fflctvcb&aal den dag
DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL
G
Luchtinfanterie, het nieuwste wapen
F 750.-
F 750.-
Wie doodde
BMarco Graffi? 1
ZATERDAG 19 DECEMBER 1936
PROEFNEMINGEN IN
HET ROODE LEGER
Vermoedelijk zal het voorloopig
ontzaglijk veel menschenlevens
en materiaal kosten
Nog geen zelfstandige
korpsen
Uitgeweken Duitschers
Engelsch blad geeft hun een lesje
van de ïeege JJe inbreker-
Vaderlandsche Historie
AT 1 F A DfYWlVTIT'C °P z*!11 ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
AI il i ri A lal Jill lil f. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen UW»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen f V»" dóodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij een ongeval
met 17 OCH bj] verlies van een hand,
loop een voet ot een oog
Het nationaal-socialisme beschouwt de
nieuwe Duitsche weermacht als zijn
grootste prestatie en zijn grootste propa
ganda tegelijk. Vandaar dat er in het Derde
Rijk geen feestelijkheden meer denkbaar zijn
zonder dat het herboren leger er zijn medewer
king aan verleent. Aan den eenen kant maakt
dit het „Volksheer" men hecht waarde aan
dezen naam, omdat het verschil met de solde
niers van Versailles, de „Reichswehr", er zoo
sterk door tot uiting komt natuurlijk popu
lair. Aan de andere zijde heeft het nationaal-
socialisme de mogelijkheid om zich te koesteren
in het zonnetje der populariteit van de ge
wapende macht. En zoo snijdt het mes aan
twee kanten.
Het was ter gelegenheid van het „Emte-
dankfest" op den Bückeberg in den Harz, dat
een klein millioen boeren, alsmede talrijke ver
tegenwoordigers van het te Berlijn geaccredi
teerde diplomatieke korps en vele buitenlana-
sche journalisten kennis maakten met de
nieuwste aanwinst van het meer dan elk ander
geliefde en bewonderde wapen, de luchtmacht.
Laag hingen de massa's van grauwe, zieden
de wolken. De storm raasde langs de hellingen
van den Harz. Vlagen grimmig koude regen
geeselden over de honderd-duizenden, die zich
moesten inspannen om nu en dan wat flarden
op te vangen van de rede, waarmede Adolf
Hitler het geweld der elementen trachtte te
overschreeuwen.
Plotseling daverde het geronk van een aantal
vliegtuigmotoren boven de menigte. Uit de wol
ken schoten een paar snelle Heinkels te voor
schijn, welke bijna oogenblikkelijk weer ver
dwenen in de trieste schemering van een te
vroeg invallenden avond. Doch de menigte bleef
in de hoogte staren. Daar waren een paar
zwarte stippen zichtbaar, die snel naar bene
den vielen. Al dra ontplooiden zich boven die
zwarte stippen witte wolkjes....
En dan had men het begrepen. De vliegtuigen
hadden een dozijn parachutisten uitgeworpen,
die zich moedig tot dicht boven den grond lie
ten vallen, om vervolgens hun valschermen te
openen, hun val te breken en langzaam om
laag te zweven.
Doch dit was nog niet alles. De mannen, die
zoo juist den sprong uit de wolken hadden ge
waagd, bedankten niet voor het applaus, dat
hun aankomst op de aarde begroette. In tegen
deel, zij haastten zich, hun gordels los te ma
ken van de valschermen, welke hen dreigden
mee te sleuren. Zij kropen over den doorweek
ten grond naar elkaar, groeven zich met ver
blindende snelheid in en brachten de machine
geweren, welke zij uit de vliegmachines hadden
meegebracht, in stelling.
In enkele minuten tijds was op een wille
keurig stuk grond, dat in geval van oorlog ook
op vijandelijk gebied had kunnen liggen, een
der zoo gevaarlijke en gevreesde mitrailleurs
nesten gebouwd.
De „Luftinfanterie" stelde zich voor.
Intusschen beteekent dit niet, dat Duitsch-
land over een keurtroep beschikt, waar andere
landen niets tegenover te stellen hebben. Be
halve misschien de Vereenigde Staten en
Japan, die zich tot nu toe met het vraagstuk
der luchtinfanterie nauwelijks schijnen te heb
ben ingelaten, kennen alle andere groote mo
gendheden dit wapen reeds langen tijd. Frank
rijk ging aan de spits met zijn „Chasseurs
parachutistes". Italië volgde met zijn ,,Arditl
óell' Aria". Ook Engeland neemt reeds sedert
jaren proeven, zij het dan zonder nog over te
gaan tot de vorming van een speciaal korps.
