BADOGLIO'S OORLOGSBOEK
I
Mdvcïéaal mn den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
A
Wie doodde
I Marco Graffi I
RADIO-VIS CH
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1936
DE STRATEEG AAN
HET WOORD
Abessijnsche strategie
Meedoogenlooze krijg
Drang vanuit Rome
Helder rapport
De groote rol
De kunstschatten in
Spanje
Veel schilderijen en beelden
opgeborgen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
(Van onzen Rom. correspondent)
Het zooeven verschenen oorlogsboek van
maarschalk Badoglio (Pietro Badoglio,
La guerra d'Etiopia Milano, A. Mon-
dadori 1936), heeft minder den vorm van
„mémoires" dan de persoonlijk-getinte herin-
neringen en beschouwingen van De Bono. Het
is een analytische zakelijke studie over de
campagne, die Badoglio als chef van den gene-
ralen staf voorbereidde en daarna als com
mandant ten uitvoer bracht. Het land, zoo
verklaart de maarschalk, dat deze campagne
met gespannen aandacht en kloppend hart
heeft gevolgd, zal in dit boek, zooals zijn recht
is, de gedachten van den commandant in hun
gansche ontwikkeling kunnen volgen. Maar
dan ook uitsluitend zijn gedachten als com
mandant; de persoonlijke accenten, waarvan
De Bono's boek overvloeide, kan men hier op
zijn hoogst tusschen de regels vinden. De
maarschalk beschrijft den oorlog zoo koel en
bedaard, alsof hij een klassiek strategisch
vraagstuk behandelde in plaats van een nog
niet geheel gedoofden strijd. Badoglio noemt
het slagveld bij voorkeur het „schaakbord" en
als een koel kampioen verschuift hij zijn to
rens en pionnen. In plaats van namen van
generaals leest men de nummers van leger
korpsen en bataillons; ook zichzelf noemt de
schrijver het liefst in den derden persoon „den
commandant". De chef van den Italiaanschen
generalen staf, reeds uit den grooten oorlog
bekend als een strateeg met een wiskundig
hoofd, heeft het boek geschreven, dat men
van hem kon verwachten: helder als glas, za
kelijk als een balans, precies als een kalender.
Wie naar malitieuze accenten zoekt, welke
sommigen na de ontboezemingen van De Bono
meenden te kunnen verwachten, moet zich er
mee tevreden stellen, hier en daar des schrij
vers „zwijgen" dusdanig te verstaan.
Wat uit de geschiedschrijving en de beschou
wingen van den overwinnaar telkens weer aan
het licht treedt is, dat de Abessiniërs „geen
kans" hebben gehad. Wanneer men zich her
innert hoe nu juist een jaar geleden de
meeste „deskundigen" over de Italiaansche
campagne in Abessinië als over een onmoge
lijk avontuur het hoofd schudden en eigenlijk
van dag tot dag op de débacle zaten te wach
ten, moet men zich verbazen over zooveel on-
en misverstand. „Tegen een leger van moderne
samenstelling, bewapening en krijgskunde",
schrijft Badoglio in zijn uiterst belangrijke
conclusies, „beteekent een barbaarsch leger
slechts een gevaar door den indrukwekkenden
omvang van zijn massa en de onbedachte
aanvalsdrift van zijn soldaten. Het Abessini-
sche leger werd zij het volgens de mislei
dende ingevingen van zijn raadslieden, zij het
door de zelfvoldaanheid van zijn aanvoerders,
die het te goeder of te kwader trouw voor be
schaafd en modern hielden, terwijl het daar
van slechts énkele uiterlijke teekenen had
dusdanig opgesteld en aangevoerd, dat zijn
massa in vier legers gesplitst werd, welke
voortdurend op afzonderlijke terreinen optra
den, terwijl de onnadenkende aanvalsdrang van
de afzonderlijke soldaten kwam te staan te
genover de snelle tegenactie van het georgani
seerde vuur en de welbedachte aanvalskracht
en -geest van onze soldaten".
