Help! Met mï&aal mn dm ia§ DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL Negende maand van het Moslem-jaar I D ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen F 750.- F 750.- 1 Wie doodde I Marco Graffi? 1 de rah-ma-dahn ■HHH DONDERDAG 10 DECEMBER 1936 deze maand zou aan Mahomed de Koran geopenbaard zijn Gewijd aan de vasten W t De stichter van den Nobelprijs De uitvinder van het dynamiet en vechtervoor den vrede Tragische uitvinding De vijf jaarlijksche prijzen Nederlandsche Nobelprijs winnaars teur 2scottHpio?: Het groene licht J Henry Hathaway De verloren dochter AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Zaterdagavond 14 November, na het avond maal, werd een groot deel der Jeruzalem- sche bevolking opgeschrikt door een zwaar onschot, donderende echo tienvoudig eerkaatst we»d door den Olijfberg en den Mons sc)?PUS' ten °osten van de stad. Op het eerste n °t volgden met tusschenpooaen van een mi- fut nog vier schoten meer. vpZe echter niet door deze schoten werd op geschrikt, dat was de Arabische Moslem-bevol- lnS- Deze had er met spanning op gewacht. et eerste schot kondigde namelijk aan, dat de euwe maan (eerste kwartier) boven den hori- v n was gezien, waarmede de maand Ramadan n het Moslem-jaar was ingezet. Deze maand amadan is gewijd aan de groote vasten der .oslsJ^, welke een der „vijf zuilen van den tem" js, overeenkomstig het geschrevene in tj6n Koran die zegt, dat het vasten een essen- sel onderdeel is van iederen godsdienst, en ^°hder de inachtneming van dewelke geen vol geling van den Profeet groote hoop kan koeste- in het heet-begeerde Moslem-Rijk-der-He- melen binnen te zullen gaan. Slechts zieken en reiziger zijn van de naleving der vastenwet ge- alsPenseerd, maar onder voorwaarde, dat zij la ar, zoodra de omstandigheden, waaraan zij un dispensatie danken niet meer aanwezig zijn, itekcrt aan „gevaste" dagen aanvullen. De reden waarom de maand Rah-ma-dahn, de negende van het Moslem-jaar, aan de vasten ®®wij(3 werd, is deze, dat in deze maand aan homed de Koran geopenbaard heet te zijn, weswege zij dus heiliger is dan alle andere maanden. Ramadan, de vastenmaand, begint, zooals ge- zegd, bij het eerste rijzen van de zichtbare hieuwe maan (eerste kwartier) boven den einder en duurt tot het eerste rijzen van de volgende hieuwe maan, waarmede de volgende, de tiende, ®teand, Schauwal van het Moslemsche maan jaar wordt ingeleid. Ri Rah-ma-dahn moet er iederen dag gevast Worden „vanaf den tijd, waarin een zwarte draad °nderscheiden kan worden van een witten", tot zonsondergang. Het vastenvoorschrift is absoluut en het behelst de algeheele onthouding van Voedsel, drank en omgang met vrouwen. De maand Ramadan is in het geheele Islamie- tisch Oosten de maand van de kanonschoten, Want niet slechts wordt een kanon afgescho- ten om Allah's geloovigen ervan kond te doen, dat de nieuwe maan van Ramadan voor het oerst boven den einder gerezen en de vasten te aangebroken, maar bovendien wordt in ieder etmaal van de vastenmaand door een kanon schot het tijdstip bekend gemaakt „waarop een Zwarte draad onderscheiden kan worden van een Witten" met behulp van enkel het daglicht Wel te verstaan en het tijdstip van zonsonder gang. Een uur of anderhalf voorafgaand aan het kanonschot van het eerstgenoemde tijdstip, wordt bovendien 'n extra-kanonschot afgevuurd, dat bedoeld is om de huisvrouwen te waarschuwen. Die weten dan, dat het tijd is om het laatste ttaal te bereiden van den nacht, dat de familie krachten moet geven om den meedoogenloozen vastendag het hoofd te bieden. Dit afvuren van kanonschoten, een zeer prac- tisch middel en romantischer en plechtiger ook dan b.v. het loeien van een sirene, is vermoede lijk een traditie uit den Turkentijd. In