Mdu&daal den dag
GRIEP?
AKKERTJES
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
1 Wie doodde
1 Marco Graffi? 1
Anti-Duïtsche
propaganda
De Lord Mayor
v
VRIJDAG 20 NOVEMBER 1936
Collectie zeer merkwaardige
boekjes
Mikrophoon en Dictator
Merkwaardige rede van Sir
Thomas Inskip
Zoo'n zwaar gevoel in Uw hoofd
Voelt Ge U loom, als lamgeslagen?
wyderd, trok ik inbreker i
Te Berlijn hebben de autoriteiten verzameld
een heele collectie zeer merkwaardige boekjes,
tijdschriften, dagbladen en wat dies meer zij.
Zij vallen alleen op, doordat zij met een zeer
klein lettertje zijn gedrukt, een zetsel, zoo nie
tig, dat het onmogelijk is, deze litteratuur zon
der een vergrootglas te lezen.
Daar ligt in de eerste plaats een boekje, ge
titeld „Die schönsten Brett- u. Legespiele für
Jung und alt". Op het omslag prijken 'n dam
bord en een molenspel. Het boekje is verschenen
in Ensslins Kurzweil-Bücherei! Als uitgever
wordt genoemd Ensslin Laiblins Verlag te
Reutlingen. In dezelfde serie verscheen ook
„Der lustige Vortragskünstler", „Vexierscherze",
„Allerlei Zeitungshumor", „Humor aus der
Krankenstube", „Kindermund" en eindelijk
„Dreissig Patience-Spiele". „Die Sammlung
wü'd fortgesetzt", staat er uitdrukkelijk onder.
Het zijn alle hoog-politieke geschriften in on
schuldig omslag.
In den inhoud van het eerste boekje lezen we,
dat op pagina 5 het damspel, op pagina 9 het
molenspel, op pagina 20 het schaakspel, op pa
gina 28 het dominospel behandeld worden.
Zelfs het halmaspel en „klok en hamer'' zijn
niet vergeten. Maar wanneer men het boekje
opendoet, leest men plotseling met kleine let
tertjes: „Achtung! Der Klassenfeind!" Het is
een fel protest tegen het nationaal-socialistisch
regime. Een paar pagina's later leest men een
artikel: „Landesverrat der Nazi-Millionare".
Een volgend hoofdstuk heet: „Der Antisemitis-
mus als Blitzableiter". Zoo gaat het verder.
Een andere brochure is bij een anderen „uit
gever" verschenen. Zij maakt den indruk van
een reclamegeschriftje van Persil. Inderdaad
worden op de eerste pagina allerlei mooie din
gen over Persil gezegd. Maar op de tweede pa
gina valt reeds op een artikel van.... Georgi
Dimitroff, den generaal-secretaris van het Uit
voerend Comité van de Communistische Inter
nationale, getiteld „Einheitsfront des Kampfes
für den Frieden".
Een derde boekje Is een „Zakkalender voor
het jaar 1936", gratis aangeboden door de firma
Maggi. De zakkalender begint alleronschuldigst.
Men leest een statistiek over de grootte en het
aantal inwoners der landen van Europa, terwijl
op den achteromslag een overzicht wordt gege
ven van de verschillende maten en gewichten.
Neutraler gaat het niet! Maar midden in het
boekje staat zeer klein gedrukt een oproep aan
de Duitschers, om het nationaal-socialistisch
regime omver te werpen.
Dan vinden wü enkele nummers van „Die
Rote Fahne", jaargang 1936, alles in miniatuur
gedrukt. Een van deze nummers bevat een
hoofdartikel: „Nur die Einheit gegen Hitier
kann das deutsche Volk retten". Hierin lezen
we, dat in Duitschland ook een Volksfront
moet worden opgericht, waarin sociaal-demo
craten en communisten broederlijk naast elkaar
samen zullen werken. Verder wordt daar Thal-
mann gelukgewenscht.met zijn 50sten geboorte
dag. Dan bevat het blad allerlei z.g. actueele
berichten, waaruit moet blijken, dat in Duitsch
land eigenlijk opstand heerscht. In Mei zou in
het Roergebied gestaakt worden. Bij de groote
scheepswerf Blohm Voss in Hamburg zouden
y,5000 arbeiders gezamenlijk hebben gedemon
streerd, enz. Het is allemaal uit den duim ge
zogen.
Dan een pamflet, dat tot titel heeft „Seid
einig, einig, einig gegen Hitier!" Het is onder
teekend door bekende sociaal-democraten, o.w.
