fflctvcb&aal den dag DREIN DRENTEL EN PIET PRIKKEL G Luchtinfanterie, het nieuwste wapen F 750.- F 750.- Wie doodde BMarco Graffi? 1 ZATERDAG 19 DECEMBER 1936 PROEFNEMINGEN IN HET ROODE LEGER Vermoedelijk zal het voorloopig ontzaglijk veel menschenlevens en materiaal kosten Nog geen zelfstandige korpsen Uitgeweken Duitschers Engelsch blad geeft hun een lesje van de ïeege JJe inbreker- Vaderlandsche Historie AT 1 F A DfYWlVTIT'C °P z*!11 ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen AI il i ri A lal Jill lil f. tl ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen UW»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen f V»" dóodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met 17 OCH bj] verlies van een hand, loop een voet ot een oog Het nationaal-socialisme beschouwt de nieuwe Duitsche weermacht als zijn grootste prestatie en zijn grootste propa ganda tegelijk. Vandaar dat er in het Derde Rijk geen feestelijkheden meer denkbaar zijn zonder dat het herboren leger er zijn medewer king aan verleent. Aan den eenen kant maakt dit het „Volksheer" men hecht waarde aan dezen naam, omdat het verschil met de solde niers van Versailles, de „Reichswehr", er zoo sterk door tot uiting komt natuurlijk popu lair. Aan de andere zijde heeft het nationaal- socialisme de mogelijkheid om zich te koesteren in het zonnetje der populariteit van de ge wapende macht. En zoo snijdt het mes aan twee kanten. Het was ter gelegenheid van het „Emte- dankfest" op den Bückeberg in den Harz, dat een klein millioen boeren, alsmede talrijke ver tegenwoordigers van het te Berlijn geaccredi teerde diplomatieke korps en vele buitenlana- sche journalisten kennis maakten met de nieuwste aanwinst van het meer dan elk ander geliefde en bewonderde wapen, de luchtmacht. Laag hingen de massa's van grauwe, zieden de wolken. De storm raasde langs de hellingen van den Harz. Vlagen grimmig koude regen geeselden over de honderd-duizenden, die zich moesten inspannen om nu en dan wat flarden op te vangen van de rede, waarmede Adolf Hitler het geweld der elementen trachtte te overschreeuwen. Plotseling daverde het geronk van een aantal vliegtuigmotoren boven de menigte. Uit de wol ken schoten een paar snelle Heinkels te voor schijn, welke bijna oogenblikkelijk weer ver dwenen in de trieste schemering van een te vroeg invallenden avond. Doch de menigte bleef in de hoogte staren. Daar waren een paar zwarte stippen zichtbaar, die snel naar bene den vielen. Al dra ontplooiden zich boven die zwarte stippen witte wolkjes.... En dan had men het begrepen. De vliegtuigen hadden een dozijn parachutisten uitgeworpen, die zich moedig tot dicht boven den grond lie ten vallen, om vervolgens hun valschermen te openen, hun val te breken en langzaam om laag te zweven. Doch dit was nog niet alles. De mannen, die zoo juist den sprong uit de wolken hadden ge waagd, bedankten niet voor het applaus, dat hun aankomst op de aarde begroette. In tegen deel, zij haastten zich, hun gordels los te ma ken van de valschermen, welke hen dreigden mee te sleuren. Zij kropen over den doorweek ten grond naar elkaar, groeven zich met ver blindende snelheid in en brachten de machine geweren, welke zij uit de vliegmachines hadden meegebracht, in stelling. In enkele minuten tijds was op een wille keurig stuk grond, dat in geval van oorlog ook op vijandelijk gebied had kunnen liggen, een der zoo gevaarlijke en gevreesde mitrailleurs nesten gebouwd. De „Luftinfanterie" stelde zich voor. Intusschen beteekent dit niet, dat Duitsch- land over een keurtroep beschikt, waar andere landen niets tegenover te stellen hebben. Be halve misschien de Vereenigde Staten en Japan, die zich tot nu toe met het vraagstuk der luchtinfanterie nauwelijks schijnen te heb ben ingelaten, kennen alle andere groote mo gendheden dit wapen reeds langen tijd. Frank rijk ging aan de spits met zijn „Chasseurs parachutistes". Italië volgde met zijn ,,Arditl óell' Aria". Ook Engeland neemt reeds sedert jaren proeven, zij het dan zonder nog over te gaan tot de vorming van een speciaal korps. Al deze staten hebben het voorbeeld gevolgd van het land, waar de luchtinfanterie ont stond: Sowjet-Rusland. Het Roode Leger beschikt over niet minder dan zeventig-duizend parachutisten. Dit enorme cijfer verliest veel van zijn waarde, wanneer men bedenkt, dat Slechts een zeer gering per centage van deze parachutisten ervaring heeft in het springen uit vliegtuigen. Verreweg de meesten van hen zijn alleen maar in het bezit van een diploma, hetwelk bewijst, dat zij met goed gevolg een aantal sprongen hebben ge maakt van hooge stalen torens, zooals die voor dit doel