ieder ge- Val zijn de „Ramadan-kanonnen" erfstukken uit den Turkentijd, vaak nog achterladers, zooals dat kanon in Gaza, dat eenige jaren geleden bij de Ramadan-aankondlging achteruitschoot en den kanonnier doodde. Het is interessant een vergelijking te trekken tusschen de Ramadan der Muzelmannen en onze „groote vasten". Het volstrekt zich onthouden van alle spijs en drank gedurende een geheelen dag kan in derdaad zeer smartelijk zijn, in het bijzonder het zich onthouden van drank moet wel zwaar vallen. In tegenstelling met de christelijke vas- tenvoorschriften zijn dus de Moslem-voor schriften voor overdag strenger. Daar staat echter tegenover, dat de Moslem vanaf Zons ondergang tot zeker oogenblik voor zonsop gang (onderscheidbaarheid zwarten of witten draad) zonder eenige beperking behalve die der behoorlijke matigheid, mag eten en drinken haar hartelust, waardoor niet zelden, wanneer de behoorlijke matigheid uit het oog wordt verloren, de Ramadan-nachten in gulzige schranspartijen ontaarden. Het groote inconvenient is echter, dat de uren van arbeid nu eenmaal natuurlijker wijze de uren van den dag zijn. Het spreekt dan ook vanzelf, dat de arbeidscapaciteit der Arabieren in de Ramadan geringer is dan nor maal, zooals touristen, die in de Ramadan-maand het nabije Oosten bezochten, tot hun verdriet meestal persoonlijk hebben kunnen constatee- ren. Voor wat Palestina's Moslems betreft, zou het een geluk bij een ongeluk geweest zijn, in dien Ramadan in den tijd van de groote Ara bierenstaking was gevallen, die juist eenige Weken geleden, na een duur van zes maanden, ten einde kwam. Gedurende de stakingsmaan den werd er namelijk door de Arabieren toch al niet gewerkt iets wat hun overigens daarom niet al te moeilijk viel, daar hun in dolente natuur naar (uitwendige) ledigheid en droomerij neigt en zij met bewonderenswaardig weinig genoegen kunnen nemen voor hun on derhoud. Bij dit alles komt, dat vanwege het verschil in lengte van het maanjaar en het zonnejaar, Ramadan in 32 zonnejaren het geheele zonne jaar doorloopt. Dientengevolge is de vasten in den zomer beduidend zwaarder dan in den winter, daar de dagen dan het langst zijn, de tijd van absolute onthouding, en de nachten het kortst, de tijd van onbeperkt eten en drinken Hoewel practisch de Ramadan erop neer komt, dat de Moslems een maaltijd nemen na zonsondergang en een tweeden maaltijd eenigen tijd voor het ochtendkrieken, kan over het ge heel de Moslem-vasten nadeelig zijn voor de gezondheid, in tegenstelling met onze vasten die in veel gevallen voor de gezondheid een weldaad kan zijn. Er is heel verschillend geoordeeld over de vraag, of de Islam een ernstige godsdienst is en subs, of zün belijders hem wel ernstig nemen Veel fanatisme, veel uiterlijkheid en vertoon oordeelt menigeen. Het zij zoo het zij. Een feit is dat de vasten in de maand Ramadan door de groote massa, alle geloovige Moslems, die in het den zinnen veelbelovende Paradijs wil len worden opgenomen en welke rechtgeloo- vige Moslem wil dat niet? streng onderhou den wordt. En zelfs zij, die in hun hart agnosticisten zijn en die zijn er zeker onder de Moslems ontkomen, uit menschelijk opzicht, moeilijk aan de inachtneming van het vasten- gebod, daar het leven zich in het Oosten bij dag nagenoeg uitsluitend buitenshuis afspeelt en geen familie in staat is haar geheimen voor de buurt verborgen te houden. Het komt voor, dat een Moslem geen druppel wijn over zijn lippen zal laten komen, maar er niet tegen op ziet diep „in de olie" te geraken aan goede oude, Schotsche whisky. Op een opmerking dienaangaande door schrijver dezes aan een whisky-vereerenden, geloovigen Mos lem gemaakt, kreeg hij als antwoord het voor stel, in de beste Engelsche vertaling van den