Help!
Met mï&aal mn dm ia§
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
Negende maand van het Moslem-jaar
I
D
ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
F 750.-
F 750.-
1 Wie doodde
I Marco Graffi? 1
de rah-ma-dahn
■HHH
DONDERDAG 10 DECEMBER 1936
deze maand zou aan Mahomed
de Koran geopenbaard zijn
Gewijd aan de vasten
W t
De stichter van den
Nobelprijs
De uitvinder van het dynamiet
en vechtervoor den vrede
Tragische uitvinding
De vijf jaarlijksche prijzen
Nederlandsche Nobelprijs
winnaars
teur 2scottHpio?: Het groene licht J
Henry Hathaway
De verloren dochter
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Zaterdagavond 14 November, na het avond
maal, werd een groot deel der Jeruzalem-
sche bevolking opgeschrikt door een zwaar
onschot, donderende echo tienvoudig
eerkaatst we»d door den Olijfberg en den Mons
sc)?PUS' ten °osten van de stad. Op het eerste
n °t volgden met tusschenpooaen van een mi-
fut nog vier schoten meer.
vpZe echter niet door deze schoten werd op
geschrikt, dat was de Arabische Moslem-bevol-
lnS- Deze had er met spanning op gewacht.
et eerste schot kondigde namelijk aan, dat de
euwe maan (eerste kwartier) boven den hori-
v n was gezien, waarmede de maand Ramadan
n het Moslem-jaar was ingezet. Deze maand
amadan is gewijd aan de groote vasten der
.oslsJ^, welke een der „vijf zuilen van den
tem" js, overeenkomstig het geschrevene in
tj6n Koran die zegt, dat het vasten een essen-
sel onderdeel is van iederen godsdienst, en
^°hder de inachtneming van dewelke geen vol
geling van den Profeet groote hoop kan koeste-
in het heet-begeerde Moslem-Rijk-der-He-
melen binnen te zullen gaan. Slechts zieken en
reiziger zijn van de naleving der vastenwet ge-
alsPenseerd, maar onder voorwaarde, dat zij la
ar, zoodra de omstandigheden, waaraan zij
un dispensatie danken niet meer aanwezig zijn,
itekcrt aan „gevaste" dagen aanvullen.
De reden waarom de maand Rah-ma-dahn,
de negende van het Moslem-jaar, aan de vasten
®®wij(3 werd, is deze, dat in deze maand aan
homed de Koran geopenbaard heet te zijn,
weswege zij dus heiliger is dan alle andere
maanden.
Ramadan, de vastenmaand, begint, zooals ge-
zegd, bij het eerste rijzen van de zichtbare
hieuwe maan (eerste kwartier) boven den einder
en duurt tot het eerste rijzen van de volgende
hieuwe maan, waarmede de volgende, de tiende,
®teand, Schauwal van het Moslemsche maan
jaar wordt ingeleid.
Ri Rah-ma-dahn moet er iederen dag gevast
Worden „vanaf den tijd, waarin een zwarte draad
°nderscheiden kan worden van een witten", tot
zonsondergang. Het vastenvoorschrift is absoluut
en het behelst de algeheele onthouding van
Voedsel, drank en omgang met vrouwen.
De maand Ramadan is in het geheele Islamie-
tisch Oosten de maand van de kanonschoten,
Want niet slechts wordt een kanon afgescho-
ten om Allah's geloovigen ervan kond te doen,
dat de nieuwe maan van Ramadan voor het
oerst boven den einder gerezen en de vasten
te aangebroken, maar bovendien wordt in ieder
etmaal van de vastenmaand door een kanon
schot het tijdstip bekend gemaakt „waarop een
Zwarte draad onderscheiden kan worden van een
Witten" met behulp van enkel het daglicht
Wel te verstaan en het tijdstip van zonsonder
gang. Een uur of anderhalf voorafgaand aan het
kanonschot van het eerstgenoemde tijdstip, wordt
bovendien 'n extra-kanonschot afgevuurd, dat
bedoeld is om de huisvrouwen te waarschuwen.
Die weten dan, dat het tijd is om het laatste
ttaal te bereiden van den nacht, dat de familie
krachten moet geven om den meedoogenloozen
vastendag het hoofd te bieden.
Dit afvuren van kanonschoten, een zeer prac-
tisch middel en romantischer en plechtiger ook
dan b.v. het loeien van een sirene, is vermoede
lijk een traditie uit den Turkentijd. In ieder ge-
Val zijn de „Ramadan-kanonnen" erfstukken uit
den Turkentijd, vaak nog achterladers, zooals
dat kanon in Gaza, dat eenige jaren geleden
bij de Ramadan-aankondlging achteruitschoot
en den kanonnier doodde.