Men kan zich hier dus afvragen, of de Abes
siniërs niet tusschen twee stoelen op den
grond terecht gekomen zijn. De eenige kans,
die zij misschien gehad hebben, n.l. met
het gansche blinde gewicht van hun massa op
de Italiaansche linies te vallen, vóór deze ge
heel geconsolideerd waren (hetgeen eerst in
December het geval was) deze kans hebben
zij verzuimd ten gunste van moderne strategi
sche plannen, die hun wellicht door Europee-
sche raadslieden „uit liefde voor de kunst",
zooals Badoglio het noemt, waren voorgespie
geld. Maar in de uitvoering van die plannen
schoten zij volkomen te kort, niet wat ge-
vechtswaarde der soldaten betreft, maar door
de totale ongeschiktheid van de commando's,
die slechts een primitieve organisatie, en voor
al ook primitieve opvattingen hadden. „Een
afstammeling van den Negus Johannes", zoo
verklaarde Ras Sejoem in de onderlinge dis
cussies der Abessinische aanvoerders, „voert
oorlog, maar geen guerilla zooals een roover-
hoofdman."
„De oorlog is betrekkelijk gemakkelijk ge
wonnen", zegt Badoglio in zijn slotbeschouwin
gen, omdat wij ten overstaan van de chaoti
sche primitiviteit van het Abessinische hooge
commando methodisch zijn te werk gegaan."
Maar hij verklaart ook: „De oorlog is snel ge
wonnen, door onze onmetelijke moreele, gees
telijke en cultureele superioriteit en door ons
verpletterend overwicht in bewapening en in
alle hulpmiddelen".
Van wat dat verpletterende overwicht betee-
kende, krijgt men 'n enkele maal, ook uit den
soberen en zakelijken rapportstijl van Badog-
lio's verslagen, een schrikwekkend beeld. Voor
al de meedoogenlooze actie van het luchtwapen
op een terugtrekkenden vijand was even ver
schrikkelijk, als zij strategisch waardevol was'.
Zoo bijv. na den slag in Sjiré, toen de solda
ten van Ras Imroe heil zochten aan de over
zijde van de Takatsé. „Bij de waadplaatsen
gekomen", zegt Badoglio's verslag „die reeds
moeilijk te bereiken zijn omdat zij diep inge
zonken tusschen steile en boschachtige oevers
liggen, werd de hachelijke overtocht ver
schrikkelijk verzwaard door de activiteit van
de luchtvaart. Behalve haar effectvol bom
bardement en mitrailleurvuur had zij door
middel van kleine brandbommen de gansche
omgeving der doorwaadbare plaatsen in brand
gestoken, zoodat de toestand van den vijand
zoo tragisch mogelijk werd."
Wat Badoglio over de beraadslagingen en de
onderlinge verstandhouding; van den Negus
en zijn legeraanvoerders vertellen kan, is
waarschijnlijk meer, dan uit Abessinische
bronnen ooit zal bekend worden. Daar de Ita
liaansche luisterposten de Abessinische radio
correspondentie gemakkelijk konden opvangen
en ontcijferen, las de Italiaansche aanvoerder
in de ideeën van het Abessinische' oppercom
mando voorzoover die bestonden als in
een open boek.
Voorzoover die bestonden: want over de
legerleiding van den tegenstander velt Ba
doglio een vernietigend oordeel. De moed en de
hardnekkigheid der Abessinische soldaten was
zeer groot. „Tegen het georganiseerde vuur der
verdediging" heet het in den eersten Tem-
bien-slag hernieuwden dichte drommen
gewapenden, waarvan velen slechts Ijjanke wa
pens droegen, hun woeste aanvallen, doordrin
gend tot aan de draadversperringen, die zij met
hun kromme sabels trachtten neer te slaan."
Het Abessinische commando daarentegen
was waardeloos. Ras Cassa alweer in den
eersten Tembienslag begrijpt de situatie,
maar weet niets hoegenaamd te doen of te
verzinnen; Ras Moeloeghieta blijft doof voor
zijn verzoek, of liever bevel, om versterking te
zenden; Ras Imroe doet alsof de strijd van de
anderen hem niet aangaat. Evenals in vroegere
tijden konden de Abessinische chefs, hun
vrienden in den rug misschien evenzeer vree-
zend als den vijand tegenover hen, er niet toe
besluiten hun gansche strijdmacht in het ge
vecht te werpen, maar wilden haar liever gaaf
houden om zich de mogelijkheid te verzekeren
van een niet te bezwaarlijken terugtocht tus
schen stammen, die steeds den overwonnene
vijandig zijn, en een verzekerde positie in het
niet altijd trouwe land van hun herkomst."
