Een uitstapje naar Y-Muiden <Kdv&daal den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL ALLE ABONNÉ'S op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen F 750.- F 750.- F 250.- iWie doodde 1 Marco Graffi 1 Juweelen Stilstaan verboden ZATERDAG 12 DECEMBER 1936 FANTASIE VAN Mr. S. VISSERING IN 1848 Schets, waaraan IJmuiden in eerste instantie zijn naam te danken zou hebben Een denkbeeldige reis Pirandello overleden Vruchtbaar tooneelschrijver Saint Saens exit Dwaasheid in Duitschland voortgezet pTfifïpnnn* AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Vraagt men naar den oorsprong, de ge schiedenis en de beteekenis van de namen van steden en dorpen, dan vraagt men doorgaans te veel. Wat den naam IJmuiden betreft zijn wij echter goed ingelicht, wij kennen niet slechts zijn beteekenis als mond van het IJ, maar ook de aanleiding om het groeiende dorp rond de sluizen dien naam te geven, naar de taal van vroeger dagen. Reeds in 1848, een kleine dertig jaar voor Koning Willem III op 1 November 1876 het Noordzeekanaal officieel opende, werd de naam IJmuiden genoemd en wel in het verslag van een denkbeeldige reis, die de schrijver maakte van Amsterdam naar de zeehaven aan het westeind van de doorgraving van Holland op zijn smalst. Mr. S. Vissering gaf zijn schets in De Gids van 1848 den titel „Een uitstapje naar Y-Muiden" en trok met dit vrijmoedig partijkiezen voor de uitgelachen plannenma kers zoo zeer de aandacht, dat aan deze fan tasie, naar men algemeen aanneemt, IJmuiden in eerste instantie zijn naam te danken heeft. Over alles wat de schrijver en zijn gast op deze reis zagen en zeiden, althans nog eens hoopten te zien en te zeggen, mogen hier, naar aanleiding van de tentoonstelling Oud- IJmuiden, welke in deze dagen te IJmuiden gehouden wordt, eenige bijzonderheden volgen ontleend aan het artikel in de Gids van 1848. Het was op een goeden Augustusdag zoo heet en benauwd in het oude Amsterdam, dat de schrijver zijn Thuringschen vriend niets beters wist voor te stellen, dan per Hollandschen spoorweg naar Y-Muiden te stoomen. daar te dineeren, den schoonen avond aan den oever der zee door te brengen, om tenslotte met de boot langs het kanaal terug te keeren. Nadat de „plaatsbriefjes" gekocht waren be leefde de Duitscher zijn eerste verrassing, want zijn gastheer liet den telegrafist naar IJmui den voor het Badhuis het menu doorgeven. Gedurende het eerste deel van den rit legde de Hollander den Duitscher uit het geweldige voordeel van die telegraaf voor Amsterdam en vertelde hij smalend van de bedenkingen die tegen den aanleg hadden gegolden, daar o.a. menigeen er zijn goede geld niet aan had wil len wagen om zooiets voor zijn concurrent aan te leggen, waarna het gesprek kwam op de Handelmaatschappij, die de Duitscher spon taan „grossartig" vond, maar waarvan de Hollander geen goed woord zeggen kon. Zijn politieke inzichten weet mr. Vissering er handig in te verwerken: vrijheid zou er zijn en geen belemmering van overheidszijde. Bij Sloterdijk keek de Duitscher met een „eenigszins spottenden glimlach" naar de trek schuit, „de laatstovergeblevene, helaas! van die trotsche vloot, die vroeger telken ure van den dag den bengel deed kleppen, de eenige, die er thans op den geheelen dag vaart tus- schen Amsterdam en Haarlem." Bij Halfweg ging de trein plotseling een helling op, waarvan de Duitscher het zijne hebben moest. Uiterst verwonderd keek hij rond, toen hij hoorde dat het een scheiding was tusschen de 18000 bunder water van de Haarlemmermeer en de 8000 bunder water van den zeeboezem van het IJ, want hij zag geen water, maar in verrukking staarde „de eerlijke mof" „op die heerlijke landouwen, die u allen bekend zijn". „Hier vette teellanden voor kool zaad en granen, elders grazige weiden of vruchtbare