor
alle geloovigen, waarna het werd ingesloten in
een glazen reliekschrijn in monstransvorm en de
geloovigen, van heinde en verre saamgestroomd,
trokken er biddend omheen, gelijk ook heden
nog geschiedt bij den ommegang om 't altaar
en het eerbiedig aanraken van 't H. Taberna
kel, waar achtergelaten krukken nog getuigen
van wonderbaar genezenen.
De H. Sacramentsdevotie, door het Bloed
wonder bekrachtigd en tot hoogeren roem van
heiligheid opgevoerd, later omstreeks 1465 nog
maals verheerlijkt door 't Wonder der Redding
van de H. Eucharistie uit de brandende kerk,
heeft in volgende eeuwen een steeds hoogere
vlucht genomen. Vervolgingen noch stormen
van oorlogen en rampen hebben haar kunnen
verhinderen en Meerssen bleef de eeuwen door t
centrum der Eucharistiedevotie, waarheen de
pelgrims toevloed vaak geweldig was. In de ja
ren 1745 en 1746, „wanneer tot straffe onser
sonden het aan den Almogenden behaagt heeft,
bienaer door heel Europa de menschen toe be-
soecken met eene ongeneeslijke en seer aan
stekende sieckte onder de hoomebeesten, welke
overal de stallen teenemael heeft doen uit
sterven, kwamen van tien. jae twintigh en meer
uuren verre menigvuldighe processiën. bestaen-
de in dickwils vijf ses duysent luide-op bid
dende personen," schreef Proost Preyart o.a.
De meer dan zeven eeuwen oude geschiedenis
van 't Allerh. Sacrament alhier leert ons aan
houdend, hoe onze voorvaderen in tijden van
ramp en nood heensnelden naar den Heiland in
ons mirakuleus Tabernakel en er verhooring
vonden. Een kroniek uit de XVe eeuw ver
meldt o.a. dat de inwoners van Beek in 1476
naar aanleiding van herhaalde branden hier
ter beevaart togen „ten heyligen Sacramen
te..». wollen ende bervoets.
Ook onze tijd, Goddank, is getuige van het
bloeiende leven der Meerssensche devotie. De
aloude Octave wordt telken jare met grootschen
luister gevierd, door duizenden pelgrims bezocht
en stichtend is het te zien, hoe duizenden sa
mendringen rondom het H. Tabernakel en in
eerbiedvolle aanbidding hun stillen omgang hou
den, zooals de geslachten der vrome voorvade
ren het hun nakomelingen als heilige erve na
lieten.
Meerdere pauselijke Breven, waarvan de au-
tentieke stukken in de kerkarchieven rusten,
werden aan de kerk van Meerssen verleend om
de godsvrucht der geloovigen op te wekken en
rijke aflaten te schenken. Wij vermelden o.a.
de Breven van Benedictus XTV 1757; Clemens
XIV 1771 en 1773; Pius VI 1777 en 1785; Plus
VII 1816 en 1821 en Benedictus XV 1916.
Ook de aloude Broederschap van 't Allerh.
Sacrament is een integreerend deel der devotie.
Ze werd opgericht in 1745, bevestigd door Paus
Benedictus XTV en verheugt zich thans na
meer dan tweehonderd jaren nog in grooten
bloei en ledental. Hoogst merkwaardig is de
pauselijke oprichtingsbulle, d.d. 2 Maart 1746 en
even merkwaardig de voorreden, door Proost
Proyart geschreven, waarin o.a. wordt gezegd:
„Alle de voorgeschrevene onuitsprekelijke devo-
tiën en besonder de gedurige mirakelen, troost
en verlichtingen, welcke alle op Godts Berm-
hertigheyt vertrouwende menschen in deze
plaatse zijn vindende hebben eene meenighte
soo van ingezetenen als uytlandighe beweegt,
om sijne hooghweerde den Heere Petrus Proyart.
modernen Proost, beneffens den Eerweerden
Heere Pastoor van alhier seer emstelijk en de-
moedelijk te versoecuen, om aen dese kercke van
Meersen te willen besergen oprechtinge van een
Broederschap van het Alderheyligste Sacra
ment, dewelke tot meerdere aengroeinge van
dese loffelijke devotie dit bllligh en godtvruch-
tig werek seer geme hebben aengenomen.
