BADOGLIO'S OORLOGSBOEK I Mdvcïéaal mn den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL A Wie doodde I Marco Graffi I RADIO-VIS CH ZATERDAG 28 NOVEMBER 1936 DE STRATEEG AAN HET WOORD Abessijnsche strategie Meedoogenlooze krijg Drang vanuit Rome Helder rapport De groote rol De kunstschatten in Spanje Veel schilderijen en beelden opgeborgen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL (Van onzen Rom. correspondent) Het zooeven verschenen oorlogsboek van maarschalk Badoglio (Pietro Badoglio, La guerra d'Etiopia Milano, A. Mon- dadori 1936), heeft minder den vorm van „mémoires" dan de persoonlijk-getinte herin- neringen en beschouwingen van De Bono. Het is een analytische zakelijke studie over de campagne, die Badoglio als chef van den gene- ralen staf voorbereidde en daarna als com mandant ten uitvoer bracht. Het land, zoo verklaart de maarschalk, dat deze campagne met gespannen aandacht en kloppend hart heeft gevolgd, zal in dit boek, zooals zijn recht is, de gedachten van den commandant in hun gansche ontwikkeling kunnen volgen. Maar dan ook uitsluitend zijn gedachten als com mandant; de persoonlijke accenten, waarvan De Bono's boek overvloeide, kan men hier op zijn hoogst tusschen de regels vinden. De maarschalk beschrijft den oorlog zoo koel en bedaard, alsof hij een klassiek strategisch vraagstuk behandelde in plaats van een nog niet geheel gedoofden strijd. Badoglio noemt het slagveld bij voorkeur het „schaakbord" en als een koel kampioen verschuift hij zijn to rens en pionnen. In plaats van namen van generaals leest men de nummers van leger korpsen en bataillons; ook zichzelf noemt de schrijver het liefst in den derden persoon „den commandant". De chef van den Italiaanschen generalen staf, reeds uit den grooten oorlog bekend als een strateeg met een wiskundig hoofd, heeft het boek geschreven, dat men van hem kon verwachten: helder als glas, za kelijk als een balans, precies als een kalender. Wie naar malitieuze accenten zoekt, welke sommigen na de ontboezemingen van De Bono meenden te kunnen verwachten, moet zich er mee tevreden stellen, hier en daar des schrij vers „zwijgen" dusdanig te verstaan. Wat uit de geschiedschrijving en de beschou wingen van den overwinnaar telkens weer aan het licht treedt is, dat de Abessiniërs „geen kans" hebben gehad. Wanneer men zich her innert hoe nu juist een jaar geleden de meeste „deskundigen" over de Italiaansche campagne in Abessinië als over een onmoge lijk avontuur het hoofd schudden en eigenlijk van dag tot dag op de débacle zaten te wach ten, moet men zich verbazen over zooveel on- en misverstand. „Tegen een leger van moderne samenstelling, bewapening en krijgskunde", schrijft Badoglio in zijn uiterst belangrijke conclusies, „beteekent een barbaarsch leger slechts een gevaar door den indrukwekkenden omvang van zijn massa en de onbedachte aanvalsdrift van zijn soldaten. Het Abessini- sche leger werd zij het volgens de mislei dende ingevingen van zijn raadslieden, zij het door de zelfvoldaanheid van zijn aanvoerders, die het te goeder of te kwader trouw voor be schaafd en modern hielden, terwijl het daar van slechts énkele uiterlijke teekenen had dusdanig opgesteld en aangevoerd, dat zijn massa in vier legers gesplitst werd, welke voortdurend op afzonderlijke terreinen optra den, terwijl de onnadenkende aanvalsdrang van de afzonderlijke soldaten kwam te staan te genover de snelle tegenactie van het georgani seerde vuur en de welbedachte aanvalskracht en -geest van onze soldaten". Men kan zich hier dus afvragen, of de Abes siniërs niet tusschen twee stoelen op den grond terecht gekomen zijn. De eenige kans, die zij misschien gehad hebben, n.l. met