DREIN DRENTEL
LUX TOILET ZEEP
EN PIET
fflctvM&aal
RIKKEL
van den dag
BLOOKER'S
CACAO
„In Nederland gaat ieder per fiets"
Wie doodde
1 Marco Graffi? B
Half elf -
B1 o o Ie e r 11 j d
MEENING VAN ORTEGA
Y GASSET
DINSDAG 1 DECEMBER 1936
Naast de bekende bussen, thans
ook verkrijgb. Blooker's Cacao
in cartons van 1 ons ad 15 ct.
doorslag
,JJet gebruik van fietsen is be
paald een misbruik, is iets
tegennatuurlijks
Cï^erras L nnissen
mei een ivetfzom feesigescfien 6/
Geef de sierlijke feeslverpakking van Lux Toilet
Zeep met waardevolle inhoud! 4 stukken
toiletzeep van erkende kwaliteit voor slechts
50 ets. en dan nog een keurig shantung zak
doekje er bij cadeaul Maak een lijst van de
kennissen, die U hiermede wilt verrassen.
ken in een zieken- medaillon
Goedkoopte geeft den
A T T X7 A D/^MTVTIT >c °P 014 blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7CtH bij een ongeval met p 2S0 verlIef y^P eeb
M I il mW9* M ill fill III j3 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen *J\J* doodelijken afloop M een voet 01 een °°s
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
v- i i
De Spaansche filosoof en cultuurhistoricus
Ortega y Gasset, schrijver van „De Opstand
der Horden", die onlangs ons land heeft be
zocht, schrijft thans geestige indrukken over
Holland in „La Nacion", een te Buenos Aires
verschijnend dagblad. Wat hem het meest is
opgevallen in Holland (en ook met andere be
zoekers van ons land schijnt dit het geval) is
het overmatig gebruik dat wij maken van de
fiets.
De andere volkeren van de wereld beschou
wen de fiets als een apparaat bestemd voor spel
en sport. Het ontwikkelt een bijzondere snel
heid door eenvoudige middelen, het vereischt
eenige kracht en tegelijkertijd brengt het ge
bruik gevaar met zich mee. Al deze eigenschap
pen verwijzen de fiets naar het gebied van de
sportieve activiteit en dan naar die, welke jeugd
vereischt. Niettemin wordt het gebruik overal
uitgebreid in dienst van de nuttigheid. De
werkman, die in een afgelegen buitenwijk woont,
gaat en keert van zijn werk per fiets. De be
zorger van bepaalde kleine koopwaren, de be-
steljongen maken er eveneens gebruik van. Des
te duidelijker onderstreept dit nuttig gebruik,
dat men overal waarneemt, de overheerschende
wetenschap, dat niet dit het juiste doel is
van de fiets, maar het andere. Het onderlijnt
ook het feit, dat dit secundaire gebruik zich
beperkt tot het strikt noodzakelijke, waartoe
men alleen zijn toevlucht neemt, wanneer er geen
ander middel is, of wanneer de beperktheid
van de economische middelen het als een tries
te noodzakelijkheid opleggen. Daarom bevreemdt
het ons niet, den slecht gekleeden werkman
naar huis te zien fietsen, terwijl hij ons stil
zwijgend toeroept, dat hij een ander vervoer
middel zou prefereeren en dat hij dit juist ge
bruikt, niet, omdat het verkieslijk is, maar
uit trieste noodzaak. Hiermee wordt de tegen
spraak genivelleerd; ze wordt ons verklaard en
ze wekt in ons geen bevreemding.
Maar in Nederland gaat iedereen per fiets,
wat ook zijn leeftijd, zijn sexe, zijn gewicht, zijn
rijkdom zij, en beweegt zijn voeten op de pe
dalen, daarmee cynisch te kennen gevend, dat
dit .het meest natuurlijke ter wereld is, dat dit
behoorlijk is. Welnu, dit irriteert den reiziger,
dit bevreemdt hem en dit kan hij niet begrij
pen. Hoe kan hij iets als natuurlijk en juist
beschouwen, dat hem onbehoorlijk en verkeerd
voorkomt?