In dezen eersten Tembien-slag (18-22 De
cember), dien Badoglio had moeten leveren om
aan zijn bedreigde flank lucht te verschaffen,
leerde hij de waarde van den vijand kennen
en herzag hij de overdreven opvattingen over de
„moderniteit" van het Abessinische leger, die
in de militaire wereld heerschten en waaraan
hijzelf ook min of meer had geloof gehecht.
Van toen af kon hij den oorlog voeren, zooals
hijzelf wilde, een „gemanoeuvreerden oorlog",
waarin hij zijn strategisch plan als op een
schaakbord in een reeks van vier veldslagen
uitvoerde en den vijand vernietigde.
Badoglio had, toen hij midden November
het commando van De Bono overnam, een
moeilijke situatie aangetroffen. Als chef van
den generalen staf had hij berekend, dat het
Italiaansche leger eerst in December 1935 ge-
Maarschalk Badoglio na den veldtocht, met zijn vrouw
Oppasser (nadat
hij zijn hoofd in den
leeuwenmuil gesto
ken heeft):
Teddy, wie heeft
de leeuwen uien ge-
voerd (TdensL
reed zou zijn voor een defensieven oorlog, en
eerst in den herfst van 1936 voor het groote
offensief. Politieke overwegingen hadden Mus
solini echter genoopt, in begin October de be
zetting van Adoea te gelasten en in begin
November den verderen opmarsch naar Ma
kallé. De Bono heeft in zijn oorlogsboek het
vermoeden geuit, dat het juist Badoglio zou
geweest zijn, die Mussolini tot deze gewaagde
operaties raadde. Badoglio verklaart echter,
dat deze opmarsch op grond van een hoo-
gere politieke noodzaak uitgevoerd zijn plan
nen doorkruiste- en een zeer delicate situatie
aan het front schiep. De vooruitgeschoven
vleugel moest bijna als geïsoleerd beschouwd
worden, terwijl ten Noorden vrijwel een ope
ning in het Italiaansche front gaapte. De si
tuatie van Makallé was zoo gevaarlijk, dat
(zooals De Bono vertelde), de overgeloopen
Abessiniër Goegsa er liever niet heen wilde,
terwijl Badoglio vermeldt, dat hij nog veel la
ter, gedurende den tweeden veldslag, de plan
nen voor den aftocht uit Makallé reeds had
laten gereed maken. Waren de Abessiniërs des
tijds met primitief geweld losgekomen, dan
hadden zij misschien een „kans" gehad.
Badoglio's eerste zorg was dus, de verhou
dingen te herstellen en de voorwaarden te
hèrscheppen, zooals hij ze zich had voorgesteld,
toen hij in de bureaux van den Italiaanschen
staf zijn plannen en berekeningen opstelde. De
eerste twee slagen, die hij leverde, hadden een
defensief karakter en dienden, om den druk
van den vijand op zijn posities te verlichten.
Eerst nadat hij zijn voorbereiding voltooid had
echter niet, zooals hij vroeger gedacht had,
langs de oude grens, maar langs de vooruit
geschoven linie en nadat hij de kracht en
de gebreken van den vijand had leeren ken
nen, begon hij zijn strategische manoeuvre, die
achtereen de diverse Ras in Tembien en Sjiré
en den Negus zelf aan het Asjangi-meer ver
sloeg en den weg naar Addis Abeba voor hem
opende.
Badoglio's overzicht van deze campagne is
ook voor den leek op strategisch gebied helder
als glas. Voor de militairen zal het ongetwij
feld kostbaar studiemateriaal zijn. De maar
schalk zelf trekt aan het slot verscheidene
lessen, die zooals Mussolini in zijn voorrede
verklaart naar verdienste zullen worden
overdacht.
De verhouding van den maarschalk tot den
Duce treedt overigens weinig op den voorgrond.
Was in het boek van De Bono Mussolini de
hoofdpersoon, in dat van Badoglio is het Ba
doglio zelf. De commandant had van den Duce
„de verzekering ontvangen, dat ik, zijn volle
vertrouwen genietend, kon handelen met die
vrijheid van actie, zelfstandigheid en initiatief,
die noodig zijn voor een commandant, die de
aillllllllllllllllll
In de Duitsche visscherij gebruikt
men electrische golven, om de plaats
van groote vischscholen vast te stel-
len.
Krantenbericht.
Neen, maar, hebt u óók gelezen
Hoe thans visch gevangen wordt?