Al deze staten hebben het voorbeeld gevolgd
van het land, waar de luchtinfanterie ont
stond: Sowjet-Rusland.
Het Roode Leger beschikt over niet minder
dan zeventig-duizend parachutisten. Dit enorme
cijfer verliest veel van zijn waarde, wanneer
men bedenkt, dat Slechts een zeer gering per
centage van deze parachutisten ervaring heeft
in het springen uit vliegtuigen. Verreweg de
meesten van hen zijn alleen maar in het bezit
van een diploma, hetwelk bewijst, dat zij met
goed gevolg een aantal sprongen hebben ge
maakt van hooge stalen torens, zooals die voor
dit doel allerwegen gebouwd worden door den
Russischen luchtsportbond Ossoavlachim. Het
begin is echter het moeilijkst en daar er geen
moeiten en geen kosten worden gespaard om
van de gediplomeerde toren-springers zoo gauw
mogelijk perfecte parachutisten te maken, moet
men het getal van zeventig-duizend evenmin
onderschatten als overschatten.
Het vorig jaar sprongen er tijdens de ma
noeuvres bij Kiew twaalf-honderd man tegelijk
naar beneden, terwijl men kans zag om binnen
veertig minuten vijf-en-twintig-honderd (man
met vliegtuigen naar het „vijandelijk" gebied
te transporteeren. Korten tijd later liet men
zelfs achttien-honderd man tegelijk uit bom
menwerpers en transportvliegtuigen neer in den
rug van den „vijand", waarop een kleine zes
duizend man door de lucht werden nagezonden
om het gebied te bezetten, dat door de para
chutisten bij verrassing veroverd was. Tijdens
de manoeuvres van dit jaar liet men bij Moskou
„slechts" twaalf-honderd man naar beneden
springen. Dezen namen echter niet alleen de
gebruikelijke militaire uitrusting en een aantal
zware en lichte machine-geweren naar de aarde
mee, doch bovendien nog achttien kanonnen.
Tusschen het tijdstip, dat deze twaalf-honderd
pioniers van dte lucht uit de vliegtuigen spron
gen, en het oogenblik, dat zij gedekt lagen met
hun machine-geweren en kanonnen in stelling,
verliepen preciesacht minutenIn den loop
van dit jaar wierpen Roode vliegers zelfs heele
veldlazaretten af: tenten, instrumentenkasten,
operatietafels, veldbedden, tafels, stoelen enzoo-
voorts. Het personeel, niet alleen dokters en
verplegers, doch ook verpleegsters, daalde
eveneens per valscherm naar de aarde af.
Deze experimenten van het Roode Leger wer
den en worden door de generale staven der
groote mogendheden zeer verschillend beoor
deeld. Ook in de hoogste militaire kringen is
de meening zeer verspreid, dat Rusland met
zijn luchtinfanterie niet meer heeft bereikt dan
een kijkspelletje, dat op de eenvoudige bevol
king van Rusland een geweldigen indruk
maakt, maar dat verder geen enkele practische
waarde heeft. Anderen echter gaan van de ver
onderstelling uit, dat het hier iets nieuws be
treft, waarvan alle mogelijkheden nauwkeurig
moeten worden bestudeerd, opdat men in geval
van een conflict niet voor onaangename ver
rassingen kome te staan.
Intusschen is men nog nergens overgegaan
tot de vorming van een zelfstandig korps lucht
infanterie. De luchtinfanterie is nog steeds een
ding, dat eigenlijk meer in het laboratorium,
dan in de kazerne thuis behoort: met andere
woorden, zij bevindt zich nog midden in het
stadium der experimenten. De groote moeilijk
heid is wel, dat in het dicht bevolkte Europa
met zijn voortdurend beter wordende militaire
waamemingsdiensten, ook in geval van oorlog,
de landing van een afdeeling luchtinfanterie
vrijwel onuitvoerbaar lijkt. Rusland heeft wat
dat betreft in zijn steppen en in de woeste
nijen aan gene zijde van zijn Oostelijke en
Zuidelijke grenzen natuurlijk heel wat beter
kansen.