moesgronden; bezaaid met tallooze boerenhofsteden, die allen u in hunne nieuw heid en frischheid tegemoet blinken, door sneden met net beschulpte wegen als kolf banen, met slooten en molenvaarten als met de liniaal getrokken, opgesierd door liefelijke groepjes jeugdig kreupelgewas en slank op schietende jonge populieren, terwijl reeds hier en daar in de verte een kerktorentje ver rijstHet beeld der fantasie is wel eenigs zins aantrekkelijker dan dat der werkelijkheid! Over den ouden Spaarndammerdijk ging het verder, den duinen van Zandvoort en Velsen tegemoet. Een medereiziger mengde zich in het gesprek, dat al spoedig weer van het eene onderwerp op het andere oversprong; ook de vrijheid van drukpers kwam ten sprake, want mr. Vissering verwachtte ook hiervan "alle heil. „Wij waren nu gaat de schrijver verder aan het kanaal gekomen, dat, gelijk ge weet, van het punt af, waar de straatweg naar Beverwijk de ijzerbaan kruist, tot Y-Muiden toe vlak naast den spoorweg loopt. Het ge- zigt, dat zich hier aanbiedt, is altijd nieuw, altijd grootsch, altijd rijk en vol afwisseling, hoe menigmaal men ook dezen togt ge daan hebbe; stel u voor, hoe opgetogen mijn gast was, die dat alles voor het eerst zag. Regts van ons, bijna onder ons, stroomde het breede kanaal, vol leven en beweging. Hier dreef een kof, in ballast naar de Oostzee be stemd, voor de eb af. Iets verder kwam een zware Oostindievaarder opzeilen, die een rijke uitvracht naar Java inhad, van meeren- deels Duitsche, gedeeltelijk ook inlandsche manufacturen. Zonder moeite schoot een stoomboot het zeekasteel voorbij, die tegen wind en stroom op een Surinaamsvaarder en twee schoeners, waarschijnlijk uit de Middel- landsche Zee, stadwaarts boegseerde. Nog sneller schoot de slanke spitsgebouwde kanaal boot voort in sierlijke en vlugge wendingen alle aanraking vermijdende, welke telken twee uien tusschen Amsterdam en Y-Muiden beurt vaart. Overigens was de breede watervlakte bezaaid met ligters, kagen, tjalken, pinken, sompen, vletten, jollen en sloepen; de een bragt levensmiddelen naar de stad, de ander provisie naar de schepen, hier en daar zag men een sierlijk jagtje laveeren of eenige liefhebbers van roeijen, die met lange slagen op maatgeluid hun ligt vaartuigje voortdreven. Aan de overzijde van het kanaal lag de straatweg, welken mr. Vissering met veel en velerlei verkeer stoffeerde; zoo zag hij er „een grooten familiebak met een lustig gezelschap en ezelwagens met kinderen." Men zal bemerkt hebben, dat mr. Vissering zich een open ver binding van Noord- en Zuiderzee voorstelde, onderhavig aan eb en vloed en dus zonder sluizen. In het Badhuis te IJmuiden moesten ze nog even geduld hebben, want sedert een dag of wat was 't hotel tot in alle hoeken bezet door vreemdelingen, vooral Engelschen, die na de sluiting van het parlement bij zwermen waren overgestoomd om hun trip on the continent te maken. Sinds de invoering van het dagelijksche stoombootenveer tusschen Y-Muiden en Yar mouth denkt geen Britsche tourist of fashion er meer aan aldus mr. Vissering om dat akelige nest van een Ostende te bezoeken, en Holland is den Brit weder het continent par excellence geworden nu de groote route naar Triest en naar Petersburg over onzen Duitschen spoorweg loopt. Na den maaltijd vroeg de Duitscher hoe dit reuzenwerk toch wel tot stand was geko men. Men begrijpt, dat mr. Vissering nu uit zijn slof schiet om zijn inzichten te propa- geeren. Het was aldus gegaan, m.a.w. het zou eens zoo moeten gaan. Na de woelingen van 1848 zou er een tijd van vrijheid aanbreken, waardoor de sluimerende krachten zouden wor den gewekt. Het zou allemaal zoo goed gaan, dat de Handelmaatschappij ten slotte geen raad zou weten met haar geld. Met dit kapi taal is dan eindelijk de doorgraving gefinan