Zoo staat dan heden, na zoo lange eeuwen
en wisselende tijden en geslachten de H. Sa
cramentsdevotie van Meerssen als een heerlij
ke en krachtige Wonderboom, rijke vruchten
dragende. Het aloude Mirakuleuze Tabernakel
ziet telkens weer nieuwe geslachten samen
dringen, waar duizenden en duizenden reeds
genezing vonden van lichamelijk lijden, bemoe
diging en troost in moeilijkheden en onze be
minde Bisschop, die als dekenaatszoon van
Meerssen sinds zijn prille jeugd een vurig ver
eerder van ons Mirakuleus Altaargeheim is,
roemde Het in zijn toespraak bij zijn eerste be
zoek: „de centrale, het brandpunt van het ge
loofsleven in zijn diocees, aan wier genaden en
bescherming Z. H. Exc. toeschrijft het behoud
van 't aloude geloof en het degelijke, oer-hechte
godsdienstige bewustzijn in Limburg."
Zoo gelden ook in onze dagen nog de door
Proost Proyart in 1746 neergeschreven getuige
nissen:
„dat dese overgroote devotie tot het voors.
Alderheyligste Sacrament noyt en heeft op
gehouden, maar van dagh tot dagh meer en
meer heeft toegenomen en door ontallijke en
geduurige mirakelen altoos is worden aenge-
wackert en versterekt geweest".
De Mirakelkerk
en uitbreiding
Haar herstel
Waarom wij de aandacht vragen van onze
katholieke landgenooten voor de kerk van
Meerssen en daarom als inleiding schrijven
over de H. Sacramentsdevotie te dezer oudste
Wonderstee?
't Is ter wille der eerlang te ondernemen her
stel- en uitbreidingswerken, omvattende restau
ratie van het bestaande en aanbouw van een
nieuw gedeelte ter diepte van drie travée's, elk
van 5 meter, in de lengteas der kerk.
De belangstelling moge, zoo hopen wij. vele
H. Sacramentsvereerders, die toch in ons land
Gode zij dankzoo talrijk zijn, er toe bren
gen dit kostbaar werk, aanbesteed voor 142.000,
door hun edelmoedigheid te steunen en tot
meerdere eer van Christus Eucharisticus tot
stand te brengen.
Immers, er is wellicht geen Godshuis in den
lande, dat wegens zijn eeuwenheugend bestaan
op zooveel interesse kan aanspraak maken!
Sedert hoeveel eeuwen heeft het oude Mar-
sana der Romeinen zijn christen Godshuis?
Duizend jaren? Neen, veel langer bevestigt de
geschiedenis het te dezer plaatse bestaan daar
van. Evenaart of overtreft het in oudheid het
eerste christenkerkje, door den vromen Franki-
schen koning Dagobert in 630 te Utrecht ge
sticht en later weer door de Friezen verwoest?
Zeker is, dat Meerssen reeds in die eeuwen
bezat zijn Koninklijke Paltskapel bij de Franki
sche villa der Karolingers, „want, aldus archi
varis Habets, de Keizers en Koningen be
zaten bijna overal op hun villa's een kerk of
paltskapel (capella palatii), waaraan geestelij
ken of soms geheele kapittels verbonden waren."
(Proostdij, Meerssen bl. 13).
Dit is het koninklijk erf der Karolingers, zoo
historisch vermaard door de samenkomsten der
drie regeerende kleinzoons van Karei den Groo
ten, die er gastvrijheid genoten op 't Koninklijk
landgoed, dat reeds in 851 als palatium vermeld
wordt. Het werd in 939 door Gerberga, de edele
en vrome dochter van Germanië's Koning Hen-
De kerk van Meerssen
drik I, welke Gerberga echtgenoote was in
eerste huwelijk van den in 939 te Echtemach
gesneuvelden veldheer Giselbert en in tweede
huwelijk van Frankrijks koning Lodewijk van
Overzee, geschonken met de aan St. Petrus ge
wijde kerk aan de Benedictijnen van Reims.