allerwegen gebouwd worden door den Russischen luchtsportbond Ossoavlachim. Het begin is echter het moeilijkst en daar er geen moeiten en geen kosten worden gespaard om van de gediplomeerde toren-springers zoo gauw mogelijk perfecte parachutisten te maken, moet men het getal van zeventig-duizend evenmin onderschatten als overschatten. Het vorig jaar sprongen er tijdens de ma noeuvres bij Kiew twaalf-honderd man tegelijk naar beneden, terwijl men kans zag om binnen veertig minuten vijf-en-twintig-honderd (man met vliegtuigen naar het „vijandelijk" gebied te transporteeren. Korten tijd later liet men zelfs achttien-honderd man tegelijk uit bom menwerpers en transportvliegtuigen neer in den rug van den „vijand", waarop een kleine zes duizend man door de lucht werden nagezonden om het gebied te bezetten, dat door de para chutisten bij verrassing veroverd was. Tijdens de manoeuvres van dit jaar liet men bij Moskou „slechts" twaalf-honderd man naar beneden springen. Dezen namen echter niet alleen de gebruikelijke militaire uitrusting en een aantal zware en lichte machine-geweren naar de aarde mee, doch bovendien nog achttien kanonnen. Tusschen het tijdstip, dat deze twaalf-honderd pioniers van dte lucht uit de vliegtuigen spron gen, en het oogenblik, dat zij gedekt lagen met hun machine-geweren en kanonnen in stelling, verliepen preciesacht minutenIn den loop van dit jaar wierpen Roode vliegers zelfs heele veldlazaretten af: tenten, instrumentenkasten, operatietafels, veldbedden, tafels, stoelen enzoo- voorts. Het personeel, niet alleen dokters en verplegers, doch ook verpleegsters, daalde eveneens per valscherm naar de aarde af. Deze experimenten van het Roode Leger wer den en worden door de generale staven der groote mogendheden zeer verschillend beoor deeld. Ook in de hoogste militaire kringen is de meening zeer verspreid, dat Rusland met zijn luchtinfanterie niet meer heeft bereikt dan een kijkspelletje, dat op de eenvoudige bevol king van Rusland een geweldigen indruk maakt, maar dat verder geen enkele practische waarde heeft. Anderen echter gaan van de ver onderstelling uit, dat het hier iets nieuws be treft, waarvan alle mogelijkheden nauwkeurig moeten worden bestudeerd, opdat men in geval van een conflict niet voor onaangename ver rassingen kome te staan. Intusschen is men nog nergens overgegaan tot de vorming van een zelfstandig korps lucht infanterie. De luchtinfanterie is nog steeds een ding, dat eigenlijk meer in het laboratorium, dan in de kazerne thuis behoort: met andere woorden, zij bevindt zich nog midden in het stadium der experimenten. De groote moeilijk heid is wel, dat in het dicht bevolkte Europa met zijn voortdurend beter wordende militaire waamemingsdiensten, ook in geval van oorlog, de landing van een afdeeling luchtinfanterie vrijwel onuitvoerbaar lijkt. Rusland heeft wat dat betreft in zijn steppen en in de woeste nijen aan gene zijde van zijn Oostelijke en Zuidelijke grenzen natuurlijk heel wat beter kansen. En zoo neemt thans ook Duitschland deel aan de proeven van Frankrijk, Italië en Enge land. De grootste zorgi wordt er, zooals vanzelf spreekt, aan besteed om parachutisten op te leiden, die met behulp van speciale valscher men in den kortst mogelijken tijd van groote hoogte naar de aarde afdalen. Van het over rompelende karakter dezer aanvallen hangt het welslagen af, waar nog bij komt, dat de sprin ger, zoo lang hij niet op de aarde is gearri veerd, een weerlooze schietschijf vormt. Om den tijd der afdaling te bekorten is het noodzake lijk, dat het valscherm zoo lang mogelijk gesloten blijft en eerst vlak boven de aarde liefst op minder dan honderd-vijftig meter hoogte geopend wordt. Daar zijn sterke zenuwen en langdurige oefeningen voor noodig. Bovendien maken de groeiende snelheden der gevechtsvliegtuigen het leven van den para chutist steeds moeilijker. Springen bij snel heden van rond vijf-honderd kilometer is al te gevaarlijk geworden. Men lanceert den para chutist thans als een torpedo! Het gebeurt echter aanhoudend, dat ervaren parachutisten, die honderden sprongen op hun actief hebben, volkomen versuft beneden komen. Ook heeft men de gordels nog niet zoo kunnen construeer ren, dat de parachutisten beveiligd zijn tegen uiterst pijnlijke schaaf- en zelfs diepe snijwon- den. En een man, die half bewusteloos of met brandende pijnen op den grond terecht komt, is nu eenmaal weinig geschikt om midden in het vijandelijk land een mitrailleursnest op te bouwen en dit met den moed der wanhoop, veelal tegen een geweldige overmacht, te ver dedigen. Een ander bezwaar is het, dat de militaire In de restauratiewa gens van de