En zoo neemt thans ook Duitschland deel
aan de proeven van Frankrijk, Italië en Enge
land. De grootste zorgi wordt er, zooals vanzelf
spreekt, aan besteed om parachutisten op te
leiden, die met behulp van speciale valscher
men in den kortst mogelijken tijd van groote
hoogte naar de aarde afdalen. Van het over
rompelende karakter dezer aanvallen hangt het
welslagen af, waar nog bij komt, dat de sprin
ger, zoo lang hij niet op de aarde is gearri
veerd, een weerlooze schietschijf vormt. Om den
tijd der afdaling te bekorten is het noodzake
lijk, dat het valscherm zoo lang mogelijk
gesloten blijft en eerst vlak boven de aarde
liefst op minder dan honderd-vijftig meter
hoogte geopend wordt. Daar zijn sterke
zenuwen en langdurige oefeningen voor noodig.
Bovendien maken de groeiende snelheden der
gevechtsvliegtuigen het leven van den para
chutist steeds moeilijker. Springen bij snel
heden van rond vijf-honderd kilometer is al te
gevaarlijk geworden. Men lanceert den para
chutist thans als een torpedo! Het gebeurt
echter aanhoudend, dat ervaren parachutisten,
die honderden sprongen op hun actief hebben,
volkomen versuft beneden komen. Ook heeft
men de gordels nog niet zoo kunnen construeer
ren, dat de parachutisten beveiligd zijn tegen
uiterst pijnlijke schaaf- en zelfs diepe snijwon-
den. En een man, die half bewusteloos of met
brandende pijnen op den grond terecht komt,
is nu eenmaal weinig geschikt om midden in
het vijandelijk land een mitrailleursnest op te
bouwen en dit met den moed der wanhoop,
veelal tegen een geweldige overmacht, te ver
dedigen.
Een ander bezwaar is het, dat de militaire
In de restauratiewa
gens van de Mitropa
bevinden zich boven
staande papieren ser
vetjes met propagan
distische afbeeldingen
voor een veilig verkeer
luchtvaart tegenover de grondverdediging nag
tamelijk zwak is. Het is niet zoo eenvoudig om
een stuk grond vanuit de lucht met machine-
geweervuur zoodanig „af te kammen", dat een
paar honderd parachutisten kunnen landen
zonder veel gevaar te loopen, dat zij scherp
onder vuur worden genomen.
Voorloopig is de luchtinfanterie een ding, dat
vermoedelijk ontzaglijk veel materiaal en nóg
meer menschenlevens zal kosten, terwijl de
practische resultaten er van alles behalve vast
staan. Dat heeft men ervaren in Frankrijk,
Italië en Engeland. Dat constateert men thans
in Duitschland.
Een medewerker van de „Morning Post"
steekt op geestige wijze den draak met
zeker soort van uitgewekenen uit Duitsch
land die, ofschoon om politieke of religieuze
redenen, of zelfs maar op grond van hun „ras",
gedwongen buiten hun geboorteland te wonen,
de voortreffelijkheden van dat land ophemelen
tegenover 't volk dat hun gastvrijheid verleent.
De spot van het blad is goedaardig, maar
daarom niet minder raak. Uitgeweken Duitschers
hier, en waarschijnlijk ook elders, zullen ver
standig doen zich de moraal, welke uit 't (al
dan niet historische) incident geleerd kan wor
den, ter harte te nemen.
De jonge Meyer, die nu op een Engelsche kost
school is, kan zijn nieuwen makkers maar niet
vaak genoeg verteilen dat „bij ons in Münchau-
senburg, alles véél, véél grooter is dan in Enge
land."
„Ga je gang, Meyer. Geef ons nog maar wat
meer van je verhalen."
„Jelui, gelooft 't niet, maar toch is 't zoo. Al
les is grooter. De pleinen in Münchausen-
burg
„En de scholen?"
„Grooter veel grooter dan hier."
„En de bioscopen?"
„Grooter veel grooter en beter!"
„En de gekkenhuizen?"
„Grooter, en veel.."
Meyer's verdere uitweidingen gingen in 't
schaterlachen der jongens verloren.
„Maar," vroeg een hunner, „waarom ga je dan
niet terug naar Monkeyburg, als alles ook
de scholen daar zooveel grooter en beter is?"
„Vader zegt dat wij niet kunnen teruggaan,"
gromde Meyer. „De Regeering deugt niet."
„O, dan is tenminste de Begeering niet beter
dan de onze! Is ze grooter?"
,,'t Nieuwe Parlementsgebouw is grooter,"
beweerde Meyer.
De onderwijzer had de woordenwisseling ge
hoord en riep den Duitsch-Joodschen knaap tot
zich.
„Hoe lang ben je nu in Engeland?"
„Vier jaren."
„En je bent tien jaar oud?"
„Ja."