het gansche blinde gewicht van hun massa op de Italiaansche linies te vallen, vóór deze ge heel geconsolideerd waren (hetgeen eerst in December het geval was) deze kans hebben zij verzuimd ten gunste van moderne strategi sche plannen, die hun wellicht door Europee- sche raadslieden „uit liefde voor de kunst", zooals Badoglio het noemt, waren voorgespie geld. Maar in de uitvoering van die plannen schoten zij volkomen te kort, niet wat ge- vechtswaarde der soldaten betreft, maar door de totale ongeschiktheid van de commando's, die slechts een primitieve organisatie, en voor al ook primitieve opvattingen hadden. „Een afstammeling van den Negus Johannes", zoo verklaarde Ras Sejoem in de onderlinge dis cussies der Abessinische aanvoerders, „voert oorlog, maar geen guerilla zooals een roover- hoofdman." „De oorlog is betrekkelijk gemakkelijk ge wonnen", zegt Badoglio in zijn slotbeschouwin gen, omdat wij ten overstaan van de chaoti sche primitiviteit van het Abessinische hooge commando methodisch zijn te werk gegaan." Maar hij verklaart ook: „De oorlog is snel ge wonnen, door onze onmetelijke moreele, gees telijke en cultureele superioriteit en door ons verpletterend overwicht in bewapening en in alle hulpmiddelen". Van wat dat verpletterende overwicht betee- kende, krijgt men 'n enkele maal, ook uit den soberen en zakelijken rapportstijl van Badog- lio's verslagen, een schrikwekkend beeld. Voor al de meedoogenlooze actie van het luchtwapen op een terugtrekkenden vijand was even ver schrikkelijk, als zij strategisch waardevol was'. Zoo bijv. na den slag in Sjiré, toen de solda ten van Ras Imroe heil zochten aan de over zijde van de Takatsé. „Bij de waadplaatsen gekomen", zegt Badoglio's verslag „die reeds moeilijk te bereiken zijn omdat zij diep inge zonken tusschen steile en boschachtige oevers liggen, werd de hachelijke overtocht ver schrikkelijk verzwaard door de activiteit van de luchtvaart. Behalve haar effectvol bom bardement en mitrailleurvuur had zij door middel van kleine brandbommen de gansche omgeving der doorwaadbare plaatsen in brand gestoken, zoodat de toestand van den vijand zoo tragisch mogelijk werd." Wat Badoglio over de beraadslagingen en de onderlinge verstandhouding; van den Negus en zijn legeraanvoerders vertellen kan, is waarschijnlijk meer, dan uit Abessinische bronnen ooit zal bekend worden. Daar de Ita liaansche luisterposten de Abessinische radio correspondentie gemakkelijk konden opvangen en ontcijferen, las de Italiaansche aanvoerder in de ideeën van het Abessinische' oppercom mando voorzoover die bestonden als in een open boek. Voorzoover die bestonden: want over de legerleiding van den tegenstander velt Ba doglio een vernietigend oordeel. De moed en de hardnekkigheid der Abessinische soldaten was zeer groot. „Tegen het georganiseerde vuur der verdediging" heet het in den eersten Tem- bien-slag hernieuwden dichte drommen gewapenden, waarvan velen slechts Ijjanke wa pens droegen, hun woeste aanvallen, doordrin gend tot aan de draadversperringen, die zij met hun kromme sabels trachtten neer te slaan." Het Abessinische commando daarentegen was waardeloos. Ras Cassa alweer in den eersten Tembienslag begrijpt de situatie, maar weet niets hoegenaamd te doen of te verzinnen; Ras Moeloeghieta blijft doof voor zijn verzoek, of liever bevel, om versterking te zenden; Ras Imroe doet alsof de strijd van de anderen hem niet aangaat. Evenals in vroegere tijden konden de Abessinische chefs, hun vrienden in den rug misschien evenzeer vree- zend als den vijand tegenover hen, er niet toe besluiten hun gansche strijdmacht in het ge vecht te werpen, maar wilden haar liever gaaf houden om