Koran de passage op te zoeken, waaruit zou blijken, dat het een volgeling van den profeet niet geoorloofd zou zijn whisky te drinken. Aan de hand van de letter van den Koran de vasten in Ramadan ontduiken, dat speelt ech ter met een gerust geweten zelfs de spitsvon- digste onder de Moslems niet klaar. Voor Palestina viel het begin van Ramadan dit jaar ongeveer samen met het begin van haar werk door de Koninklijke Commissie. De vrome Moslems, die tevens vurige nationalis ten zijn, zijn opgewekt door hun vasten Allah te bewegen tot beïnvloeding van de Koninklijke Commissie ten gunste van de Arabische wen- schen: stopzetting der Joodsche immigratie, verbod tot landverkoop aan de Zionisten en een eigen regeering. Het is echter hoogst twijfelachtig, of met het einde van Ramadan het einde van het werk der Koninklijke Commissié zal samenvallen. Op de Ramadan volgt een der twee groote Moslem-feesten, het drie dagen durende kleine Bairan, ook wel suikeren Bairan geheeten, om dat men elkaar dan zoetigheden, bonbons en koeken ten geschenke geeft. De Arabische Na tionalisten verwachten als zoet geschenk van de Koninklijke Commissie de aanbeveling hun ner desiderata. Maar: de Koninklijke Com missie is niet Moslemsch. den man, die 'n witten wandelstok draagt als hij de straat moet kruisen! (Want zoo'n stok wordt gedragen door menschen, die slecht kunnen zien) ROOD ig&reJJPjlVI Drie poesjes, bijeen in de door haar gewonnen bokaal op een tentoonstelling te Londen Heden 10 December wordt de 40ste sterf dag herdacht van den Zweedschen geleerde Alfred Nobel, den stichter van den Nobelprijs. Hij werd geboren 21 October 1833 en was een afstammeling van een oude boerenfamilie in Zweden. Op vier-jarigen leeftijd ging Alfred Nobel met zijn ouders naar St. Petersburg, waar zijn vader met toestemming van de Rus sische regeering een metaalfabriek oprichtte. In 1859 keerde de familie naar Stockholm te rug en begon Alfred Nobel aan de universiteit aldaar zijn studie in de chemie. Vanaf 1862 hield hij zich met allerlei uitvindingen bezig. Zijn eerste uitvinding was die van nitroglyce rine, waarop hij in 1864 patent verkreeg. Na dat in 1864 zijn laboratorium in de lucht was gevlogen, probeerde hij de groote ontplof baarheid van de nitroglycerine te verminde ren. Dit gelukte hem drie jaar later, toen hij het dynamiet uitvond. Nobel stierf den lOen December 1896 te San Remo. Zijn geheele leven door was de geleerde van een uiterst zwakke gezondheid geweest, doch hoe zwak zijn lichaam ook was, hij bezat een geest, welke zich met de stoutste plannen bezig hield. Als uitvinder werden Alfred Nobel niet min der dan 355 patenten verleend. Hij was een eenzaam man, over wien de wereld veel sprak, doch die slechts met weinigen omgang had; een mensch die steeds tot hulp bereid was en gedurende zijn leven een groot deel van zijn Vermogen voor weldadige doeleinden aan wendde. Hij geloofde aan de mogelijkheid, dat de wetenschap de menschen gelukkig kon ma ken en hij koesterde de hoop, dat de eeuwige vrede tenslotte op de barbaarsche oorlogstij den zouden volgen. Zijn talrijke uitvindingen leverden Alfred Nobel een vermogen op van niet minder dan 31 millioen Zweedsche Kro nen. Zijn meest belangrijke, maar tegelijk ook zijn meest tragische uitvinding, is die van het dynamiet geweest. Tragisch niet alleen, omdat de eerste proeven de fabriek van zijn vader in de lucht deden springen, waarbij een jongere broer het leven verloor, maar tragisch vooral, omdat de kracht van het werk zijner gedachten niet slechts voor cultureele doeleinden (aanleg van tunnels, spoorwegen, enz.) diende, maar ook voor den menschenvernietigenden oorlog. Het lag Nobel na aan het hart, dat gedeelte van de resultaten zijner uitvinding door de groote