Hier gekomen maakt ons intellect, dat dialec
tisch met zichzelf strijdt, deze tegenwerping: ik
beschouw toch niet enkel natuurlijk en correct,
datgene waaraan ik gewoon ben, dat wat ik in
andere landen gezien heb. Waarom zou Hol
land niet het door de Goden der fietsen uit
verkoren volk zijn, aan hetwelk zijn meest
authentieke bestemming geopenbaard werd?
Op deze logische knock-out antwoordt ons
intellect zichzelf met een zeker ontstemd onge
duld: O, neen! Niets van dit alles! Het is niet
Deze jonge dame draagt een gebloemde jurk die eigenlijk niet gebloemd is!
Waarmee de stof dan wel bedrukt werd? Bij nadere beschouwing herkent men
het terstond: met motieven uit de wapens van onze Prinses en onzen
aanstaanden Prins-Gemaal. Vindingrijke stoffen-ontwerpers vonden in het
vorstelijk huwelijk blijkbaar een welkome aanleiding tot het bedenken van
deze patronen, die zoowel flatteus als oorspronkelijk zijn. Zij lieten zich daarbij
inspireer en door het Engelsche voorbeeld; de „kronings"-stoff en bedrukt met de
merkwaardigste motieven (van de Britsche koloniën af tot het hoofd des
Konings toe) zijn bij onze buren over zee de mode van den dag
„Wilt u dit aan uw man geven, mevrouw?"
verzocht hij, want als ze 'topen deed, voor hy
weg was, liep 't nog mis.
Op weg naar huis haalde hij voor 't eerst
sinds dagen vrij adem. Hij had een gevoel alsof
een looden last van hem afgewenteld was.
Lewis Shinton keek met gefronste wenkbrau
wen naar het pakje, dat hü in z'n hand hield.
Nieuwsgierig sneed hij het touwtje door en na
de papieren verwijderd te hebben, vond hij het
gouden medaillon. Mevrouw Shinton keek met
gespannen aandacht toe. Aan beiden ontsnapte
een uitroep van verbazing.
Mijheer Shinton opende het kleinood m.et
bevende handen.
alleen een kwestie van gewoonte, het gaat niet
alleen om twee gedragingen, een, waaraan we
gewend zijn, bij toeval, en een andere onwen
nige, die ons alleen daardoor stoort. Wanneer
we onze bevreemding analyseeren, zien we, dat
ze gevoed wordt door geenszins accidenteele
oorzaken. Dat bejaarde en gezette personen zich
voortdurend per fiets in het verkeer van een
groote stad bewegen, is botweg gevaarlijk, is
ongemotiveerd vermoeiend en is betreurenswaar
dig onaesthetisch. De ranke lijn van de fiets
verdraagt niet zonder dat de aesthetica er on
der lijdt, het gewicht en den last van een vijf
tigjarige dikke dame of van een bierbuikig ma
gistraat. Dit is niet accidenteel noch gewoon,
maar onverbiddelijk en essentieel.
Neen, neen. Het gebruik van fietsen in Hol
land is bepaald een misbruik, iets, dat niet be
hoorlijk is, iets tegennatuurlijks. Maar alles
binnen het menschelijk gebied, zelfs het ergste,
kan gecompenseerd worden. En deze compen
satie, deze verklaring voor het misbruik van de
fiets is het, die de reiziger vraagt, en daarom
is hem dit voor den Hollander zoo simpele, zoo
vulgaire en zoo dagelijksche feit vreemd.
Het is een vlak land zegt men ons en
de verplaatsing per fiets is er minder ver
moeiend dan in een oneffen land. Goed, maar
er zijn veel meer vlakke landen, waar men
vermeden heeft zijn toevlucht te nemen tot de
fiets. Deze verklaring is dus niet voldoende. In
dit verband aanvaardt de toerist in mijn ge
val niet gemakkelijk als radicale verklaring
voor eenig menschelijk gedrag, die, waarbij de
houding mechanisch het gevolg is van de om-
LTS 105-0161H
standigheden. Bij den mensch is elke beslissing
in laatste instantie lyrisch. Tenslotte doen wij
wat wij doen, omdat we er van houden, dat wil
zeggen, omdat intieme motiveeringen ons deze
gedragslijn doen verkiezen. Het is geen excuus
voor den Nederlander voor het onbehoorlijke en
tegennatuurlijke gebruik van de fiets, dat hij
de schuld schuift op zijn vlak grondgebied.
Neen, de Hollander is verantwoordelijk voor
het feit.