zich de mogelijkheid te verzekeren van een niet te bezwaarlijken terugtocht tus schen stammen, die steeds den overwonnene vijandig zijn, en een verzekerde positie in het niet altijd trouwe land van hun herkomst." In dezen eersten Tembien-slag (18-22 De cember), dien Badoglio had moeten leveren om aan zijn bedreigde flank lucht te verschaffen, leerde hij de waarde van den vijand kennen en herzag hij de overdreven opvattingen over de „moderniteit" van het Abessinische leger, die in de militaire wereld heerschten en waaraan hijzelf ook min of meer had geloof gehecht. Van toen af kon hij den oorlog voeren, zooals hijzelf wilde, een „gemanoeuvreerden oorlog", waarin hij zijn strategisch plan als op een schaakbord in een reeks van vier veldslagen uitvoerde en den vijand vernietigde. Badoglio had, toen hij midden November het commando van De Bono overnam, een moeilijke situatie aangetroffen. Als chef van den generalen staf had hij berekend, dat het Italiaansche leger eerst in December 1935 ge- Maarschalk Badoglio na den veldtocht, met zijn vrouw Oppasser (nadat hij zijn hoofd in den leeuwenmuil gesto ken heeft): Teddy, wie heeft de leeuwen uien ge- voerd (TdensL reed zou zijn voor een defensieven oorlog, en eerst in den herfst van 1936 voor het groote offensief. Politieke overwegingen hadden Mus solini echter genoopt, in begin October de be zetting van Adoea te gelasten en in begin November den verderen opmarsch naar Ma kallé. De Bono heeft in zijn oorlogsboek het vermoeden geuit, dat het juist Badoglio zou geweest zijn, die Mussolini tot deze gewaagde operaties raadde. Badoglio verklaart echter, dat deze opmarsch op grond van een hoo- gere politieke noodzaak uitgevoerd zijn plan nen doorkruiste- en een zeer delicate situatie aan het front schiep. De vooruitgeschoven vleugel moest bijna als geïsoleerd beschouwd worden, terwijl ten Noorden vrijwel een ope ning in het Italiaansche front gaapte. De si tuatie van Makallé was zoo gevaarlijk, dat (zooals De Bono vertelde), de overgeloopen Abessiniër Goegsa er liever niet heen wilde, terwijl Badoglio vermeldt, dat hij nog veel la ter, gedurende den tweeden veldslag, de plan nen voor den aftocht uit Makallé reeds had laten gereed maken. Waren de Abessiniërs des tijds met primitief geweld losgekomen, dan hadden zij misschien een „kans" gehad. Badoglio's eerste zorg was dus, de verhou dingen te herstellen en de voorwaarden te hèrscheppen, zooals hij ze zich had voorgesteld, toen hij in de bureaux van den Italiaanschen staf zijn plannen en berekeningen opstelde. De eerste twee slagen, die hij leverde, hadden een defensief karakter en dienden, om den druk van den vijand op zijn posities te verlichten. Eerst nadat hij zijn voorbereiding voltooid had echter niet, zooals hij vroeger gedacht had, langs de oude grens, maar langs de vooruit geschoven linie en nadat hij de kracht en de gebreken van den vijand had leeren ken nen, begon hij zijn strategische manoeuvre, die achtereen de diverse Ras in Tembien en Sjiré en den Negus zelf aan het Asjangi-meer ver sloeg en den weg naar Addis Abeba voor hem opende. Badoglio's overzicht van deze campagne is ook voor den leek op strategisch gebied helder als glas. Voor de militairen zal het ongetwij feld kostbaar studiemateriaal zijn. De maar schalk zelf trekt aan het slot verscheidene lessen, die zooals Mussolini in zijn voorrede verklaart naar verdienste zullen worden overdacht. De verhouding van den maarschalk tot den Duce treedt overigens weinig op den voorgrond. Was in het boek van De Bono Mussolini de hoofdpersoon, in dat van Badoglio is het Ba doglio zelf. De commandant had van den Duce „de verzekering ontvangen, dat ik, zijn volle