Het is interessant een vergelijking te trekken
tusschen de Ramadan der Muzelmannen en
onze „groote vasten".
Het volstrekt zich onthouden van alle spijs
en drank gedurende een geheelen dag kan in
derdaad zeer smartelijk zijn, in het bijzonder
het zich onthouden van drank moet wel zwaar
vallen. In tegenstelling met de christelijke vas-
tenvoorschriften zijn dus de Moslem-voor
schriften voor overdag strenger. Daar staat
echter tegenover, dat de Moslem vanaf Zons
ondergang tot zeker oogenblik voor zonsop
gang (onderscheidbaarheid zwarten of witten
draad) zonder eenige beperking behalve die der
behoorlijke matigheid, mag eten en drinken
haar hartelust, waardoor niet zelden, wanneer
de behoorlijke matigheid uit het oog wordt
verloren, de Ramadan-nachten in gulzige
schranspartijen ontaarden.
Het groote inconvenient is echter, dat
de uren van arbeid nu eenmaal natuurlijker
wijze de uren van den dag zijn. Het spreekt
dan ook vanzelf, dat de arbeidscapaciteit der
Arabieren in de Ramadan geringer is dan nor
maal, zooals touristen, die in de Ramadan-maand
het nabije Oosten bezochten, tot hun verdriet
meestal persoonlijk hebben kunnen constatee-
ren. Voor wat Palestina's Moslems betreft, zou
het een geluk bij een ongeluk geweest zijn, in
dien Ramadan in den tijd van de groote Ara
bierenstaking was gevallen, die juist eenige
Weken geleden, na een duur van zes maanden,
ten einde kwam. Gedurende de stakingsmaan
den werd er namelijk door de Arabieren toch
al niet gewerkt iets wat hun overigens
daarom niet al te moeilijk viel, daar hun in
dolente natuur naar (uitwendige) ledigheid en
droomerij neigt en zij met bewonderenswaardig
weinig genoegen kunnen nemen voor hun on
derhoud.
Bij dit alles komt, dat vanwege het verschil
in lengte van het maanjaar en het zonnejaar,
Ramadan in 32 zonnejaren het geheele zonne
jaar doorloopt. Dientengevolge is de vasten in
den zomer beduidend zwaarder dan in den
winter, daar de dagen dan het langst zijn, de
tijd van absolute onthouding, en de nachten het
kortst, de tijd van onbeperkt eten en drinken
Hoewel practisch de Ramadan erop neer
komt, dat de Moslems een maaltijd nemen na
zonsondergang en een tweeden maaltijd eenigen
tijd voor het ochtendkrieken, kan over het ge
heel de Moslem-vasten nadeelig zijn voor de
gezondheid, in tegenstelling met onze vasten
die in veel gevallen voor de gezondheid een
weldaad kan zijn.
Er is heel verschillend geoordeeld over de
vraag, of de Islam een ernstige godsdienst is en
subs, of zün belijders hem wel ernstig nemen
Veel fanatisme, veel uiterlijkheid en vertoon
oordeelt menigeen. Het zij zoo het zij. Een feit
is dat de vasten in de maand Ramadan door
de groote massa, alle geloovige Moslems, die
in het den zinnen veelbelovende Paradijs wil
len worden opgenomen en welke rechtgeloo-
vige Moslem wil dat niet? streng onderhou
den wordt. En zelfs zij, die in hun hart
agnosticisten zijn en die zijn er zeker onder de
Moslems ontkomen, uit menschelijk opzicht,
moeilijk aan de inachtneming van het vasten-
gebod, daar het leven zich in het Oosten bij dag
nagenoeg uitsluitend buitenshuis afspeelt en
geen familie in staat is haar geheimen voor
de buurt verborgen te houden.
Het komt voor, dat een Moslem geen druppel
wijn over zijn lippen zal laten komen, maar er
niet tegen op ziet diep „in de olie" te geraken
aan goede oude, Schotsche whisky. Op een
opmerking dienaangaande door schrijver dezes
aan een whisky-vereerenden, geloovigen Mos
lem gemaakt, kreeg hij als antwoord het voor
stel, in de beste Engelsche vertaling van den
Koran de passage op te zoeken, waaruit zou
blijken, dat het een volgeling van den profeet
niet geoorloofd zou zijn whisky te drinken.
