Een uitstapje naar Y-Muiden
<Kdv&daal den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
F 750.-
F 750.-
F 250.-
iWie doodde
1 Marco Graffi 1
Juweelen
Stilstaan verboden
ZATERDAG 12 DECEMBER 1936
FANTASIE VAN Mr. S.
VISSERING IN 1848
Schets, waaraan IJmuiden in
eerste instantie zijn naam
te danken zou hebben
Een denkbeeldige reis
Pirandello overleden
Vruchtbaar tooneelschrijver
Saint Saens exit
Dwaasheid in Duitschland
voortgezet
pTfifïpnnn*
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Vraagt men naar den oorsprong, de ge
schiedenis en de beteekenis van de namen
van steden en dorpen, dan vraagt men
doorgaans te veel.
Wat den naam IJmuiden betreft zijn wij
echter goed ingelicht, wij kennen niet slechts
zijn beteekenis als mond van het IJ, maar ook
de aanleiding om het groeiende dorp rond de
sluizen dien naam te geven, naar de taal van
vroeger dagen.
Reeds in 1848, een kleine dertig jaar voor
Koning Willem III op 1 November 1876 het
Noordzeekanaal officieel opende, werd de naam
IJmuiden genoemd en wel in het verslag van
een denkbeeldige reis, die de schrijver maakte
van Amsterdam naar de zeehaven aan het
westeind van de doorgraving van Holland op
zijn smalst. Mr. S. Vissering gaf zijn schets
in De Gids van 1848 den titel „Een uitstapje
naar Y-Muiden" en trok met dit vrijmoedig
partijkiezen voor de uitgelachen plannenma
kers zoo zeer de aandacht, dat aan deze fan
tasie, naar men algemeen aanneemt, IJmuiden
in eerste instantie zijn naam te danken heeft.
Over alles wat de schrijver en zijn gast op
deze reis zagen en zeiden, althans nog eens
hoopten te zien en te zeggen, mogen hier,
naar aanleiding van de tentoonstelling Oud-
IJmuiden, welke in deze dagen te IJmuiden
gehouden wordt, eenige bijzonderheden volgen
ontleend aan het artikel in de Gids van 1848.
Het was op een goeden Augustusdag zoo heet
en benauwd in het oude Amsterdam, dat de
schrijver zijn Thuringschen vriend niets beters
wist voor te stellen, dan per Hollandschen
spoorweg naar Y-Muiden te stoomen. daar te
dineeren, den schoonen avond aan den oever der
zee door te brengen, om tenslotte met de boot
langs het kanaal terug te keeren.
Nadat de „plaatsbriefjes" gekocht waren be
leefde de Duitscher zijn eerste verrassing, want
zijn gastheer liet den telegrafist naar IJmui
den voor het Badhuis het menu doorgeven.
Gedurende het eerste deel van den rit legde
de Hollander den Duitscher uit het geweldige
voordeel van die telegraaf voor Amsterdam en
vertelde hij smalend van de bedenkingen die
tegen den aanleg hadden gegolden, daar o.a.
menigeen er zijn goede geld niet aan had wil
len wagen om zooiets voor zijn concurrent aan
te leggen, waarna het gesprek kwam op de
Handelmaatschappij, die de Duitscher spon
taan „grossartig" vond, maar waarvan de
Hollander geen goed woord zeggen kon. Zijn
politieke inzichten weet mr. Vissering er
handig in te verwerken: vrijheid zou er zijn
en geen belemmering van overheidszijde.
Bij Sloterdijk keek de Duitscher met een
„eenigszins spottenden glimlach" naar de trek
schuit, „de laatstovergeblevene, helaas! van
die trotsche vloot, die vroeger telken ure van
den dag den bengel deed kleppen, de eenige,
die er thans op den geheelen dag vaart tus-
schen Amsterdam en Haarlem."
Bij Halfweg ging de trein plotseling een
helling op, waarvan de Duitscher het zijne
hebben moest. Uiterst verwonderd keek hij
rond, toen hij hoorde dat het een scheiding
was tusschen de 18000 bunder water van de
Haarlemmermeer en de 8000 bunder water van
den zeeboezem van het IJ, want hij zag geen
water, maar in verrukking staarde „de eerlijke
mof" „op die heerlijke landouwen, die u allen
bekend zijn". „Hier vette teellanden voor kool
zaad en granen, elders grazige weiden of
vruchtbare moesgronden; bezaaid met tallooze
boerenhofsteden, die allen u in hunne nieuw
heid en frischheid tegemoet blinken, door
sneden met net beschulpte wegen als kolf
banen, met slooten en molenvaarten als met
de liniaal getrokken, opgesierd door liefelijke
groepjes jeugdig kreupelgewas en slank op
schietende jonge populieren, terwijl reeds hier
en daar in de verte een kerktorentje ver
rijstHet beeld der fantasie is wel eenigs
zins aantrekkelijker dan dat der werkelijkheid!
