Wal we kunnen nog meer maken van leer WIJ LEEREN SCHAKEN iertellingen van Den Dré wordt Sinterklaas T Als SIBOTAK de rommelkast wordt opgeruimd nn mn up n1 w H,HH HU,IS 'gpi En den Blauwen z'n zwarte knecht ZONDAG 22 NOVEMBER 1936 Wat ze ons te vertellen heeft m *M nn m m.1 wm JACHTPARTIJ BRABANTSCHE BRIEVEN rTTTTTTTD LUjut Zelfgemaakte cadeaux worden altijd extra gewaardeerd. Wie kent niet dien uit roep, waarin een mengeling van bewon dering en verrassing klinkt, wanneer de hei melijk trotsche schenker vertelt, dat het zélf gemaakt is. En nu, nu het herfstweer zoo heelemaal niet aanlokkelijk is en de schemering al zoo vroeg valt, nu doen we ook vroeg het licht aan en hebben we lange avonden, die ons nooden tot een knutselwerkje. Leerbewerking is iets, waarbij niet zoo heel veel poes pas komt kijken we kunnen het best in de huiskamer aan ttafel doen. Maar bovendien, en dat is een heel voor naam punt, is het eindresultaat van ons wer ken altijd zoo bevredigend; als we iets van leer gemaakt hebben, gaat er altijd iets voor naams van uit, zonder dat we er zelfs zoo heel erg veel moeite aan besteed hebben. En als we nu op zoo'n gemakkelijke ma nier iemand zoo'n groot plezier kunnen doen met een zelf-gemaakt presentje, wel, dan doen we het ook. En als u zich misschien niet hebt durven wagen aan de tasch, die ik laatst beschreef, waag het dan wel eens met het foto-album, waar ik iets over vertellen ga. Waar er tegenwoordig zooveel gekiekt wordt, is een foto-album beslist een welkom geschenk. Koop een heel eenvoudig foto-album. De om slag mag precies even leelfjk zijn ais de ont werpers het hebben wilden, dat doet er niets toe, wij maken er wel iets moois, van, als de inhoud maar goed is. Dan koopeh we suède in de kleur van het karton, een reepje, dat er mooi bij past en in dezelfde kleur van het kleine stukje suède het leerband. En nu kunnen we beginnen: buiten op het album zien we de vouw van het omslagblad; daar houden we een vouw, anders slaat het blad te moeilijk om. We beginnen dan met het groote stuk a en het kleine stukje b aan elkaar te maken met het leerband. Eerst alleen maar den voorkant. Dan plakken we a qd het car ton en zorgen, dat de naad tusschen a en b precies op de vouw komt. Dan b alleen aan den voorkant opplakken, wat we met syndeticon doen, een goede en goedkoope kleefstof, in kleine tubetjes verkrijgbaar. Dan zorgen we dat b aan den achterkant precies even breed wordt als aan den voorkant, maken er weer een stuk suede gelijk a aan vast en plakken het ge zamenlijk weer op het carton. Dan natuurlijk weer gaatjes langs de kanten maken, omrij- gen met het leerband en dan tenslotte het koordje nog vervangen, dat de bladen bijeen houdt. Hiervoor plakken we het leerband op elkander, zoodat we dus twee goeie kanten heb ben. Aan het eind maken we een paar vlotte kwastjes door een reepje suède tot op een halve c.M. van den bovenkant af, in reepjes te knippen, dit rollen we op, lijmen het vast met syndeticon en we hebben een kwastje. En nu 'n ceintuur. Och 't is alweer zoo een voudig. Natuurlijk weer suède -maarhet zijn zes kleine stukjes, die we kruisgewijs, alsof we hooge schoenen dichtrijgen aan elkaar zetten en de randen rijgen we nu eens niet één keer maar twee keer om en dan in tegen gestelde richting, zoodat een half kruisje ont staat. En de sluiting? Dat is een knoop, dien we zelf maken, precies als bij de tasch. En aan den eenen kant van den riem maakt u een paar gaatjes waar de lus uit komt en aan den an deren kant een paar gaatjes om den knoop in vast