Aan de hand van de letter van den Koran de
vasten in Ramadan ontduiken, dat speelt ech
ter met een gerust geweten zelfs de spitsvon-
digste onder de Moslems niet klaar.
Voor Palestina viel het begin van Ramadan
dit jaar ongeveer samen met het begin van
haar werk door de Koninklijke Commissie. De
vrome Moslems, die tevens vurige nationalis
ten zijn, zijn opgewekt door hun vasten Allah
te bewegen tot beïnvloeding van de Koninklijke
Commissie ten gunste van de Arabische wen-
schen: stopzetting der Joodsche immigratie,
verbod tot landverkoop aan de Zionisten en
een eigen regeering.
Het is echter hoogst twijfelachtig, of met het
einde van Ramadan het einde van het werk
der Koninklijke Commissié zal samenvallen.
Op de Ramadan volgt een der twee groote
Moslem-feesten, het drie dagen durende kleine
Bairan, ook wel suikeren Bairan geheeten, om
dat men elkaar dan zoetigheden, bonbons en
koeken ten geschenke geeft. De Arabische Na
tionalisten verwachten als zoet geschenk van
de Koninklijke Commissie de aanbeveling hun
ner desiderata. Maar: de Koninklijke Com
missie is niet Moslemsch.
den man, die 'n witten
wandelstok draagt als hij
de straat moet kruisen!
(Want zoo'n stok wordt
gedragen door menschen,
die slecht kunnen zien)
ROOD
ig&reJJPjlVI
Drie poesjes, bijeen in de door
haar gewonnen bokaal op een
tentoonstelling te Londen
Heden 10 December wordt de 40ste sterf
dag herdacht van den Zweedschen geleerde
Alfred Nobel, den stichter van den Nobelprijs.
Hij werd geboren 21 October 1833 en was een
afstammeling van een oude boerenfamilie in
Zweden. Op vier-jarigen leeftijd ging Alfred
Nobel met zijn ouders naar St. Petersburg,
waar zijn vader met toestemming van de Rus
sische regeering een metaalfabriek oprichtte.
In 1859 keerde de familie naar Stockholm te
rug en begon Alfred Nobel aan de universiteit
aldaar zijn studie in de chemie. Vanaf 1862
hield hij zich met allerlei uitvindingen bezig.
Zijn eerste uitvinding was die van nitroglyce
rine, waarop hij in 1864 patent verkreeg. Na
dat in 1864 zijn laboratorium in de lucht was
gevlogen, probeerde hij de groote ontplof
baarheid van de nitroglycerine te verminde
ren. Dit gelukte hem drie jaar later, toen hij
het dynamiet uitvond.
Nobel stierf den lOen December 1896 te San
Remo. Zijn geheele leven door was de geleerde
van een uiterst zwakke gezondheid geweest,
doch hoe zwak zijn lichaam ook was, hij bezat
een geest, welke zich met de stoutste plannen
bezig hield.
Als uitvinder werden Alfred Nobel niet min
der dan 355 patenten verleend. Hij was een
eenzaam man, over wien de wereld veel sprak,
doch die slechts met weinigen omgang had;
een mensch die steeds tot hulp bereid was en
gedurende zijn leven een groot deel van zijn
Vermogen voor weldadige doeleinden aan
wendde. Hij geloofde aan de mogelijkheid, dat
de wetenschap de menschen gelukkig kon ma
ken en hij koesterde de hoop, dat de eeuwige
vrede tenslotte op de barbaarsche oorlogstij
den zouden volgen. Zijn talrijke uitvindingen
leverden Alfred Nobel een vermogen op van
niet minder dan 31 millioen Zweedsche Kro
nen. Zijn meest belangrijke, maar tegelijk ook
zijn meest tragische uitvinding, is die van het
dynamiet geweest. Tragisch niet alleen, omdat
de eerste proeven de fabriek van zijn vader in
de lucht deden springen, waarbij een jongere
broer het leven verloor, maar tragisch vooral,
omdat de kracht van het werk zijner gedachten
niet slechts voor cultureele doeleinden (aanleg
van tunnels, spoorwegen, enz.) diende, maar
ook voor den menschenvernietigenden oorlog.
Het lag Nobel na aan het hart, dat gedeelte
van de resultaten zijner uitvinding door de
groote middelen welke het dynamiet hem had
opgeleverd, ter zijde te stellen.