Over den ouden Spaarndammerdijk ging het
verder, den duinen van Zandvoort en Velsen
tegemoet. Een medereiziger mengde zich in
het gesprek, dat al spoedig weer van het eene
onderwerp op het andere oversprong; ook de
vrijheid van drukpers kwam ten sprake, want
mr. Vissering verwachtte ook hiervan "alle
heil.
„Wij waren nu gaat de schrijver verder
aan het kanaal gekomen, dat, gelijk ge weet,
van het punt af, waar de straatweg naar
Beverwijk de ijzerbaan kruist, tot Y-Muiden
toe vlak naast den spoorweg loopt. Het ge-
zigt, dat zich hier aanbiedt, is altijd nieuw,
altijd grootsch, altijd rijk en vol afwisseling,
hoe menigmaal men ook dezen togt ge
daan hebbe; stel u voor, hoe opgetogen mijn
gast was, die dat alles voor het eerst zag.
Regts van ons, bijna onder ons, stroomde het
breede kanaal, vol leven en beweging. Hier
dreef een kof, in ballast naar de Oostzee be
stemd, voor de eb af. Iets verder kwam een
zware Oostindievaarder opzeilen, die een
rijke uitvracht naar Java inhad, van meeren-
deels Duitsche, gedeeltelijk ook inlandsche
manufacturen. Zonder moeite schoot een
stoomboot het zeekasteel voorbij, die tegen
wind en stroom op een Surinaamsvaarder en
twee schoeners, waarschijnlijk uit de Middel-
landsche Zee, stadwaarts boegseerde. Nog
sneller schoot de slanke spitsgebouwde kanaal
boot voort in sierlijke en vlugge wendingen alle
aanraking vermijdende, welke telken twee uien
tusschen Amsterdam en Y-Muiden beurt
vaart. Overigens was de breede watervlakte
bezaaid met ligters, kagen, tjalken, pinken,
sompen, vletten, jollen en sloepen; de een
bragt levensmiddelen naar de stad, de ander
provisie naar de schepen, hier en daar zag
men een sierlijk jagtje laveeren of eenige
liefhebbers van roeijen, die met lange slagen
op maatgeluid hun ligt vaartuigje voortdreven.
Aan de overzijde van het kanaal lag de
straatweg, welken mr. Vissering met veel en
velerlei verkeer stoffeerde; zoo zag hij er „een
grooten familiebak met een lustig gezelschap en
ezelwagens met kinderen." Men zal bemerkt
hebben, dat mr. Vissering zich een open ver
binding van Noord- en Zuiderzee voorstelde,
onderhavig aan eb en vloed en dus zonder
sluizen.
In het Badhuis te IJmuiden moesten ze nog
even geduld hebben, want sedert een dag of
wat was 't hotel tot in alle hoeken bezet door
vreemdelingen, vooral Engelschen, die na de
sluiting van het parlement bij zwermen waren
overgestoomd om hun trip on the continent te
maken.
Sinds de invoering van het dagelijksche
stoombootenveer tusschen Y-Muiden en Yar
mouth denkt geen Britsche tourist of fashion
er meer aan aldus mr. Vissering om dat
akelige nest van een Ostende te bezoeken, en
Holland is den Brit weder het continent par
excellence geworden nu de groote route naar
Triest en naar Petersburg over onzen Duitschen
spoorweg loopt.
Na den maaltijd vroeg de Duitscher hoe
dit reuzenwerk toch wel tot stand was geko
men. Men begrijpt, dat mr. Vissering nu uit
zijn slof schiet om zijn inzichten te propa-
geeren. Het was aldus gegaan, m.a.w. het zou
eens zoo moeten gaan. Na de woelingen van
1848 zou er een tijd van vrijheid aanbreken,
waardoor de sluimerende krachten zouden wor
den gewekt. Het zou allemaal zoo goed gaan,
dat de Handelmaatschappij ten slotte geen
raad zou weten met haar geld. Met dit kapi
taal is dan eindelijk de doorgraving gefinan
cierd en zijn Haarlemmermeer en IJ droog
gelegd. De heele onderneming zou zoo goed
rendeeren dat de Thuringer met verbazing
vroeg wat ze nu met deze winsten wel zouden
doen. „Misschien wel de Zuiderzee droogma
ken," zei de enthousiaste mr. Vissering.