De onderwijzer bracht hem gemoedelijk onder
't oog dat hij zich dan niet alles, wat hij tot zijn
zesde jaar gezien had, goed kon herinneren. De
dingen schenen hem grooter toe dan toen hij
nog maar zes jaar oud was. Zijn land was een
heel mooi land, maar hij moest er niet zoo te
genover iedereen op bluffen, want dan zouden
de jongens hun bekomst van hem krijgen.
De kleine banneling antwoordde niet, maar
zijn gelaat drukte koppige verbolgenheid uit.
De blikken der andere jongens deden den on
derwijzer vree zen, dat dezen reeds hun bekomst
hadden van de opschepperij van den kleinen
niet-„Ariër" die, ondanks de vlucht zijner fa
milie voor de ras-zuiveraars, zoo'n dogmatisch
patriot gebleven was. Zijn Engelsche makkers
smeedden klaarblijkelijk een samenzwering te
gen hem.
Nemesis liet niet lang op zich wachten. Dien
zelfden avond nog hoorde de huishoudster nood
kreten opstijgen uit slaapzaal „B". Toen zij de
kamer binnensnelde, sprong Meyer juist zijn
bed uit. 'n Groote krab bengelde aan zijn voet.
En een van de jongens zei: „Zie je, Meyer, dat
is nu een van onze Engelsche vlooien. Hebt jul
lie ze in Monkeyburg misschien grooter?"
Als 't niet„echt gebeurd" is, dan is 't toch
heel aardig gevonden. Maar 't tragische van t
geval is, dat negen op de tien uitgeweken Duit
schers de Joodsche evengoed als de Arische
inderdaad patriotten zijn die (en niet alleen in
Engeland) hun gastheeren vervelen door steeds
op te geven over 't land dat hen uitgestooten
heeft.
En zij kunnen 't niet helpen, wantzij
meenten t.
Het regende dat het goot. Den kraag van
z'n jas hoog opgeslagen, liep een heer
haastig in de richting van een alleen
staand groot landhuis, dat in 't midden van
een tuin gelegen was. Een naburige klok sloeg
juist half twaalf. Geen licht straalde meer uit
de talrijke vensters.
„Eindelijk," mompelde de late wandelaar. Op
z'n teenen sloop hij over 't grasveld naar een
zijdeur en onderzocht het slot. Vooraf had hfj
nauwkeurig inlichtingen ingewonnen omtrent
de gewoonten van den bewoner. Zelfs had hij
zich als den nieuwen ontvanger aan hem voor--
gesteld. „Ik kom even met u kennis maken,"
had hij gezegd. Dokter Rougethad hem vrien
delijk ontvangen en op de lunch gehouden.
Daarna had z'n gastheer hem z'n kostbare
steenen laten zien, en dat was voor mijnheer
Pradin, zooals hij zich genoemd had, voldoende
geweest om aan de uitnoodiging van den medi
cus „z'n bezoek te herhalen," op een ongelegen
uur te voldoen.
Met een kleine boor zaagde hij het slot uit,
trad zonder moeite binnen en sloop onhoorbaar
door de gang regelrecht naar de studeerkamer.
Hij ontstak z'n electrische zaklantaarn en liet
het licht door de kamer rondwaren. Met een
bos loopcrs doorzocht hij alle kasten, maar zon
der resultaat. Eensklaps herinnerde hij zich
het zwart fluweelen gordijntje onder 't raam
in de bibliotheek. Zou daar de kleine zwarte
cassette met haar kostbaren inhoud niet te
vinden zijn? Hij keerde op z'n schreden terug,
lichtte het gordijn op en zag een ijzeren ouder-
wetsche kast, waarmee hij niet veel moeite zou
hebben. Binnen 10 minuten had hij haar open
en weldra lagen de prachtige steenen voor hem
op den grond uitgespreid. Hij grabbelde ze bij
elkaar alsof het knikkers waren en stak ze in
z'n zak.
'tWas nu een paar minuten vóór midder
nacht. Buiten woedde de storm. Pradin dacht
aan de lange wandeling, die hem nog wachtte.
Op en tafeltje stonden eenige flesschen wijn
en een paar glazen. Hij maakte een flesch open
en schonk zich een glas vol. Het deed hem
blijkbaar goed. Opnieuw schonk hij zich in en
nog eens, totdat de flesch heelemaal leeg was.
Hij wilde de tweede flesch open maken, toen
een piepend geluid uit z'n borst, opsteeg. Het
herhaalde zich bij elke ademhaling en z'n ge
laat werd vaalbleek.
„Verduiveld," mompelde hij en stond op.