cierd en zijn Haarlemmermeer en IJ droog gelegd. De heele onderneming zou zoo goed rendeeren dat de Thuringer met verbazing vroeg wat ze nu met deze winsten wel zouden doen. „Misschien wel de Zuiderzee droogma ken," zei de enthousiaste mr. Vissering. Plotseling werden beiden in hun gesprek gestoord door een ouden schoolvriend van den Amsterdammer. Deze ging naar de Oost; des anderendaags zou hij zeilen. De avond werd nu met het ophalen van oude herinneringen doorgebracht in de jol van een ouden varens gast, die de heeren voor een tabaksstuivertje rondroeide. Met de Zephir, de laatste boot, keerden zij terug naar de hoofdstad. Zij peinsden en fan taseerden. starend in het wiegelende, woelende, kronkelende, draaiende, schuimende, bruisende water, dat achter den raderslag kookte.... ....op bruggen, binnen 8 m van straathoeken, autobushaltes, voor uitritten, brandkranen, enzoovoorts! Te Akasaka in Japan werd een wedstrijd uitgeschreven, welke man den langsten baard droeg. Winnaar werd de 72-jarige Kato (in het midden), wiens baard een spanwijdte van bijna vier meter had om 8 uur overleed te Rome, tengevolge eener longontste king de beroemde schrijver Luigi Pirandello, winnaar van den Nobelprijs, voor litteratuur in het jaar 1934. Pirandello werd 28 Juni 1867 op Sicilië gebo ren. Zijn vader was van Grieksche afkomst en had een vooraanstaande plaats in het Sici- liaansche handelsleven. Luigi Pirandello stu deerde te Rome, vervolgens in Duitschland. Hij promoveerde in de wijsbegeerte te Bonn in 1891 op een proefschrift, getiteld: „Laute und Laut- entWlcklung der Mundart von Girgenti". Zijn kennis van het Duitsch, in dezen studietijd vervolmaakt, stelde hem in de gelegenheid, de „Römische Elegien" van Goethe in het Ita- liaansch te vertalen. Naar Rome teruggekeerd, werd hij daar leeraar aan een gymnasium voor meisjes welke functie hij behield tot 1923. Hij trouwde in 1894 met Antonietta Portulano, en is gelukkig, tot in 1904 zijn vrouw ziek Wordt en zijn vader geruïneerd is. Pirandello, die tot dusver eenige dichtbundels en een roman heeft uitgegeven, zet zich nu ernstig aan het werk om wat geld te verdienen. Hij schrijft „Pu Matthia Pascal", het boek, dat hem in Italië beroemd maakt. Zijn wereldroem als tooneelschrijver verze kerde hij in 1922 door het spel „Zes personen op zoek naar een schrijver". Hij kon nu zijn leeraarbetrekking er aan geven, teneinde zich volledig aan de litteratuur en de dramatiek te wijden. In 1925 richtte hij te Rome een eigen theater op, waar nieuwe Italiaansche en bui- tenlandsche werken werden vertoond. Het groo te succes hiervan werd aanleiding tot zijn be noeming als directeur van het staatstheater te Rome. In hetzelfde jaar werd hij ook benoemd tot lid der Italiaansche Academie. Romanschrijver, novellist, essayist van betee kenis, bleef hij toch vooral de vernieuwer van de dramatiek door zijn spitsvondige, levendige probleemstukken, die alle uitgaan van de ge dachte der „labiliteit van de persoonlijkheid" zooals de schrijver zelf het noemt. De zinsver bijstering zijner vrouw had hem n.l. diep doen nadenken over het persoonlijke in den mensch, en hij kwam tot de slotsom, dat dit algemeen voor stabiel gehouden bezit in werkelijkheid uiterst wankel, en zelfs verwisselbaar is. Op deze gedachte steunen „Alles voor het beste", „Zooals gij mij verlangt", „Zes personen op zoek naar een schrijver", „Hendrik IV", „Lazarus", „Het Leven, dat ik u gaf", en de meeste andere der veertig tooneelstukken, die Pirandello op zijn naam heeft. Pirandello heeft een autobiografie geschreven onder den titel: „Inlichtingen over mijn onvrij willig verblijf op aarde". Vaak is hem de sterk cerebrale inslag in zijn kunst verweten. De schrijver heeft op dit ver wijt altijd heel geestig gerepliceerd. Zijn Griek sche