Plotseling werden beiden in hun gesprek
gestoord door een ouden schoolvriend van den
Amsterdammer. Deze ging naar de Oost; des
anderendaags zou hij zeilen. De avond werd
nu met het ophalen van oude herinneringen
doorgebracht in de jol van een ouden varens
gast, die de heeren voor een tabaksstuivertje
rondroeide.
Met de Zephir, de laatste boot, keerden zij
terug naar de hoofdstad. Zij peinsden en fan
taseerden. starend in het wiegelende, woelende,
kronkelende, draaiende, schuimende, bruisende
water, dat achter den raderslag kookte....
....op bruggen, binnen 8 m van
straathoeken, autobushaltes, voor
uitritten, brandkranen, enzoovoorts!
Te Akasaka in Japan werd een wedstrijd uitgeschreven, welke man den
langsten baard droeg. Winnaar werd de 72-jarige Kato (in het midden),
wiens baard een spanwijdte van bijna vier meter had
om 8 uur overleed te
Rome, tengevolge eener longontste
king de beroemde schrijver Luigi
Pirandello, winnaar van den Nobelprijs,
voor litteratuur in het jaar 1934.
Pirandello werd 28 Juni 1867 op Sicilië gebo
ren. Zijn vader was van Grieksche afkomst en
had een vooraanstaande plaats in het Sici-
liaansche handelsleven. Luigi Pirandello stu
deerde te Rome, vervolgens in Duitschland. Hij
promoveerde in de wijsbegeerte te Bonn in 1891
op een proefschrift, getiteld: „Laute und Laut-
entWlcklung der Mundart von Girgenti". Zijn
kennis van het Duitsch, in dezen studietijd
vervolmaakt, stelde hem in de gelegenheid, de
„Römische Elegien" van Goethe in het Ita-
liaansch te vertalen. Naar Rome teruggekeerd,
werd hij daar leeraar aan een gymnasium voor
meisjes welke functie hij behield tot 1923. Hij
trouwde in 1894 met Antonietta Portulano, en
is gelukkig, tot in 1904 zijn vrouw ziek Wordt
en zijn vader geruïneerd is. Pirandello, die tot
dusver eenige dichtbundels en een roman heeft
uitgegeven, zet zich nu ernstig aan het werk
om wat geld te verdienen. Hij schrijft „Pu
Matthia Pascal", het boek, dat hem in Italië
beroemd maakt.
Zijn wereldroem als tooneelschrijver verze
kerde hij in 1922 door het spel „Zes personen
op zoek naar een schrijver". Hij kon nu zijn
leeraarbetrekking er aan geven, teneinde zich
volledig aan de litteratuur en de dramatiek te
wijden. In 1925 richtte hij te Rome een eigen
theater op, waar nieuwe Italiaansche en bui-
tenlandsche werken werden vertoond. Het groo
te succes hiervan werd aanleiding tot zijn be
noeming als directeur van het staatstheater te
Rome. In hetzelfde jaar werd hij ook benoemd
tot lid der Italiaansche Academie.
Romanschrijver, novellist, essayist van betee
kenis, bleef hij toch vooral de vernieuwer van
de dramatiek door zijn spitsvondige, levendige
probleemstukken, die alle uitgaan van de ge
dachte der „labiliteit van de persoonlijkheid"
zooals de schrijver zelf het noemt. De zinsver
bijstering zijner vrouw had hem n.l. diep doen
nadenken over het persoonlijke in den mensch,
en hij kwam tot de slotsom, dat dit algemeen
voor stabiel gehouden bezit in werkelijkheid
uiterst wankel, en zelfs verwisselbaar is. Op
deze gedachte steunen „Alles voor het beste",
„Zooals gij mij verlangt", „Zes personen op zoek
naar een schrijver", „Hendrik IV", „Lazarus",
„Het Leven, dat ik u gaf", en de meeste andere
der veertig tooneelstukken, die Pirandello op
zijn naam heeft.
Pirandello heeft een autobiografie geschreven
onder den titel: „Inlichtingen over mijn onvrij
willig verblijf op aarde".