Z'n tocht door storm en regen, de zware wijn,
dien hij zoo gulzig gedronken had, hadden hem
blijkbaar weer een aanval van asthma bezorgd.
Jaren geleden had hij daar veel last van gehad,
maar hü dacht er nu voorgoed van bevrijd te
zijn. Maar nu.... z'n ademhaling werd korter
en hijgender. Het hart klopte hem in de keel
en hij had een gevoel alsof een ijzeren band z'n
borst omschroefde. Z'n oogen schitterden
koortsachtig en als verlamd van schrik viel hij
in een stoel neer. Hoe lang zou die aanval du
ren? En als hij totaal hulpeloos werd, wat
moest hij dan beginnen? Hij dacht aan het
laboratorium boven, waar hij misschien het
uitstekende middel tegen z'n kwaal, ethylbro-
mide, zou vinden.
Langzaam schuifelde hij de trap op. Einde
lijk landde hij bij het laboratorium en trad
binnen. Daar stonden tal van flesschen met
vreemde namen, maar geen van alle met hét
gretig gezochte etiquet. Kreunend viel hij in
een stoel. Er klonk een geluid van glasscher
ven. Met z'n arm had hij een paar flesschen
omver gestooten en tegen den grond' geworpen.
Door dit geluid ontwaakte dr. Rouget, die
direct op onderzoek ging. Hij opende vlug de
deur en zag tot z'n verbazing een man ker
mend en ineengedoken in een stoel.
„Wat beteekent dat?" vroeg hij.
De andere keek op en bij den eersten oog
opslag herkende de dokter den z.g. nieuwen
ontvanger.
„O, mijnheer Pradin! Heel aangenaam, maar
u maakt van m'n uitnoodiging wel op een on
gelegen uur gebruik."
Mijnheer Pradin echter haalde een revolver
De meneer van het reisbureau wilde Piet en Drein een rond- In de warme woestijn echter bleken de banden niet tegen de Piet stond nog altijd te piekeren, wat hij doen moest, toen
reisje laten maken door het tropische landschap, maar Piet hitte bestand en Piet was de eerste die pech had. Drein trok zich bit het palmboompje naast hem een slang kwam kruipen.
„Hoera", riep Piet, „die slang komt precies op tijd." Gelukkig
lag er net een stok bij de hand om de gevaarlijke slang mee
dood te maken.
zei, dat ze den laatsten tijd al meer tropisch schoon gezien yan dg moeilijkheden van Het niets aan. Hij reed gewoon door
hadden, dan hun lief was. „Weet je wat", zei Drein, „we huren
allebei een fiets-" Zoo trokken ze de woestijn in.
en zei: „Nou, jij komt zeker wel!"
iiiiiiiiniiiit min mini mui itMttmiir
uit z'n zak, richtte die op den heer des huizes
en stamelde: „Vlug, ethylbromide!"
Dokter Rouget wierp een onderzoekenden
blik op den man, die met gezwollen gezicht en
uitpuilende oogen voor hem zat.
„Asthma?" informeerde hij.
Pradin knikte en riep met schorre stem:
Ethybromide! Vlug.... ofik schiet!"
„Goed. Dat middel heb ik in m'n spreek
kamer," en dokter Rouget liep naar de deur.
De inbreker liep hem na met de revolver in
de hand.
Ze gingen sa-
men naar bene- 1
den. Bij 't zien
wijnflesch, begon
de dokter te Ia- pdtiëllt
chen. Hij liep f
naar een glazen
kast en nam daaruit een paar fleschjes en een
injectie-spuitje.
„Ja," zei hij ernstig, op den toon van een
geneesheer in functie„Gevaarlijke aanvallen
van asthma kunnen zich plotseling voordoen,
als de lijder zich na groote inspanning aan 1
spiritualiën te buiten gaat. „Waarom," ging hij
voort, „dronk u ook die flesch „Cantemerle"
uit?"
„Ethylbromide!" kreunde Pradin, die achter
over in een stoel lag.
„Geduld, waarde heer," ried de dokter, „maar
inderdaad, het wordt tijd, anders stikt u waar
schijnlijk."
Hij nam de injectiespuit, vulde die en stak
de naald in den onderarm van z'n inbreker
patiënt.
„Al wat beter?" vroeg hij glimlachend.
Pradin knikte. Z'n ademhaling ging al regel
matiger.
„U bent de eerste, m'n waarde, dien ik onder
bedreiging met een revolver als medicus be
handel," zei de dokter vroolijk. Hij nam een
stoel en keek z'n patiënt aan.