afstamming maakte hem sterk in de dia lectiek, doch al is zijn kunst uiterst verstande lijk, en al berust ze op een gecompliceerde grondgedachte, die vatbaar is voor allerlei dis cussie, men kan niet ontkennen, dat de too- neelheiden van Pirandello léven. Met hem is een groot schrijver heengegaan. De Joodsche componisten, wier werken nog ir. de Duitsche muziekcatalogi werden vermeld, zijn thans naar Die Stunde (Weenen) van 26 November j.l. bericht in de nieuw ver schenen catologi niet meer opgenomen. Dit geldt evenzeer voor hun composities, als voor de werken, voor het onderricht bestemd. Zoo ontbreken thans voor het eerst in den catalo gus van een groote uitgeverij, die zich vooral toelegt op de verzorging der moderne muziek, o.m. de werken van F. W. Korngold, Milhaud Bern. Sekles, Ernst Toch, A. Tansman. Alexan der Jemnitz, voorts de composities en bewerkin gen van Moritz Rosenthal, en alles wat van Goldmark in voorraad was. Merkwaardigerwijze ontbreken zelfs composities van Joachim Raff enSaint-Saëns. Zouden ook deze beide componisten zoo vraagt de Stunde niet de zoo gewenschte grootmoeder gehad hebben? Tot nu toe heeft men dit niet geweten; Raff en Saint-Saëns behoorden tot de meest uitge voerde componisten op vele Duitsche muziek feesten in de tweede helft van de vorige eeuw, en tot voor korten tijd was er nauwelijks in Duitschland een concertprogramma denkbaar, dat niet de werken van een dezer beide kunste naars bevatte. Het nieuwe rasonderzoek is echter onverbid delijk, niets kan ervoor verborgen blijven. Doch men heeft zich ook wel eens vergist. Vanzelf sprekend is het voor alle nog levende getroffen kunstenaars een groote schadepost, dat hun Pierre Radeau, één der bekendste juweliers van de Rue de la Paix te Parijs, leunde tevreden en zelfgenoegzaam in de kussens van zijn gereserveerden coupé en wachtte zon der belangstelling op het vertreksein van den trein. Hij had een uitnemenden koop gedaan en het oogenblik uitgebuit, waarop hij in aanraking was gekomen met de door het spel volslagen berooide Russin, die hem door een agent naar Nice ontboden had. Hij grijnsde naar het va lies van krokodillenleer, dat tegenover hem in het bagagenet lag. Zoo aanstonds zou de trein het groote station van Nice verlaten en na een onhuiselijken nacht en onprettigen slaap zou hij toch morgen vroeg reeds Parijs terugzien. Toen de trein zich eenmaal in beweging had gezet, ging Radeau even zijn coupé uit, om den bediende op te dragen, dat zijn afdeeling in slaapcoupé kon worden veranderd. Hij bleef in de gang staan om op zijn gemak een sigaret te rooken. Juist op dat oogenblik verscheen twee afdeelingen verder een groote, slanke dame in de deuropening van haar appartiment. Zij was in een hei-groen reiscostuum, doch Piern Radeau meende in het schemerig licht toch zijn Russische cliënte te herkennen. Hij besloot rustig af te wachten, of hij zich niet vergiste. Enkele minuten later kwam de vrouw weer in de deuropening staan. Daar scheen ook zij Radeau te herkennen; zij kleurde, doch knikte even met een lichten glimlach. De voldaanheid en zelfverzekerdheid van Radeau veroorloof den hem op dezen glimlach onmiddellijk in te gaan; het interesseerde hem te weten, wie zijn onbekende cliënte wel zijn zou. Hij lachte terug, deed een stap naar voren en zeide: „O, Madame, het doet me genoegen u terug te zien. Gaat u Nice liever verlaten?" En terwijl hij met haar sprak, verwonderde hij zich, dat een vrouw met zooveel behesr- sching in haar houding en zoo sterk spre kende wilskracht in haar oogen, behoorde tot de categorie „speelsters" van Monte-Carlo. Slechts een licht accent verraadde, dat zij een buitenlandsclie was, terwijl haar type niet uit drukkelijk Russisch was. Tijdens hun gesprek werken niet meer zijn opgenomen in de cata logi van