middelen welke het dynamiet hem had opgeleverd, ter zijde te stellen. Daarom bepaalde hij in zijn testament, dat uit de middelen van zijn vermogen, waarvan hij in 1895 een fonds had gesticht, jaarlijks een vijftal prijzen, ieder van ongeveer 100.000 gul den zouden worden uitgereikt, te verdeelen als volgt: 1. de prijs voor natuurkunde; 2. die voor scheikunde; 3. die voor geneeskunde en phy- siologie; 4. die voor letterkunde (letterkundig, historisch of wijsgeerig werk van idealistische strekking)5. de vredesprijs (voor werken ter bevordering van den wereldvrede). De prijzen onder 1, 2 en 4 genoemd worden toegekend door de Zweedsche Academie voor Wetenschap pen, die sub. 3 door het Carolinisch (medisch- chirurgisch) Instituut te Stockholm, terwijl de vredesprijs door een commissie uit de Noor- weegsche storthing wordt toegekend. Een prijs kan in tweeën worden gedeeld. Behalve 't bedrag ontvangt een bekroonde ook nog een gouden medaille en een diploma. Degene, aan wien de Nobelprijs is toegekend, is verplicht een lezing over zijn arbeid te houden, welke lezing moet plaats vinden te Stockholm of te Oslo. Voor de eerste maal werden de Nobelprijzen toegekend op 10 December 1901. Door de licha men, welke met de verdeeling en uitreiking van de verschillende prijzen zijn belast, zijn Nobel- instituten opgericht, welke het werk en de ver diensten van een eventueelen candidaat ern stig onderzoeken. Ook in ons land zijn verschil lende geleerden vereerd geworden met de toe kenning van een Nobelprijs. Van hen, die den prijs der natuurkunde ont vingen, noemen wij onze landgenooten: Lo- renz (1902), J. D. van der Waals (1910) en H. Kamerlingh Onnes (1930). Maar ook de ge neeskunde is niet een van de zwakste zijden. Twee Nederlanders droegen den Nobelprijs daarvoor weg, t.w. professor W. Enthoven (1924) en professor C. Eijkmann (1929). In de rubriek scheikunde is Nederland eveneens ver tegenwoordigd vooreerst in 1901 professor J. H. van 't Hoff en onlangs professor P. J. W. Debije, terwijl in 1911 T. M. C. Asser den Nobelprijs voor den vrede ontving. e juwelier W. Burroughs was dood op bed gevonden, verstikt in zijn hoofdkus sen. Oogenschijnlijk had zijn overlijden niets met misdaad uitstaande, 'n Agent van den juwe lier, die 's morgens vroeg volgens ontvangen order zich gemeld had om 'n kostbaar parel snoer naar een anderen juwelier in Chicago te brengen, had Burroughs dood gevonden. Nog volkomen ontdaan, vertelde hjj de poli tie, dat hij door den winkel naar boven was gegaan naar de slaapkamer van Burroughs. Dat was gewoonte, wanneer hij een opdracht 's morgens vroeg in ontvangst moest nemen. Na vergeefs kloppen had hij de deur van de kamer geopend en het lijk ontdekt. De politie stond voor een raadsel, doch in specteur Scott voelde er niets voor om aan een beroerte of iets dergelijks te gelooven, daar de safe van den juwelier op diens slaapkamer wijd open stond en niets dan onbelangrijke sie raden bevatte. Aanwijzingen voor een misdaad waren er echter absoluut niet. Geen enkel spoor, geen vingerafdruk was te vinden. In specteur Scott bleef met de vasthoudendheid van een fox-terrier zijn onderzoek vervolgen. Hij vond niets. Teneinde raad begon hjj op nieuw in de papiermand te snuffelen. Alles onbelangrijke dingen, alleen een postzegel, van een couvert gescheurd, had zijn aandacht. „Kingston, Canada" vermeldde het poststem. pel, dat hij bij het raam stond te ontcijferen. Daar werd zijn aandacht getrokken door een bureaulamp op de vensterbank. De groene kap was geheel naar beneden gebogen, overigens was er niets bijzonders. Inspecteur Scott grijnsde. „Iets gevonden?", vroeg belangstellend ser geant Rallor. „Nee, iets gezien," zei inspecteur Scott, „wie zet er nu een bureaulamp op een