vertrouwen genietend, kon handelen met die vrijheid van actie, zelfstandigheid en initiatief, die noodig zijn voor een commandant, die de aillllllllllllllllll In de Duitsche visscherij gebruikt men electrische golven, om de plaats van groote vischscholen vast te stel- len. Krantenbericht. Neen, maar, hebt u óók gelezen Hoe thans visch gevangen wordt? Met een golf, en dan maar halen, Is me dat een mooie sport! Thans geen uren, uren wachten Met een hengel in het riet, Maar een radio met golven, Die de visschen zoo maar ziet! Met die golven in de golven Vang je visschen bij de vleet, Telkens, als zoo'n golf je waarschuwt, Heb je ook vanzelf al beet. E Ja, het is een Duitsche vinding, E Dat begrijp ik drommels goed, Want in Duitschland weet men E lang reeds Hoe men massa's vangen moet.... Maar nu snap ik ook weer beter, E Waar vandaan die visch wel komt, E Die zoo vaak nu 's avonds door de Radio wordt opgesomd: Zooveel kilo's, alle soorten, Zooveel zus, enzooveel zoo, H Da's zoo'n wonderbare vischvangst H Van die nieuwste radio! Door de radio gevangen, Rolt die heéle, groote buit 's Avonds, met de persberichten, Ook de radio weer uit! HERMAN KRAMER I illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll verantwoordelijkheid draagt voor een oorlog op zoo grooten afstand van het Moederland." En terwijl De Bono zich tegenover den Duce in tutoyeerenden stijl placht te ontboezemen, seint Badoglio: „Uwe Excellentie heeft mij volkomen begrepen en Uwe woorden zijn steeds een groote versterking voor mij geweest" en: „Uwe Excellentie kan gerust zijn". En met dit laatste zei hij niet te veel. Terwijl de kellner de koffie inschonk, keek juffrouw Werup door het venster naar buiten op de markt, waar de menschen in den zonneschijn wandelden. Pas toen de keil ner weg was, wendde zij zich tot haar neef, die tegenover haar zat. „Nu, Thorkild, wat was het dan dat je zeggen wilde?" Haar stem klonk afgemat en alsof haar absoluut onverschillig was, wat hy te zeggen had, „Je moet den moed niet laten zakken, Ket ty," begon hij zacht, maar dringend. „Je mag het geloof aan je zelf niet verliezen. Je hebt talent en je speelde gisteravond uitstekend. Als .ie zoo doorgaat, zul je gauw genoeg bij de con certleiders in de gaten loopen." „Maar de rollen die ik krijg," zei ze bitter. „Nooit iets anders dan kleine ondergeschikte rolletjes. Altijd maar dienstmeisje of half dwaze nicht van het land." Haar neef legde zijn hand op haar arm. „Ik geloof dat jij zoowel als de anderen mevr. Or land met schele oogen aanziet. Het is toch na tuurlijk, dat zij de hoofdrollen krijgt. Men kan nu eenmaal niet ontkennen, dat zij „een ta lent" is. Bovendien maakt zij een buitengewoon sympathieken indruk. Ik heb gehoord dat zij Dehalve een groot kunstenares, ook een buiten gewoon degelijke huisvrouw is, die haar huis houden heelemaal alleen bestiert." „Niets dan aanstellerij," kwam het bijtend uit Ketty's mond. „Waarom neemt ze geen meisje, dat ze im mers best betalen kan?.... Alleen om zich interessant te maken! Men moet haar ook bui ten het tooneel bewonderen. Zij speelt immers altyd comcdieniet alleen op het tooneel. „Stil, stil," zei de neef verschrikt, „spreek niet zoo hard. Men kan nooit weten wie ach ter de schermen zit." „Och, dat kan me niet schelen. Ik zou het haar in het gezicht zeggen, wat ik denk. Maar toch dempte Ketty haar stem, ofschoon het gesprek nu over andere dingen liep. Zij wilde niet- meer over het tooneel spreken, dat bedierf haar stemming en zij vroeg Thorkild naar zijn vacantieplannen en bracht het ge sprek op zijn kano, die in aanbouw was. De kanosport was zijn stokpaardje; als het ge sprek daarop kwam, kon hy er urenlang