„Ik moet zeggen," ging hij op denzelfden
toon voort, „dat u uw rol als ontvanger keurig
gespeeld hebt. Mijn compliment, hoor."
Pradin antwoordde niet, keek naar de klok
en trachtte op te staan. Maar nauwelijks was
hij op de been of hij viel weer in z'n stoel
terug. Hij voelde eensklaps z'n bewegingen
zwaarder worden en kreeg een gevoel alsof z'n
lichaam met lood doorschoten werd. Z'n tong
werd dik, z'n oogleden schenen dicht te vallen.
Kletterend viel de revolver op den grond. Z'n
handen hadden haar kracht verloren. Hulpe
loos lag hij in den stoel.
Glimlachend bleef dokter Rouget z'n nach
telijken patiënt aanzien.
„Ja mijnheer Pradin," sprak hij, „u had uw
wapen en ik het mijne. U ondervindt nu, da,t
het mijne doeltreffender en minder gevaarlijk
is. Ik ben zoo vrij geweest wat hyoscine tus
schen de ethylbromide te mengen, met het ge
volg, dat u binnen een minuut geen vin meer
verroeren kunt. Ik hoop, dat u 't me niet kwa
lijk neemt. Voor deze behandeling, nog wel
midden in den nacht, zal ik u geen rekening
zenden. Alleen ga ik nu even de politie opbel
len. Ik zal u dus een oogenblik alleen moeten
laten. Tot straks, mijnheer Pradin."
De deur van de spreekkamer viel achter
dokter Rouget in 't slot, terwijl de ledematen
van mijnheer Pradin steeds stijver en onbe
weegbaarder werden.
Onder redactie van dr. J. H. Kernkamp is bij
de uitgevers P. N. van Kampen en Zoon te Am
sterdam, in voorbereiding de uitgave van een
reeks populaire monografieën op het gebied der
vaderlandsche cultuurgeschiedenis, onder den
serie-titel „Patria".
De bedoeling dezer uitgave is de bestaands
belangstelling voor onze historie aan te wak
keren door het geven van onderhoudende, we
tenschappelijk verantwoorde lectuur, tegen bil
lijken prijs. De deelen zullen met reproducties
naar oude prenten, oude portretten, kaarten,
fascimiles enz. verlucht worden.
Reeds ter perse of zoo goed als persklaar:
Prof. dr. C. E. Godee Molsbergen: Jan van
Riebeeck, de stichter van Hollandsch Zuid-Afri-
ka; dr. D. J. H. ter Horst: Franciscus Lievens
Kersteman, het leven van een 18-eeuwsch avon
turier; J. C. Mollema: Olivier van Noort's reis
om de wereld (1598—1601); Dr. F. W. Stapel:
De Nederlandsche Oost-Indische Compagnie in
Australië: Prof. dr. A. E. H. Swaen: De valkerij;
dr. A. C. J. de Vrankrijker: Het maatschappe
lijk leven in de gouden eeuw.
Voorts zijn diverse deelen over de meest uit-
eenloopende onderwerpen in bewerking van de
hand van een aantal bekende auteurs.
Geestelijke meerwaardigheid is ten
slotte de sterkste burcht voor een
volk. Er bestaat nog geen juiste ver
houding bij de Nederlandsche Katholieken
tusschen hun getal en him aandeel in
de wetenschap. Geen krachtiger middel
om spoedig onzen volledigen uitgroei te
bereiken, dan mede te werken tot instand
houding en voltooiing onzer Universiteit.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen
44
Zij, Ottilia en ik lieten onze kleeren daar in
het huis achter en kleedden ons zelf als zieken
zusters. De vrouw, die met ons meeging, was
veel ouder dan wij. Ze zei, dat de menschen
zouden denken, dat zij op ons moest passen. We
zijn toen met den eersten trein vertrokken,
naar Frankrijk overgestoken en zoo in Parijs
aangekomen. Niemand heeft ons ergens iets ge
vraagd. Het was heel gemakkelijk om weg te
komen. In Parijs zijn we naar een huis gegaan,
waar die vrouw iemand kende en daar heeft
Ottilia nieuwe kleeren voor ons gekoent en
daarna zijn we samen doorgegaan naar Italië."
Inspecteur Wirlescombe zucht er van. Hij
bedenkt weer hoe gemakkelijk sommige din
gen, niettegenstaande alle netten van de po
litie, kunnen ten uitvoer gebracht worden en
hij fluistert zijn buurman in, dat hij elk woord
van dit verhaal gelooft en luistert gretig naar
de rest er van. Maar Lady Wargrave maakt het
kort.