Daarom bepaalde hij in zijn testament, dat
uit de middelen van zijn vermogen, waarvan hij
in 1895 een fonds had gesticht, jaarlijks een
vijftal prijzen, ieder van ongeveer 100.000 gul
den zouden worden uitgereikt, te verdeelen als
volgt: 1. de prijs voor natuurkunde; 2. die voor
scheikunde; 3. die voor geneeskunde en phy-
siologie; 4. die voor letterkunde (letterkundig,
historisch of wijsgeerig werk van idealistische
strekking)5. de vredesprijs (voor werken ter
bevordering van den wereldvrede). De prijzen
onder 1, 2 en 4 genoemd worden toegekend
door de Zweedsche Academie voor Wetenschap
pen, die sub. 3 door het Carolinisch (medisch-
chirurgisch) Instituut te Stockholm, terwijl de
vredesprijs door een commissie uit de Noor-
weegsche storthing wordt toegekend. Een prijs
kan in tweeën worden gedeeld. Behalve 't bedrag
ontvangt een bekroonde ook nog een gouden
medaille en een diploma. Degene, aan wien de
Nobelprijs is toegekend, is verplicht een lezing
over zijn arbeid te houden, welke lezing moet
plaats vinden te Stockholm of te Oslo.
Voor de eerste maal werden de Nobelprijzen
toegekend op 10 December 1901. Door de licha
men, welke met de verdeeling en uitreiking van
de verschillende prijzen zijn belast, zijn Nobel-
instituten opgericht, welke het werk en de ver
diensten van een eventueelen candidaat ern
stig onderzoeken. Ook in ons land zijn verschil
lende geleerden vereerd geworden met de toe
kenning van een Nobelprijs.
Van hen, die den prijs der natuurkunde ont
vingen, noemen wij onze landgenooten: Lo-
renz (1902), J. D. van der Waals (1910) en H.
Kamerlingh Onnes (1930). Maar ook de ge
neeskunde is niet een van de zwakste zijden.
Twee Nederlanders droegen den Nobelprijs
daarvoor weg, t.w. professor W. Enthoven
(1924) en professor C. Eijkmann (1929). In de
rubriek scheikunde is Nederland eveneens ver
tegenwoordigd vooreerst in 1901 professor J.
H. van 't Hoff en onlangs professor P. J. W.
Debije, terwijl in 1911 T. M. C. Asser den
Nobelprijs voor den vrede ontving.
e juwelier W. Burroughs was dood op
bed gevonden, verstikt in zijn hoofdkus
sen.
Oogenschijnlijk had zijn overlijden niets met
misdaad uitstaande, 'n Agent van den juwe
lier, die 's morgens vroeg volgens ontvangen
order zich gemeld had om 'n kostbaar parel
snoer naar een anderen juwelier in Chicago te
brengen, had Burroughs dood gevonden.
Nog volkomen ontdaan, vertelde hjj de poli
tie, dat hij door den winkel naar boven was
gegaan naar de slaapkamer van Burroughs.
Dat was gewoonte, wanneer hij een opdracht
's morgens vroeg in ontvangst moest nemen.
Na vergeefs kloppen had hij de deur van de
kamer geopend en het lijk ontdekt.
De politie stond voor een raadsel, doch in
specteur Scott voelde er niets voor om aan een
beroerte of iets dergelijks te gelooven, daar de
safe van den juwelier op diens slaapkamer
wijd open stond en niets dan onbelangrijke sie
raden bevatte. Aanwijzingen voor een misdaad
waren er echter absoluut niet. Geen enkel
spoor, geen vingerafdruk was te vinden. In
specteur Scott bleef met de vasthoudendheid
van een fox-terrier zijn onderzoek vervolgen.
Hij vond niets. Teneinde raad begon hjj op
nieuw in de papiermand te snuffelen. Alles
onbelangrijke dingen, alleen een postzegel, van
een couvert gescheurd, had zijn aandacht.
„Kingston, Canada" vermeldde het poststem.
pel, dat hij bij het raam stond te ontcijferen.
Daar werd zijn aandacht getrokken door een
bureaulamp op de vensterbank. De groene kap
was geheel naar beneden gebogen, overigens
was er niets bijzonders.
Inspecteur Scott grijnsde.
„Iets gevonden?", vroeg belangstellend ser
geant Rallor.
„Nee, iets gezien," zei inspecteur Scott, „wie
zet er nu een bureaulamp op een vensterbank,
en dan nog wel met het lichtvlak op den voet
der lamp gericht?"