vensterbank, en dan nog wel met het lichtvlak op den voet der lamp gericht?" Aan zijn bureau zat inspecteur Scott een uur later tusschen stapels lijsten en papieren. Hij zocht naar de namen van alle personen, die de laatste paar maanden van Canada naar Chi cago gekomen waren. Hjj vond geen enkelen bekenden naam, doch wel, naar den leeftijd, twee personen, die hij meer tezamen had ge zien cn waarvan ieder een kenteeken had, dat hem niet onbekend was. In den namiddag be gaf inspecteur Scott zich in zijn wagen naar één der voorsteden van Chicago. Tusschen schiettenten, werptenten en andere vermake lijkheden door ging hij naar een armoedig cir cus en vroeg naar zijn oude bekenden met de nieuwe namen. „Wandler en Stieglitz?" riep de eigenaar uit. „Schooiers zijn het! Ze komen niet meer in mijn program. Met de grootste moeite heb ik hen afgericht en nu zijn ze al twee dagen weg. gebleven. Gewoon gedeserteerd Inspecteur Scott maakte zich nader bekend en uit de kleurrijke beschrijving van den ver. ontwaardigden circus-directeur stelde hij vast, dat de twee kermisreizigers inderdaad de door hem verdachte Grimsbey en Tailor waren, Waar waren zij gebleven? Inspecteur Scott zuchtte, als hij dacht aan de moeilijkheden, welke thans zoo snel mogelijk dienden te wor den opgelost. Nog juist voor het vertrek van het Cana- deesche mailschip Acquita uit Toronto naar Kingston, meldde zich de laatste passagier. Het was een oude, vriendelijke heer, die een eerste klas hut gehuurd had en met een praatje al spoedig in de kapiteinshut binnenstapte. Daar legde inspecteur Scott zijn masker af. De ka pitein bevestigde hem, dat Scott zijn hut ge kregen had tegenover die van den heer Carols, een eerzamen pachter op weg naar Kingston. Een zekere Williams was hem onbekend en be vond zich, ook in de andere klassen, beslist niet aan boord. De heer Carols miste twee vin gers aan de linkerhand, doch iemand met twee gouden tanden vóór in de bovenkaak was niet onder de passagiers. „Dat is heel jammer," merkte inspecteur Scott op, „doch misschien toch wel heel goed juist. Ik kan toch moeilijk zonder eenig bewijs de heeren arresteeren en desertie uit een circus is voor mijn affaire niet voldoende." aiUiiiii-UHiillll Intusschen was er een groote lading bevroren vleesch aan gekomen. „Stop 't hier maar in", zei de kapitein, terwijl hij een der ijskasten openmaakte. Toevallig echter had hij dezelfde kast te paken, waarin Piet en Drein den bevroren ijsbeer ge stopt hadden. Maar nu gebeurde er iets vreeselijks. De bevroren ijsbeer was De ijsbeer ging hem natuurlijk achterna en weldra Was er in de ijskast ontdooid en sprong opeens naar buiten. De kapi- een geweldige paniek onder de bemanning uitgebroken. Als krankzinnigen renden allen het dek heen en weer, tot de ijsbeer tem gilde moord en brand en ging aan den haaL over de verschansing sprong en op de ijsvlakte verdween. De oude vriendelijke heer aan boord van de Acquita was den eersten dag den besten reeds zeeziek geworden en hij was onder algemeene meewarigheid naar zijn hut vertrokken en het zich niet meer zien. Achter het gesloten luik van zijn scheepsverblijf zat echter de oude heer in de gedaante van inspecteur Scott dag en nacht op de loer, zijn oogen wendden zich niet af van het venster van zijn overbuur en vooral des avonds was zijn aandacht tot het uiterste gespannen. Den eersten avond en nacht gebeurde niets bijzonders, den avond van den volgenden dag evenmin, doch tegen 10 I seling driemaal i achtereen een I groen licht aan- gloeien en verdwijnen. Gespannen wachtte hij af. Daar slenterde iemand over het dek na derbij. Zonder omzien of overhaasting, na derde hij kalm de hut van den pachter, klop te aan en ging binnen. Inspecteur Scott had zich wel voor het hoofd