te zetten. En de lus? Wel, alweer twee stukjes leerband op elkaar. Het maken van den riem is zoo eenvoudig, dat iedereen het kan en het resultaat is buitengewoon. Werkelijk als u het zelf prol>eert, zult u het zien. enslotte een omslag voor een blocnote. Dien maken we nu eens van gewoon wit schapenleer en den binnenkant voeren we met na- maak-peu de suède of, wanneer u naar een winkel voor sloyd-benoodigd- heden gaat, kunt u daar een vel stevig en mooi papier uitzoeken om er tegen te- zetten. Nu gaan we den overslag versieren met het mo tiefje, dat ik hier geteekend heb. Dat wordt om te beginnen in het leer gegroefd. Er bestaan speciale heel goedkoope instrumentjes voor, een krom-gebogen breinaald in een handvat, maar het gaat ook met een gewone breinaald. We teekenen dus een hoek links bovenaan en daar in de bloemetjes. Die gaan we kleuren. En nu zult u eens zien, hoe aardig op dat witte leer de groene blaadjes en de gele en oranje bloe metjes met bruine hartjes staan. De puntjes in de hartjes worden er in gebrand met een gloeiende breinaald. En voor het verven ge bruiken we speciale leerverf. Voor het omrijgen van den omslag' kunnen we nu geel band ge bruiken en ook weer tweemaal zooals bij de ceintuur. A«;te den bin nenkant moafsvr alleen om denken eert reepje leer te bevestigen op den onderkant, waar de bloc note in geschoven kan worden. We gaan dus aan het werk en onze vrienden en kennissen worden be dacht met een eigen ge maakt cadeautje. Els stond voor de ramen met een boos ge zicht naar buiten te kijken, sloeg een on- geduldigen roffel op de vensters en viel dan ineens uit: „Tjasses, Moeder, die ellendige regen! Nu heb je nota bene vacantie om van den herfst te genieten! Je zou zalige wandelingen kunnen maken, maar als je vijf minuten buiten loopt, ben je finaal doorweekt." „Luister eens, Els, ik weet een heerlijk werkje voor je." Moeder's oogen keken haar ondeu gend aan. „Nou, wat dan?" vroeg ze gretig. „De rommelkast opruimen." En hoewel Els zich nu wel iets heerlijkers voor kon stellen, pruttelde ze niet tegen en toog met een groote mand naar boven, omdat ze er moe der een pleiziertje mee deed. Aan 't eind van de gang was de rommelkast. Een groote hangkast, met een klein raampje en planken aan den kant. En met eindeloos geduld slikte die in, wat de diverse leden van de familie aaji ouden rommel althans voorloopig te bewaren hadden. Tot het de kast te machtig werd en ze op een goeien dag een gedeelte van den inhoud weer teruggaf, als de deur een beetje wild open ging. Dan werd het tijd de kast van haar lasten te ontdoen en werd ze opgeruimd. Moedig ontsloot Els de deur. Meteen zeilde een stapel boeken, die zijn steun verloor, in een sierlijke bocht tot aan haar voeten. „Zoo, ook goeie middag; jullie er het eerst uit? Best." Ze hurkte neer, nam een boek om den eige naar te bepalen. „Stereometrie, Jaap van Marle", stond er op de kaft. Ze bladerde er even in, wilde het alweer opzij leggen, toen haar aandacht werd getrokken door een naam in sierlijke krulletters geschreven: „Marianne van Delden". Els grinnikte, ze rook lont. Nieuwsgierig bladerde ze door, had een paar bladzijden verder een reuzenvangst: twee harten door een ketting met elkaar verbonden, daaronder in kleine lettertjes: „twee harten gloende aeneen gesmeed," en tusschen haakjes: „vrij naar Vondel". In het eene hart J. M. en in het andere M. D. Els schaterde! „De schijnheilige!" dacht ze. „Een paar we ken geleden beweerde hij met een stalen gezicht dat hjj nog nooit verliefd was geweest. Daar zal ik