Bij den herbouw als Proostdij veranderde de
Paltskapel in een prachtige groote kerk in Ro-
maanschen stijl, waarvan in 1185 wordt mel
ding gemaakt.
Nu komt de tijd van groot geloof, de tijd
der kruistochten, van beevaarten en wonderen
en zie: in 1222 kiest de Eucharistische Koning
door het Bloedwonder deze kerk tot Zijn bevoor
recht genadeoord. De toeloop Zijner vereerders
wordt zoo geweldig, dat in 1320 de Romaansche
kerk te klein blijkt en de monniken besluiten
een nieuwe te bouwen. Grootsch en schoon moet
de bouw worden, een steenen ex-voto, een waar
dige schatkamer voor de kostbare Reliek van
't H. Bloed.
De bekwaamste hunner Normandische bouw
meesters ontwerpen en voltooien dien met zijn
hooge koene gewelven, zijn in al zijn lijnen
slank en rank omhoog strevende reinheid van
Gotischen stijl en blanke kunst, blank in wit
heid van zijn natuursteen, zijn missalen toren,
hoog domineerend over de romantisch-schoone
GeulvalleiEn de vrome monniken wijdden
hun Wondermonument toe aan 't Allerh. Sa
crament en de H. Maagd. En duizenden trokken
op uit alle oorden en gewesten en de tempel
verheugde zich in de liefde en vereering van
geloovigen en kerkvorsten.
En toen in 't rampjaar 1465 brandstichtende
krijgsknechten hem in vlammen deden opgaan,
waarbij door een nieuw mirakel de vrome jon
geling den H. Schrijn redde, toen togen onze
kloeke voorouders spoedig weer aan 't werk.
Reeds in 1472 begon de herbouw en veertig ja
ren van onvermoeiden arbeid voltooiden dien.
Veel, heel veel stichtends en ontroerends zou
nog vermeld dienen te worden uit het verleden
der Mirakelkerk, als daar zijn: de sombere ja
ren van haar lijden onder de calvinistische
geweldenarij, de treurige catacombentijd der
verdrukking en de trieste wantoestanden van
het hatelijke „simultaneum".
Maarwaar te eindigen?
Liever wijzen we op de hooge belangstelling,
door Utrechts Kerkvorsten getoond bij den
bovenvermelden opbouw en als we een beroep
doen op de financieele medewerking onzer ge-
loofsgenooten uit het Noorden, dan zij dit hun
ter aansporing:
Wanneer dan in de middeleeuwen een groote
kerk gebouwd of hersteld moest worden, na
men belanghebbenden bij gebrek aan de noo-
dige geldmiddelen hun toevlucht tot het
plechtig vragen van aalmoezen. Geestelijken
droegen de relieken der Heiligen hunner kerk
op hun schouders door dorpen en steden, la
zen aflaatsbrleven af en bedelden van deur
tot deur.
Deze collectanten, „Quaestierders" genoemd,
moesten voorzien zijn van een bisschoppelijken
verlofbrief. Welnu, reeds in 1386 gaf Bisschop
Florentius v. Wevelinkhoven last aan alle
geestelijken de quaestierders van Meerssen
welwillend te ontvangen. Zoo ook doet Arnol-
dus II v. Hom in 1373 en 1374. Zoo ook Lode
wijk v. Bourbon, bisschop van Luik, in 1472.
1479, 1501, 1510 en zelfs Maximiliaan v. Oos
tenrijk geeft verlof verschillende quaesten,
Een paar dagen geleden had Flip Rengers
zich met Ada verloofd. Er viel echter nog
een kleine formaliteit te vervullen, onaf
scheidelijk aan een verloving verbonden. Hij
moest nog een gouden ringetje om Ada's vin
ger steken. Straks zou hij haar ontmoeten; ja,
het doosje met het kleinood had hij in z'n zak.