Met een golf, en dan maar halen,
Is me dat een mooie sport!
Thans geen uren, uren wachten
Met een hengel in het riet,
Maar een radio met golven,
Die de visschen zoo maar ziet!
Met die golven in de golven
Vang je visschen bij de vleet,
Telkens, als zoo'n golf je waarschuwt,
Heb je ook vanzelf al beet. E
Ja, het is een Duitsche vinding, E
Dat begrijp ik drommels goed,
Want in Duitschland weet men E
lang reeds
Hoe men massa's vangen moet....
Maar nu snap ik ook weer beter, E
Waar vandaan die visch wel komt, E
Die zoo vaak nu 's avonds door de
Radio wordt opgesomd:
Zooveel kilo's, alle soorten,
Zooveel zus, enzooveel zoo, H
Da's zoo'n wonderbare vischvangst H
Van die nieuwste radio!
Door de radio gevangen,
Rolt die heéle, groote buit
's Avonds, met de persberichten,
Ook de radio weer uit!
HERMAN KRAMER I
illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
verantwoordelijkheid draagt voor een oorlog op
zoo grooten afstand van het Moederland." En
terwijl De Bono zich tegenover den Duce in
tutoyeerenden stijl placht te ontboezemen,
seint Badoglio: „Uwe Excellentie heeft mij
volkomen begrepen en Uwe woorden zijn steeds
een groote versterking voor mij geweest" en:
„Uwe Excellentie kan gerust zijn". En met dit
laatste zei hij niet te veel.
Terwijl de kellner de koffie inschonk, keek
juffrouw Werup door het venster naar
buiten op de markt, waar de menschen in
den zonneschijn wandelden. Pas toen de keil
ner weg was, wendde zij zich tot haar neef,
die tegenover haar zat.
„Nu, Thorkild, wat was het dan dat je zeggen
wilde?" Haar stem klonk afgemat en alsof
haar absoluut onverschillig was, wat hy te
zeggen had,
„Je moet den moed niet laten zakken, Ket
ty," begon hij zacht, maar dringend. „Je mag
het geloof aan je zelf niet verliezen. Je hebt
talent en je speelde gisteravond uitstekend. Als
.ie zoo doorgaat, zul je gauw genoeg bij de con
certleiders in de gaten loopen."
„Maar de rollen die ik krijg," zei ze bitter.
„Nooit iets anders dan kleine ondergeschikte
rolletjes. Altijd maar dienstmeisje of half dwaze
nicht van het land."
Haar neef legde zijn hand op haar arm. „Ik
geloof dat jij zoowel als de anderen mevr. Or
land met schele oogen aanziet. Het is toch na
tuurlijk, dat zij de hoofdrollen krijgt. Men kan
nu eenmaal niet ontkennen, dat zij „een ta
lent" is. Bovendien maakt zij een buitengewoon
sympathieken indruk. Ik heb gehoord dat zij
Dehalve een groot kunstenares, ook een buiten
gewoon degelijke huisvrouw is, die haar huis
houden heelemaal alleen bestiert."
„Niets dan aanstellerij," kwam het bijtend
uit Ketty's mond.
„Waarom neemt ze geen meisje, dat ze im
mers best betalen kan?.... Alleen om zich
interessant te maken! Men moet haar ook bui
ten het tooneel bewonderen. Zij speelt immers
altyd comcdieniet alleen op het tooneel.
„Stil, stil," zei de neef verschrikt, „spreek
niet zoo hard. Men kan nooit weten wie ach
ter de schermen zit."
„Och, dat kan me niet schelen. Ik zou het
haar in het gezicht zeggen, wat ik denk.
Maar toch dempte Ketty haar stem, ofschoon
het gesprek nu over andere dingen liep. Zij
wilde niet- meer over het tooneel spreken, dat
bedierf haar stemming en zij vroeg Thorkild
naar zijn vacantieplannen en bracht het ge
sprek op zijn kano, die in aanbouw was. De
kanosport was zijn stokpaardje; als het ge
sprek daarop kwam, kon hy er urenlang over
bezig blijven.
Hij had juist een stukje papier uit zijn zak
gehaald en wilde haar zijn vacantieroute, zoo-
als hy zich die voorgenomen had, uitteekenen
toen een dame hen passeerde en door de draai
deur verdween. Ontsteld keek hij haar na en
fluisterde: „Mevrouw Orland."