„Nu zal ik u zeggen, waarom Ottilia en ik
weg wilden loopen. We hadden beiden een
goede stem: we wilden gaan zingen in variété's
en we noemden ons daarom de Sisters. We heb
ben veel gereisd en we hebben geld verdiend,
veel geld zelfs. Ik heb er nooit iets van ge
hoord, dat mijn grootvader vermoord was. Hoe
zou ik ook? Ik las nooit Engelsche kranten.
En trouwens, we hadden het veel te druk. En
toen heb ik in Alexandrië Sir Robert Wargrave
ontmoet; hij wilde met me trouwen en ik ben
met hem getrouwd. We zijn toen naar Italië
terug gegaan en Ottilia is met ons meegegaan.
In Napels is zij ziek geworden. We hebben
haar daar goed verzorgd in een ziekenhuis
achtergelaten. Maar ik heb nooit meer iets van
haar gehoord, want mijn man is gestorven en
mijn zoontje is geboren en toen heb ik niets
kunnen laten weten. En toen ik ten slotte naar
het ziekenhuis schreef, hoorde ik, dat ze al weg
was. Later hebben die heeren de voogden
me overgehaald om naar Engeland te komen
en toen dit allemaal. Nu heb ik u de waar
heid gezegd en dit is alles, alles, wat ik u kan
vertellen."
Misschien zijn er een paar cynische geesten
in de zaal die niet veel geloof hechten aan
Lady Wargrave's laatste woorden en die haar
heele verklaring als een knap staaltje van haar
sluwheid beschouwen; maar de meeste menschen
zijn het toch met Wirlescombe eens. En dan
komt boven het gefluister van de vele juristen
de stem van den magistraat uit.
„U zegt, dat u nooit meer iets van uw vrien
din Ottilia Morro hebt gehoord, sinds u haar
in Napels in een ziekenhuis hebt achtergelaten?"
vraagt hij, de gevangene vriendelijk aankijkend.
„Ik zou zeggen, dat ze een zeer waardevolle ge-
tuigeverklaring voor u af zou kunnen leggen."
Mijnheer Beddleston springt dadelijk op. „Ik
behoef u edelachtbare nauwelijks te verzekeren,
dat we na de verklaring van mijn cliënte,
Ottilia Morro voor den dag zullen brengen. Als
ze tenminste nog leeft. Het spijt me te moeten
verklaren, dat dit de eerste maal is, dat Lady
Wargrave van haar gesproken heeft."
Hij werpt van onder zijn bril uit verwij
tende blikken naar zijn cliënte, maar Lady
Wargrave kijkt hem heelemaal niet aan. Ze
kijkt vragend naar den magistraat.
„Is dit niet voldoende? Maar verklaart dit
dan niet alles, voorzoover het mij betreft?"
vraagt ze onschuldig. „Mag ik nu niet weggaan?"
Nog niet. Zijn edelachtbare legt het uit en
hij neemt er wel een beetje meer moeite voor,
dan hij in een ander geval zou hebben gedaan.
Het recht moet zijn loop hebben, maar lang
zaam.
En zoo verneemt even later de wachtende
menigte in Bow Street: „In staat van beschul
diging gesteld".
HOOFDSTUK III
Het onderzoek
„We hebben juist vier weken," zegt mijnheer
Kenrick. „Vier weken, om precies te zijn. Of,
om nog precieser te zijn: vier weken en één dag.
Dat wil zeggen, de volgende zitting van de
strafrechtbank begint morgen over een maand,
'n Korte tijd gauw voorbij!"
In de conferentiekamer van het kantoor
Baggs Kenrick zijn, op den morgen na de
verwijzing van de zaak-Wargrave, verscheidene
heeren vergaderd, die allen sterk bij het geval
betrokken zijn. Op den ouden heer Kenrick' na,
die zich heeft teruggetrokken op een villa in
Forest Hills en alleen van tijd tot tijd nog maar
eens komt kijken, om zijn neus den geur der
oude perkamenten nog even te gunnen en zijn
oogen nog eens te laten genieten van het ge
zicht van dat roode lak, die oude wetboeken
en die muffe, stoffige dossiers, zijn er vier
associé's. De jonge mijnheer Kenrick is er. Ook
de beide heeren Baggs. Een van hen lijkt op
een begrafenis-ondernemer en de ander op een
jockey. Ook zijn er Sir Austin Wrexhem en de
heer Cornelius Spilsbury. En ook mijnheer
Beddleston, die er nu veel ernstiger uitziet dan
op de zitting en den indruk geeft van erg te
zijn ter neergeslagen, door de groote verant
woordelijkheid, die op hem drukt. En ten slotte
zitten er Adrian Graye en John Herbert, die
zooals iedereen weet op een bijzondere wijze bij
het geval zijn geïnteresseerd en die zoo onge
veer de eenige vrienden zijn, waarop de arme
vrouw ip de gevangenis kan rekenen.