Aan zijn bureau zat inspecteur Scott een uur
later tusschen stapels lijsten en papieren. Hij
zocht naar de namen van alle personen, die de
laatste paar maanden van Canada naar Chi
cago gekomen waren. Hjj vond geen enkelen
bekenden naam, doch wel, naar den leeftijd,
twee personen, die hij meer tezamen had ge
zien cn waarvan ieder een kenteeken had, dat
hem niet onbekend was. In den namiddag be
gaf inspecteur Scott zich in zijn wagen naar
één der voorsteden van Chicago. Tusschen
schiettenten, werptenten en andere vermake
lijkheden door ging hij naar een armoedig cir
cus en vroeg naar zijn oude bekenden met de
nieuwe namen.
„Wandler en Stieglitz?" riep de eigenaar uit.
„Schooiers zijn het! Ze komen niet meer in
mijn program. Met de grootste moeite heb ik
hen afgericht en nu zijn ze al twee dagen weg.
gebleven. Gewoon gedeserteerd
Inspecteur Scott maakte zich nader bekend
en uit de kleurrijke beschrijving van den ver.
ontwaardigden circus-directeur stelde hij vast,
dat de twee kermisreizigers inderdaad de door
hem verdachte Grimsbey en Tailor waren,
Waar waren zij gebleven? Inspecteur Scott
zuchtte, als hij dacht aan de moeilijkheden,
welke thans zoo snel mogelijk dienden te wor
den opgelost.
Nog juist voor het vertrek van het Cana-
deesche mailschip Acquita uit Toronto naar
Kingston, meldde zich de laatste passagier. Het
was een oude, vriendelijke heer, die een eerste
klas hut gehuurd had en met een praatje al
spoedig in de kapiteinshut binnenstapte. Daar
legde inspecteur Scott zijn masker af. De ka
pitein bevestigde hem, dat Scott zijn hut ge
kregen had tegenover die van den heer Carols,
een eerzamen pachter op weg naar Kingston.
Een zekere Williams was hem onbekend en be
vond zich, ook in de andere klassen, beslist
niet aan boord. De heer Carols miste twee vin
gers aan de linkerhand, doch iemand met twee
gouden tanden vóór in de bovenkaak was niet
onder de passagiers.
„Dat is heel jammer," merkte inspecteur Scott
op, „doch misschien toch wel heel goed juist.
Ik kan toch moeilijk zonder eenig bewijs de
heeren arresteeren en desertie uit een circus is
voor mijn affaire niet voldoende."
aiUiiiii-UHiillll
Intusschen was er een groote lading bevroren vleesch aan
gekomen. „Stop 't hier maar in", zei de kapitein, terwijl hij
een der ijskasten openmaakte. Toevallig echter had hij dezelfde
kast te paken, waarin Piet en Drein den bevroren ijsbeer ge
stopt hadden.
Maar nu gebeurde er iets vreeselijks. De bevroren ijsbeer was De ijsbeer ging hem natuurlijk achterna en weldra Was er
in de ijskast ontdooid en sprong opeens naar buiten. De kapi- een geweldige paniek onder de bemanning uitgebroken. Als
krankzinnigen renden allen het dek heen en weer, tot de ijsbeer
tem gilde moord en brand en ging aan den haaL
over de verschansing sprong en op de ijsvlakte verdween.
De oude vriendelijke heer aan boord van de
Acquita was den eersten dag den besten reeds
zeeziek geworden en hij was onder algemeene
meewarigheid naar zijn hut vertrokken en het
zich niet meer zien. Achter het gesloten luik
van zijn scheepsverblijf zat echter de oude heer
in de gedaante van inspecteur Scott dag en
nacht op de loer, zijn oogen wendden zich
niet af van het venster van zijn overbuur en
vooral des avonds was zijn aandacht tot het
uiterste gespannen. Den eersten avond en
nacht gebeurde niets bijzonders, den avond van
den volgenden
dag evenmin,
doch tegen 10 I
seling driemaal i
achtereen een I
groen licht aan-
gloeien en verdwijnen. Gespannen wachtte hij
af. Daar slenterde iemand over het dek na
derbij. Zonder omzien of overhaasting, na
derde hij kalm de hut van den pachter, klop
te aan en ging binnen.
Inspecteur Scott had zich wel voor het hoofd
kunnen slaan. De bar-man van de eerste klas
kajuit, juist de eenige man, dien hij niet had
bespionneerd op zijn wandeling vóór hij zee
ziek werd! Met voldoening stond overigens in
specteur Scott op, greep naar de revolver in
zijn achterzak en drukte tweemaal op de
schel aan den wand.