over bezig blijven. Hij had juist een stukje papier uit zijn zak gehaald en wilde haar zijn vacantieroute, zoo- als hy zich die voorgenomen had, uitteekenen toen een dame hen passeerde en door de draai deur verdween. Ontsteld keek hij haar na en fluisterde: „Mevrouw Orland." „Och, ze kan het haast niet gehoord heb ben," zei Ketty, maar toch was ook zij ge schrokken over de onverwachte ontmoeting. Indien mevrouw Orland iets gehoord had, kon dit wel eens onaangename gevolgen voor haar hebben. Want mevrouw Orland had invloed. Spoedig had juffrouw Werup echter alle be denkingen vergeten en dacht niet meer aan het gesprek in het lokaal. Zij was haar slechte bui te boven en nam zich voor hard te gaan werken. Dit seizoen moest zy nog aan dit thea ter volhouden, maar dan trok zij de wijde we reld in. Wellicht wachtte de triomf daar op haar. Thorkild had gelijk. Zij had talent. Op een namiddag, enkele dagen later, werd zij plotseling by de directie ontboden. De di recteur zag er opgewonden uit en zoodra zij het bureau binnengetreden was, zei hij heftig: „Mevrouw Orland is ziek geworden. Voor het eerst sinds jaren. U moet vanavond haar rol overnemen." ,Ik?" fluisterde juffrouw Werup. ,Ja. Er is niemand anders. U bent 't meest geschikt voor de rol en bovendien heeft me vrouw Orland u voorgesteld." „Maar.... in de paar uur „U zult de rol wel eenigszins kennen. De uitvoering kan onmogelijk afgelast worden. Leert u dan maar zoo hard u kunt, tot van avond. Wilt u of wilt u niet?" „Natuurlijk wil ik," antwoordde zij verward. Alles rond haar draaide. Als in een droom bracht Ketty de volgende uren door. Zy repe- teerde haar rol, maar haar gedachten waren heel ergens anders. Die vlogen den tijd voor uit.... tot de voorstelling 's avonds, het oogen- blik dat voor haar de toekomst of het einde bateekende. Had zij vanavond geen succes, werd haar optreden een mislukking, dan waren alle droomen voorbij. Maar hoe zou zij het klaarspelen, waar zij nooit iets anders dan ondergeschikte rollen gespeeld had. Maar al te gauw kwam de avond. Zy stond op het tooneel en sprak de eerste woorden. Zij voelde de koude en on verschilligheid, die i haar uit het parket tegensloeg. Toen kwam haar trots in opstand. Zij speel de en speelde, alsof zij alleen in de zaal was. Men applaudisseerde na de eerste acte. De avond werd een succes. Zij durfde het niet gelooven. Het publiek was enthousiast. Bloe men werden aangeboden. En de collega's wenschten haar geluk. Maar zoodra zij kon. vluchtte zij met een grooten ruiker rozen uit het theater. Zij wenkte een auto, en toegevend aan een plotselinge opwelling, gaf zij het adres van mevrouw Orland op. Al was het ook laat, zy wilde toch mevrouw Orland voor haar aan beveling danken. Toen Ketty belde, deed mevr. Orland zelf open. Vriendelijk groette zij en sprak toen: „Bent u het? Wel hartelijk gefeliciteerd en welkom!" Ketty stond perplex. „Bent u op? Ik dacht.." Mevrouw Orland nam haar bij den arm en leidde haar binnen. Huiten is het koud. Ga zitten, kind. Ik zal thee schenken. Het is lief van u, dat u nog gekomen bent. Nogmaals ik feliciteer u. Mijn man heeft opgebeld en my medegedeeld dat alles goed ging. Ik dacht het ook wel. En dat heb ik ook den directeur ge zegd... „Maarbent u dan ziek?" Een goedig lachje speelde om den mond van mevrouw Orland: „Niets dan aanstellerij! Ik heb me maar interessant willen maken." Juffrouw Werup liet de bloemen, die zy nog altijd in de hand hield, zinken. „Vergeef mij, mevrouw Orland Nou, Drein had gelijk. Toen ze even later voor het kleine Drein en Piet hadden nu tijd om kalm door het nauwe raampje gingen staan, namen de twee brutale Vuurlanders de raampje te kruipen. Ze