hun uitgevers. Deze catalogi zijn im mers niet uitsluitend bestemd voor Duitsch land, doch eveneens voor een groot aantal an dere landen. Slechts hij, die van de aanwezig heid dezer werken op de hoogte is, kan ze nog, ongeacht de onvolledigheid van den catalogus, bestellen. Ook voor de uitgevers, die deze werken in voorraad hebben, beteekent deze maatregel, die blijkbaar onder drang der Partij tot stand is gekomen, een schadepost, daar zij veelal een min of meer belangrijken voorraad dezer uit gaven beziten. Door componist en uitgever kan tegen deze schade geen enkel rechtsmiddel worden aangevoerd. De Nationalsozialistische Partei-Korrespon- denz bevat een interview van Hans Hinkel, com missaris voor de Duitsche cultuur, die zich speciaal bezig houdt met de uitschakeling der Joden uit het Duitsche cultureele leven. Op de vraag, of het gelukt is, den Duitschen kunst handel van slechte invloeden te reinigen, deelde Hinkel mede, dat de zuivering van dezen be drijfstak van Joodsche en cultuurvijandige ele menten thans reeds zeer ver is voortgeschreden. Helaas moesten wij ervaren, dat wij bij onze po gingen om de producten der Christelijke kunst uit de magazijnen van Joodsche antiquairs weg te halen, geen bondgenooten hadden daar ook de kerken ons hierbij haar steun onthielden. Op een desbetreffende vraag deelde Hinkel vervolgens mede, dat op de Duitsche boeken markt een soortgelijke „zuivering" ten uitvoer is gebracht. De voorraden emigrantenlitera tuur, die zich onder de toonbanken der boek handelaren bevinden, spelen geen rol meer. Het is niet meer mogelijk, dat Joden onder een pseudoniem boeken uitgeven, en zoo de Duit sche literatuur „in gevaar brengen" Nu Werden Drein en Piet ten aanschouwe van de bemanning en passagiers gehuldigd. Alle medailles, die er aan boord te vinden waren, werden hun opgespeld. Gedurende de volgende dagen moesten Drein en Piet beur telings dienst doen in het kraaiennest om uit te kijken of er geen rotsen of schepen in de buurt waren. Het schip voer langs de kust van Afrika in noordelijke richting. Terwijl Drein in de mast zat, deed Piet een vreemde ontdek king .Op het dek namelijk stond een Chineesche theekist, waar uit vreemde geluiden kwamen. Het leek wel of er iemand in lag te slapen. in den doorgang van den expres-wagen vernam hij, dat zij naar Parijs ging om daar eenige an dere bezittingen te gelde te maken, om zonder moeilijkheden zich voorloopig naar Warschau te begeven, waar zij zich dan wellicht zou ves tigen. Toen zij Cannes naderden, was hun S6" sprek reeds zoover gevorderd, dat zij over haar» thans zijn juweelen spraken. Radeau trachtte met den juisten tact haai naam te vernemen: „Ik ben het geheel met u eens, dat u te Nice in uw onfortuinlijke omstandigheden volkomen incognito wenschte te blijven. Niet minder, dat u de zakelijke aangelegenheden tusschen ons eveneens als een onbekende wilde regelen, doch nu schijnt me dat toch niet meer van belang, mevrouw Zij schudde echter energiek het hoofd: Het blijft im- mers volmaakt hetzelfde of u mijn naam al dan niet kent. Wat zegt u mijn naam? Als ik u een naam moest zeggen, zou ik toch een verkeerden noemen, en daarom doe ik zooiets liever niet." Dat alleen reeds was voldoende voor Radeau om het uiterste te beproeven. Het maakte de geschiedenis geweldig interessant voor hem; men weet immers nooit, welk een zakelijk be lang het kan zijn, een naam reeds eerder ge hoord te hebben, zeker wanneer het een cliënt betreft. Hoe meer hij beproefde, des te beslis ter werden zijn pogingen zonder succes gelaten. Hij besloot een laatste directe poging te onder nemen en sneller, dan hij zijn woorden woog, zei Radeau: „Intusschen zult u mij toch zeker veroor loven, dat ik u mijn naam eerst noem. Lar- rand heet ik. Misschien herinnert u zich den