Voor deze gelegenheid had Flip zich eens extra
opgeknapt en in de kleeren gestoken. Hij
wachtte haar bij den ingang van den grooten
stadstuin op. Om 7 uur werd de winkel, waar
in ze werkzaam was, gesloten. Hij voelde nog
eens, of alles goed zat, want hij wist, dat z'n
meisje erg op netheid en chic gesteld was.
Met vlugge stappen liep zij den winkel uit
en een oogenblik later liepen ze arm in arm
onder gezelligen kout, langs den weg. Na een
half uurtje lokten de lichten van een groot
restaurant de beide wandelaars naar binnen.
Ze zouden daar een kopje thee gaan drinken,
waaronder die van ,.den Alderh. Sacramente
van Mersen" te doen voeren in Holland, Zee
land en Friesland (Arch. Dom Utrecht 2221),
welk voorbeeld gevolgd wordt door Keizer Ka-
rel V in 1515 (Arch. id. 2223). En in 1548 gelast
bisschop Georgius v. Egmond, Bisschop v.
Utrecht, de boden der Meerssensche kerk, die
met hun relieken zullen komen om in 't Sticht
aalmoezen te vragen voor de reparatiën aan
hun kerk, toe te laten en behulpzaam te zijn
(Dom Utrecht 2844).
Vooral de verlofbrief van Bisschop Floren
tius is vol ontroering en getuigt van diepen
eerbied voor deze Mirakelkerk:
„omdat de kerk v. Meerssen, ter eere v.
't Allerh. Sacrament en de Allerzaligste
Maagd Maria gewijd en gebouwd, welke dooi
groote en roemrijke mirakelen versierd,
schittert in bijzondere bevoorrechting, zelf
wegens de oorlogen van verschillende lan
den, verbrand en vernield heeft gestaan en
nog staat met al de huizen van het ge
noemd gehucht Meerssen gelijk wij
deze wonderen en nog grootere vernomen
hebben door het getuigenis van geloofwaar
dige personen en een brief van den eerw.
heer .Bellefort, proost v. d. kerk van Meers
sen en met het ware en ongeschonden zegel
verzegeld, en aan de genoemde kerk van
Meerssen, waarin het Lichaam des Heeren
door zegenrijke wonderteekenen van vele
mirakelen schittert, voor een passend herstel
door de aalmoezen der geloovigen tegemoet
te komen"....
Welaan, geloofsgenooten en medevereerders
van 't Allerh. Sacrament, gij, die jaarlijks met
duizenden en tienduizenden opgaat ten Stillen
Omgang voor Amsterdams Mirakelstede het
geldt hier te herstellen een nog oudere en ze
ker niet minder eerbiedwaardige Wonderstede.
Laat ons tót u onze stem verheffen, zooals in
het verleden uw Utrechtsche Kerkvorsten de
den ten gunste der kerk „van den Alderheylig-
sten Sacramente te Mersen".
En als dan binnen niet al te langen tijd de
aloude Wonderstede zal pralen in al de schoon
heid en den luister, die haar past als de Woon
stee van den Mirakuleuzen God der Taberna
kelen, moge dan, als 't ware, een wissel
stroom de H. Sacramentsvereerders uit ons
Zuiden voeren naar het Noorden en de duizen
den Stille Ommegangers hier naar Meerssens
Wonderstede, waar ze in volle openlijke feeste
lijkheid, onder hymnen en lofzangen in plech-
tigen feestelijken stoet onzen Eucharistischen
Koning met en naast het Limburgsche volk
mogen omjubelen, aanbidden, verheerlijken in
de volle blijheid en vrijheid van den Room-
schen dag!
J. M. HEYNENS
N.B. Edelmoedige vereerders v. 't Allerh.
Sacrament, die onzen Eucharistischen Koning
hun liefde en vereering willen betuigen door
mede te werken tot het herstel en den luister
der door Hem uitverkoren Mirakelkerk, gelie
ven him bijdragen te zenden aan den hoogeerw.
heer J. Krijns, pastoor-deken van Meerssen
(L.), postrek. 196410.