hem toch eens mee plagen." Vergeefs zocht ze naar meer onvoorzichtige ontboeze mingen, zoodat ze de boeken maar weer op stapelde en ze voor zijn deur zette, de plaats voor rommel van een ander, waar ze geen raad mee wist. Zittend op den drempel van de kast, haar beenen op het vrij gekomen plaatsje van de boeken, ging ze verder. Aan haar voeten lag een stapel oude kleeren. Bovenop een jas van Vader, dan een pet van Jaap, een blouse van Ans en toen kwam er iets wat ze niet zoo vluchtig bekeek: een oud, rood broekje van Hansje. Even hield ze het vast, glimlachte zachtjes voor zich heen, denkend aan den tijd, toen dergelijke'' kleertjes zijn kleine, stevige fi guurtje nog omsloten. Ze zou hem aan tafel eens plagen, dat ze zoo'n snoezig, klein, rood broekje van hem had gevonden. Zijn 12-jarige mannelijke waardigheid zou zich natuurlijk diep gekrenkt voelen. En verder ging ze tot de stapel uit de kast was verdwenen en buiten de kast was onder verdeeld in één voor de werkvrouw en één voor het brokkenhuis. „Ziezoo, alweer een plaatsje leeg." En Els ging op den grond in de kast zitten, met den drem pel als steuntje in haar rug. Ze trok een groote doos naar zich toe, lichtte nieuwsgierig het deksel op. Oh, wat knallig," zei ze weer zacht in zich zelf. „Hansje's speelgoed!" Ze duikelde er een beer uit op, hield hem aan een poot in de hoogte en knikte hem eens toe: „Zoo, ouwe jongen, leef jij ook nog?" „Hij kijkt beslist zielig," dacht ze. „Ja, als je ook eerst het troetelkind van den baas bent en hij trapt je dan in een hoek, dat is ook zoo'n pretje niet." Ze zag hem weer voor zich met zijn onafschei- delijken beer in zijn armen gekneld, zijn blonde -haren, zijn groote bruine oogen. Dan kon je niet nalaten, hem eens even te knuffelen. Moest je tegenwoordig eens probeeren: je kreeg min stens een draai om je ooren! En weer klonk Els' lach door de stille gang. Maar ze moest verder, dus keek ze vluchtig de doos nog eens door, stopte den beer er weer in en toen zij buiten de kast stond gaf ze haar een flinken zet, zoodat zij met een vaartje op het stapeltje van de werkvrouw toezeilde. Ze kroop dieper in de kast, tot ze tegen een stapel schriften aanstootte: weg er mee, in de mand; een oude inktpot en een school tasch volgden dezelfde route, maar een glazen stuiter stak ze in haar zak voor Hans. Een andere doos kwam aan de beurt; op het deksel stond: „Brieven van de kinderen". „Oh, wat éénig," zei ze zachtjes. Ze knoopte het touw los en den eersten den besten brief er uit halend las ze: „Lieve Pappie en Mammie! Hoe gaat het er mee? Jaap is een spook, de pruik van mijn pop zat los en hij zou hem ma ken, maar hij heeft papier in haar kop gedaan en nu kan ze niet meer slapen. Met mij gaat het goed. Daaaaag, 100.000 zoentjes van Elsje." Helder klonk Els' lach alweer door de gang, ineens weer denkend aan haar verontwaardi ging en haar gepijnigd poppenmoederhart, toen ze ontdekte, dat de oogen niet meer dicht konden. ,Ik heb het den gemeenerd eigenlijk nooit betaald gezet," bromde ze. En wraakzuchtig overpeinsde ze, dat ze hem best een plank in zijn bed kon leggen vanavond. Maar verder ging het weer, tot de kast leeg was en de gang bezaaid met de meest uiteen- loopende dingen. Toen begon ze weer op te ber gen wat bewaard moest blijven en een uurtje daarna was de rommelkast het netste van het heele huis. „Maar voor hoe lang," vroeg Els zich zuchtend af, toen ze de deur achter zich sloot. Ja, rom melkasten hebben de onhebbelijke gewoonte nooit netjes te willen zijn. VAN HET VORIG JAAR EN TOCH