Enkele oogenblikken later hoorde hij voet
stappen langs zijn deur gaan, toen nog eens
hetzelfde geluid en nog eens.
Inspecteur Scott trad, geheel zichzelf thans,
naar buiten. Met groote passen ging hij langs
den kapitein en twee gewapende matrozen, die
bij zijn hut stonden, op het verblijf van zijn
overbuur toe. Hij rukte de deur open, richtte
zijn revolver en riep:
„Grismbey en Tailor, ik arresteer jelui we
gens moord op den juwelier Burroughs uit
Chicago."
Volkomen perplex staarden twee mannen,
die aan tafel zaten, hem aan. Eindelijk sprak
één hunner:
Dat spijt me voor je, Scott. We wisten, dat
je ons zocilt voor een vervelend smokkelzaakje,
maar we kunnen je het pleizier niet gunnen
iets met een moord op een juwelier te maken
te hebben."
Inspecteur Scott was niet spoedig te over
bluffen, hij liet zijn mannetjes zonder meer
inrekenen en toen te Chicago allerlei bijzon
derheden bij elkaar een logisch verband vorm
den, viel er weinig meer te ontkennen voor
Grimsbey en* Tailor.
Hoe heeft u ooit deze combinatie kunnen
bedenken?" vroeg sergeant Rallor, na het ver-
oordeelend vonnis, aan inspecteur Scott. „Er
was toch niet het minste houvast in deze ge
schiedenis?
,Eén foutje in de afwerking is hun noodlot
tig geworden. De bureaulamp, die ze op de
vensterbank hadden laten staan. Zooiets kon
de juwelier niet gedaan hebben, en ik dacht
direct aan mijn misdadigers, omdat de kap
geheel naar beneden gebogen stond en toen
onmiddellijk me in de gedachten schoot, dat ik
Grimsbey en Tailor kende, die altijd samen
werkten en elkander seinden met een groen
licht. Het was slechts zaak hen te vinden en
te onderzoeken of het overige op hen zou klop-
pen.pen. „En," besloot inspecteur Scott, „van
een groene lamp over een postzegel uit Kingston,
liep het zaakje verder op rolletjes!"
Paramount is dezer dagen begonnen met de
opnamen voor „Souls at sea". Gary Cooper, die
zoo juist zijn werk in De Mille's „Plainsman"
beëindigde, krijgt in „Souls at sea" opnieuw 'n
star-rol. Overigens zal een groot aantal van
Paramount-acteurs en actrices aan deze film
medewerken; tot dusver worden de namen van
Helen Burgess, Robert Cummings, Virginia
Weidler en Anthony Nace genoemd. De produc
tieleiding berust by Henry Hathaway en Gro
ver Jones, waarvan de eerste bovendien de regie
zal voeren. Jones schreef het scenario.
Bette Davis, die onlangs in Engeland een
proces aanhangig maakte tegen Warner Bros,
dat zij in eerste instantie verloor en waartegen
zij hooger beroep zou aanteekenen, ziet van
hoogere instantie af en zal naar Warner Bros.
terugkeeren. Het proces zou de actrice 35.000
hebben gekost, bijna de helft van haar jaar-
lijksch salaris, naar zij aan reporters verklaar
de en zij is niet geneigd de andere helft er b(j
te riskeeren.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7^0 bij een ongeval met H
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A OU»" doodelijken afloop
bij een ongeval met
doodelijken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
36
„Dus," zei hij, toen ze eindelijk alleen wa>
ren, „mijnheer Quarendon, U heeft een heele-
boel nieuws te vertellen.
Mijnheer Quarendon bette zijn voorhoofd en
staarde hem aan.
„Hoe weet u dat?" vroeg hij.
„Aha!" zei Wirlescombe knipoogend. „Dat
zou verraden van beroepsbeheimen zijn, beste
heer. Wel, het is natuurlijk over Di Spada?"
„Ja," antwoordde de eigenaar van het Flat
gebouw. „Als het dat niet geweest was, zou ik
niet naar hier toe gehold zijn, op gevaar af
mijn nek te breken. Misschien weet U al wat
bet is?"
„Ik zou er in ieder geval een goeden slag
<*aar kunnen slaan," antwoordde Wirlescombe
«■oolijk.
JJoe het dan eens!" zei Quarendon. ,,'t Lijkt
wel, of jullie door muren heen kunnen kijken."