Breitscheidt, en communisten, o.w. Münzenberg.
terwijl ook verscheidene intellectueelen het
pamflet „onderteekenden", o.m. Heinrich Mann,
Georg Bernhard, Leopold Schwarzschild, Leon
Feuchtwanger en Ernst Toller. E. E. Kisch on
derteekent het pamflet namens het voormalige
„Schutzverband Deutscher Schriftsteller", ter
wijl het ook uitgaat van de „Deutsche Liga für
Menschenrechte". Ook dit geschrift is in minia
tuur met miniatuurletter gedrukt.
In het geheel zijn wel 50 dergelijke geschrif
ten verzameld. Vermoedelijk is het aantal ech
ter nog veel grooter. Zij hebben slechts één
doel: het gezag der Duitsche Regeering te on
dermijnen.
Deze brochures blijken zonder uitzondering in
Nederland te zijn gedrukt. Zij worden van Ne
derland uit dagelijks Duitschland binnenge
smokkeld. Zij worden verstopt in bloemkool-
kisten. Zij worden tusschen de eieren, die dage
lijks van Nederland naar Duitschland gaan, op
geborgen. Bij bloemen dienen zy als verpak
king. Men vindt ze bij Hollandsche kaas, in
zakken uien, bij Sumatratabak, en vooral bij
stukgoed. In Rotterdam schijnt de centrale van
dezen politieken export te zijn.
Het is begrijpelijk, dat dergelijke socialis-
tisch-communistische eenheids-litteratuur de
Duitsche overheid niet aangenaam is. Gelijk het
den vrijen Nederlander niet aangenaam kan
zijn, wanneer hier Nazi-lectuur wordt verspreid,
die van hetzelfde, of liever van het omgekeerde
laken een pak geeft.
Het is een toer om tusschen de beide extre-
mismen, die in onze dagen zoo daverend de
trompet steken, den ditmaal zéér gulden mid
denweg te blijven bewandelen.
Deze kleine tijger
jongen laten zich nog
als poesjes door hun
opzichter op den arm
nemen. Maar over
eenige jarenals ze
volwassen ziin, zal dit
niet meer zoo gemak
kelijk gaan.
Sir Thomas Inskip, de vroegere Attorney Ge
neral, en thans minister voor Verdedigingscoör
dinatie heeft in 'n te Cosham gehouden rede als
zijn overtuiging te kennen gegeven dat de Mi
krophoon verantwoordelijk is voor het bestaan
van diktators, en dat de radio bijgedragen heeft
tot de in de wereld heerschende onrust.
Men zou, zonder zelfs kennis te nemen van
Sir Thomas' argumenten, reeds onmiddellijk
kunnen tegenwerpen, dat Cromwell in Engeland
en Napoleon in Frankrijk om slechts twee
voorbeelden te noemen diktators van 't zui
verste water waren, ofschoon zij nooit in een
mikrophoon gesproken hebben. En verder dat
er eenige onrust in de wereld hecrschte van
1789 tot 1815 en ook daarna en daarvoor
zonder dat de radio hiertoe bijgedragen heeft.
De argumenten van Sir Thomas evenwel zijn
„goed gevonden", ook al zijn ze misschien niet
steekhoudend.
Wij leven zeide hij in een „krankzinnige
wereld", in een „vulkanische wereld", waarvan
men nooit weet welk deel nu weer m de lucht
zal vliegen. Vaak denkt Sir Thomas dat dit het
gevolg is van het menschelijk vernuft. Dikta
tors, waarvan er thans zoovele bestaan, zijn
alleen mogelijk geworden door de uitvinding
van de mikrophoon. Vroeger kon een politicus
niet hopen een vergadering van meer dan 5000
of 6000 menschen toe te spreken. Onder die
5 of 6 duizend kon heel wat opwinding ver
oorzaakt worden. Maar thans kunnen 150.000
menschen zoo nauw opeengepakt worden dat
zij zelfs niet genoeg ruimte hebben om hun pijp
uit hun zak te halen (een zeer Engelsch beeld!)
en zij allen verstaan, dank zij de mikrophoon,
alles wat gezegd wordt. De waanzinnige op
winding en het dolzinnig gejuich van zulk een
menigte dragen bij tot het maken van een dik-
tator.
,,'t Stijgt naar zijn hoofd", zeide Sir Thomas
„en 't stijgt 't volk naar 't hoofd."