Op dit punt gekomen gaat er in ons in
tellect plotseling een licht op, dat al eenigen
tijd trachtte innerlijk door te breken, maar dat
wij, zonder te weten waarom, verstikten. Ten
slotte denken we dit: de Hollander weet
het komt er niet op aan in welken graad van
weten dat zijn gebruik van de fiets gevaar
lijk, vermoeiend en on-aesthetisch is, evenals
wij dat weten; maar hij weet ook, dat het het
goedkoopste vervoermiddel is en in afwijking
van ons, verkiest hij goedkoopte boven schoon
heid, boven gemak en boven het vermijden van
gevaar. Uit deze voorkeur komt zijn absolute
verantwoordelijkheid voort.
Deze opmerking zou niet eenvoudiger kunnen
zijn, en toch voelen we het als een plotseling
lichtpunt. En het lijkt ons, dat wij hierdoor, als
door een valluik zijn gevallen van een triviaal
en los thema, gelijk dit over de fietsen is, in een
gebied van belangrijke vraagstukken met wijde
perspectieven. Het wil ons inderdaad voorkomen,
dat wij, voor de eerste maal, hier niet raken
aan het een of ander toevallig verschijnsel van
't Hollandsche leven, maar aan het eigenlijke
karakter van den Hollander, dat wij een stap
doen in het interieur van zijn karakter als in
een crypte. Allengs wordt de oorzaak van onze
bevreemding opgehelderd. Deze zou waarlijk on
mogelijk zijn, wanneer het feit, waardoor ze
werd opgeroepen, dit op zichzelf staande zou zijn
dat de menschen fietsen. Maar nu zien wij
met alle duidelijkheid, zonder er een juist be
grip voor te hebben, dat dit feit bestaat uit den
vasten wil, 'te veel dingen te onderdrukken en
uit een enthousiasme voor spaarzaamheid.
Waarschijnlijk lijkt onze indruk belachelijk
voor een goeden Hollander. Want, is het niet
belangrijk, wanneer een practisch probleem op
de goedkoopst mogelijke wijze wordt opgelost?
Ongetwijfeld zullen wij zeggen de kwestie
op zichzelf is belangrijker dan schoonheid of
gemak.
Maar de zaak is hiermee niet afgedaan. Onze
dialectiek, eenmaal op dreef, vervolgt haar weg
en denkt: Ziet deze respectabele mensch, die
met zijn lange jas en zijn komiek air van
grooten ernst, rechtop en plechtig zich inspant
op zijn pedalen, niet, dat hij een belachelijk
figuur slaat. Hij ziet het niet, omdat de preoc
cupatie, om geld te besparen, hem belet, zich
edelmoedig te verplaatsen op het standpunt van
den evenmensch, die' hem aanschouwt. Wan
neer hij dit wel deed, kon hij zichzelf zien als
een object, als een schouwspel, en evenzeer iets
pijnlijks voor zijn naaste. Waarom deze ergernis
niet ontweken? Waarom uit zichzelf niet een
beetje feest voor de oogen gemaakt voor den
evenmensch? Is dit ook geen humane plicht?
Of weet de Hollander, dat die evenmensch
evenmin op hem let, omdat hij evenzeer te veel
gepreoccupeerd is door den economischen kant
der dingen? dat wil zeggen, dat de eene Hol
lander niet voor den ander bestaat als een op
Lewis Shinton verdiende een vrij goed sa
laris, dat echter amper In de behoeften
van hem en z'n vrouw voorzag. Hij was
dus heel blij, toen een oud-tante hem 1000
pond in den vorm van één bankbiljet naliet.
„Duizend pond in één biljet!" zei z'n vrouw,
„pas maar goed op, Lewis!"
Dit werd in een autobus gezegd en ofschoon
mevrouw Shinton op gedempten toon sprak,
zoo had Sam Apps het toch gehoord. Die Sam
Apps was nu juist geen dief van beroep, maar
nam toch z'n kans waar, als hij onbemerkt
iets in de wacht kon sleepen. Sam bleef zitten
lot het echtpaar uitstapte en volgde hen daar
na voorzichtig, totdat ze aan hun woning ge
komen waren.
Wat zou hij doen? Brutaal naar binnen gaan
en 't geld opeischen? Geen denken aan. Zou
hij wachten tot in den nacht en dan inbreken?