„Dat nu wel niet, maar we zijn er toch
trotsch op, dat we uit kunnen rekenen dat
twee plus twee, vier is," antwoordde de detec-
tve. „Wel, ik vermoed, dat Di Spada van plan
u te gaan verlaten. En dat hii u misschien
al wel een opvolger aan de hand heeft gedaan
ook."
Mijnheer Quarendon zat met open mond.
„O, weet u het dus al?" zei hij. „Wel dan
had ik niet hoeven te komen."
„Ik weet van niets," merkte Wirlescombe
luchtig op. „Heelemaal niets, beste heer. Ik
heb alleen maar een veronderstelling gewaagd,
op grond van gegevens, die deze veronderstel
ling wettigen. Dus is hij weg en heeft hij al
een opvolger voorgesteld?"
Mijnheer Quarendon begon weer te betten.
„Hij gaat en hij heeft me al aan een opvol
ger voorgesteld!" herhaalde hij.
„Opvolger! Twee zelfs, de een 'n Italiaan, net
als hij zelf en de ander een Franschman."
„Een prachtcombinatie, om de Europeesche
talen te onderwijzen," merkte de detective op.
„Vanmorgen was het," zei mijnheer Quaren
don. „Ik was vroeger dan gewoonlijk naar het
flatgebouw gegaan en was er nog niet lang, of
daar komt Bro Di Spada binnen, uitgedost als
een prins ik had nog nooit zoo'n chic gezien.
En hij bracht twee vreemdelingen mee, Mon
sieur Zus en Signor Zoo. Ik ben hun namen
vergeten, maar ik heb ze opgeschreven. Mijn
heer Di Spada stelt hen voor en houdt een heele
redevoering, nadat ze hadden staan buigen en
dansen als apen op een Italiaansch orgel. Ver
telt me, dat de Godin der fortuin hem heeft
toegelachen en een hoop meer van dien hoog-
dravenden onzin; dat hij er uitscheidt en nu
zyn zaak overgedaan heeft aan zijn vrienden,
den Monsieur en den Signor wier karakters
van de eerbaarste, wier talenten niet te ont
kennen en wier financieele posities te onder
zoeken zijn en wel bij de Crédit Lyonnais, wat
het eenige belangrijke was, dat hij opnoemde en
wat ook waar bleek te zijn. Ik heb me er zoo
juist persoonlijk van vergewist. En dan stelt hij
voor, dat we om de nieuwe overeenkomst onder
den doop te houden, er 'n goed fleschje overheen
zullen gieten. En buitengewoon fijne wijn was
het, mijnheer Wirlescombe, daar geef ik mijn
woord op. Heidsieck van een van de beste jaren
en extra goede sigaren. Nou, dat is het."
,En vertelde Di Spada nog iets over zijn
plannen?" vroeg Wirlescombe. „Zijn toekomst
plannen?"
Zeker deed hij dat. Wat bent u nu van plan
te gaan doen, Signor, vroeg ik. U zult nu zeker
wel willen profiteeren van de gunsten, die die
Vrouwe u geschonken heeft, zei ik zoo'n beetje
guitig. Natuurlijk, antwoordde hij, waarom niet.
Op 't oogenblik logeer ik nog in het Carlton
Hotel en tref nog eenige voorbereidingen; dan
ga ik een tijdje naar buiten, naar een kennis;
daarna als uw grauwe, saaie herfst weer be
gint, ga ik naar mijn eigen land, waar altijd
de zon schijnt. Prachtig, zeg ik, maar regen of
zonneschijn, u zult er geen betere Champagne
noch betere tabak kunnen krijgen, dan die u
hier op den kop hebt getikt. En toen moesten
we allemaal lachen. Toen ben ik opgestapt,
heb even bij de bank geïnformeerd en ben toen
naar hier gekomen."
„Dan is het dus duidelijk, dat de heer Di
Spada een fijn leventje heeft," merkte Wirles
combe op. Quarendon knipoogde.
„Het kon niet beter," zei hij. „Het kon niet
beter."
Dien middag ging Wirlescombe op het minst
drukke uur naar café Aldobrandini. Hij was er
niet meer geweest, sinds hij er met Adriaan
Graye 'n bezoek had gebracht en had Aldo
brandini niet meer gezien sinds dat geval in
dat leege huis, toen ze daar het lijk van den
onbekende hadden gevonden.