waschten zich gauw in een beekje vlak bij en klommen haastig de bergen over. Opeens zei Drein: vlucht. Ze hepen als hazen, en de eene, die nog durfde kyken, „Pas op Piet, daar komt die Vuurlander met die katte- riep hard: „we zullen het nooit meer doen!" staart aan!" Gelukkig vonden ze op de bergen een oude kist. Drein kroop er in en Piet ging er vlak achter zitten, zoodat het voor den Vuurlander leek of ze allebei in de kist zaten. Maar toen de Vuurlander vlak by was, sprong Drein haastig uit de kist en liet Piet zijn hoofd zakken. De correspondent van de New York Herald Tribune heeft een bezoek gebracht aan Madrid en bericht, dat vrijwel alle ruiten van de hui zen tijdens het laatste bombardement zyn ge sprongen. De werklieden waren in koorts achtige haast bezig schilderijen in enorme kisten te pakken en deze in goederenwagens naar Valencia en Alicante te vervoeren. Alle beelden, die te Madrid aanwezig waren, zijn van het voetstuk gelicht en vrijwel alle schil derijen zyn uit de hoofdstad verdwenen. De correspondent vertelt verder, hoe hij, toen hy in October een bezoek bracht aan een kerk te Illescas om het beroemde doek van El Gre co, San Ildefonso, te zien, had vernomen, dat dit naar Madrid was overgebracht, om het in veiligheid te brengen. Zoo zijn eveneens uit het Escurial de prachtige schilderijen van Velasquez, Titiaan, Ribera en Tintoretto naar Madrid gebracht en in de kelders van de Bank van Spanje in veiligheid gebracht. Alleen de prachtige, geschilderde plafonds van het Es curial heeft men op hun plaats gelaten. De terugtocht uit Toledo was te overhaast om de overheid in staat te stellen de kunst schatten in veiligheid te brengen, maar offi- cieele personen verzekeren, dat de beroemde Grecos, die er waren, intact zijn gebleven. Bommen en granaten hebben te Madrid veel schade aangericht. Veertien brandbommen zijn gevallen op het paleis van den hertog van Alba, zoodat dit gebouw vrijwel geheel is ver nield. De volksmilitie heeft tijdens den brand, die ten gevolge van het bombardement is ont staan, met levensgevaar getracht een aantal kunstschatten in veiligheid te brengen. Op het oogenblik is het echter onmogelijk te voor zien, in hoeverre dit is gelukt. Men is van oor deel, dat de meeste kunstwerken van Titiaan, Rembrandt en Goya zijn gered. Voorts zag men hoe rollen wandtapijten van Goya in goederenwagens naar Valencia zijn vervoerd. Wat er van de fresco's van Goya uit de Ermi tage van Quantonio de Florioad is geworden, is moeilijk te zeggen. Een kapel, gelegen in de nabijheid van het Noorderstation, is heftig ge bombardeerd. De fresco's hebben zeer geleden. Het Katholicisme kan zijn goddelijke zending in deze wereld niet vol ledig ontplooien zonder Universi teiten. Het is daarom plicht van iederen katholiek zyn eigen Universiteit naar ver mogen te steunen. T T"* A °P blaci zUn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 57 7 SO m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 CH bij een ongeval met M A I J ir. A i I Tl r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop x bij verlies van een hand, een voet of een oog. 26 De taxi reed weg. Graye aarzelde. Een man die het portier van de taxi had openge houden, stond hem aan te kijken. En plotseling ging Graye op hem toe. Hij voelde, dat hij iets leelijks deed maar hij klemde zijn handen op elkaar. Hij stak zyn hand in zyn zak. ,Als je me zegt. waar die dame naar toe gereden is, zal ik je dit goudstuk geven," zei hij. De man lachte, en hield gretig zijn hand op. „Dat is dan makkelijk verdiend, baas," zei hy. „Austerlitz Flatgebouw. Maida Vale". HOOFDSTUK V Waar de zwart-gesluierde naar toe ging Het was al donker, toen Lady Wargrave aan het eind van Austerlitz Road uit haar taxi stapte. Ze liep, terwijl de auto wegreed, haastig de straat af, trok haar sluier strakker om haar gezicht, en bleef dan staan kijken, naar de door de straatlantarens beschenen huizen en tuinen, die ze al in ruim zeven jaren niet meer gezien had. 