„Och, ze kan het haast niet gehoord heb
ben," zei Ketty, maar toch was ook zij ge
schrokken over de onverwachte ontmoeting.
Indien mevrouw Orland iets gehoord had, kon
dit wel eens onaangename gevolgen voor haar
hebben. Want mevrouw Orland had invloed.
Spoedig had juffrouw Werup echter alle be
denkingen vergeten en dacht niet meer aan
het gesprek in het lokaal. Zij was haar slechte
bui te boven en nam zich voor hard te gaan
werken. Dit seizoen moest zy nog aan dit thea
ter volhouden, maar dan trok zij de wijde we
reld in. Wellicht wachtte de triomf daar op
haar. Thorkild had gelijk. Zij had talent.
Op een namiddag, enkele dagen later, werd
zij plotseling by de directie ontboden. De di
recteur zag er opgewonden uit en zoodra zij
het bureau binnengetreden was, zei hij heftig:
„Mevrouw Orland is ziek geworden. Voor het
eerst sinds jaren. U moet vanavond haar rol
overnemen."
,Ik?" fluisterde juffrouw Werup.
,Ja. Er is niemand anders. U bent 't meest
geschikt voor de rol en bovendien heeft me
vrouw Orland u voorgesteld."
„Maar.... in de paar uur
„U zult de rol wel eenigszins kennen. De
uitvoering kan onmogelijk afgelast worden.
Leert u dan maar zoo hard u kunt, tot van
avond. Wilt u of wilt u niet?"
„Natuurlijk wil ik," antwoordde zij verward.
Alles rond haar draaide. Als in een droom
bracht Ketty de volgende uren door. Zy repe-
teerde haar rol, maar haar gedachten waren
heel ergens anders. Die vlogen den tijd voor
uit.... tot de voorstelling 's avonds, het oogen-
blik dat voor haar de toekomst of het einde
bateekende. Had zij vanavond geen succes,
werd haar optreden een mislukking, dan waren
alle droomen voorbij. Maar hoe zou zij het
klaarspelen, waar zij nooit iets anders dan
ondergeschikte rollen gespeeld had.
Maar al te gauw kwam de avond. Zy stond
op het tooneel
en sprak de
eerste woorden.
Zij voelde de
koude en on
verschilligheid, die i
haar uit het
parket tegensloeg.
Toen kwam haar trots in opstand. Zij speel
de en speelde, alsof zij alleen in de zaal was.
Men applaudisseerde na de eerste acte. De
avond werd een succes. Zij durfde het niet
gelooven. Het publiek was enthousiast. Bloe
men werden aangeboden. En de collega's
wenschten haar geluk. Maar zoodra zij kon.
vluchtte zij met een grooten ruiker rozen uit
het theater.
Zij wenkte een auto, en toegevend aan een
plotselinge opwelling, gaf zij het adres van
mevrouw Orland op. Al was het ook laat, zy
wilde toch mevrouw Orland voor haar aan
beveling danken.
Toen Ketty belde, deed mevr. Orland zelf
open. Vriendelijk groette zij en sprak toen:
„Bent u het? Wel hartelijk gefeliciteerd en
welkom!"
Ketty stond perplex. „Bent u op? Ik dacht.."
Mevrouw Orland nam haar bij den arm en
leidde haar binnen. Huiten is het koud. Ga
zitten, kind. Ik zal thee schenken. Het is lief
van u, dat u nog gekomen bent. Nogmaals
ik feliciteer u. Mijn man heeft opgebeld en my
medegedeeld dat alles goed ging. Ik dacht het
ook wel. En dat heb ik ook den directeur ge
zegd...
„Maarbent u dan ziek?"
Een goedig lachje speelde om den mond van
mevrouw Orland: „Niets dan aanstellerij! Ik
heb me maar interessant willen maken."
Juffrouw Werup liet de bloemen, die zy nog
altijd in de hand hield, zinken.
„Vergeef mij, mevrouw Orland
Nou, Drein had gelijk. Toen ze even later voor het kleine Drein en Piet hadden nu tijd om kalm door het nauwe
raampje gingen staan, namen de twee brutale Vuurlanders de raampje te kruipen. Ze waschten zich gauw in een beekje vlak
bij en klommen haastig de bergen over. Opeens zei Drein:
vlucht. Ze hepen als hazen, en de eene, die nog durfde kyken,
„Pas op Piet, daar komt die Vuurlander met die katte-
riep hard: „we zullen het nooit meer doen!" staart aan!"