Het trof hem als vreemd en onnatuurlijk,
toen hij de deur open duwde en 't kleine eet-
zaaltje binnentrad, dat alles er nog juist uitzag,
als toen Graye en hij er zeven jaar geleden
waren binnengekomen.
Het was er even leeg als toen en ook hing
er nog etensgeur van de lunch, 'n Italiaan-
sche kellner aat dicht bij de deur wat te dom
melen, met in zijn eene hand een beker en in
zijn andere een Italiaansche krant. Achterin
stond, aan het buffet, madame, een beetje
ouder, een beetje dikker, nog altijd de boeken
bij te houden en de kas op te maken. En naast
haar, achteroverliggend op een van zijn met
rood pluche bekleede banken en met zijn hoofd
rustend tegen een gemakkelijk hoekje van de
lambrizeering, deed Signor Aldobrandini zijn
dutje, na de koffie, het „petit verne" en de
sigaar, waarmee hij het zich genoeglijk maakte,
als de grootste middagdrukte voorbij was.
Een heftige por van zijn eega bracht Aldo
brandini weer tot de werkelijkheid terug. Hij
sprong op, herkende, toen hij zijn oogen uit had
gewreven, dadelijk den detective en lachte met
zijn witte tanden. Hij ook was, zooals Wirles
combe opmerkte, een beetje in omvang toege
nomen en op de plaats, waar vroeger 'n zilveren
horlogeketting bengelde, hing nu een dikke
gouden. Wirlescombe leidde hieruit af, dat het
café Aldobrandini goed ging.
Hij nam met een beleefde buiging voor ma
dame zijn hoed af en stak joviaal zijn hand uit
naar haar heer en meester. „Wel mijnheer Al
dobrandini," zei hij, „hebt u me nog niet ver
geten?"
„Neen, neen," riep de Italiaan uit. „Ik ont
houd ieder gezicht. U bent mijnheer Wirles
combe, natuurlijk! Wat wilt u drinken, mijn
heer Wirlescombe. En wilt u een sigaar opste
ken? Zeker en dat geval herinner ik me
ook nog best. Maar dat is zeker al lang in den
doofpot, niet? Zullen we hier gaan zitten en
het ons gemakkelijk maken?"
Wirlescombe nam Aldobrandini's uitnoodi-
ging aan en ging in een rustig hoekje zitten. Hij
stak een sigaar op en nam een teugje van de
likeur, die hij had uitgekozen.
„Ik zou zoo maar niet durven beweren, dat
dat allemaal allang in den doofpot is," begon
hij vertrouwelijk. „Soms komen die dingen weer
vanzelf voor den dag."
Ja, een moordenaar wordt op den duur we!
gevonden hè?"
„Soms wel en soms niet," gaf de detective toe.
,Maar ik wilde u een vraag stellen, U hebt altijd
een heeleboel van uw landgenooten gekend?"
Aldobrandini haalde de schouders op. „Nogal
wat," antwoordde hij. „Maar er zijn er ook nogal
wat, die ik niet ken."
„Ja, naturlijk zei Wirlescombe. „Maar ik
dacht nu aan menschen, die nogal bekend zün.
Kent u büvoorbeeld iemand die zich Di Spada
noemt?"
„Di Spada," herhaalde Aldobrandini. „Wat is
dat voor iemand?"
„Hy is leeraar in talen," antwoordde de de
tective. 'n Man van in de dertig, zou ik zeggen
goed figuur, maar mager, zwarte oogen en
haar, een snor en een puntbaardje en chic ge
kleed."
Aldobrandini schudde het hoofd.
„Er zijn er veel, die er zoo uitzien," zei hü.
„Neen, ik ken niemand van dien naam. Maar
wacht, ik zal mijn vrouw eens vragen. Zooals
alle vrouwen, weet zü veel meer van mannen
af."
Madame was met haar boekhouding klaar
gekomen en was, met een buiging en een glim
lach naar den detective, verdwenen door de
deur, die naar het hotel leidde. Aldobrandini
ging haar achterna. Na een paar minuten kwam
hij terug, schudde het hoofd en haalde de schou
ders op.
„Neen, dat is een van de weinige dingen, die
mün vrouw niet weet," zei hij. ,Di Spada, neen.
En toch komen er hier veel met zwarte haren
en oogen en die snorren en puntbaarden heb
ben ook! Maar mijn vrouw raadt u aan, eens
naar Signor Carlatti te gaan hier om den hoek,
die kent iedereen."
„En wie is die Signor Carlatti?" vroeg Wir
lescombe.
(Wordt vervolgd)