't Leek haar alsof er heelemaal niets veranderd was. Ze kon zich die kleine villaatjes, met hun tuintjes, hun boompjes en hun met klimop begroeide muurtjes nog zoo goed her inneren. En daar hoog boven-uit rees het vierkante gevaarte van het Austerlitz Flatge bouw, welks verlichte vensters uitstraalden in de donkerte. Het was allemaal nog hetzelfde. Ze kon evengoed zes maanden, of zes uren zijn weggeweest. Het leek allemaal zoo onveranderd. En terwijl ze er naar toe liep en haar hart van opgewondenheid sneller begon te kloppen, stelde zij zich haar grootvader al voor, zoo'als hij tusschen zijn boeken zou zitten, juist zooals hij vroeger 's avonds rond dien tyd altijd zat. Ze stelde zich zyn verbazing voor als hy haar zou zien, zyn verwondering bij 't hooren van haar verhaal. En terwijl ze snel doorwandelde, vroeg zij zich af, of hij haar wel zou willen vergeven; maar dan dacht ze weer aan wat ze allemaal van plan was voor hem te doen, en haastte ze zich vol hoop en vertrouwen verder. Toen ze bij de voordeur van het flatgebouw was aangekomen, bleef ze een oogenblik staan kijken naar de open deur, en de verlichte ven sters. Er brandde licht in de flat op de eerste verdieping. Dus haar grootvader was thuis. Ze liep de trappen op, duwde de tochtdeuren open, en keek rond naar den concierge. Zijn naam was ze vergeten, maar zijn gezicht her innerde ze zich nog wel. Maar de concierge was er niet, de hal was leeg. En half buiten adem holde ze de trappen naar de eerste verdieping op en drukte zonder een oogenblik te aarzelen op de bel naast de haar zoo welbekende deur. Geen oogenblik er aan twijfelend, dat de oude Graffi zoo dadelijk de deur voor haar open zou komen doen, sloeg ze haastig haar sluier terug, opdat hij zou kunnen zien, wie daar bij hem was teruggekomen. Daar hoorde ze stappen komen; niet de schuifelende schreden van een grijs aard, maar den krachtigen vastberaden tred van een jongen man. De deur ging open, en een man keek naar buiten. Omdat hij tegen het licht stond, kon ze zijn gezicht niet duidelijk onderscheiden. Maar ze kreeg den indruk van een donker ge laat, een kort geknipt baardje, en een slank, maar toch krachtig figuur in avondcostuum. Een onbestemde angst vervulde haar, ze voelde zich beven, en haar stem klonk haar, toen ze zichzelf hoorde spreken, vreemd in de ooren. „Ik Woont signor Graffi nog altyd hier?" vroeg ze verlegen. De man ging met een hoffelijk buiginkje, dat haar uitnoodigde binnen te komen, opzij. En Lady Wargrave liep, geen oogenblik er aan twijfelend, dat ze dadelijk haar grootvader zou zien, en denkend, dat de man, die haar open gedaan had een of andere leerling of assistent was, het voorportaaltje door en de zitkamer binnen, die Marco Graffi als studeerkamer had gebruikt, en waar hij, zij en Adrian Graye op den avond van den dikken mist hadden ge soupeerd. Snel keek ze om zich heen, maar ze zag nauwelijks iets, dat veranderd was. Daar ston den de bekende boeken, de schilderijen, die ze zich nog zoo goed herinnerde, al de voorwer pen, die de oude professor gedurende zyn lange leven om zich heen verzameld had. 