5" KlMUTE>l
Stilletjes sloop hij naar huis en ging in een luien stoel ligger Enkele oogenblikken later kwam hij terug met een electrisoh Toen Drein 5 minuten later ontwaakte, lag h« bijna te
Zoo vond Piet hem. Wacht eens eventjes, dacht Piet, nu zullen kacheltje, dat hij vlak voor Drein neerzette. Piet draaide het smelten. Dat heeft die leeiyke Piet gedaan, dacht Drein, maar
we eens probeeren of Drein ook niet warm wil worden. En op knopje aan en nu zond het kacheltje zijn heete stralen recht daar zal hij geen pleizier van hebben. En hij deed gewoon of
zijn teenen sloop hij de kamer uit. in het gezicht van Drein Drentel. hij doorsliep.
bij welke gelegenheid Flip dan den ring aan
Ada's vinger zou schuiven.
Veel bezoekers waren er nog niet, het was
nog iets te vroeg, en ze zochten een stil hoekje
op, om het zoo rustig mogelijk te hebben. Jas
en mantel hielden ze aan; het was slechts een
kort oponthoud. Daarna zouden ze .verder
wandelen.
Nog geen vijf minuten zaten ze daar, of het
viel Flip Rengers op, dat op korten afstand, in
schuine richting, een heer zat, die hem met
een eigenaardige uitdrukking op z'n gezicht
zat aan te kijken. Eerst verkeerde hij in de
meening, dat het zuiver toevallig was, maar
toen hij, telkens weer opkijkend, in het nu
vroolijk lachend gezicht van den anderen gast
zag, kreeg hij toch een onbehaaglijk gevoel
over zich.
„Is er wat, Flip?" vroeg Ada, die aan de ge
laatsuitdrukking van haar verloofde zag, dat
er iets moest zijn dat hem hinderde.
„Neen. kindlief, niets," antwoordde Flip,
maar toen hij
dat zei, gleden
z'n blikken weer i 1Tlnrt
af naar den la-
chenden vreem-
deling die zich
bijzonder met het
verloofde paar
scheen te vermaken.
Nu viel het ook Ada op en geërgerd, vroeg
ze: „Ken je dien man soms?"
„Ik heb hem nooit gezien en ik begrijp niet,
waarom hij ons als 't ware uitlacht, al zoolang
we hier zitten."
„Och," meende het jonge meisje, „laat hem
maar begaan en let maar niet meer op hem."
Dit laatste was achter gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Elk oogenblik dwaalden hun blik
ken naar den hun onbekenden man, totdat ten
laatste dat lachende gezicht Ada zóó zenuw
achtig maakte, dat ze opstond en zei:
„Kom, laten we maar opstappen."
„Opstappen?" verbaasde zich Flip, „waar
om? Toch niet voor zoo'n onbeschaamden
kerel? Ik denk er niet aan. Wacht maar, we
zullen zien."
Hij tikte op het tafeltje en de kellner, die al
eenigen tijd om hem heen gedrenteld had,
kwam bij hem.
„Zeg eens kellner," begon Flip, „och, doe me
een pleizier, en vraag eens aan dien heer daar,
wat hij van me hebben wil. Zoolang we hier
zitten, lacht hij ons al uit. Dat is toch eigen
lijk ongepermitteerd."
De kellner keek in de aangeduide richting en
tegelijk in 't lachende gezicht van den heer,
die zich ten koste van het jonge paartje zoo
zeer vermaakte. Hij stapte regelrecht op den
lachenden vreemdeling toe en sprak hem aan.
Tot z'n verbazing zag Flip een oogenblik la
ter, dat nu niet alleen de bezoeker, maar ook
de kellner, dien hij op hen afgezonden had,
hartelijk lachte.
„Begrijp jij daar nu iets van, Ada?" vroeg hij.
„Geen steek," luidde het antwoord.