De radio kwam er niet beter af. Woorden
leggen in vijf minuten tijds hun weg af door
heel Europa en de menschen krijgen den tijd
niet om rustig na te denken, 't Eene volgt direct
op 't andere. De wereld is bijgevolg rusteloos
en prikkelbaar.
Bijzonder behaaglijk is op 't oogenblik de toe
stand zeker niet, maar elke eeuw heeft een of
meer van zulke hoogst onbehaaglijke perioden
gekend. Bij voorkeur schreef men ze toe aan
„nieuwe uitvindingen". Wij stellen ons voor dat
de geharnaste middeleeuwsche ridders niets
voelden voor de meest democratische uitvinding
die ooit gedaan is die van 't buskruit. De
uitvinding der boekdrukkunst had minstens
even groote maatschappelijke gevolgen als die
der radio: wat eerst door dozijnen gelezen werd,
kwam nu onder de oogen van honderden en
zelfs duizenden. Vandaar dat Cromwell diktator
worden kon. De eeuw der godsdienstoorlogen
een zeer onbehaaglijk tijdvak volgde op
de uitvinding der boekdrukkunst.
De grootste aller „bewegingen", die van
Christus, verspreidde zich daarentegen over
heel Europa in die eeuwen, waarin 't gesproken
woord zonder mikrophoon het eenige pro
pagandamiddel was en waarin Evangelisten
weken noodig hadden om over gebrekkige wegen
en in gebrekkige voertuigen van plaats tot
plaats te reizen.
Het goede, met overtuiging en offervaardig
heid verbreid, is van geen mikrophoon of radio
afhankelijk. Het slechte helaas vaak ook niet.
Sir Thomas hield een schoon en treffend be
toog voor liefde en verdraagzaamheid onder de
volken. „Het leven in de wereld en in ons land
zou zooveel mooier zijn", zeide hij, „indien wij
datgene wat wij in hymnen en gebeden zeggen,
ook toepasten."
't Gebed bereikt zijn bestemming sneller dan
woorden per radio naar de naaste stad overge
bracht worden. Geen mikrophoon kan «de men-
schelijke stem dezelfde draagkracht geven als
't gebed heeft, zelfs wanneer 't fluisterend uit
gesproken wordt. Als de man die bidt, 't even
ernstig meent als de man die in een mikrophoon
staat te brullen, dan is hem ook thans, gelijk
steeds, de overwinning verzekerd.
De Lord Mayor Show is even oud als Magna
Charta beide dagteekenen van 1215. Beide
ook werden onderbroken gedurende Cromwell's
Protectoraat. Ruim 700 jaren achtereen heb
ben de Mayors en Lord Mayors van Londen
(het predicaat „Lord" werd hun eerst later
toegekend) hun ambt ingewijd met een plech
tige processie door de stad. Deze had vroeger
niet op 9 November, doch op een der laatste
dagen van October plaats, en nog geen hon
derd jaren geleden werd zij niet door de stra
ten, maar op de rivier gehouden. De stoet moet
in dien tijd een zeer schilderachtigen aanblik
geboden hebben. Daar de City van Londen
maar zeer weinig kaden heeft (en er een eeuw
geleden nog minder had) aangezien de pak
huizen met hun werven onmiddellijk aan de
Theems gebouwd waren, sloeg het publiek de
„show" gade vanaf de bruggen, maar deze
boden aan betrekkelijk weinig belangstellen
den plaats, zoodat duizenden in alle mogelijke
vaartuigen van het schouwspel kwamen ge
nieten, en de rivier toen nog in vele opzich
ten de hoofdverkeersader van Londen een
aanblik opleverde zoo kleurig en levendig als
geen onzer tijdgenooten ooit gezien heeft. De
Lord Mayor voer in een zeer fraaie statie-
galei, die de „gondola" genoemd werd, en die
geroeid werd door beambten aan wier hoofd
een water-baljuw stond, wiens salaris 500 per
jaar bedroeg.
Geheel ongepast was het niet dat de eerste
magistraat zijn ambtsjaar inwijdde op de ri
vier niet alleen omdat deze de hartader is
welke Londen doet leven, maar ook omdat de
Lord Mayor den titel van Admiraal voert. Hij
is namelijk admiraal van de haven van Lon
den. Dit is overigens niet de eenige rang of
functie welke aan het burgemeesterschap van
dc City verbonden is. De Lord Mayor immers
is ook de eerste Rechter der City, hoofd van
het Stadhouderschap der City, hoofdcommis
saris van de Centrale Strafrechtbank, Commis
saris der St. Paul's kathedraal, voorzitter van
de Court of Common Council, en waarschijn
lijk nog veel meer. Hij is bovendien maar
ook alleen gedurende het jaar van zijn burge
meesterschap lid van de Privy Council, het
hoogste college in Engeland
Zijn salaris bedraagt 100.000, maar aange
zien de eer van het burgemeesterschap hem in
den vorm van feesten en plechtigheden veel
meer kost dan dat, kan alleen een zeer ver
mogend man dit hooge ambt vervullen.