Hij had er niet veel zin in. Toch liep hij den
volgenden dag heen en weer in de straat, waar
het echtpaar Shinton woonde. En zie, 't toeval
was hem gunstig.
Terwijl Sam buiten stond en zich afvroeg
hoe hij zich voelen zou met 1000 pond in z'n
zak, zag hij eensklaps mevrouw Shinton met
d'r baby op den arm naar buiten stormen, naar
een paar straten verder. Haar kind had ge
probeerd een knoop in te slikken en was
daarin bijna geslaagd en nu rende z'n moeder
met hem naar den dokter.
Direct trad Sam Apps handelend op. In haar
verbouwereerdheid had mevrouw Shinton de
deur niet achter zich gesloten, zoodat Sam
ongehinderd toegang tot de woning had. Maar
z'n arbeid viel hem niet mee. Eén kamer had
hij al doorgesnuffeld en hij was aan de tweede
begonnen, zonder het bankbiljet van 1000 pond
te vinden. Toen kwam de angst. De dame kon
direct terug komen en wat dan? Sam bezat
niet den moed van den echten inbreker en
verlangde nu slechts naar buiten te komen, ver
van het gevaar. Snel stak hij een gouden me-
zich zelf staand wezen, doch enkel indirect, in
zoover dit bestaan samenvalt met een economi
sche relatie en haar gevolgen politieke, we
tenschappelijke, enz. en niet tegenover elkaar,
onbelemmerd, als mensch tegenover mensch?
Ik weet niet of dit zoo is. Maar omdat ik
het niet weet, vraag ik het, en maak ik er een
kwestie van. Vast staat inmiddels, dat het niet
onverschillig is, of men een wel of niet buiten
sporig gebruik maakt van de fiets, om over de
groote verkeerswegen te circuleeren. Onder de
vele gevaren, die men daarbij loopt, is er een,
den toerist den weg te wijzen naar bepaalde
diepe geheimen, die in de Hollandsche ziel
doorwerken. Ik heb er niets tegen in te brengen,
wanneer gy' de fiets gebruikt, omdat het een
goedkoop middel van vervoer is. Maar wanneer
gij zulks doet, weest dan niet verrast, dat ik
dat observeer en daarmede ook andere gehei
men door dit feit geopenbaard. Ofschoon er
ons nog genoeg te zeggen overblijft over de
fietsen in Nederland.
daillon in z'n zak, dat op een tafel lag. De
vrouw des huizes had het daarop neer gewor
pen, voor ze haar zoontje greep. Met het sou
venir verliet Sam het huis door de voordeur
en maakte dat hij weg kwam.
Nu was het een feit, dat de man, die zich
het gouden medaillon wederrechtelijk had toe
geëigend, zeer bijgeloovig was. Hij vreesdeniets
zoozeer als een ontmoeting met een schele
vrouw, die een baby met rood haar droeg. Aan
dit bijgeloof leed hij al van z'n jeugd af. Groot
was dus z'n schrik, toen hij een eind verder
mevrouw Shinton ontmoette en in 't gezicht
zag. Want die dame had twee oogen, die naar
verschillende kanten gericht waren en de baby
had beslist rood haar. Een huivering voer Sam
Apps door de leden en thuis gekomen, schreef
hij het mislukken van z'n onderneming toe aan
die noodlottige ontmoeting. Het gouden medail
lon wierp hij direct in een kistje, om het bij
gelegenheid te verkoopen.
Een paar dagen
later werd hy zóo
door een auto TT
aangereden, dat ilet QOUdCYl
hij een paar we-
huis moest door-
brengen. Daarna
was hij zóó slecht bij kas, dat hij als los werk
man bij de gemeentereiniging ging.
Vervolgens werd hij tremmer op een vracht
schip, dat van Londen naar Calais voer. Z'n
werk viel hem niet mee. In een rustpoos raakte
z'n hand toevallig het medaillon, dat in z'n
zak zat. Hij haalde het te voorschijn en bekeek
het. 'tWas van goud en 't kettinkje ook. Hü
deed het openhet medaillon bevatte een
portret van mevrouw Shinton en haar rood
harig kind.
„Nou," mompelde Sam, ,,'t is een wonder, dat
ik nog leef met zoo'n ding in m'n zak."