naam, toen ik aan u werd voorgesteld. Dubrot is indirect geïnteresseerd bij mijn firma: voor belangrijke of delicate gevallen stelt hij zich steeds met mij in verbinding. Mijn firma te Parijs is u mogelijk wel bekend?" „O ja," lachte ze en knikte toestemmend. Waarom Radeau zoo zonder meer den naam van zijn concurrent Larrand had genoemd, be greep hij eigenlijk zelf niet; mogelijk vond hij het prettig, persoonlijk ook onbekend te blijven, omdat hij twijfelde of zijn Russin hem wel in vertrouwen nemen zou. Daarna begon Radeau een andere mogelijk heid te beproeven. Hij noodigde zijn cliënte van Nice uit voor het souper een cocktail te drinken. De uitnoodiging werd aangenomen, zelfs bleven zij gezamenlijk soupeeren en dron ken bij hun koffie aangenaam verder pratend hun likeur. Het was reeds vrij laat en al volkomen rus tig in de verschillende coupés, toen zij af scheid van elkaar namen en ieder zijn slaap- appartiment binnenging. Radeau was over de aangename afleiding tijdens zijn reis hoogst te vreden, doch een naam was hij niet te weten gekomen. 's Morgens, toen men Parijs naderde, en hij door den bediende werd gewekt, kleedde hij zich, nog voldaan over de prettige reis. Toen de trein eindelijk stopte, keek hij met genoe gen en een vriendelijk groetenden glimlach naar zijn nog steeds onbekende cliënte, die een porteur belastte met haar koffers en zich daarna naar den uitgang begaf. Haastig maakte ook de heer Radeau zich gereed te vertrekken en greep mechanisch in het net naar zijn koffer. Verdwenen! Tijdens zijn lange oponthoud den vorigen avond in den restau ratie-wagen moest de koffer geroofd zijn! Hij stelde den betrokken dienst van het feit in kennis en na vervulling van allerlei forma liteiten, verliet hij tenslotte het stations gebouw. Woedend stapte hij in een wagen en liet zich direct naar zijn zaak rijden. Zelden had het personeel der firma Radeau en Co. zijn chef zoo woedend, onredelijk en ongenaak baar gezien. Toen zich tegen twaalf uur een cliënt liet aandienen, riep hij woedend: „Hoe dikwijls moet ik nog zeggen, dat ik vandaag voor niemand te spreken ben?" „Maar Madame blijft aanhouden; zij wil u beslist persoonlijk spreken." Tenslotte geven zaken den doorslag, en dus stond Radeau op om naar zijn zaak té gaan. Juist wilde hij de deur van zijn kantoor ope nen, toen hij de stem van „zijn" cliënte hoorde, de stem ook van zijn onderhoudende reis- genoote „Ik kom juist naar den heer Radeau, omdat hij mij als de beste juwelier van Parijs is aan bevolen. U moet hem overtuigen, dat ik voor een belangrijke aangelegenheid hier gekomen ben." Radeau belde, hij droeg zijn bediende op, de dame in zijn kantoor te laten. Langzaam open de hij op het bescheiden kloppen de deur, zich daarachter tegelijk verschuilend. De dame kwam de kamer binnen, Radeau boog glim lachend, zeker van zijn zaak Toen zag hij den blik uit haar vastberaden „speelster"-oogen, een valies viel uit haar han den op den grond. „Larrand!" was het eenige woord, dat zij nog sprak. Daarop maakte ze zich haastig uit de voeten, snelde de winkeldeur uit en was bijna onmiddellijk daarna in de drukte op den bou levard verdwenen. Radeau nam het valies op, de juweelen la gen alle, geen enkele uitgezonderd, in de etuis keurig gerangschikt. Radeau glimlachte; het heeft zijn voordeelen een enkele maal zijn eigen concurrent te zijn. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bij een ongeval met doodelijken afloop ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij verlies van een hand, een voet of een oog. =rr 38 „Inderdaad. En soms", voegde hij er bij zich zelf aan toe, „duiken ze weer op, waar en wan neer je ze het minste verwacht." „Wel mijnheer Carlatti, ik ben u zeer dank baar. Ik mag u zeker nog wel eens komen op zoeken?" En hy vertrok weer met Aldobrandini, na hem de noodzakelijkheid van absolute geheim houding nog eens op het hart te hebben ge drukt. En op Scotland Yard teruggekeerd, had hij een onderhoud met twee van zijn onder geschikten. Een van hen vertrouwde hij de zaak toe, om Lucien Di Spada, die nu kamers had in het Carlton Hotel, nauwkeurig in het oog te hou den. En de ander kreeg de opdracht om het doen en laten van lady Wargrave na te speu ren. Zelf probeerde hij zooveel mogelijk te we ten te komen over het huwelijk van wijlen Sir Robert Wargrave, de bepalingen van zijn testament en de financieele positie van zijn jonge weduwe. En voor de honderdste maal nam hij zijn dossier over de zaak-Graffi uit de kast, en voor de duizendste maal wenschte bü, dat hij uit had kunnen visschen, wie de man was, dien hij daar dood in dat leege huis had zien liggen. Tien dagen later kwam opeens de oude Car latti zijn kamer binnengestapt. „Ik kom u maar uit eigen beweging opzoe ken", zei de vreemde oude man, „want ik heb nieuws voor u. Stefano Di Spada is terug in Londen." En terwijl Wirlescombe hem een stoel presen teerde, gaf hij een nadere verklaring. „Gisteren", zei hij, „kwam Stefano opeens mijn winkel binnengestapt. Hij was „en grande tenue". Hij zag er keurig, gepommadeerd en welgedaan uit. Ha, Carlatti, ouwe jongen, zei hij, ik kom al het geld betalen, dat ik je schul dig ben. Beken maar, dat je blij zult zijn de centen te zien. U zou eigenlijk over zes jaar interest moeten betalen, dr. Di Spada, zei ik. Dat zal ik met pleizier doen, Carlatti, zei hij. Ik zit dik in de contanten, 't Is me goed ge gaan, en toen telde hij het geld neer." „Een bof voor u, mijnheer Carlatti", zei de detective. „Daar ik u verteld had, dat hij me nog geld schuldig was, voelde ik me tegenover hem ver plicht, u te vertellen, dat hij me nu niets meer schuldig is." „Juist", zei Wirlescombe, „en waar was hij geweest?" „Dat vertelde hij me niet, maar wel, dat hij de wereld was rondgereisd, en ook, dat hij weer gauw uit Londen zou vertrekken." „Zoo", zei Wirlescombe. Hij vertelde noch aan Carlatti, noch aan Quarendon, noch ie mand anders, dat hü er toen reeds van op de hoogte was, dat Lucien Di Spada en Stefano en diens vrouw op het kasteel van ^Ashendijke logeerden en dat iedere beweging van hun kant getrouwelijk werd opgeteekend en hem werd overgebracht door zijn ondergeschikten. Geduldig bleef hij wachten, gadeslaan, on derzoeken, totdat het juiste moment zou ge komen zijn, wetende, dat hij toch van elke beweging op de hoogte zou worden gehouden. Als dat moment gekomen zou zijn, wel dan zou de wereld het weten. En dat moment kwam, toen vroeg op een morgen een stijlvol gekleed jongmensch, die alles en niets kon zijn, bij hem binnen kwam wandelen en hem vertelde, dat de twee gebroe ders Di Spada het Bureau van den Burgerlijken Stand in Doctor's Commons hadden bezocht, waar menschen, die het betalen kunnen, voor veel geld trouw-vergunningen op korten ter mijn kunnen krijgen. Toen stak Wirlescombe het bevel tot arresta tie van Gemma Graffi op zak en begaf zich op weg naar Ashendijke. HOOFDSTUK XIII De voogden bemoeien zich er mee „Vergiftigd", herhaalde Herbert met veel na druk. „Op een sluwe en duivelsche manier ver giftigd. Anders ben ik geen dokter meer." Adriaan Graye, die zijn vriend met sombere blikken gadesloeg, zag dat deze diep bewogen was. Hij wischte het zweet van zijn voorhoofd, ofschoon het een kille Septemberdag was en zijn hand beefde, toen hij zijn sigaret neer legde. ,,'t Is duivelsch", zei hij. „Duivelsch! En je kunt er zoo weinig aan doen." Graye vond zijn spraak weer terug. Tot dan had hij geen woord uit kunnen brengen. „Je hebt het haar toch niet verteld", vroeg hij. „Haar verteld? Voor geen geld van de we reld. Maar iemand zullen we het toch moeten vertellen, 