Ook buiten de City wordt aan den Lord
Mayor bijzondere eer bewezen. Vaak wordt hij
zelfs door verafgelegen steden uitgenoodigd
om een groote openbare gebeurtenis met zijn
tegenwoordigheid op te luisteren, en hij reist
dan daarheen met heel zijn hofstoet van
ambtenaren in groot ornaat. De juist afgetre
den Lord Mayor, Sir Percy Vincent, heeft zelfs
in statie de halve eeuwfeesten van de West-
Canadeesche stad Vancouver bijgewoond, en
werd zoowel daar als te Quebec met vorste
lijke eer ontvangen.
De „Lord Mayor's Day" wordt steeds beslo
ten met een groot banket in de Guildhall; de
door ministers bij deze gelegenheid gehouden
toespraken behooren meestal tot de groote po
litieke gebeurtenissen van het jaar. Maar voor
dat jaar om is, heeft de Lord Mayor nog on
geveer 400 feestmalen bijgewoond meer dan
er dagen in het jaar zijn! Maar niet aan al
die diners neemt hij daadwerkelijk deel. Meest
al komt hij slechts „kijken" (look in) en aldus
kan hij eenige diners op een avond afwerken
zonder gevaar voor zijn spijsvertering. De
meeste City-gilden evenwel verwachten dait
de Lord Mayor werkelijk aan hun jaarlijksch
feestmaal zal deelnemen en er zijn on
geveer vijftig van die gilden enfeestmalen.
De burgemeesters van de 28 boroughs der
Metropolis verwachten dat de Lord Mayor de
door hen gegeven recepties zal bijwonen, en
ook hieraan onttrekt hij zich zelden. Verder
geeft hij zelf een groot aantal diners, onder
andere aan de rechters, aan de bisschoppen,
aan de financiers, aan de Court of Common
Concil, aan de Brethren of Trinity House
(over hen schreven wij niet lang geleden), en
voegt men hierbij de ontelbare avondfeesten
en partijen, waarop hij minstens een „kijkje"
moet komen nemen, dan zal men erkennen
dat zijn ambtsjaar goed gevuld is.
Op het oogenblik waarop een nieuwe Lord
Mayor zijn ambt aanvaardt, kent niet één op
de duizend Londenaars zijn naam; tegen den
tijd dat het publiek ermee vertrouwd begint
te raken, moet hij weer aftreden. Maar dit is
van weinig belang. Het doet er weinig toe wie
de Lord Mayor is; gedurende zijn ambtsjaar
is hij geen persoon, maar een instelling, of een
embleem. Is zijn tijd om, dan keert hy weder
tot het college van Alderman en tot zyn par
ticuliere bezigheden terug, en het publiek ver
geet zonder moeite, en in weinige weken tijds
den naam van den man, die een jaar lang ge
leefd heeft in koninklijke statie.
Nu nog even nakijken hoe de nieuwe Lord
Mayor toch weer heet. O ja: Sir George
Broadbridge.
Ik was een hondenliefhebber. Geen wonder
dus, dat ik een hond had. 'tWas nog een
jonge, groote bullterrier met een stamboom
en hij heette Pluto. M'n vrouw, die niet van
honden hield, had een hekel aan hem en bleef
een week lang boos op me, omdat ik 150 voor
hem had betaald. De kinderen, vooral de jon
gens, hadden plezier in Pluto. Ze lachten als
hij een van de meisjes omver sprong; ze scha
terden toen hij een pot grauwe verf omver
gooide, waardoor het hoofd onzer dienstbode,
die er onder zat, op een ronde graszode geleek.
Maar toen Pluto een postzegelalbum en een
verfdoos totaal vernield had, lachten of scha
terden ze niet meer en was hij ook bij hen uit
de gratie.
Ik deed voor den hond wat ik kon. Ik ver
zocht m'n familie geduld met hem te hebben.
Ik verzekerde dat Pluto een wonder van een
waakhond zou worden, als hij wat ouder werd.