NIEUW! Het is heusch niet noodig, dat onze vermaakte japonnen op het eerste gezicht al het stempel dragen van „een veranderde jurk". Dikwijls leent een model zich uitstekend voor vernieuwing, zoodat wij zelf verrast staan over het resultaat. Vooral nu dit seizoen velvet, velours en allerlei bontsoorten, zoowel ruige als geschoren, geliefkoosd materiaal zijn om onzen pakjes 'n gezellig en warm aanzien te geven. Bijvoorbeeld: de mantel op het eerste plaatje, van wijnroode stof, is alleraardigst geworden door de imitatie persianer garneering op rug en mouwen, terwijl aan den zoom een breede rand is gezet. Willen wij den mantel tevens verwijden, dan kunnen wij het bont inplaats van op den rug er tusschen zetten. Een anderen mantel van verleden jaar kunnen we moderniseeren volgens het model op het tweede plaatje, n.l. mouwen, shawl en ceintuur van nutria (huid of per Meter). Voor de twee japonnetjes moet de verandering voornamelijk in kleurencombinatie of contras- teerende stof gevonden worden; de avondjurk in drie kleuren rood of lila met een voorbaan van velours of velvet en de jurk voor alle dagen van effen stof kan omgetooverd worden in een aardige deux pièce door er een vroolijke ruit bij te kiezen, zooals nummer vier aangeeft. Oplossing Van de opgaaf no. 20 (wit: Kh3, Dhl, Pc6 en e4, pionnen c4, d2, e6, g3 en g'6; zwart: Kf5, pion g7) 1. Kg2 (interfereert de dame), Kxe4, 2. Dbl mat Kxe6, 2. Dh3 mat Kxg6, 2. Pe7 mat De twee eerste varianten eindigen in een economisch rein spiegelmat. Alle witte offi cieren werken in het mat mee geen enkel veld is op meer dan één manier voor den zwar ten koning afgesloten en alle velden rondom den zwarten koning zijn open, dat een spie gelmat genoemd wordt. De laatste variant ein digt met een economisch rein mat. EINDSPEL L. Kubbel Internationaal Toumooi te Karlsbad, 1923 Geweigerd Damegambiet Wit begint en houdt remise Een schijnbaar onmogelijke oplossing. De f-pion staat op promotie en dan is het spel voor zwart theoretisch gewonnen. Echter, men moet in het schaakspel ook niet spoedig van onmogelijk spreken. 1. Pc3t Speelt zwart hier Kcl dan 2. Pe2t gevolgd door Pg3 en de pion komt niet tot promotie. Op Kal, 2. Ta8t Kb2; 3. Pdlt en de f-pion gaat verloren. 1Kc2 2. Pdl Kxdl Gedwongen 3. Kh8 Met de dreiging Tg2. Speelt zwart den raadsheer, dan speelt wit Tf8. Op fl D. antwoordt wit met Tgl. Slaat zwart den toren, dan staat wit pat. Speelt zwart op afruil van de dame tegen toren, dan is het spel ook remise. Prachtige strategie met geringe middelen. Rectificatie. Het eindspel van Somow in de vorige rubriek eindigt niet dat wit mat, doch pat staat. Dus remise. DR. ALJECHIN Dr. Aljechin, Rus van geboorte, Fransch- man door naturalisatie, won in 1927 het wereldkampioenschap van Capablanca. De volgende par tij is ontleend aan „Mijn Beste Schaakpartijen" van Aljechin. De voor een clagbladrubriek te uitvoerige annotaties, zijn door ons verkort. Wit: dr. Aljechin. 1. d2d4 2. c2c4 3. Pgl—f3 4. Pblc3 5. Rel—g5 6. e2e3 7. Tal—cl 8. Ddlc2 Zwart: A. Rubinstein. d7—d5 e7e6 Pg8—f6 Rf8e7 Pb8d7 0—0 c7c6 a7a6 Naar mijn meening beter dan h7h6. 9. a2a4 Aangezien deze gelijksoortige va riant mij had doen winnen, tegen Grünfeld, die hier 9. a2a3 speelde, wenschte ik een ver dediging te vermijden, die ik toen en nu nog als de beste beschouw. Om deze reden besliste ik ten gunste van 9. a2a4. Een zet, dien Ru binstein in gelijken stand tegen mij had aan gewend, zonder merkbaar resultaat. 9Tf8e8 Op h7h6 kan wit met voordeel antwoorden: 10. Rg5—f4. 