Vaak is hem de sterk cerebrale inslag in zijn
kunst verweten. De schrijver heeft op dit ver
wijt altijd heel geestig gerepliceerd. Zijn Griek
sche afstamming maakte hem sterk in de dia
lectiek, doch al is zijn kunst uiterst verstande
lijk, en al berust ze op een gecompliceerde
grondgedachte, die vatbaar is voor allerlei dis
cussie, men kan niet ontkennen, dat de too-
neelheiden van Pirandello léven. Met hem is
een groot schrijver heengegaan.
De Joodsche componisten, wier werken nog
ir. de Duitsche muziekcatalogi werden vermeld,
zijn thans naar Die Stunde (Weenen) van
26 November j.l. bericht in de nieuw ver
schenen catologi niet meer opgenomen. Dit
geldt evenzeer voor hun composities, als voor
de werken, voor het onderricht bestemd. Zoo
ontbreken thans voor het eerst in den catalo
gus van een groote uitgeverij, die zich vooral
toelegt op de verzorging der moderne muziek,
o.m. de werken van F. W. Korngold, Milhaud
Bern. Sekles, Ernst Toch, A. Tansman. Alexan
der Jemnitz, voorts de composities en bewerkin
gen van Moritz Rosenthal, en alles wat van
Goldmark in voorraad was. Merkwaardigerwijze
ontbreken zelfs composities van Joachim Raff
enSaint-Saëns. Zouden ook deze beide
componisten zoo vraagt de Stunde niet
de zoo gewenschte grootmoeder gehad hebben?
Tot nu toe heeft men dit niet geweten; Raff
en Saint-Saëns behoorden tot de meest uitge
voerde componisten op vele Duitsche muziek
feesten in de tweede helft van de vorige eeuw,
en tot voor korten tijd was er nauwelijks in
Duitschland een concertprogramma denkbaar,
dat niet de werken van een dezer beide kunste
naars bevatte.
Het nieuwe rasonderzoek is echter onverbid
delijk, niets kan ervoor verborgen blijven. Doch
men heeft zich ook wel eens vergist. Vanzelf
sprekend is het voor alle nog levende getroffen
kunstenaars een groote schadepost, dat hun
Pierre Radeau, één der bekendste juweliers
van de Rue de la Paix te Parijs, leunde
tevreden en zelfgenoegzaam in de kussens
van zijn gereserveerden coupé en wachtte zon
der belangstelling op het vertreksein van den
trein.
Hij had een uitnemenden koop gedaan en het
oogenblik uitgebuit, waarop hij in aanraking
was gekomen met de door het spel volslagen
berooide Russin, die hem door een agent naar
Nice ontboden had. Hij grijnsde naar het va
lies van krokodillenleer, dat tegenover hem in
het bagagenet lag.
Zoo aanstonds zou de trein het groote station
van Nice verlaten en na een onhuiselijken
nacht en onprettigen slaap zou hij toch morgen
vroeg reeds Parijs terugzien.
Toen de trein zich eenmaal in beweging had
gezet, ging Radeau even zijn coupé uit, om den
bediende op te dragen, dat zijn afdeeling in
slaapcoupé kon worden veranderd. Hij bleef in
de gang staan om op zijn gemak een sigaret te
rooken. Juist op dat oogenblik verscheen twee
afdeelingen verder een groote, slanke dame in
de deuropening van haar appartiment. Zij was
in een hei-groen reiscostuum, doch Piern
Radeau meende in het schemerig licht toch zijn
Russische cliënte te herkennen. Hij besloot
rustig af te wachten, of hij zich niet vergiste.
Enkele minuten later kwam de vrouw weer in
de deuropening staan. Daar scheen ook zij
Radeau te herkennen; zij kleurde, doch knikte
even met een lichten glimlach. De voldaanheid
en zelfverzekerdheid van Radeau veroorloof
den hem op dezen glimlach onmiddellijk in te
gaan; het interesseerde hem te weten, wie zijn
onbekende cliënte wel zijn zou. Hij lachte
terug, deed een stap naar voren en zeide:
„O, Madame, het doet me genoegen u terug
te zien. Gaat u Nice liever verlaten?"
En terwijl hij met haar sprak, verwonderde
hij zich, dat een vrouw met zooveel behesr-
sching in haar houding en zoo sterk spre
kende wilskracht in haar oogen, behoorde tot
de categorie „speelsters" van Monte-Carlo.
Slechts een licht accent verraadde, dat zij een
buitenlandsclie was, terwijl haar type niet uit
drukkelijk Russisch was. Tijdens hun gesprek
werken niet meer zijn opgenomen in de cata
logi van hun uitgevers. Deze catalogi zijn im
mers niet uitsluitend bestemd voor Duitsch
land, doch eveneens voor een groot aantal an
dere landen. Slechts hij, die van de aanwezig
heid dezer werken op de hoogte is, kan ze nog,
ongeacht de onvolledigheid van den catalogus,
bestellen.