Gelukkig vonden ze op de bergen een oude kist. Drein kroop
er in en Piet ging er vlak achter zitten, zoodat het voor den
Vuurlander leek of ze allebei in de kist zaten. Maar toen
de Vuurlander vlak by was, sprong Drein haastig uit de kist
en liet Piet zijn hoofd zakken.
De correspondent van de New York Herald
Tribune heeft een bezoek gebracht aan Madrid
en bericht, dat vrijwel alle ruiten van de hui
zen tijdens het laatste bombardement zyn ge
sprongen. De werklieden waren in koorts
achtige haast bezig schilderijen in enorme
kisten te pakken en deze in goederenwagens
naar Valencia en Alicante te vervoeren. Alle
beelden, die te Madrid aanwezig waren, zijn
van het voetstuk gelicht en vrijwel alle schil
derijen zyn uit de hoofdstad verdwenen.
De correspondent vertelt verder, hoe hij, toen
hy in October een bezoek bracht aan een kerk
te Illescas om het beroemde doek van El Gre
co, San Ildefonso, te zien, had vernomen, dat
dit naar Madrid was overgebracht, om het in
veiligheid te brengen. Zoo zijn eveneens uit
het Escurial de prachtige schilderijen van
Velasquez, Titiaan, Ribera en Tintoretto naar
Madrid gebracht en in de kelders van de Bank
van Spanje in veiligheid gebracht. Alleen de
prachtige, geschilderde plafonds van het Es
curial heeft men op hun plaats gelaten.
De terugtocht uit Toledo was te overhaast
om de overheid in staat te stellen de kunst
schatten in veiligheid te brengen, maar offi-
cieele personen verzekeren, dat de beroemde
Grecos, die er waren, intact zijn gebleven.
Bommen en granaten hebben te Madrid veel
schade aangericht. Veertien brandbommen zijn
gevallen op het paleis van den hertog van
Alba, zoodat dit gebouw vrijwel geheel is ver
nield. De volksmilitie heeft tijdens den brand,
die ten gevolge van het bombardement is ont
staan, met levensgevaar getracht een aantal
kunstschatten in veiligheid te brengen. Op
het oogenblik is het echter onmogelijk te voor
zien, in hoeverre dit is gelukt. Men is van oor
deel, dat de meeste kunstwerken van Titiaan,
Rembrandt en Goya zijn gered. Voorts zag
men hoe rollen wandtapijten van Goya in
goederenwagens naar Valencia zijn vervoerd.
Wat er van de fresco's van Goya uit de Ermi
tage van Quantonio de Florioad is geworden,
is moeilijk te zeggen. Een kapel, gelegen in de
nabijheid van het Noorderstation, is heftig ge
bombardeerd. De fresco's hebben zeer geleden.
Het Katholicisme kan zijn goddelijke
zending in deze wereld niet vol
ledig ontplooien zonder Universi
teiten. Het is daarom plicht van iederen
katholiek zyn eigen Universiteit naar ver
mogen te steunen.
T T"* A °P blaci zUn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 57 7 SO m levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7 CH bij een ongeval met M
A I J ir. A i I Tl r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop x
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
26
De taxi reed weg. Graye aarzelde. Een
man die het portier van de taxi had openge
houden, stond hem aan te kijken. En plotseling
ging Graye op hem toe. Hij voelde, dat hij
iets leelijks deed maar hij klemde zijn handen
op elkaar. Hij stak zyn hand in zyn zak.
,Als je me zegt. waar die dame naar toe
gereden is, zal ik je dit goudstuk geven,"
zei hij.
De man lachte, en hield gretig zijn hand op.
„Dat is dan makkelijk verdiend, baas," zei
hy. „Austerlitz Flatgebouw. Maida Vale".