10. Rfl—d3 d5xc4 11. Rd3 X c4 Pf6d5 12. Rg5—f4! Pd5 X f4 13. e3Xf4 C6—C5 Deze zet, die Indruischt tegen den grond regel, de beter ontwikkelde tegenpartij geen nieuwe banen te openen, is ingegeven door den wensch, den hinderlijken pion f4 te verdrijven. Wit, die nog niet heeft gerocheerd, kan dit plan ternauwernood verhinderen, en den pion nemen is noodig. 14. d4xc5 Dd8c7 15. 0—0 Dc7xf4 Het slaan van den c-pion was ook onvoldoende ter handhaving van gelijk spel. 16. Pc3e4! Dit pion-offer biedt wit de eeni- ge mogelijkheid om het initiatief te behouden. 16Pd7 X c5 17. Pe4xc5 Re7xc5 18. Rc4xd3 b7—b6 19. Rd3xh7t Kg8—h8 Deze natuurlijke zet (en niet de volgende, zoo als de meeste berichtgevers opmerkten) is de beslissende fout. Na Kg7f8 had de konings stelling niet zooveel gevaar geloopen. u 20. Rh7e4 Beter was Tb8. 21. b2b4! Nu kan Ta8a7. zwart niet meer op adem komen. 21 Rc5—f8 22. Dc2—c6 Ta7d7 23. g2g3 Df4b8 24. Pf3g5 Te8—d8 25. Re4g6 De genadeslag Db8e5 26. Pg5xf7t Td7xf7 27. Rg6 X f7 De5—f5 28. Tf 1—dlEenvoudig en beslissend. Td8 X dl 29. Tel X dl Df5xf7 30. Dc6X'c8 Kh8ll7 31. Dc8xa6 Kb8h7 31. Dc8xa6 Df7—f3 32. Da6d31 Zwart gaf de partij op. OPENINGEN Réti-opening 1. Pgl—f3 d7d5 2. c2c4 c7c6 3. b2b3 Rc8—f5 4. g2g3 Pg8—f6 Tegen den tijd, dat het snijden van den rijstoogst aanstaande is, komen de inlan ders de hulp der Europeesche plantersin- roepen om varkens jachten te organiseeren. Het oenige middel om deze roovers te doen afdeinzen en al is het dan tijdelijk uit de streek te verjagen, is een drijfjacht. Wanneer dag en uur bepaald zijn, worden door de kamponghoofden honderden inlanders gerequireerd om als drijvers dienst te doen en deze treffen al de voorbereidingen, voorname lijk bestaande uit het snijden der duizenden randjoe's. Deze randjoe's worden vervaardigd van bam boelatjes en zijn in den vorm van een dolk aan beide zijden vlijmscherp toegespitst. Het onderste deel van het latje wordt stevig in den grond gestoken, zoodat de lemmets van onge veer 30 cM. lengte in schuine richting ge plaatst, boven den grond uitsteken. De dolken worden aan den boschrand in zes of meer rijen van plus minus 100 meter lengte en op onder linge afstanden van 25 c.M. opgesteld en vor men een onoverkomelijke barricade, waardoor al het grootere wild de doortocht belemmerd wordt. Het raakt verward en wordt door de jagers afgemaakt en neergeschoten. Om een denkbeeld te vormen hoe dit drij ven plaats vindt, dient men het volgende te weten. De beschikbare inlanders worden op onderlinge vaste afstanden in een lange rij opgesteld. Zij veroorzaken zooveel mogelijk la waai door het slaan op leege petroleumblik- ken en dergelijke, langzaam voortschrijdende, vangen de beide vleugels der linie aan, binnen waarts te zwenken, de kring wordt steeds nauwer. Al spoedig komen nu eien paar der snelste dieren aanrennen, wanhopige pogingen doende om zich door het dolkenveld een door tocht te banen. De jagers zijn echter op hun post en maken door een paar welgemikte scho ten, een einde aan de marteling. Nu nog eênige oogenblikken en dan als eene lawine komt het wild in drommen opzetten, doch de barrière is onoverkomelijk. Er ontsnappen slechts enkele beesten, die tenslotte vreeselijk gehavend vluch ten, maar door bloedverlies spoedig in het bosch omkomen. De buit is dikwijls overvloedig, meestal zijn er eenige herten bij, ofschoon het juist dezen dieren meermalen gelukt door een kolossalen sprong de hindernis te nemen en zoodoende te ontkomen. Begrijpelijkerwijs zijn deze drijfjachten wei nig sportief, hoofdzaak is dat