Ook voor de uitgevers, die deze werken in
voorraad hebben, beteekent deze maatregel, die
blijkbaar onder drang der Partij tot stand is
gekomen, een schadepost, daar zij veelal een
min of meer belangrijken voorraad dezer uit
gaven beziten. Door componist en uitgever kan
tegen deze schade geen enkel rechtsmiddel
worden aangevoerd.
De Nationalsozialistische Partei-Korrespon-
denz bevat een interview van Hans Hinkel, com
missaris voor de Duitsche cultuur, die zich
speciaal bezig houdt met de uitschakeling der
Joden uit het Duitsche cultureele leven. Op de
vraag, of het gelukt is, den Duitschen kunst
handel van slechte invloeden te reinigen, deelde
Hinkel mede, dat de zuivering van dezen be
drijfstak van Joodsche en cultuurvijandige ele
menten thans reeds zeer ver is voortgeschreden.
Helaas moesten wij ervaren, dat wij bij onze po
gingen om de producten der Christelijke kunst
uit de magazijnen van Joodsche antiquairs weg
te halen, geen bondgenooten hadden daar ook
de kerken ons hierbij haar steun onthielden.
Op een desbetreffende vraag deelde Hinkel
vervolgens mede, dat op de Duitsche boeken
markt een soortgelijke „zuivering" ten uitvoer
is gebracht. De voorraden emigrantenlitera
tuur, die zich onder de toonbanken der boek
handelaren bevinden, spelen geen rol meer.
Het is niet meer mogelijk, dat Joden onder een
pseudoniem boeken uitgeven, en zoo de Duit
sche literatuur „in gevaar brengen"
Nu Werden Drein en Piet ten aanschouwe van de bemanning
en passagiers gehuldigd. Alle medailles, die er aan boord te
vinden waren, werden hun opgespeld.
Gedurende de volgende dagen moesten Drein en Piet beur
telings dienst doen in het kraaiennest om uit te kijken of er
geen rotsen of schepen in de buurt waren. Het schip voer langs
de kust van Afrika in noordelijke richting.
Terwijl Drein in de mast zat, deed Piet een vreemde ontdek
king .Op het dek namelijk stond een Chineesche theekist, waar
uit vreemde geluiden kwamen. Het leek wel of er iemand in
lag te slapen.
in den doorgang van den expres-wagen vernam
hij, dat zij naar Parijs ging om daar eenige an
dere bezittingen te gelde te maken, om zonder
moeilijkheden zich voorloopig naar Warschau
te begeven, waar zij zich dan wellicht zou ves
tigen. Toen zij Cannes naderden, was hun S6"
sprek reeds zoover gevorderd, dat zij over haar»
thans zijn juweelen spraken.
Radeau trachtte met den juisten tact haai
naam te vernemen:
„Ik ben het geheel met u eens, dat u te Nice
in uw onfortuinlijke omstandigheden volkomen
incognito wenschte te blijven. Niet minder, dat
u de zakelijke aangelegenheden tusschen ons
eveneens als een onbekende wilde regelen, doch
nu schijnt me dat toch niet meer van belang,
mevrouw
Zij schudde echter energiek het hoofd:
Het blijft im-
mers volmaakt
hetzelfde of u
mijn naam al
dan niet kent.
Wat zegt u mijn
naam? Als ik u
een naam moest
zeggen, zou ik toch een verkeerden noemen,
en daarom doe ik zooiets liever niet."
Dat alleen reeds was voldoende voor Radeau
om het uiterste te beproeven. Het maakte de
geschiedenis geweldig interessant voor hem;
men weet immers nooit, welk een zakelijk be
lang het kan zijn, een naam reeds eerder ge
hoord te hebben, zeker wanneer het een cliënt
betreft. Hoe meer hij beproefde, des te beslis
ter werden zijn pogingen zonder succes gelaten.
Hij besloot een laatste directe poging te onder
nemen en sneller, dan hij zijn woorden woog,
zei Radeau:
„Intusschen zult u mij toch zeker veroor
loven, dat ik u mijn naam eerst noem. Lar-
rand heet ik. Misschien herinnert u zich den
naam, toen ik aan u werd voorgesteld. Dubrot
is indirect geïnteresseerd bij mijn firma: voor
belangrijke of delicate gevallen stelt hij zich
steeds met mij in verbinding. Mijn firma te
Parijs is u mogelijk wel bekend?"