Hy stak z'n ongeluk weer bij zich. Zou hü
'tin zee gooien? Hij twijfelde en dacht na. Ein.
delijk kwam hij tot het besluit dat er maar
één probaat middel was om, ook in de toe
komst, van alle narigheid af te komen: het
ding terug geven aan de vrouw, van wie hij
het gestolen had.
In Calais bleef het vrachtschip, waarop Sam
Apps tremmer was, twee dagen om vracht in
te nemen. Hij stond er bij de reeling naar te
kijken. Dicht bij hem was de bemanning bezig
met inladen. Een groote koffer op een lossen
stapel stond gevaarlijk te wiebelen. Niemand
lette er op, ook Sam niet. Opeens kwam de kof
fer naar beneden; juist op tijd sprong Sam op
zij om niet verpletterd te worden. Toch had hij
een geduchten stoot tegen den schouder ge
kregen. Z'n schouder moest verbonden worden
en hij leed veel pijn.
Nauwelijks was het schip weer in Londen
aangekomen, of Sam begaf zich direct op weg
naar mevrouw Shinton. Het gouden medaillon
brandde in z'n zak. Hij moest en zou het kwijt.
Maar hij moest ook voorzichtig wezen. Hij
had een pakje van het gestolen kleinood ge
maakt en bleef bijna een kwartier om 'thuis
scharrelen, om zich te vergewissen dat dezelfde
menschen er nog in woonden. Hij had zeker
heid, toen hij mevrouw Shinton voor 't raam
zag. Hij belde aan, de vrouw deed zelf open en
hij overhandigde het sieraad aan de eigenares.
De kist maakte een paar flinke buitelingen en de Vuuflander
kon nog net zien, dat hij precies op zijn eigen hutje terecht
zou komen. Die was dus om zoo te zeggen uit en thuis. Als 't
dak maar niet teveel beschadigt, jammerde de stakker.
Daar binnen waren net eenige Vuurlanders aan 't beraad
slagen, wat ze Piet en Drein zouden doen, als hun kameraad
straks met hen terugkwam. Ze keken echter raar op hun neus,
toen opeens een kist door het plafond kwam ploffen.
Twee Vuurlanders vluchtten ijlings heen en de derde met
den hoed bleef alleen staan. De kist spatte uit elkaar en de
Vuurlander met den kattestaart kwam te voorschijn. Deze zei
in het Vuurlandsch allerlei dingen, waaraan je duidelijk kon
merken, dat hjj geen goede opvoeding had genoten.
„O Lewis, vlug! Maar 't kan niet...." riep
z'n vrouw.
Mijnheer Shinton trok het portretje er uit
en bracht vervolgens een stijf opgevouwen bank
biljet van 1000 pond te voorschijn.
,,'t Is erwe hebben het terug," zei hij
met heesche stem. „Maar ik begrijp er niets
van.... waar is het geweest en hoe komt het
weer hier? Nu vrouw, het blijft geen oogenblik
langer in huis. Ik ga er direct mee naar de
bank."
28
„Het zou natuurlijk geen leugen zijn, als ze
de meid gezegd had, dit zoo aan den butler
te vertellen," bedacht hy. „Je mag zeggen, dat
je niet thuis bent, ook al zit je veilig en wel
vlak achter de deur. En ik ben een ploert om
zoo achterdochtig te zyn maar de hemel
weet, dat het enkel is, omdat ik zoo bezorgd
voor haar ben!"
Hy ging naar zyn club en probeerde al de
gebeurtenissen van dien dag te vergeten, met
het resultaat, dat hy, toen hy op zyn kamers
terugkwam, er nog altyd over dacht. Hy sliep
slecht, ontbeet "haast niet, en besloot vóór den
middag nog eens naar Wargrave House te
Baan nog eens onder het voorwendsel, naar
net kind te komen kyken. Hy wist wel, dat
het een beetje vreemd was, wat^hij deed. En
zijn eenige hoop was dat lady Wargrave, als
ze soms in moeilijkheden mocht zyn gekomen,
vertrouwen genoeg in hem zou stellen, om zijn
hulp in te roepen.
Toen hij op weg naar lady Wargrave door
South Street liep, zag Graye plotseling een man
naast zich komen loopen, die hem van opzy
vertrouwelijk aankeek.