Het hielp niets. Ze hadden nu eenmaal het
land aan Pluto en ze hielden dat land vast. Ze
maakten allerlei aanmerkingen op hem; ze
scholden hem voor dief, toen hij de ham op
vrat, die voor onze lunch was bestemd. Maar
hoe kon Pluto weten dat het voor ons en niet
voor hem bestemd was? Er stond geen adres op.
Na eenigen tijd werd het voor hem een twee
de natuur naar iedereen te happen, die bij hem
in de buurt kwam, uitgezonderd naar onze
dienstbode en naar mij.
Dat duurde zoo een heelen tijd, toen ik tot
m'n verwondering zag dat m'n vrouw een an
dere houding tegenover Pluto begon aan te
nemen. Ze nam meer notitie van hem en was
verdraagzamer, als hij zich misdroeg, ik hoorde
Dat is dikwijls het begin van griep, maar
zoover behoeft het niet te komen. Neemt
dadelijk één of twee "AKKERTJES" en
in negen van de tien gevallen wordt
de griep-aanval in de kiem gesmoord I
"AKKERTJES* zijn echte griep-bestrijders 1
De geneeskrachtige stoffen, waaruit zij zijn
samengesteld maken de griepbacillen on
schadelijk en werken koorts-verdrijvend.
"AKKERTJES" zijn ook ongeëvenaard door
hun zeer snelle pijnstillende werking bij»
Hoofdpijn, Kiespijn,Spierpijn,Zenuwpijn,
Rheumatische pijnen, Lendenpijn, Vrou-
wenpijn. Migraine, Onbehaaglijkheid.
Overal verkrijgbaar. Per 12 stuks 52 cent.
Volgens recept van Apotheker Dumont
AKKER-CACHETS
Nu ze die reuzeviseh gevangen hadden, vond 't tweetal, dat
ze de heele week niet meer met het reddingsezeltje er op
uit hoefden en besloten ze een beetje te gaan wandelen. „We
gaan naar buiten, waar de vogeltjes fluiten", zei Piet.
Gelukkig hadden ze hun regenjassen meegenomen, want toen
ze twee uur ver waren, brak er een verschrikkelijke regenbui
los, zooals je die alleen maar in warme landen kunt hebben.
Maar met hun regenjassen aan trokken Piet en Drein zich van
de regen niets aan.
Thuis gekomen, ontdekte Piet, dat de parapluie, die ze een
tijdje geleden gekocht hadden, nog nooit was geprobeerd. „Dat
is jammer", zei Piet, ,,'t was met die regenbui net zoo'n mooie
gelegenheid." Maar hij wist raad en zette er thuis netjes de
tuinslang op. Nu, de parapluie bleek uitstekend in orde.
haar zelfs in de keuken praten over het eten
van Pluto. Het dier moest goed gevoed worden,
veel, en vooral vleesch, goed rood vleesch, zei
m'n vrouw.
Diepzinnig dacht ik na over die veranderde
houding van m'n wederhelft. Daar had ik het!
Er was in onze buurt een inbraak-epidemie uit
gebroken, waardoor haar waardeering voor
Pluto tientallen graden boven nul gestegen was.
Geen betere inbraakverzekering dan een listige,
groote bull-terrier.
Maar Pluto, het spijt me dit te moeten zeg
gen, werd er niet vriendelijker on. Grommend
wees hij alle pogingen tot toenadering van m'n
vrouw af. Hij hapte naar haar en wie hem
probeerde te streelen, deed het geen tweede
maal. Enfin, dacht ik, in elk geval zal hij nooit
een inbreker onze woning ongestraft laten
naderen. Onder de hoede van dien trouwen
hond slapen we 's nachts rustig en veilig.
Het was dus met een lichten schok van ver
bazing, dat ik eens in 't holst van den nacht
ontwaakte door een gil van m'n vrouw en een
hand op mijn
gezicht. Ook de j
hand was van Dliitn P tl rjp
m'n vrouw. Toen iLUlU en ue
ik die had ver- ij
het electrisch i
licht aan en ont-
dekte direct de oorzaak van d'r opwinding.
Een gemaskerde onbekende stond over de
toilettafel gebogen en 'stak juist den kostbaren
gouden, met paarlen en briljanten bezetten
armband van m'n vrouw in z'n zak.
Zij, die me kennen, weten hoe geducht ik
voor inbrekers en andere onverlaten ben. Ik
kan harder loopen, achter iemand aan of voor
iemand uit, al naar omstandigheden, dan wie
ook. Maar als verbazing me overvalt en ver
lamt, kan ik zoo roerloos zijn als de beste.