„O ja," lachte ze en knikte toestemmend.
Waarom Radeau zoo zonder meer den naam
van zijn concurrent Larrand had genoemd, be
greep hij eigenlijk zelf niet; mogelijk vond hij
het prettig, persoonlijk ook onbekend te blijven,
omdat hij twijfelde of zijn Russin hem wel in
vertrouwen nemen zou.
Daarna begon Radeau een andere mogelijk
heid te beproeven. Hij noodigde zijn cliënte
van Nice uit voor het souper een cocktail te
drinken. De uitnoodiging werd aangenomen,
zelfs bleven zij gezamenlijk soupeeren en dron
ken bij hun koffie aangenaam verder pratend
hun likeur.
Het was reeds vrij laat en al volkomen rus
tig in de verschillende coupés, toen zij af
scheid van elkaar namen en ieder zijn slaap-
appartiment binnenging. Radeau was over de
aangename afleiding tijdens zijn reis hoogst te
vreden, doch een naam was hij niet te weten
gekomen.
's Morgens, toen men Parijs naderde, en hij
door den bediende werd gewekt, kleedde hij
zich, nog voldaan over de prettige reis. Toen
de trein eindelijk stopte, keek hij met genoe
gen en een vriendelijk groetenden glimlach
naar zijn nog steeds onbekende cliënte, die
een porteur belastte met haar koffers en zich
daarna naar den uitgang begaf. Haastig
maakte ook de heer Radeau zich gereed te
vertrekken en greep mechanisch in het net
naar zijn koffer. Verdwenen! Tijdens zijn lange
oponthoud den vorigen avond in den restau
ratie-wagen moest de koffer geroofd zijn!
Hij stelde den betrokken dienst van het feit
in kennis en na vervulling van allerlei forma
liteiten, verliet hij tenslotte het stations
gebouw. Woedend stapte hij in een wagen en
liet zich direct naar zijn zaak rijden. Zelden
had het personeel der firma Radeau en Co.
zijn chef zoo woedend, onredelijk en ongenaak
baar gezien.
Toen zich tegen twaalf uur een cliënt liet
aandienen, riep hij woedend:
„Hoe dikwijls moet ik nog zeggen, dat ik
vandaag voor niemand te spreken ben?"
„Maar Madame blijft aanhouden; zij wil u
beslist persoonlijk spreken."
Tenslotte geven zaken den doorslag, en dus
stond Radeau op om naar zijn zaak té gaan.
Juist wilde hij de deur van zijn kantoor ope
nen, toen hij de stem van „zijn" cliënte hoorde,
de stem ook van zijn onderhoudende reis-
genoote
„Ik kom juist naar den heer Radeau, omdat
hij mij als de beste juwelier van Parijs is aan
bevolen. U moet hem overtuigen, dat ik voor
een belangrijke aangelegenheid hier gekomen
ben."
Radeau belde, hij droeg zijn bediende op, de
dame in zijn kantoor te laten. Langzaam open
de hij op het bescheiden kloppen de deur, zich
daarachter tegelijk verschuilend. De dame
kwam de kamer binnen, Radeau boog glim
lachend, zeker van zijn zaak
Toen zag hij den blik uit haar vastberaden
„speelster"-oogen, een valies viel uit haar han
den op den grond.
„Larrand!" was het eenige woord, dat zij nog
sprak. Daarop maakte ze zich haastig uit de
voeten, snelde de winkeldeur uit en was bijna
onmiddellijk daarna in de drukte op den bou
levard verdwenen.
Radeau nam het valies op, de juweelen la
gen alle, geen enkele uitgezonderd, in de etuis
keurig gerangschikt. Radeau glimlachte; het
heeft zijn voordeelen een enkele maal zijn eigen
concurrent te zijn.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
Verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
=rr
38
„Inderdaad. En soms", voegde hij er bij zich
zelf aan toe, „duiken ze weer op, waar en wan
neer je ze het minste verwacht."
„Wel mijnheer Carlatti, ik ben u zeer dank
baar. Ik mag u zeker nog wel eens komen op
zoeken?"
En hy vertrok weer met Aldobrandini, na
hem de noodzakelijkheid van absolute geheim
houding nog eens op het hart te hebben ge
drukt. En op Scotland Yard teruggekeerd, had
hij een onderhoud met twee van zijn onder
geschikten.