Hij haalde, onbekend, wat de kerel van hem
wilde, de wenkbrauwen op, waarop de man
hem nog vertrouwelyker begon toe te lachen.
En zyn vuile wysvinger wees naar den versle
ten rand van zyn smerigen hoed.
„Morgen, baas. U hebt mij gisteren dat aar
digheidje gegeven ben u zeer verplicht, baas.
En zeg, baas, als u soms nog iets van die
dame zou willen weten, die daar gisteren in die
taxi wegreed, dan kan ik u wel vertellen, waar
ze vandaan komt, want ik heb haar terug zien
komen, en toen heb ik er op gelet, waar ze
naar toe ging, ziet u!"
Graye bleef nydig staan. Hij keek den man
aan maar die begreep hem verkeerd.
„U hoeft me niets meer te geven, mynheer,"
haastte hy zich te zeggen. „Dat was gisteren
avond meer dan genoeg. Ik zal het u voor niks
vertellen. Om half elf is ze teruggekomen, die
dame met dien zwarten sluier, en daar ginds
op den hoek bleef ze staan, en toen ging ze
daar die achterdeur Van Wargrave-huis bin
nen. Ik dacht, dat u dat misschien graag zou
willen weten."
Graye dacht na. Op slot van rekening had
hy dien man eerst iets gevraagd. Het was den
vent niet kwaiyk te nemen, dat hy dacht, dat
hy er iets mee voor had. Hy bleef staan en
keek, leunend op zyn parapluien den man eens
aan.
„Kyk eens hier, man," zei hy. „Ik vroeg je
dat gisteren, omdat ik dacht, dat de dame, die
toen weggereden was, een kennis van me was,
en omdat ik wilde weten, waar ze naar toe
ging, daar ik haar nog moest spreken. Maar
het was iemand anders. Wie er Wargrave-huis
in of uitgaat kan me niets schelen. Versta je?
Dus voor my hoef je niet op te letten."
De man lachte verlegen.
„Mij best, baas," zei hij. „Ik begrijp het. Ik
dacht alleen maar, omdat u me dat gisteren
vroeg, en me er iets voor gaf, dat u iets van
Wargrave House wilde weten, ziet u, en omdat
ik nogal eens in deze buurt rondsjouw, allerlei
karweitjes opknap, en zoo, en ik u daar dik
wijls genoeg in en uit heb zien gaan, ziet
u...."
Graye begon het belachelijke, het dwaze van
de situatie in te zien. En toch was het alweer
zijn eigen schuld. Hij had den man laten
praten.
„Heb je niets beters te doen, dan hier
achter taxi's en bagage aan te loopen?" vroeg
hij. „Dat heb je toch zeker niet altyd gedaan?"
De man knikte.
„Zeker niet, baas! Als ik kleeren en schoenen
had, kon ik myn oude baantje weer krygen,
als kellner in een café in Zuid-Londen," zei
hy. „Maar ik ben ziek geweest, en achteruit
gegaan, en u weet hoe dat gaat, baas."
Graye stak zijn hand in zyn zak, en zocht,
tot hy vijf goudstukken gevonden had. Hy gaf
ze den verwonderden man.
„Zie, dat je je kleeren en je schoenen weer
terugkrijgt, en maak dat je je baantje weer
krygt!" bromde hy. „Dat is beter, dan hier
rond te slenteren."
Daarna liep hy weg, met zyn hoofd in de
lucht, en hy probeerde het zoo onverschillig
mogeiyk te doen. Hy wilde niet, dat Lady War
grave gade geslagen zou worden. En hy schold
zich uit, om wat hy den avond te voren ge
daan had. En weer ging hy naar Wargrave
House.
Maar hij kreeg haar niet te zien. Lady War
grave was den geheelen dag voor niemand te
spreken. Dus Graye ging maar weer teleur
gesteld weg. En plotseling kreeg hy een idee.
Hij riep een taxi aan, en reed naar Whitehall.
Daar drong hij door tot in het heilige der hei
ligen van New-Scotland-Yard, en vroeg naar
Wirlescombe. En terwijl men hem naar het
kantoor van dpn detective bracht, moest hy
lachen, toen hij er aan dacht, hoe knap hij
begon te worden in het verzinnen van
smoesjes.
Wirlescombe, die met den dag vroolijker en
opgeruimder scheen te worden, ontving zijn
bezoeker erg hartelijk.