't Was alsof ze hem zag zitten, op zijn gewone plaats aan tafel, die vol boeken en papier lag. Maar de kamer was leeg, en toch kon hij ieder oogen blik binnenkomen. Het geluid van een deur, die zachtjes geslo ten werd, deed haar snel omdraaien om den man te zien, die haar binnengelaten had. Hy stond tusschen haar en de deur, en sloeg haar, rustig glimlachend, gade. En Lady Wargrave kreeg opnieuw een gevoel van angst over zich er was hier iets, dat zij niet begreep iets dat al nader en nader kwam. Ze deed een stap achteruit, en bleef naar het gelaat staren, van den man, die voor haar stond. Een vage herin nering kwam bij haar op. De man glimlachte weer. „Dus jij bent het, Gemma," zei hij zachtjes „Gemma! Weer terug!" Lady Wargrave's rechterhand klemde zich onbewust steviger vast aan den rand van de tafel. Ze bleef maar staren naar het gezicht van dien man, naar zijn mond, zijn oogen zijn voorhoofd. En plotseling uitte zy een kreet. „Di Spada!" riep ze uit. „Jy bent het." De man lachte en boog. Hij wees naar een stoel, maar bleef zelf op dezelfde plaats staan. „Ik ben het Signorina. Gaat u zitten," zei hij. Maar Lady Wargrave scheen niet geneigd den stoel te nemen. Ze ging nog wat achteruit, en keek angstig rond. „Waar is mijn grootvader?" vroeg ze. „Ga hem zeggen, dat ik er ben, ga het hem cfade- lyk zeggen." Di Spada lachte vriendelijk. En weer wuifde hij met zijn hand een witte slanke hand naar een stoel. „Het spijt me, signora, maar dat is onmo gelijk," antwoordde hij. „Uw grootvader, mijn geachte vriend en voorganger, is dood." „Dood! Wanneer is hij dan gestorven? Wan neer dan?" riep ze uit. Di Spada bleef haar maar aanstaren. Er was iets in zijn oogen, en in zijn mondhoeken, dat haar uitermate beangstigde. Ze beefde zoo dat ze voelde, dat ze vroeg of laat in dien stoel, daar bij hem, zou moeten gaan zitten. Ze voelde zich als een weerloos, zwak dier, waarop een tijger hunkerend naar bloed, langzaam, maar zeker afkomt. „Wanneer? Wanneer?" herhaalde ze zwak jes. Signor Graffi is zeven jaar geleden gestor ven, signorina, in een nacht, waarvan u zich misschien nog herinneren zult, dat er een dikke mist over de stad lag," antwoordde Di Spada. „Ik zie al, dat u' zich dien nog her innert." „Die nacht!" zei ze. „Die nacht!" „Het was tevens de nacht, waarin u weg liep," vervolgde Di Spada. „Ik ben er van over tuigd, dat u dat nog niet vergeten bent." Ze keek hem verwonderd aan, alsof ze nog niet geheel begrepen had, wat hij eigenlijk zei. En plotseling begaven haar heur krachten, en liet zij zich in den stoel naast haar vallen. Dat is beter," zei Di Spada. „Laten we het ons gemakkelijk maken. We hebben veel te be praten." Hij trok een stoel naar zich toe, en zette dien zorgvuldig tusschen haar en de deur. Maar toen kreeg Lady Wargrave weer enkele van haar krachten terug. Ze stond op. „Neen, ik heb niets te bepraten," zei ze. „Ik weet genoeg, nu ik weet, dat mijn grootvader dood is. Doe de deur alsjeblieft open." Di Spada bleef onbeweeglijk zitten, en glim lachte maar. „Ik geloof, dat we heel wat te bepraten hebben Lady Wargrave," zei hy met een vreemden blik, die haar deed rillen, en haar dwong weer te gaan zitten. „Laat ons eens rustig met elkaar spreken." „Je weet dus, wie ik nu ben?" vroeg ze. „Ja, sinds een paar minuten," antwoordde hij. „Toen u binnenkwam dacht ik nog enkel aan u als Gemma Graffi. Maar even later herinnerde ik me opeens, dat ik een paar weken geleden in een van de bladen een foto van de schoone Lady Wargrave zag, en dat ik toen bij me zelf zei: Wat lijkt Lady Wargrave op Gemma Graffi. Zoo zou Gemma er nu uit zien als ze nog leefde. En toen u eenmaal bin nen was, dacht ik snel na. En nu zie ik het natuurlijk: Gemma Graffi is nu Lady War grave. Ik feliciteer u." Lady Wargrave was opgestaan. Ze wees naar de deur. ,Ik wil gaan. Maak die deur voor me open!" zei ze. Di Spada schudde het hoofd. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9