kunnen slaan. De bar-man van de eerste klas kajuit, juist de eenige man, dien hij niet had bespionneerd op zijn wandeling vóór hij zee ziek werd! Met voldoening stond overigens in specteur Scott op, greep naar de revolver in zijn achterzak en drukte tweemaal op de schel aan den wand. Enkele oogenblikken later hoorde hij voet stappen langs zijn deur gaan, toen nog eens hetzelfde geluid en nog eens. Inspecteur Scott trad, geheel zichzelf thans, naar buiten. Met groote passen ging hij langs den kapitein en twee gewapende matrozen, die bij zijn hut stonden, op het verblijf van zijn overbuur toe. Hij rukte de deur open, richtte zijn revolver en riep: „Grismbey en Tailor, ik arresteer jelui we gens moord op den juwelier Burroughs uit Chicago." Volkomen perplex staarden twee mannen, die aan tafel zaten, hem aan. Eindelijk sprak één hunner: Dat spijt me voor je, Scott. We wisten, dat je ons zocilt voor een vervelend smokkelzaakje, maar we kunnen je het pleizier niet gunnen iets met een moord op een juwelier te maken te hebben." Inspecteur Scott was niet spoedig te over bluffen, hij liet zijn mannetjes zonder meer inrekenen en toen te Chicago allerlei bijzon derheden bij elkaar een logisch verband vorm den, viel er weinig meer te ontkennen voor Grimsbey en* Tailor. Hoe heeft u ooit deze combinatie kunnen bedenken?" vroeg sergeant Rallor, na het ver- oordeelend vonnis, aan inspecteur Scott. „Er was toch niet het minste houvast in deze ge schiedenis? ,Eén foutje in de afwerking is hun noodlot tig geworden. De bureaulamp, die ze op de vensterbank hadden laten staan. Zooiets kon de juwelier niet gedaan hebben, en ik dacht direct aan mijn misdadigers, omdat de kap geheel naar beneden gebogen stond en toen onmiddellijk me in de gedachten schoot, dat ik Grimsbey en Tailor kende, die altijd samen werkten en elkander seinden met een groen licht. Het was slechts zaak hen te vinden en te onderzoeken of het overige op hen zou klop- pen.pen. „En," besloot inspecteur Scott, „van een groene lamp over een postzegel uit Kingston, liep het zaakje verder op rolletjes!" Paramount is dezer dagen begonnen met de opnamen voor „Souls at sea". Gary Cooper, die zoo juist zijn werk in De Mille's „Plainsman" beëindigde, krijgt in „Souls at sea" opnieuw 'n star-rol. Overigens zal een groot aantal van Paramount-acteurs en actrices aan deze film medewerken; tot dusver worden de namen van Helen Burgess, Robert Cummings, Virginia Weidler en Anthony Nace genoemd. De produc tieleiding berust by Henry Hathaway en Gro ver Jones, waarvan de eerste bovendien de regie zal voeren. Jones schreef het scenario. Bette Davis, die onlangs in Engeland een proces aanhangig maakte tegen Warner Bros, dat zij in eerste instantie verloor en waartegen zij hooger beroep zou aanteekenen, ziet van hoogere instantie af en zal naar Warner Bros. terugkeeren. Het proces zou de actrice 35.000 hebben gekost, bijna de helft van haar jaar- lijksch salaris, naar zij aan reporters verklaar de en zij is niet geneigd de andere helft er b(j te riskeeren. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p *7^0 bij een ongeval met H ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A OU»" doodelijken afloop bij een ongeval met doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog. 36 „Dus," zei hij, toen ze eindelijk alleen wa> ren, „mijnheer Quarendon, U heeft een heele- boel nieuws te vertellen. Mijnheer Quarendon bette zijn voorhoofd en staarde hem aan. „Hoe weet u dat?" vroeg hij. „Aha!" zei Wirlescombe knipoogend. „Dat zou verraden van beroepsbeheimen zijn, beste heer. Wel, het is natuurlijk over Di Spada?" „Ja," antwoordde de eigenaar van het Flat gebouw. „Als het dat niet geweest was, zou ik niet naar hier toe gehold zijn, op gevaar