Het was nu een mijner roerlooze oogenblik-
ken. De inbreker, die direct zag dat hij geen
gewonen tegenstander voor zich had, rende
naar de deur. Toen zag ik dat hij niet alleen
was. Hij was vergezeld door Pluto. een kwispel-
staartenden en handlikkenden Pluto, die den
inbreker genoeglijk volgde.
Valt het te verwonderen, dat ik nog eenige
oogenblikken roerloos bleef van verbazing? Ik
hoorde als in een droom de stem van m'n
vrouw, die mij beval den inbrekeT te grijpen
en hem d'r armband te ontrukken.
In een kritiek oogenblik heeft men aan
vrouwen.... niets.
„Wat geeft het?* vroeg ik, „een gewapenden
en op zelfverdediging verdachten schurk na te
zetten, als zelfs een hond als Pluto het raad
zaam acht toe te geven?"
Deze redeneering was zóó onweerlegbaar, dat
m'n vrouw niet direct antwoordde. Ze begon
echter vreeselijk te gillen. Van boven kwam er
antwoord en het duurde niet lang of onze
dienstbode en onze twee oudste jongens kwa
men de slaapkamer binnenstormen. De meisjes
schenen door alles heen te slapen. Ik had het
vreeselyk druk met allen te kalmeeren, anders
was ik den dief nageloopen en had ik hem bij
z'n lurven gepakt.
Eensklaps klonk, boven al het rumoer uit,
van beneden een woedend geblaf, gevolgd door
angstkreten van een man, het geblaf van Pluto.
Er ging mij een licht op. Pluto had den inbre
ker aangevallen en hield hem vast. Het trouwe
dier had wel geweten wat het deed. Het had
het psychologisch moment afgewacht, om met
den schurk af te rekenen. En dat het hem
goed vast had, bleek wel uit het geschreeuw
en gevloek van den booswicht.
Zegevierend keek ik m'n vrouw aan en vroeg:
„Begrijp je nu, waarom ik gewacht heb? Blij
ven jullie hier by de kinderen." Wie weet,
dacht ik, hoe Pluto den dief heeft toegetakeld.
Dat is geen gezicht voor vrouwen.
Ik ging naar beneden en wat ik te zien kreeg
was erg. Pluto had z'n werk goed verricht.
Kreunend en jammerend lag z'n slachtoffer
op den grond. Pluto's tanden hadden zich vast
gezet in z'n eene been, dat geweldig bloedde.
Ik beval hem, los te laten. Het trouwe
dier scheen het niet te hooren. Ik
schreeuwde, commandeerde en brulde, maar
te vergeefs. Pluto's tanden zaten nu eenmaal
in den man en hij wilde ze er zoo lang moge
lijk in laten. Ik greep naar mijn zweep en ran
selde den hond zoo geducht, dat ik dacht:
daar komt hij niet meer van op. Eerst toen
begreep hy wat er van hem verlangd werd.
Verwijtend keek hij me aan en trok z'n tanden
terug. De man, die onder hem lag, ging over
eind zitten en dronk gretig het glas met ouwe
Bols leeg, dat ik hem toereikte. Daarna keek
hij me aan en zei:
„Dat zal u een hoop geld kosten, mijnheer."
Hij had volkomen gelijk. De inbreker was
verdwenen en met hem de gouden, met paar-
ien en briljanten versierde armband van m'n
vrouw en verschillende andere kostbaarheden,
ter waarde van meerdere honderden guldens.
Pluto had den inbreker niet gegrepen, maar
den politie-agent, die den inbreker wilde arres
teeren.
Inzicht in onze historie vordert dat
ieder katholiek zyn Universiteit steu-
ne. Als de rijpe vrucht der kathoüeke
middeleeuwen geboren, behoort tot onze
emancipatie de volledige eigen Universi
teit.
ATT TT* A op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen T7 *7 CtH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door H* *7 CO m bij een ongeval met p O CA m bi] verlies van een hand,
tt I .1 .r. IIL JI vXT O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Jl 0 %J\Jverlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A i %J\Im doodelijken afloop een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
19
„En?" vroeg hij.
Wirlescombe knikte weer.
„Ja, we hebben eindelijk iets gevonden" zei
hij.
„Over juffrouw Graffi?" vroeg Graye onge
duldig.
Wirlescombe schudde het hoofd.
„Neen" antwoordde hij. „Over haar niet.