't Zal waarschijnlijk nog al lang duren. Dat is het duivelsche sluwe er van. Vervloekt!" „Je bent er zeker van, Jack?" „Absoluut." Graye keek hem vastberaden aan. „Zal ik er naar toe gaan, en het hun voor de voeten werpen?" zei hij. „Alsjeblieft niet! Dat zou de zaak alleen maar erger kunnen maken. Neen, jij moet er buiten blijven. Ik zie maar één middel." „En?" „De voogden. Zij hebben het recht het kind te zien, en alles er van te weten. Als zij nu maar eens naar het huis wilden gaan en een of ander groot specialist met zich mee wilden nemen." „Ja, maar wat voor reden moeten zij er voor opgeven, dat zij dien specialist meebrengen?" ,,'n Vanzelfsprekend verlangen van hun kant om eens juist te weten, hoe 't met den jongen baron gesteld is." Graye knikte. „Juist, dat is goed. Maar wie zijn die voogden?" „Dat heeft de oude Withers me verteld. Er zijn tenminste praatjes, die hun nut afwer pen. 'n Mijnheer Cornelius Spilsbury, 'n advo caat uit Londen is er een van. Sir Austin Wrex ham is de andere." „Dan kun je je beter dadelijk met die twee in verbinding stellen, vind je niet?" „Ik zal naar Spilsbury gaan, ja, nu dadelijk. Er is vandaag toch niet veel te doen. Dat kun jij wel af. Geef dat spoorboekje eens 'aan, Adrian. Zoo dat is hij, 'n trein om 2.18. Dien kan ik nog halen. Zij moeten zich er mee gaan bemoeien, zij moeten het kind zien. Anders En zoo kwam het, dat op het oogenblik, dat Wirlescombe uit Londen vertrok met het bevel tot arrestatie in zijn zak, in Ashendijke drie oude heeren uit den trein stapten, die door dr. Herbert werden afgehaald. De stationschef en zijn beambten, die de ontmoeting gade sloegen, konden hun verteld hebben, dat met den vorigen trein Lucien en Stefano Di Spada uit Londen waren aangekomen, maar zij had den hun niet kunnen voorspellen, dat de vol gende trein, als laatste, Wirlescombe af zou zetten. Noch hadden zij eenig idee of voorge voel van wat er dien middag te Ashendijke zou gebeuren. De drie Londensche heeren rijden met Her- bert in zijn auto weg; hij brengt hen naar zijn huis, dat daar zoo verscholen ligt in het groen. Daar stelt hij ze aan Graye voor. Een van hen, die van Herbert over het geval heeft gehoord, feliciteert Graye met wat deze gedaan heeft, toen de jonge Sir Robert Wargrave dien aan val van diphteritis had. En Graye bloost en mompelt iets terug. Hij vindt het vervelend, dat het geval weer eens opgehaald wordt 't is van geen belang. Wat van belang is, dat is de kwestie, die nu zoo dringend een ingrij pen vereischt. „Wat doen we nu?" vraagt Sir Austin Wrex ham, een zenuwachtig, opgewonden oud heer tje, die een beetje cholerisch is, en zich gauw kwaad maakt, als men hem dwars zit. Mijnheer Spilsbury, een waardig, gezet heer schap, steekt z'n witte hand op: „Ik heb het allemaal al uitgedacht, mijn beste Sir Austin. U en ik laten ons, met Sir Benjamin Broadstairs bij Lady Wargrave aan dienen. Wü verlangen als voogden, overeen komstig den wil van wijlen Sir Robert, ons te vergewissen van den huidigen toestand van zijn zoons gezondheid. We hebben onzen vriend, den bekenden Sir Benjamin Broad stairs meegebracht, om den kleinen Sir Ro bert te onderzoeken. En dan onderzoekt Sir Benjamin hem." Mijnheer Spilsbury houdt op, schraapt zijn keel en kijkt rond of hij bijval vindt. „Sir Benjamin, zou u een beetje tooneel kunnen spelen, Sir Benjamin? onderzoekt dus den jongen baron. Hij kucht beteekenisvol, ehum, ehum, ehum, zooals er dat bij hoort Dan vraagt hij om de twee dokters te zien, die den jongen Sir Robert in zijn laatste ziek te hebben bijgestaan en verzoekt hen te gaan halen. Met uw eigen auto, dr. Herbert, waarmee wij naar het kasteel zullen rijden, en die daar kan wachten, zullen u en dr. Graye dan gehaald worden." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10