„Zoo, mynheer Graye," zei hij lachend „en
wat brengt u in deze buurt? U hebt toch zeker
niets nieuws en opzienbarends ontdekt in ver
band met die zaak-Graffi? Neen, zooveel ge
luk bestaat er niet. Dat is al lang in den doof
pot."
Graye vond het maar beter, den detective er
niet van op de hoogte te stellen, dat de zaak-
Graffi weer op het punt stond aan het dag
licht te komen. En daarom zweeg hy maar,
lachte eens een beetje, zonder het te ont
kennen.
„Toch wilde ik eens komen spreken over
iets, dat met die zaak in verband staat," zei
hy. „Ik weet niet, of u zich nog kunt herin
neren, dat ik by het eerste onderzoek ver
klaard heb, dat Signor Graffi me mee naar
zyn slaapkamer genomen heeft, om me een
heel mooi schilderij, dat daar hing, te laten
zien?"
De detective krabde eens achter zijn oor.
„Dat zou ik niet durven beweren, mynheer
Graye, na al die jaren," zei hij. „Een derge
lijke kleinigheid zal me wel niet geïnteresseerd
hebben, tenzij er belangryker dingen het ge
volg van zouden zyn geweest."
„In ieder geval is dat zoo gebeurd," ver
volgde Graye. „En ik heb nog dikwijls ge
dacht, dat, als ik ooit een flat in de stad zou
huren, wat ik nu van plan ben, ik er graag dat
schildery' zou hebben hangen. Welnu, kunt u
me mischien zeggen, wat er met de goederen
van Signor Graffi gebeurd is?"
„Ja, heel toevallig weet ik dat," antwoordde
Wirlescombe. „U zult er wel niets meer van
weten, omdat u, zooals ik me nog kan herin
neren, al spoedig na dat geval uit Londen ver
trokken bent. Familieleden van den ouden
man zyn niet op komen dagen. Ook hebben we
niet op kunnen sporen, waar hy zyn spaarcen
tjes liet als hy die tenminste had, wat in
verband met wat ik u vertellen zal erg te be-
twyfelen valt. Want het bleek, dat hy aan den
huiseigenaar hoe heette hy ook weer? O, ja,
Quarendon nog meer dan een jaar huur
schuldig was. Toen heeft natuurlyk Quarendon
alles wat er was overgenomen. Daarna heeft
iemand, die den ouden Graffi van tyd tot tyd
assisteerde by het lesgeven, de flat in denzelf
den staat overgenomen, en zyn werk daar
voortgezet. Dus ik vermoed dat het schilderii.
dat u bedoelt, daar nog zijn zal; tenminste,
als die opvolger er nog is. Ik weet dat allemaal,
omdat ik Quarendon eens op straat ontmoet
heb, en toen ben ik ergens met hem gaan lun
chen en heeft hy me dat allemaal verteld."
Graye trachtte zoo min mogelijk belangstel
ling te toonen.
„Het zou me verwonderen, als die man
daar nog woonde," zei hy. „Het lykt me niet
waarschijnlyk nu al dezen tyd. Weet u nog hoe
hy heette?"
„Laat met eens kijken," antwoordde Wirles
combe nadenkend. „Hy heette wacht eens
even ik heb het opgeschreven in een boekje,
waarin ik alles opgeschreven heb, wat op het
geval betrekking heeft, 't Moet in deze la lig
gen. Ja, hier is het. En hier is de naam
Signor Di Spada."
„Di Spada," herhaalde Graye.
„D-i S-p-a-d-a," spelde de detective, 'n Ita
liaan, vermoed ik. Ja, dien zult u daar nog
wel vinden, denk ik. Er wonen veel leeraren
in die buurt. Maar de oude Graffi kon, zoo
als ik gehoord heb, het werk niet meer af."
Graye stond op. Terwyl hy naar de deur
liep, bleef hy schynbaar even naar een paar
platen, die daar aan den muur hingen, staan
kyken.
„De uitspraak van die jury is zeker altijd
nog van kracht," vroeg hy zoo nonchalant
mogeiyk.
„O, natuurlijk," antwoordde Wirlescombe.
„En het arrestatiebevel ook. Ik heb het hier."
„U hebt het hier?" riep Graye uit.
(Wordt vervolgd.)