Een oogenblik later kwam de kellner echter
terug; hij kon z'n lachen nauwelijks bedwin
gen, toen hij rapporteerde:
„Die heer vraagt u wel excuus, maar toen
u beiden binnenkwam, was u zoo in uw geluk
verdiept, dat u volstrekt niet gemerkt hebt,
dat op den stoel, waar u ging zitten, een paar
rijpe tomaten lagen, die door een der bezoekers
op den grond waren gevonden en op dien stoel
waren gelegd. Nu dacht die heer aan het
oogenblik waarop u zou opstaan. Hij had reeds
lang thuis moeten zijn, maar is hier gebleven
om van dit oogenblik getuige te wezen."
Reeds bij de eerste woorden van den kellner
was Flip, bleek als een doek, opgesprongen. Hij
voelde met z'n hand enconstateerde tot
z'n schrik, dat de man gelijk had.
Op dit oogenblik klonk vlak bij de deur een
hartelijk, welluidend gelach. Het was de be
zoeker van 't café, die zich zoo kostelijk ge
amuseerd had, en nu gauw naar huis ging. Hij
had datgene gezien, waarop hy zoo lang ge
wacht had.
Hjlllllllllllllllllll REMBRANDT
Rembrandt, die ons weet te boeien EE
Met zijn kleuren, heet als vuur,
En een meester is van stemming
In zijn rijke ctair-obscuur,
Rembrandt, die de hoogste hoogten j|
Heeft beklommen in zijn kunst,
Bij wien eens de groote wereld
Heeft gebedeld om zijn gunst,
Rembrandtdie zijn levensvreuade
En zijn jubel heeft geheeld,
Maar ons ook zijn diepen weemoed
En zijn smart heeft meegedeeld,
Rembrandt, die, beroemd, bewonderd, p
Hoog in aanzien heeft gestaan,
Maar, geslagen door het leven,
Ook zijn lijdensweg moest gaan,
Rembrandt, die, door smaad en laster
H Diep gegriefd, gestreden heeft,
Die zoo dikwijls veel genoten,
Maar nog meer geleden heeft,
Hij, wiens leven is een rijkdom,
Een nooit uitgelezen boek,
Rembrandt, Neerlands grootste
schilder,
1 Lééft thans weer op 't witte doek. p
1 HERMAN KRAMER.
illllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIli
AI T T a DAMATr^C op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen "p bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750." F 250*" een V° voet Tof ^en^ooa
Al .1 .r. Hl IÏN I\ Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen «v* doodelyken afloop een voet of een oog
16
Inderdaad kregen ze iets te hooren, zoodra ze
in Wirlescombe's kamer waren gekomen. Een
ondergeschikte, met een voortdurend verveelde
uitdrukking op zyn gezicht, en die sprak alsof
moorden en andere geheimzinnige zaken van
niet meer belang waren dan de meest gewone
dingen des levens, kwam op den detective af.
„Er is een vreemd heerschap hier geweest,
om naar u te vragen," zei hij nonchalant. „Zegt,
dat hij u moet spreken over die zaak van het
Austerlitz Flatgebouw. Heeft er over in de
courant gelezen en denkt dat hij iets weet. Wou
er hier geen woord over loslaten. Liet z'n adres
hier voor u achter voor het geval, dat u hem
soms op zou willen zoeken."
Hy overhandigde Wirlescombe een vuil ver
kreukeld kaartje, waaraan een kwaiyk riekende
geur van tabak, olie en oude kleeren zat.
De detective en Graye lazen samen wat er
op gedrukt stond.
M. SHIPPS
Handelaar in afgedragen kleeren
voor Dames en Heeren
Turnpike passage.
Mortimer Street W. W.
Wirlescombe stak het vettige kaartje in zyn
vestj as-zak. Hy richtte zich tot een anderen
ambtenaar, die achter een grooten stapel pa
pier zat.
„Is er soms nog nieuws binnengekomen over
dat meisje?" vroeg hij schijnbaar onverschillig.
„Geen letter," antwoordde de man. „Absoluut
niets."
Wirlescombe nam Graye bij den arm. Ze
gingen samen het gebouw uit en liepen de
straat op. De detective riep een taxi aan.