de enorme vraat zucht dezer dieren en het volkomen vernielen der aanplantingen ophouden. Veel gevaarlijker is de jacht op wilde zwijnen op open terrein. Het overweldigen van een vol wassen beer (mannetjesvarken) is een taak, die slechts enkele geroutineerde en buitenge woon moedige woudloopers aandurven. In de eerste plaats is een wild zwijn, ondanks zijn dikte, enorm vlug in zijn bewegingen, zoodat alleen de grootste behendigheid en kalmte den man voor de slagtanden kunnen vrijwaren. In dien het gevecht plaats vindt in een open ruimte inplaats van tusschen de boomen, waar achter de jager zich kan verbergen als hij al te vlug vervolgd wordt, dan is er zeer veel kans, dat het dier overwinnaar blijft. Bovendien is dit beest verwonderlijk taai. Hij heeft zulk een dikke en sterke huid, dat een vlijmscherp wapen en een vaste hand noodig zijn, om het een werkelijk doodelijke wonde toe te brengen. Uit voorzorg, wanneer het dier reeds geval len en schijnbaar dood is, stoot een jager van ondervinding het altijd nog zijn dolk door de keel, daar deze zwijnen de lastige gewoonte hebben, om plotseling weer levend te worden, op te springen, door de vijanden heen te bre ken en in de wildernis te verdwijnen. De wijfjes zijn zelfs nog gevaarlijker dan de mannetjes, vooral wanneer zij biggen hebben. Zij zijn in den regel niet zoo dik en forsch, doch nog veel vlugger en ofschoon zij niet de lange slagtanden hebben, waarmede zij de be lagers het lichaam openrijten, kunnen zij bijten als wolven. Indien de inboorlingen geen honden hadden, opzettelijk voor 'de wilde zwijnenjacht afge richt, en die bijzonder dapper en slim zijn, zouden zij zelden een dezer dieren meester worden. De honden hebben een verbazende kracht en onverzettelijken moed en rennnen met een ongeloofeljjke snelheid blindelings op hun doel af. 5. Rflg2 Gevolgd door fianchetto van den dameraadsheer. Er wordt ook 2. g2g3 gespeeld. In het tournooi te Nizza in 1931 opende D. Noteboom als volgt: 1. Pgl—f3 d7d5 2. b2—b3 f7—f6 3. d2—d4 Wit is wel gedwongen, zijn looper diagonaal te sluiten, daar zwart anders met e7e5 een zeer sterk centrum opbouwt. Wit heeft dus f7f6 waardeloos gemaakt, maar daarmede is althans ten deele ook b2—b3 minder doelmatig geworden. 3Rc8g4 4. Rel—b2 Pb8d7 5. Pbld2 pg8h6 Zwart heeft niet anders. Annotaties van deze partij zijn van dr. Euwe, in zijn herinneringsboek gewijd aan de nage dachtenis van Noteboom. Amico, Als ik zoo naden middag, teugen den avond eigenlijk, want de dagen zijn veul kort, in den akker bezig ben en de koperen winterzon plekt rossen gloei aan de rimpels op de Mark, 't zwarte riet pluimt heen-en-weer in gesmolten goud, dan huivert over den stillen, ruimen bui ten 't gevezei van heimelijk windgerucht in 't kale hout. Dan hijgt er deur den "verlaten buiten den asem van onzichtbare wezens, die 'k leveraans vermoed, maar nieverans zie. Dan kriewelt daar zooiets deur den zwarten eerde, da Tc geenen naam geven kan! Dan is er iets dat de locht kapot-brokkelt in duuzenden kleurscher- vels en ik kan nie zeggen wat er is. Maar daar waart 'n wonderlijke Macht deur den buiten, die 'k vlakbij voel en ver-af speur, sjuust of ik ben in 'n groote, donkere kamer, met iemand die 'k nie zien kan. Dan suizelt den nacht naar omlaag. Lijk fijn, poeier. Dan stijgt daar, achter 't bosch van daan, de bleeke maneschijf. En zinkt aan den Westender den bloedrooien zonnebal, deur 'nen poel van gloeiende kleuren, achter d'eerde. 