HOOFDSTUK V
Waar de zwart-gesluierde naar toe ging
Het was al donker, toen Lady Wargrave aan
het eind van Austerlitz Road uit haar taxi
stapte. Ze liep, terwijl de auto wegreed, haastig
de straat af, trok haar sluier strakker om haar
gezicht, en bleef dan staan kijken, naar de door
de straatlantarens beschenen huizen en tuinen,
die ze al in ruim zeven jaren niet meer gezien
had. 't Leek haar alsof er heelemaal niets
veranderd was. Ze kon zich die kleine villaatjes,
met hun tuintjes, hun boompjes en hun met
klimop begroeide muurtjes nog zoo goed her
inneren. En daar hoog boven-uit rees het
vierkante gevaarte van het Austerlitz Flatge
bouw, welks verlichte vensters uitstraalden in
de donkerte. Het was allemaal nog hetzelfde.
Ze kon evengoed zes maanden, of zes uren zijn
weggeweest. Het leek allemaal zoo onveranderd.
En terwijl ze er naar toe liep en haar hart van
opgewondenheid sneller begon te kloppen, stelde
zij zich haar grootvader al voor, zoo'als hij
tusschen zijn boeken zou zitten, juist zooals
hij vroeger 's avonds rond dien tyd altijd zat.
Ze stelde zich zyn verbazing voor als hy haar
zou zien, zyn verwondering bij 't hooren van
haar verhaal. En terwijl ze snel doorwandelde,
vroeg zij zich af, of hij haar wel zou willen
vergeven; maar dan dacht ze weer aan wat ze
allemaal van plan was voor hem te doen, en
haastte ze zich vol hoop en vertrouwen verder.
Toen ze bij de voordeur van het flatgebouw
was aangekomen, bleef ze een oogenblik staan
kijken naar de open deur, en de verlichte ven
sters. Er brandde licht in de flat op de eerste
verdieping. Dus haar grootvader was thuis. Ze
liep de trappen op, duwde de tochtdeuren
open, en keek rond naar den concierge. Zijn
naam was ze vergeten, maar zijn gezicht her
innerde ze zich nog wel. Maar de concierge was
er niet, de hal was leeg. En half buiten adem
holde ze de trappen naar de eerste verdieping
op en drukte zonder een oogenblik te aarzelen
op de bel naast de haar zoo welbekende deur.
Geen oogenblik er aan twijfelend, dat de oude
Graffi zoo dadelijk de deur voor haar open zou
komen doen, sloeg ze haastig haar sluier terug,
opdat hij zou kunnen zien, wie daar bij hem was
teruggekomen. Daar hoorde ze stappen komen;
niet de schuifelende schreden van een grijs
aard, maar den krachtigen vastberaden tred
van een jongen man.
De deur ging open, en een man keek naar
buiten. Omdat hij tegen het licht stond, kon
ze zijn gezicht niet duidelijk onderscheiden.
Maar ze kreeg den indruk van een donker ge
laat, een kort geknipt baardje, en een slank,
maar toch krachtig figuur in avondcostuum.
Een onbestemde angst vervulde haar, ze
voelde zich beven, en haar stem klonk haar,
toen ze zichzelf hoorde spreken, vreemd in de
ooren.
„Ik Woont signor Graffi nog altyd hier?"
vroeg ze verlegen.
De man ging met een hoffelijk buiginkje,
dat haar uitnoodigde binnen te komen, opzij.
En Lady Wargrave liep, geen oogenblik er aan
twijfelend, dat ze dadelijk haar grootvader zou
zien, en denkend, dat de man, die haar open
gedaan had een of andere leerling of assistent
was, het voorportaaltje door en de zitkamer
binnen, die Marco Graffi als studeerkamer had
gebruikt, en waar hij, zij en Adrian Graye op
den avond van den dikken mist hadden ge
soupeerd.
Snel keek ze om zich heen, maar ze zag
nauwelijks iets, dat veranderd was. Daar ston
den de bekende boeken, de schilderijen, die ze
zich nog zoo goed herinnerde, al de voorwer
pen, die de oude professor gedurende zyn lange
leven om zich heen verzameld had. 't Was alsof
ze hem zag zitten, op zijn gewone plaats aan
tafel, die vol boeken en papier lag. Maar de
kamer was leeg, en toch kon hij ieder oogen
blik binnenkomen.
Het geluid van een deur, die zachtjes geslo
ten werd, deed haar snel omdraaien om den
man te zien, die haar binnengelaten had. Hy
stond tusschen haar en de deur, en sloeg haar,
rustig glimlachend, gade. En Lady Wargrave
kreeg opnieuw een gevoel van angst over zich
er was hier iets, dat zij niet begreep iets
dat al nader en nader kwam. Ze deed een stap
achteruit, en bleef naar het gelaat staren, van
den man, die voor haar stond. Een vage herin
nering kwam bij haar op. De man glimlachte
weer.