Een van hen vertrouwde hij de zaak toe, om
Lucien Di Spada, die nu kamers had in het
Carlton Hotel, nauwkeurig in het oog te hou
den. En de ander kreeg de opdracht om het
doen en laten van lady Wargrave na te speu
ren. Zelf probeerde hij zooveel mogelijk te we
ten te komen over het huwelijk van wijlen
Sir Robert Wargrave, de bepalingen van zijn
testament en de financieele positie van zijn
jonge weduwe. En voor de honderdste maal
nam hij zijn dossier over de zaak-Graffi uit
de kast, en voor de duizendste maal wenschte
bü, dat hij uit had kunnen visschen, wie de
man was, dien hij daar dood in dat leege huis
had zien liggen.
Tien dagen later kwam opeens de oude Car
latti zijn kamer binnengestapt.
„Ik kom u maar uit eigen beweging opzoe
ken", zei de vreemde oude man, „want ik heb
nieuws voor u. Stefano Di Spada is terug in
Londen."
En terwijl Wirlescombe hem een stoel presen
teerde, gaf hij een nadere verklaring.
„Gisteren", zei hij, „kwam Stefano opeens
mijn winkel binnengestapt. Hij was „en grande
tenue". Hij zag er keurig, gepommadeerd en
welgedaan uit. Ha, Carlatti, ouwe jongen, zei
hij, ik kom al het geld betalen, dat ik je schul
dig ben. Beken maar, dat je blij zult zijn de
centen te zien. U zou eigenlijk over zes jaar
interest moeten betalen, dr. Di Spada, zei ik.
Dat zal ik met pleizier doen, Carlatti, zei hij.
Ik zit dik in de contanten, 't Is me goed ge
gaan, en toen telde hij het geld neer."
„Een bof voor u, mijnheer Carlatti", zei de
detective.
„Daar ik u verteld had, dat hij me nog geld
schuldig was, voelde ik me tegenover hem ver
plicht, u te vertellen, dat hij me nu niets meer
schuldig is."
„Juist", zei Wirlescombe, „en waar was hij
geweest?"
„Dat vertelde hij me niet, maar wel, dat hij
de wereld was rondgereisd, en ook, dat hij weer
gauw uit Londen zou vertrekken."
„Zoo", zei Wirlescombe. Hij vertelde noch
aan Carlatti, noch aan Quarendon, noch ie
mand anders, dat hü er toen reeds van op de
hoogte was, dat Lucien Di Spada en Stefano
en diens vrouw op het kasteel van ^Ashendijke
logeerden en dat iedere beweging van hun kant
getrouwelijk werd opgeteekend en hem werd
overgebracht door zijn ondergeschikten.
Geduldig bleef hij wachten, gadeslaan, on
derzoeken, totdat het juiste moment zou ge
komen zijn, wetende, dat hij toch van elke
beweging op de hoogte zou worden gehouden.
Als dat moment gekomen zou zijn, wel dan zou
de wereld het weten.
En dat moment kwam, toen vroeg op een
morgen een stijlvol gekleed jongmensch, die
alles en niets kon zijn, bij hem binnen kwam
wandelen en hem vertelde, dat de twee gebroe
ders Di Spada het Bureau van den Burgerlijken
Stand in Doctor's Commons hadden bezocht,
waar menschen, die het betalen kunnen, voor
veel geld trouw-vergunningen op korten ter
mijn kunnen krijgen.
Toen stak Wirlescombe het bevel tot arresta
tie van Gemma Graffi op zak en begaf zich op
weg naar Ashendijke.
HOOFDSTUK XIII
De voogden bemoeien zich er mee
„Vergiftigd", herhaalde Herbert met veel na
druk. „Op een sluwe en duivelsche manier ver
giftigd. Anders ben ik geen dokter meer."
Adriaan Graye, die zijn vriend met sombere
blikken gadesloeg, zag dat deze diep bewogen
was. Hij wischte het zweet van zijn voorhoofd,
ofschoon het een kille Septemberdag was en
zijn hand beefde, toen hij zijn sigaret neer
legde.
,,'t Is duivelsch", zei hij. „Duivelsch! En
je kunt er zoo weinig aan doen."
Graye vond zijn spraak weer terug. Tot dan
had hij geen woord uit kunnen brengen.
„Je hebt het haar toch niet verteld", vroeg
hij.
„Haar verteld? Voor geen geld van de we
reld. Maar iemand zullen we het toch moeten
vertellen, 't Zal waarschijnlijk nog al lang
duren. Dat is het duivelsche sluwe er van.
Vervloekt!"
„Je bent er zeker van, Jack?"
„Absoluut."