'k Zie dan de wonderbare Schepping in bewe ging, gedreven deur 'nen Goddelijken Wil, waaraan alles onderhevig is en waarvan hier alles fluistert dan! Den Novemberavond is van beklemmende schoonheid! Half vier, en 'nen bamsteenen gloei flak kert uit de kerkramen. Peerlmoeren glanzings schichten langs de lochten. Roerloos ligt de rust op den donkeren akker, waar 't avond poeier wemelt in muggendans. Kwart veur vier en 'nen peersen tule om- huift de weareld. De lochten dooven de glan zings. De kerkramen staren lijk lichtlooze oogen over de duistere velden. En heimwee kruipt over oewen kouwen rug. Heimwee haai den korten dag, die daar sjuust, lijk 'n uitge bloeide roos, z'n blom blaren verloor, aan gind- schen westerkim, waar ze liggen te vergaan in steeds donkerder pracht. Vier uur, en alles is veurbij. Kleurloozen duister schemert en doezelt in den vagen buiten. Koud valt den donker op eerde, 'n Dunne vuurstreep gloeit nog uit, bo ven de torens van de stad. En feller en witter glanst 't maantje boven de dropzwarte bos- schen. Ja, deus avonden van d'Adventmaand, ze zijn van heimelijke, van beklemmende schoon heid. Van 'n stemming, die zwaar weegt op oew eenzaam zielement, daar op den verlaten ak ker, waar nog geen veugeltje te zien is! Maar 'k heb m'nen tijd verdaan! 'k Mot nog groenten afdoen en de gaten bijschoffelen. En dan in den duister, in die fluweelen stilte, kniel ik in den zachten grond en rooi er rap m'n spullen. Zilveren schemer waast over de velden. Beeft op den akker. En wit plekken m'n han den in dat witte waas teugen den donkeren grond, 't Maantje rijst hooger en hooger boven Ulvenhout, 't drijft achter inktzwarte wolken klodders, die roerloos in de ruimte staan, 't Siert die zwarte klodders mee zilveren mon tuur en nieuwe pracht, de schoonheid van den Winternacht, glanst van den hoogen hemel. 'Nen klokkeslag van ons kerketorentje botst op deuze zwartzilveren stilte. Den slag vibreert in stervend gerucht naar d' eerde en valt stil in den zachten akkergrond. Ik hoor den grond klonteren onder m'n knieën, 'k hoor 't winter gewas vezelen, ja 't avondwindeke hóór ik strijken over den vollen sloot, waarop meteen de zilveren loovers glanzen van 't manelicht. Dan d'n dag was zoo schoon, ik licht even m'n petje en privé. Maar 't is, of heel den buiten efkens weegt op m'n gebogen rug, daar tusschen den kool En nou rap op huis aan. De stilte is in m'n harsens gekropen. Is in m'n zielement gedwerreld, als 't avondpoeier in den eerde, 't Zwartsel van den nacht hangt aan m'n oogharen, 'k Voel 't vernolle in m'n kleeren. En geren neem ik den kruiwagel bij de bur- rie's en rij 'm naar 't akkerpaaike, 'n zilver manestreepke nou, in den zwarten vloed weers- zijen. Zwakken bruinen gloei wuift daar wijd weg, boven de avondlijke stad. 'n Ulvenhoutsch lichtje hier en daar, prikt 'n berst in den avond! En rap spoel ik me den steenweg op, want ik snak naai- menschen. Daar is nog 'n teug leut te drinken, ten avond Vergadering! Want we zijn den vorigen keer nie gereed gekomen, mee onze plannen! De plannen veur 't Sinterklaasfeest. Dat we elk jaar weer in uni kaar zetten veur d'arme UlvenhouterkersWe zitten te mieren mee Sinterklaas eigens! Andere jaren was daarover geen enkele moeilijkheid! Want 'nen indrukwekkender Sin terklaas dan den Fielp van driehonderd pond is wel nie te prakizeeren. Veul vereenigingen die 'm ons zouwen benijen! (D'n schimmel bui ten beschouwing gelaten dan....!) Maar den Fielp, ge weet, amico! 