„Dus jij bent het, Gemma," zei hij zachtjes
„Gemma! Weer terug!"
Lady Wargrave's rechterhand klemde zich
onbewust steviger vast aan den rand van de
tafel. Ze bleef maar staren naar het gezicht
van dien man, naar zijn mond, zijn oogen
zijn voorhoofd. En plotseling uitte zy een kreet.
„Di Spada!" riep ze uit. „Jy bent het."
De man lachte en boog. Hij wees naar een
stoel, maar bleef zelf op dezelfde plaats staan.
„Ik ben het Signorina. Gaat u zitten," zei
hij.
Maar Lady Wargrave scheen niet geneigd
den stoel te nemen. Ze ging nog wat achteruit,
en keek angstig rond.
„Waar is mijn grootvader?" vroeg ze. „Ga
hem zeggen, dat ik er ben, ga het hem cfade-
lyk zeggen."
Di Spada lachte vriendelijk. En weer wuifde
hij met zijn hand een witte slanke hand
naar een stoel.
„Het spijt me, signora, maar dat is onmo
gelijk," antwoordde hij. „Uw grootvader, mijn
geachte vriend en voorganger, is dood."
„Dood! Wanneer is hij dan gestorven? Wan
neer dan?" riep ze uit.
Di Spada bleef haar maar aanstaren. Er
was iets in zijn oogen, en in zijn mondhoeken,
dat haar uitermate beangstigde. Ze beefde zoo
dat ze voelde, dat ze vroeg of laat in dien stoel,
daar bij hem, zou moeten gaan zitten. Ze voelde
zich als een weerloos, zwak dier, waarop een
tijger hunkerend naar bloed, langzaam, maar
zeker afkomt.
„Wanneer? Wanneer?" herhaalde ze zwak
jes.
Signor Graffi is zeven jaar geleden gestor
ven, signorina, in een nacht, waarvan u zich
misschien nog herinneren zult, dat er een
dikke mist over de stad lag," antwoordde Di
Spada. „Ik zie al, dat u' zich dien nog her
innert."
„Die nacht!" zei ze. „Die nacht!"
„Het was tevens de nacht, waarin u weg
liep," vervolgde Di Spada. „Ik ben er van over
tuigd, dat u dat nog niet vergeten bent."
Ze keek hem verwonderd aan, alsof ze nog
niet geheel begrepen had, wat hij eigenlijk zei.
En plotseling begaven haar heur krachten, en
liet zij zich in den stoel naast haar vallen.
Dat is beter," zei Di Spada. „Laten we het
ons gemakkelijk maken. We hebben veel te be
praten."
Hij trok een stoel naar zich toe, en zette
dien zorgvuldig tusschen haar en de deur. Maar
toen kreeg Lady Wargrave weer enkele van
haar krachten terug. Ze stond op.
„Neen, ik heb niets te bepraten," zei ze. „Ik
weet genoeg, nu ik weet, dat mijn grootvader
dood is. Doe de deur alsjeblieft open."
Di Spada bleef onbeweeglijk zitten, en glim
lachte maar.
„Ik geloof, dat we heel wat te bepraten
hebben Lady Wargrave," zei hy met een
vreemden blik, die haar deed rillen, en haar
dwong weer te gaan zitten. „Laat ons eens
rustig met elkaar spreken."
„Je weet dus, wie ik nu ben?" vroeg ze.
„Ja, sinds een paar minuten," antwoordde
hij. „Toen u binnenkwam dacht ik nog enkel
aan u als Gemma Graffi. Maar even later
herinnerde ik me opeens, dat ik een paar
weken geleden in een van de bladen een foto
van de schoone Lady Wargrave zag, en dat ik
toen bij me zelf zei: Wat lijkt Lady Wargrave
op Gemma Graffi. Zoo zou Gemma er nu uit
zien als ze nog leefde. En toen u eenmaal bin
nen was, dacht ik snel na. En nu zie ik het
natuurlijk: Gemma Graffi is nu Lady War
grave. Ik feliciteer u."
Lady Wargrave was opgestaan. Ze wees naar
de deur.
,Ik wil gaan. Maak die deur voor me open!"
zei ze.
Di Spada schudde het hoofd.
(Wordt vervolgd)