„We zullen eens naar dien ouden kleeren-
jood toe gaan," zei hy terwijl ze instapten. „Rijd
naar Frascati, Oxfordstreet," voegde hy er bü
tot den chauffeur. „Het is vreemd," zei hy tegen
Graye. „Het is vreemd, maar zoo gauw als een
zaak door de couranten bekend gemaakt is,
beginnen allerlei menschen te denken, dat ze
er iets over weten. U zou verwonderd staan, als
u wist, hoeveel brieven, meestal heel vage en
geheimzinnige, je krygt als er iets dergeiyks
gebeurt. Het is nu nog een beetje vroeg, maar
u zult zien, dat, als morgen het verslag van
de zitting van dezen morgen in de krant heeft
gestaan, we van allerlei menschen, die beweren,
dat ze jufrouw Graffi hebben gezien, brieven
krygen. Ze zal minstens in vyftig plaatsen tege
lijk gezien zyn. En, als er zooals uw vriend voor
stelde een groote belooning wordt uitgeloofd,
dan zouden, ik weet niet hoeveel menschen wil
len zweren, door dik en dun, dat ze haar om
zoo en zoo laat, daar en daar, positief gezien
hebben. Maar de meesten zouden natuurlijk een
paar pond vooraf willen hebben. Misschien is
die man, dien we nu op gaan zoeken, er wel
zoo een. Maar misschien ook niet. Je weet
nooit, wat je te weten kunt komen."
Ze stapten by Frascati uit en van daar nam
Wirlescombe zyn metgezel een eindje mee Ox
ford Street door en ging dan Rathbone Place
op. Daar kwamen ze in een wyk, die er uit zag,
alsof alleen een algeheele met-den-grond-geiyk-
making haar zou kunnen ontdoen van alle vuil
en rommel. Er hing een vieze lucht van vuile
groenten en visch over het pleintje en de
detective haalde zyn neus op.
„Dat is nu het mooie Londen!" zei hy. „Dit
is nu dezelfde stad, waarin Park Lane en Mayfair
te vinden zyn. Maar niemand van eenige be-
teekenis belandt ooit in deze buurten, en daar
om komt het er niet op aan. Het raakt alleen
de- menschen, die er in moeten leven. En ik
weet niet, of het hun wel zoo erg veel kan
schelen. De meesten van hen zyn er geboren,
'n Pracht van een buurt, hé, mynheer Graye?
En hier in Turnpike Passage ouwe kleeren,
gebakken visch, fruitwinkeltjes, en de kleine
kroegjes, waar je slechts bier en vieze jenever
krygt. En daar is de zaak van Shipps. En ik
zou tien tegen één durven wedden, dat Shipps
een jood is."
„En u zou het gewonnen hebben," mompel
de Graye, terwyi ze den winkel, door de let
terlijk met ouwe kleeren gebarricadeerde deur
betraden, en een klein mannetje met een ge
decideerd Hebreeuwsch uiteriyk zagen staan.
„Hy is het, als ik tenminste iets van physionomie
afweet."
Wirlescombe haalde het kaartje van mynheer
Shipps voor den dag, en overhandigde het hem
stilzwygend. Mijnheer Shipps keek op, lachte
en begon in zijn handen te wrijven.
„Myn beste mijnheer!" riep hy uit. „U bent
van Scotland Yard ja? Mijnheer Wirlescom
be ja? Ik ben daar geweest. Ik help de po
litie altyd graag, als het in mijn macht is. En
de jonge mijnheer?"
„De jonge mynheer hoort bij mij," zei Wir
lescombe. „Nu, wat is er?"
Mynheer Shipps bleef maar in zijn handen
wryven en lachte vriendeiyk maar sluw, tegen
zyn bezoekers.
„Wat zal ik er voor krijgen, myn beste mijn
heer?" vroeg hy grinnikend. „Wat zal ik kry
gen, als ik u iets vertel?"
HOOFDSTUK XI
Voor drie halve kronen
Wirlescombe klopte, met een nauwelyks
merkbaren blik op zyn metgezel, mynheer
Shipps op den schouder, en wees naar een
deur achter in den winkel. „Ik zie, dat u daar
nog een rustig plekje hebt," zei hy. „Laat ons
daar eens binnengaan, om de zaak kalm te be
praten."