't Is mee z'n spraak altij nog maar zoozoo. En den Blaauwe zee ook: „hij kaaiert prachtig genog veur den Gemeenteraad, Dré, maar veur Sin terklaas trekt 't op niks!" We zaten er dus 'n bietje mee, want den Fielp weet nie beter, 't is ons eigen schuld, of hjj spreekt lijk 'nen pater Borromeus. En om 'm nou pardoes duidelijk te maken dat ie stottert lijk 'nen verstopten gootsteen,allez, we zaten er 'n bietje mee! Maar den Fielp laste 't geval gelukkig eigens op, deur te verklaren, dat ie na z'n ziekte, „z'n, heigen nog me koepabel achtte, huren haan 'n stuk, mee deus kwaaje weer bovenop 'n peerd te zitten." Waarop Nolleke Gommers, ge kent 'm, dat kleine manneke mee 't groote hoofd, onmiddellijk 't woord nam en beweerde dat ie „daar in kon komen en dus geren z'n eigen aanpresenteerde om in den Fielp z'n plek veur Sinterklaas te fungeeren." Wat weer nie kon, om dat den Nol 'nen meter onder de maat is! „Neeë, Nolleke," zee den Blaauwe: „mee alle respect veur oew goeie bedoelings, maar jong Ulvenhout, dat is gaan gelooven aan 'nen zwaargewicht Sinterklaas van driehonderd pond, kunnen we nou nie 'n vedergewicht- Sinterklaaske veur d'r snotneuskes zetten! Waar nog bijkomt," zee den Blaauwe: „dat den Fielp z'n spullen oe nooit passen. Gij zou over den Fielp z'n grijzen baard struikelen en zoo!" Toen, amico, toentoen keken ze ineens allemaal naar mij! Den Fielp, onzen veurzitter, knikte al goed keurend, maar toen ben 'k efkens opgestaan en kwansuis naar den erf gegaan, achter de „Gou wen Koei", en 'k heb daar 'ns raad gezocht bij de sterreu! Zekers, ge mot veur de goeie zaak iets over hebben, da's één! En als ik eigens nie den Dré was geweest, dan had ik ook op den Dré m'nen keus laten vallenDa's twee! Want ik kan op n peerd zitten, den Fielp z'n tabaard zou me wei passen en ik stotter nie, maarneeë, daar was iets, wat me teugenhield. Ik had 't gevoel, daar op dieën maan-beschenen erf: 't ontbrak me aan de „weerdigheid", die den po litieker als 'nen Fielp, aangeboren is! Want burgemeesters en zoo ze worden geboren en nie gemaakt! Daar is en ik bedoel daar geen st.rooike kwaad mee daar is veur 't ambt van regent 'n soortement van aangetxwen Sin-, terklazige weerdigheid noodig. En ik heb die nie. Ik lach te gemakkelijk, 'k Heb er-onder dienst zelfs 's 'nen douw veur gekregen! Ik kan daar niks aan deen, amico. Zoo gauw de menschen seerjeus gaan doen, vind ik ze altij 'n bietje belachelijk. Onzelievenheer heeft me zoo gemaakt en zonder nou dat maakseltje af te willen keuren van dat kleine „foutje" heb ik veul last, maar ook veul plazier gehad! Dat ging me, daar op dieën' stillen, donkeren erf, allemaal deur mijnen kop en 't idee, da 'k den Dré heel geschikt zou vinden veur Sinter klaas, als ik eigens den Dré nie was, dat idee haakte vaster in m'n harsenpan en de smoes om van 't baantje af te geraken, wilde maar nie in m'n kop schieten! Afijn ik ben verom de herberg binnenge gaan en.... was al mee algemeene stemmen gekozen tot Sinterklaas 1936 van Ulvenhout! 'kHeb de zaak in bedenking gehouwen, want ik wil probeeren den Blaauwe er mee op te knappen. Maar die heeft gisteren, onder 't kaartspul al beweerd dat ie 't 'n „leuk idee" vind, mij als Sinterklaas te zien. „Ik word dan oewen zwarten knecht," heeft ie gezeed: „en dan mot 't gek loopen, Dié, als we 'r geen lol lig dagske aan beleven Vanavond mot ik dus beslissen en ik ben bang dat er weinig keus veur me zal overblijven. Veul groeten van Trui en als altij geen haarke minder van oewen t. a v. DRÉ. N.B. Den brief was nog nie dicht. Ik bèn gekozen tot Sinterklaas, en 't is 'n leutige ver gadering geweest. Tot de naaste week. D.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 7