Over dien man. We hebben zijn lijk ge
vonden.
„Zijn lijk? Is hij dus dood?" riep Graye uit.
„Ja. Waarschijnlü'k vermoord. Daar ben ik
zelfs zeker van. Nu wil ik, dat mijnheer Aldo-
brandini en u naar hem komen kijken, om als
u kunt het lijk te identificeeren. Het zal mis
schien een beetje moeilijk zijn. Het is niet
ik waarschuw u het is niet prettig om te
zien."
Graye haalde de schouders op. Zijn grootste
belangstelling was alweer verdwenen. Op slot
van rekening had hij met dien onbekende niet
veel te maken; hy wilde iets hooren over
Gemma.
„Waar heben ze hem gevonden?" vroeg hy
een beetje onverschillig.
Wirlescombe zette met een handgebaar zyn
kleine kudde in gang. Hij liep voorop tusschen
Herbert en Graye in. De anderen volgden druk
pratend in hun vloeiend Italiaansch.
„Ik zal het u vertellen", zei Wirlescombe. „De
man, die daar met Aldobrandini achter ons
loopt, is een Italiaan, die in een van deze stra
ten een paar huizen heeft, 'n Goeie honderd
jaar geleden zullen die huizen wel goed genoeg
geweest zyn, en zal men ze wel mooi gevonden
hebben, maar nu zijn ze wankel en bouwvallig.
Een van die huizen heeft een tijdje leeg ge
staan, en in dien tijd is hij er niet in geweest.
Vanmorgen kreeg hij het plan om eens te gaan
kijken, of hij er niets aan zou kunnen laten
doen. En zoo ging hij er naar toe om er eens
rond te kijken. In een van de kamers vond
hij toen het lijk waar ik u nu mee naar toe
neem."
„Hoe was hij gedood?" vroeg Herbert.
„Door het hoofd geschoten," antwoordde
Wirlescombe. „En hy moet al een tijdje dood
zyn. Hier is het huis."
Hy ging een antiek uitziend hofje binnen,
waaromheen huizen stonden, die al heel lang
geleden gebouwd waren. Dat waarnaar hij
wees, stond in een hoek, en had dat bijzonder
levenloos, en verwaarloosd aanzien, dat het
kenmerk is van huizen, die een tijd lang onbe
woond zijn geweest. In de halfopen deur stond
een politie-agent. Binnen in de hal kon men er
nog een zien staan.
„Ik ben er geweest en heb het lyk al ge
zien" vervolgde de detective, terwijl ze het huis
binnentraden. „Ik zou wel voor zeker durven
aannemen, dat het 't lijk is van dien man, dien
u in het Austerlitz Flatgebouw hebt ontmoet.
Maar ik wil natuurlijk weten, wat u er zelf van
zegt, en of Signor Aldobrandini het erkent als
dat van zyn gast. Ik begrijp alleen niet, wat
de man in dat leege huis gedaan kan hebben.
Volgens den eigenaar staat het al een maand
of achttien leeg."
„Daar ziet het wel naar uit" merkte Graye
op, terwijl ze de trap op gingen. Hy vroeg
zich af of ook Gemma misschien niet hier naar
toe was gelokt en uit den weg geruimd. Het was
niet onwaarschijnlijk. Als een man daar naar
toe gebracht en vermoord kon worden, waar
om een meisje dan niet? Hij huiverde by de
gedachte.
„Ja" zei Wirlescombe, ,,'t is hier zoo koud
als in een graf. Ik heb juist aan den eigenaar
loopen vertellen, dat hy er den brand maar
eens in moest steken, en een paar nieuwe hui
zen moest bouwen. Hier is de kamer; op de
bovenste verdieping, zooals u ziet, en ik zeg nog
eens: ik zou wel eens willen weten, wat die
man hier eigenlijk deed."
Hij ging een kamer binnen, waarin een agent
en iemand in burger stonden te fluisteren. Er
stond geen enkel stukje meubel in de kamer.
De zoldering was bedekt met spinraggen, en
de ramen waren zwart en met vuil besmeurd.
De kale planken vloer lag dik onder het stof.
En in een hoek, vlak bij een ouden roestigen
haard lag iets onder een bruin stuk doek.
De mannen, die met Wirlescombe naar boven
waren gekomen, namen hun hoeden af en
bleven zwijgend staan kijken, terwijl hy het
kleed, dat over den doode lag, terugsloeg. Aldo
brandini en Graye bogen zich er over heen om
het gezicht te bekijken. De Italiaan wond zich
onmiddellijk op.