Graye keek hem vastberaden aan. „Zal ik
er naar toe gaan, en het hun voor de voeten
werpen?" zei hij.
„Alsjeblieft niet! Dat zou de zaak alleen maar
erger kunnen maken. Neen, jij moet er buiten
blijven. Ik zie maar één middel."
„En?"
„De voogden. Zij hebben het recht het kind
te zien, en alles er van te weten. Als zij nu
maar eens naar het huis wilden gaan en een
of ander groot specialist met zich mee wilden
nemen."
„Ja, maar wat voor reden moeten zij er voor
opgeven, dat zij dien specialist meebrengen?"
,,'n Vanzelfsprekend verlangen van hun kant
om eens juist te weten, hoe 't met den jongen
baron gesteld is."
Graye knikte. „Juist, dat is goed. Maar wie
zijn die voogden?"
„Dat heeft de oude Withers me verteld. Er
zijn tenminste praatjes, die hun nut afwer
pen. 'n Mijnheer Cornelius Spilsbury, 'n advo
caat uit Londen is er een van. Sir Austin Wrex
ham is de andere."
„Dan kun je je beter dadelijk met die twee
in verbinding stellen, vind je niet?"
„Ik zal naar Spilsbury gaan, ja, nu dadelijk.
Er is vandaag toch niet veel te doen. Dat kun
jij wel af. Geef dat spoorboekje eens 'aan,
Adrian. Zoo dat is hij, 'n trein om 2.18. Dien
kan ik nog halen. Zij moeten zich er mee gaan
bemoeien, zij moeten het kind zien. Anders
En zoo kwam het, dat op het oogenblik, dat
Wirlescombe uit Londen vertrok met het bevel
tot arrestatie in zijn zak, in Ashendijke drie
oude heeren uit den trein stapten, die door
dr. Herbert werden afgehaald. De stationschef
en zijn beambten, die de ontmoeting gade
sloegen, konden hun verteld hebben, dat met
den vorigen trein Lucien en Stefano Di Spada
uit Londen waren aangekomen, maar zij had
den hun niet kunnen voorspellen, dat de vol
gende trein, als laatste, Wirlescombe af zou
zetten. Noch hadden zij eenig idee of voorge
voel van wat er dien middag te Ashendijke
zou gebeuren.
De drie Londensche heeren rijden met Her-
bert in zijn auto weg; hij brengt hen naar zijn
huis, dat daar zoo verscholen ligt in het groen.
Daar stelt hij ze aan Graye voor. Een van hen,
die van Herbert over het geval heeft gehoord,
feliciteert Graye met wat deze gedaan heeft,
toen de jonge Sir Robert Wargrave dien aan
val van diphteritis had. En Graye bloost en
mompelt iets terug. Hij vindt het vervelend,
dat het geval weer eens opgehaald wordt
't is van geen belang. Wat van belang is, dat
is de kwestie, die nu zoo dringend een ingrij
pen vereischt.
„Wat doen we nu?" vraagt Sir Austin Wrex
ham, een zenuwachtig, opgewonden oud heer
tje, die een beetje cholerisch is, en zich gauw
kwaad maakt, als men hem dwars zit.
Mijnheer Spilsbury, een waardig, gezet heer
schap, steekt z'n witte hand op:
„Ik heb het allemaal al uitgedacht, mijn
beste Sir Austin. U en ik laten ons, met Sir
Benjamin Broadstairs bij Lady Wargrave aan
dienen. Wü verlangen als voogden, overeen
komstig den wil van wijlen Sir Robert, ons te
vergewissen van den huidigen toestand van
zijn zoons gezondheid. We hebben onzen
vriend, den bekenden Sir Benjamin Broad
stairs meegebracht, om den kleinen Sir Ro
bert te onderzoeken. En dan onderzoekt Sir
Benjamin hem."
Mijnheer Spilsbury houdt op, schraapt zijn
keel en kijkt rond of hij bijval vindt.
„Sir Benjamin, zou u een beetje tooneel
kunnen spelen, Sir Benjamin? onderzoekt
dus den jongen baron. Hij kucht beteekenisvol,
ehum, ehum, ehum, zooals er dat bij hoort
Dan vraagt hij om de twee dokters te zien,
die den jongen Sir Robert in zijn laatste ziek
te hebben bijgestaan en verzoekt hen te
gaan halen. Met uw eigen auto, dr. Herbert,
waarmee wij naar het kasteel zullen rijden,
en die daar kan wachten, zullen u en dr.
Graye dan gehaald worden."
(Wordt vervolgd)