af mijn nek te breken. Misschien weet U al wat bet is?" „Ik zou er in ieder geval een goeden slag <*aar kunnen slaan," antwoordde Wirlescombe «■oolijk. JJoe het dan eens!" zei Quarendon. ,,'t Lijkt wel, of jullie door muren heen kunnen kijken." „Dat nu wel niet, maar we zijn er toch trotsch op, dat we uit kunnen rekenen dat twee plus twee, vier is," antwoordde de detec- tve. „Wel, ik vermoed, dat Di Spada van plan u te gaan verlaten. En dat hii u misschien al wel een opvolger aan de hand heeft gedaan ook." Mijnheer Quarendon zat met open mond. „O, weet u het dus al?" zei hij. „Wel dan had ik niet hoeven te komen." „Ik weet van niets," merkte Wirlescombe luchtig op. „Heelemaal niets, beste heer. Ik heb alleen maar een veronderstelling gewaagd, op grond van gegevens, die deze veronderstel ling wettigen. Dus is hij weg en heeft hij al een opvolger voorgesteld?" Mijnheer Quarendon begon weer te betten. „Hij gaat en hij heeft me al aan een opvol ger voorgesteld!" herhaalde hij. „Opvolger! Twee zelfs, de een 'n Italiaan, net als hij zelf en de ander een Franschman." „Een prachtcombinatie, om de Europeesche talen te onderwijzen," merkte de detective op. „Vanmorgen was het," zei mijnheer Quaren don. „Ik was vroeger dan gewoonlijk naar het flatgebouw gegaan en was er nog niet lang, of daar komt Bro Di Spada binnen, uitgedost als een prins ik had nog nooit zoo'n chic gezien. En hij bracht twee vreemdelingen mee, Mon sieur Zus en Signor Zoo. Ik ben hun namen vergeten, maar ik heb ze opgeschreven. Mijn heer Di Spada stelt hen voor en houdt een heele redevoering, nadat ze hadden staan buigen en dansen als apen op een Italiaansch orgel. Ver telt me, dat de Godin der fortuin hem heeft toegelachen en een hoop meer van dien hoog- dravenden onzin; dat hij er uitscheidt en nu zyn zaak overgedaan heeft aan zijn vrienden, den Monsieur en den Signor wier karakters van de eerbaarste, wier talenten niet te ont kennen en wier financieele posities te onder zoeken zijn en wel bij de Crédit Lyonnais, wat het eenige belangrijke was, dat hij opnoemde en wat ook waar bleek te zijn. Ik heb me er zoo juist persoonlijk van vergewist. En dan stelt hij voor, dat we om de nieuwe overeenkomst onder den doop te houden, er 'n goed fleschje overheen zullen gieten. En buitengewoon fijne wijn was het, mijnheer Wirlescombe, daar geef ik mijn woord op. Heidsieck van een van de beste jaren en extra goede sigaren. Nou, dat is het." ,En vertelde Di Spada nog iets over zijn plannen?" vroeg Wirlescombe. „Zijn toekomst plannen?" Zeker deed hij dat. Wat bent u nu van plan te gaan doen, Signor, vroeg ik. U zult nu zeker wel willen profiteeren van de gunsten, die die Vrouwe u geschonken heeft, zei ik zoo'n beetje guitig. Natuurlijk, antwoordde hij, waarom niet. Op 't oogenblik logeer ik nog in het Carlton Hotel en tref nog eenige voorbereidingen; dan ga ik een tijdje naar buiten, naar een kennis; daarna als uw grauwe, saaie herfst weer be gint, ga ik naar mijn eigen land, waar altijd de zon schijnt. Prachtig, zeg ik, maar regen of zonneschijn, u zult er geen betere Champagne noch betere tabak kunnen krijgen, dan die u hier op den kop hebt getikt. En toen moesten we allemaal lachen. Toen ben ik opgestapt, heb even bij de bank geïnformeerd en ben toen naar hier gekomen." „Dan is het dus duidelijk, dat de heer Di Spada een fijn leventje heeft," merkte Wirles combe op. Quarendon knipoogde. „Het kon niet beter," zei hij. „Het kon niet beter." Dien middag ging Wirlescombe op het minst drukke uur naar café Aldobrandini. Hij was er niet meer geweest, sinds hij er met Adriaan Graye 'n bezoek had gebracht en had Aldo brandini niet meer gezien sinds dat geval in dat leege huis, toen ze daar het lijk van den onbekende hadden gevonden. Het