Mijnheer Shipps ging haastig opzy.
„Alstublieft, mijn beste mynheer!" zei hij.
„Met genoegen. Mozes," voegde hy er by tegen
een krulharigen jongeling, die achter in den
winkel bezig was. „Let op den winkel, Mozes,
en doe geen zaken zonder my eerst te roepen.
Nu, heeren."
Mynheer Shipps opende de deur, die de de
tective had aangewezen en liet zijn bezoekers
binnen in een vertrekje, waar een zware tabaks
lucht hing. Het was van den vloer tot aan den
zolder volgepropt met rommel van allerlei soort
en Wirlescombe begreep al heel gauw, dat hoe
wel het eigenlijke beroep van mynheer Shipps
bestond in het koopen en verkoopen van weg
geworpen, tweedehandsche en niet-passende
kleeding, hij even goed elk ander ding, dat hij
tegenkwam, opkocht en weer van de hand deed,
zelfs boeken, schilderijen en muziekinstrumen
ten, om nog te zwijgen van gouden en zilveren
voorwerpen. Er was nauwelijks plaats om zich
te bewegen en het scheen, dat ze nergens kon
den zitten, maar mynheer Shipps nam haastig
een hoop rommel van een oude canapé, die in
een hoek stond en noodigde zyn bezoekers uit,
daarop plaats te nemen, met een gebaar alsof
hij een sultan was, die keizerlijke afgezanten
ontving.
„Wilt u rooken, en wilt u misschien iets ge
bruiken, heeren?" vroeg Shipps gastvrij. „Ik
kan u een glas van de fijnste Hollandsche
jenever geven, die er ooit in dit land is binnen
gekomen en deze sigaren zyn van eerste kwa
liteit. U ziet, zelfs in Turnpike Passage kun je
nog wel iets ontdekken, niet waar, mijnheer
Wirlescombe?"
„Dat wil ik van u aannemen," antwoordde
Wirlescombe, Graye een blik toewerpend, die
beteekende, dat hij de gastvrijheid van den
ouden jood moest accepteeren.
„Heeren zooals u hebben meestal wel ergens
een fyn drankje en een goede sigaar staan."
„Hie - hie - hie," giechelde mynheer Shipps,
terwyl hy glazen water en een stoffig uit
ziende flesch op tafel zette. „Och weet u, myn
beste mijnheer, 't is het eenige pleziertje, dat je
jezelf bij'zoo'n eentonig leven kunt verschaf
fen, niet? U zou geen jenever als deze kunnen
koopen, mijnheer Wirlescombe en u ook niet,
jongeheer, omdat u niet zou weten, waar deze
te krygen was. Ik verzeker u, het is zoo goed
als melk. Op uw gezondheid, mijnheer Wirles
combe, en op de uwe, jongeheer."
Graye bemerkte vol verwondering, dat de
glazen, die de oude jood uit de kast had ge
nomen van het fijnste kristal waren, en ragfijn
geslepen. Nog meer verbaasde het hem, dat de
sigaren, die hy voor den dag haalde, van een
zeer bekende, kostbare soort waren, en stuk
voor stuk verpakt. De oude jood, die eens van
zyn glas had genipt en een sigaar had opge
stoken, merkte den verwonderden blik in de
oogen van den jongen op, en lachte, achter
overliggend in den grooten leuningstoel, waarin
hy was gaan zitten, bly van verrukking.
„Ha! jongeman, zoo'n sigaar krijg je niet eiken
dag!" zei hy. „Rook haar langzaam! Rook haar
langzaam! U bent de jonge mynheer, die dien
nacht in de flat was, toen ze dien armen ouden
heer van kant gemaakt hebben, nietwaar? O
ja, dat dacht ik wel."
Graye keek den detective eens aan, en deze
antwoordde voor hem.
„Ja, dit is die mynheer," zei hy. „Nu, myn
heer Shipps, waar had u me over willen spre
ken?"
(Wordt vervolgd)