„O, ja, dat is de man, die by my een kamer
heeft gehad. Ik herken hem heel goed, al
isZeker ik herken zyn gezicht, en zyn
kleeren. Arme kerel, die kleeren droeg hij, toen
hij dien avond uitging. Natuurlijk!"
Wirlescombe wendde zich tot Graye. En deze
knikte.
„Ja" zei hij. „Dit is de man, dien ik bij de
Graffi's gezien heb. Ik twijfel er niet aan. 't
Is dezelfde.
De detective wees met den vinger.
„Ziet u waar hij geraakt is?" zei hij. „Achter
het oor. Vermoord natuurlyk, want als hy het
zelf had gedaan, dan had het wapen in de
buurt moeten liggen. En we hebben geen en
kelen brief of papier op hem gevonden. Geen
snipper. Mijn meening is, dat hy onder een of
ander voorwendsel hier naar toe is gelokt, en
pardoes is neergeschoten. Er is natuurlyk geen
enkel spoor" voegde hy er by, terwijl hy het
kleed teruglegde. „We weten nog niets meer
van hem dan we eerst wisten."
„Is het huis al doorzocht?" vroeg Herbert.
„O, ja, van boven tot onder, en er is niets
gevonden," antwoordde Wirlescombe. „Maar
iets weten we toch. We moeten probeeren de
zen man op het vasteland op te sporen. Hy
moet toch ergens vandaan zyn gekomen. En
er moeten toch nog meer menschen in Londen
zijn, die hem kennen. Maar dat is dan ook
alles, wat we op het oogenblik kunnen doen."
Beneden gekomen nam Graye den detective
even terzijde.
„Van juffrouw Graffi hebt u nog niets ge
hoord?" vroeg hy.
„Geen syllabe" antwoordde Wirlescombe.
„Daar heb ik niet veel hoop meer op."
„Gelooft u, dat ze ook u weet wel?" zei
Graye knikkend in de richting van de kamer,
waar de doode lag. „Gelooft u dat werkelijk?"
„God weet het, mynheer, ik niet!" antwoord
de Wirlescombe. „Ik hoop van niet, maar
het is vreemd, dat we niets van haar hooren."
Graye knikte. Toen keek hy Wirlescombe
vreemd aan. „U weet wel, dat costuum, dat we
van Shipps gekregen hebben", zei hy. „Dat zou
ik graag hebben."
Wirlescombe staarde hem aan en begreep
plotseling.
„Best, hoor! Ik zal het u brengen. En ik geef
u mijn woord er op, mijnheer Graye, dat ik
alles zal doen om het meisje te vinden, maar..."
Hy besloot met een veelzeggend schouder
ophalen, en Graye knikte weer, en nam zwij
gend afscheid.
TWEEDE DEEL
Roofdieren
HOOFDSTUK I
Ontmoetingen
De groote man met den blonden baard, die
op zijn gemak aanstalten had gemaakt, om
uit het locaaltreintje, dat traag het station
netje van Ashendijke binnenreed, te stap
pen, keek verwonderd rond zich, toen hij het
met bloemen versierde perronnetje betrad. Al
de gebouwen waren versierd met vlaggen en
wimpels, en waar maar twee punten met elkaar
verbonden hadden kunnen worden, hingen guir
landes van gekleurd papier. In het tuintje van
den stationschef stonden Venetiaansche mas
ten opgesteld; en op den weg, die naar het
dorpje leidde, was een eerepoort van groen ge
bouwd, waarop een inscriptie was aangebracht
die te kennen gaf, dat de dorpsbewoners erg
blij zouden zijn, om een zeker iemand te zien.
Ashendijke was op dezen mooien Meimiddag
klaarblijkelijk „en fête." De vreemdeling merk
te dat de stationschef, en de eene kruier, die
er was, en de klerk aan het loketje, allen hun
beste kleeren aan hadden, en bloemen in hun
knoopsgat droegen. Maar hij stelde op dat
oogenblik meer belang in zijn eigen zaken dan
in die van andere menschen, en hij sprak den
stationschef aan.
„Ik ben gekomen om Dr. Herbert te bezoe
ken. Hoe ver is het naar zijn huis?" vroeg hy.
„Een goede anderhalve mijl, mijnheer", ant
woordde de stationschef. „Maar bent u mis
schien Dr. Graye?"
„Die ben ik", antwoordde de vreemdeling.
(Wordt vervolgd.)