trof hem als vreemd en onnatuurlijk, toen hij de deur open duwde en 't kleine eet- zaaltje binnentrad, dat alles er nog juist uitzag, als toen Graye en hij er zeven jaar geleden waren binnengekomen. Het was er even leeg als toen en ook hing er nog etensgeur van de lunch, 'n Italiaan- sche kellner aat dicht bij de deur wat te dom melen, met in zijn eene hand een beker en in zijn andere een Italiaansche krant. Achterin stond, aan het buffet, madame, een beetje ouder, een beetje dikker, nog altijd de boeken bij te houden en de kas op te maken. En naast haar, achteroverliggend op een van zijn met rood pluche bekleede banken en met zijn hoofd rustend tegen een gemakkelijk hoekje van de lambrizeering, deed Signor Aldobrandini zijn dutje, na de koffie, het „petit verne" en de sigaar, waarmee hij het zich genoeglijk maakte, als de grootste middagdrukte voorbij was. Een heftige por van zijn eega bracht Aldo brandini weer tot de werkelijkheid terug. Hij sprong op, herkende, toen hij zijn oogen uit had gewreven, dadelijk den detective en lachte met zijn witte tanden. Hij ook was, zooals Wirles combe opmerkte, een beetje in omvang toege nomen en op de plaats, waar vroeger 'n zilveren horlogeketting bengelde, hing nu een dikke gouden. Wirlescombe leidde hieruit af, dat het café Aldobrandini goed ging. Hij nam met een beleefde buiging voor ma dame zijn hoed af en stak joviaal zijn hand uit naar haar heer en meester. „Wel mijnheer Al dobrandini," zei hij, „hebt u me nog niet ver geten?" „Neen, neen," riep de Italiaan uit. „Ik ont houd ieder gezicht. U bent mijnheer Wirles combe, natuurlijk! Wat wilt u drinken, mijn heer Wirlescombe. En wilt u een sigaar opste ken? Zeker en dat geval herinner ik me ook nog best. Maar dat is zeker al lang in den doofpot, niet? Zullen we hier gaan zitten en het ons gemakkelijk maken?" Wirlescombe nam Aldobrandini's uitnoodi- ging aan en ging in een rustig hoekje zitten. Hij stak een sigaar op en nam een teugje van de likeur, die hij had uitgekozen. „Ik zou zoo maar niet durven beweren, dat dat allemaal allang in den doofpot is," begon hij vertrouwelijk. „Soms komen die dingen weer vanzelf voor den dag." Ja, een moordenaar wordt op den duur we! gevonden hè?" „Soms wel en soms niet," gaf de detective toe. ,Maar ik wilde u een vraag stellen, U hebt altijd een heeleboel van uw landgenooten gekend?" Aldobrandini haalde de schouders op. „Nogal wat," antwoordde hij. „Maar er zijn er ook nogal wat, die ik niet ken." „Ja, naturlijk zei Wirlescombe. „Maar ik dacht nu aan menschen, die nogal bekend zün. Kent u büvoorbeeld iemand die zich Di Spada noemt?" „Di Spada," herhaalde Aldobrandini. „Wat is dat voor iemand?" „Hy is leeraar in talen," antwoordde de de tective. 'n Man van in de dertig, zou ik zeggen goed figuur, maar mager, zwarte oogen en haar, een snor en een puntbaardje en chic ge kleed." Aldobrandini schudde het hoofd. „Er zijn er veel, die er zoo uitzien," zei hü. „Neen, ik ken niemand van dien naam. Maar wacht, ik zal mijn vrouw eens vragen. Zooals alle vrouwen, weet zü veel meer van mannen af." Madame was met haar boekhouding klaar gekomen en was, met een buiging en een glim lach naar den detective, verdwenen door de deur, die naar het hotel leidde. Aldobrandini ging haar achterna. Na een paar minuten kwam hij terug, schudde het hoofd en haalde de schou ders op. „Neen, dat is een van de weinige dingen, die mün vrouw niet weet," zei hij. ,Di Spada, neen. En toch komen er hier veel met zwarte haren en oogen en die snorren en puntbaarden heb ben ook! Maar mijn vrouw raadt u aan, eens naar Signor Carlatti te gaan hier om den hoek, die kent iedereen." „En wie is die Signor Carlatti?" vroeg Wir lescombe. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 9