,,'n Korte tijd gauw voorbij zoo om!"
herhaalde Kenrick, om het nog wat duidelijker
te maken. „Als er iets gedaan moet worden,
moet het nu direct gedaan worden."
„Mij lijkt," merkt mijnheer Baggs-van-de-
paarden op, „mij lijkt, dat het eenige wat we
doen kunnen is, zoo snel mogelijk dat Italiaan-
sche meisje te zoeken. Hoe heet ze ook weer?"
„Ottilia Morro," zegt mijnheer Kenrick, den
naam op de juiste Italiaansche manier uitspre
kend. „Ottilia Morro. Ja, die moeten we zeker
vinden. Als Ottilia Morro nog leeft tenminste.
Laat ons niet vergeten, dat Ottilia Morro mis
schien wel dood is. Het is heel goed mogelijk,
dat ze dood is, want Lady Wargrave heeft
haar zooals ze me gisteren vertelde, in een
vrij hopeloozen toestand in dat ziekenhuis ach
tergelaten."
„Maar ze hebben haar toch gezegd, dat ze
uit het ziekenhuis was weggegaan," merkte
mijnheer Baggs, de doodbidder, op.
De mijnheer Baggs-van-de-paarden mompelt
sotto-voce iets over het bestaan van een oude
prent, waaruit zou blijken, dat het moeilijk is
een naald te vinden in een hooiberg. Niemand
spreekt hem tegen, maar mijnheer Beddleston
kucht en spreidt zijn armen uit, 'n hebbelijk
heid van hem, die dikwijls hinderlijk is voor
de menschen, die naast hem zitten.
„En èls Ottilia Morro nu eens gevonden wordt,
wat zal zij dan ten gunste van onze cliënte
kunnen inbrengen?"
„Ottilia Morro zal Lady Wargrave's verslag
van wat er in den nacht van haar verdwijning
met haar gebeurd is, kunnen bevestigen," zegt
Kenrick.
Beddleston kucht weer.
„Zeker," zegt hij droogjes, „maar dat bewijst
nog niet, dat Lady Wargrave of Gemma Graffi,
zooals ze toen heette, haar grootvader niet heeft
vermoord. Ze kan hem vermoord hebben vóór
dat juffrouw Ottilia ten tooneele verscheen."
Hier is de heer - Baggs-van-de-paarden het
mee eens. Hij laat een paar onbeschrijfelijke
geluiden van bijval hooren, steekt zijn duimen
in de armsgaten van zijn gekleurd vest en
knikt zijn confrères een paar malen toe.
„Al weet men dat Ottilia Morro naar de flat
is gekomen, Gemma Graffi heeft wakker ge
maakt haar op heeft doen staan en haar heeft
meegenomen, dan bewijst dat nog niets," ver
volgde Beddleston. In het geheel niets, dan dat
het inderdaad is gebeurd. Het bewijst niet, dat
Graffi niet vermoord kan zijn, voordat zij kwam;
het bewijst niet, dat zijn kleindochter hem al
niet van te voren dien dolk in het hart had ge
stoken: ze zou het in een plotselinge vlaag van
drift gedaan kunnen hebben en daarna zijn
gaan slapen. Italiaansche vrouwen zijn nu een
maal anders dan de onze vergeet dat niet!"
Niemand antwoordt hier iets op, en na een
gepaste stilte zegt Kenrick:
„En dus?"
Mijnheer Beddleston spreidt zijn armen weer
uit.
„Trouwens," zegt hij, „weer oplevend onder
den prikkelenden invloed van een nieuwen
gedachtengang, „Ottilia zou evengoed een
medeplichtige kunnen zijn. Ze kan de kamers
zijn binnengekomen, vlak nadat Gemma Graffi
haar grootvader vermoord had. Ik zie niet in,
dat Ottilia Morro's getuigenis ons van veel
nut kan zijn. Wat kan zij bewijzen omtrent
Lady Wargave's onschuld? Niets, zeg ik
niets."
„Wat adviseert u dan?" vraagt Baggs, de
doodbidder.
Beddleston schudt veelzeggend het hoofd.
(Wordt vervolgd.)