Mitropa bevinden zich boven staande papieren ser vetjes met propagan distische afbeeldingen voor een veilig verkeer luchtvaart tegenover de grondverdediging nag tamelijk zwak is. Het is niet zoo eenvoudig om een stuk grond vanuit de lucht met machine- geweervuur zoodanig „af te kammen", dat een paar honderd parachutisten kunnen landen zonder veel gevaar te loopen, dat zij scherp onder vuur worden genomen. Voorloopig is de luchtinfanterie een ding, dat vermoedelijk ontzaglijk veel materiaal en nóg meer menschenlevens zal kosten, terwijl de practische resultaten er van alles behalve vast staan. Dat heeft men ervaren in Frankrijk, Italië en Engeland. Dat constateert men thans in Duitschland. Een medewerker van de „Morning Post" steekt op geestige wijze den draak met zeker soort van uitgewekenen uit Duitsch land die, ofschoon om politieke of religieuze redenen, of zelfs maar op grond van hun „ras", gedwongen buiten hun geboorteland te wonen, de voortreffelijkheden van dat land ophemelen tegenover 't volk dat hun gastvrijheid verleent. De spot van het blad is goedaardig, maar daarom niet minder raak. Uitgeweken Duitschers hier, en waarschijnlijk ook elders, zullen ver standig doen zich de moraal, welke uit 't (al dan niet historische) incident geleerd kan wor den, ter harte te nemen. De jonge Meyer, die nu op een Engelsche kost school is, kan zijn nieuwen makkers maar niet vaak genoeg verteilen dat „bij ons in Münchau- senburg, alles véél, véél grooter is dan in Enge land." „Ga je gang, Meyer. Geef ons nog maar wat meer van je verhalen." „Jelui, gelooft 't niet, maar toch is 't zoo. Al les is grooter. De pleinen in Münchausen- burg „En de scholen?" „Grooter veel grooter dan hier." „En de bioscopen?" „Grooter veel grooter en beter!" „En de gekkenhuizen?" „Grooter, en veel.." Meyer's verdere uitweidingen gingen in 't schaterlachen der jongens verloren. „Maar," vroeg een hunner, „waarom ga je dan niet terug naar Monkeyburg, als alles ook de scholen daar zooveel grooter en beter is?" „Vader zegt dat wij niet kunnen teruggaan," gromde Meyer. „De Regeering deugt niet." „O, dan is tenminste de Begeering niet beter dan de onze! Is ze grooter?" ,,'t Nieuwe Parlementsgebouw is grooter," beweerde Meyer. De onderwijzer had de woordenwisseling ge hoord en riep den Duitsch-Joodschen knaap tot zich. „Hoe lang ben je nu in Engeland?" „Vier jaren." „En je bent tien jaar oud?" „Ja." De onderwijzer bracht hem gemoedelijk onder 't oog dat hij zich dan niet alles, wat hij tot zijn zesde jaar gezien had, goed kon herinneren. De dingen schenen hem grooter toe dan toen hij nog maar zes jaar oud was. Zijn land was een heel mooi land, maar hij moest er niet zoo te genover iedereen op bluffen, want dan zouden de jongens hun bekomst van hem krijgen. De kleine banneling antwoordde niet, maar zijn gelaat drukte koppige verbolgenheid uit. De blikken der andere jongens deden den on derwijzer vree zen, dat dezen reeds hun bekomst hadden van de opschepperij van den kleinen niet-„Ariër" die, ondanks de vlucht zijner fa milie voor de ras-zuiveraars, zoo'n dogmatisch patriot gebleven was. Zijn Engelsche makkers smeedden klaarblijkelijk een samenzwering te gen hem. Nemesis liet niet lang op zich wachten. Dien zelfden avond nog hoorde de huishoudster nood kreten opstijgen uit slaapzaal „B". Toen zij de kamer binnensnelde, sprong Meyer juist zijn bed uit. 'n Groote krab bengelde aan zijn voet. En een van de jongens zei: „Zie je, Meyer, dat is nu een van onze Engelsche vlooien. Hebt jul lie ze in Monkeyburg misschien grooter?" Als 't niet„echt gebeurd" is, dan is 't toch heel aardig gevonden. Maar 't tragische van t geval is, dat negen op de tien uitgeweken Duit schers de Joodsche evengoed als de Arische inderdaad patriotten zijn die (en niet alleen in Engeland) hun gastheeren vervelen door steeds op te geven over 't land dat hen uitgestooten heeft. En zij kunnen 't niet helpen, wantzij meenten t. Het regende dat het goot. Den kraag van z'n jas hoog opgeslagen, liep een heer haastig in de richting van een alleen staand groot landhuis, dat in 't midden van een tuin gelegen was. Een naburige klok sloeg juist half twaalf. Geen licht straalde meer uit de talrijke vensters. „Eindelijk," mompelde de late wandelaar. Op z'n teenen sloop hij over 't grasveld naar een zijdeur en onderzocht het slot. Vooraf had hfj nauwkeurig inlichtingen ingewonnen omtrent de gewoonten van den bewoner. Zelfs had hij zich als den nieuwen ontvanger aan hem voor-- gesteld. „Ik kom even met u kennis maken," had hij gezegd. Dokter Rougethad hem vrien delijk ontvangen en op de lunch gehouden. Daarna had z'n gastheer hem z'n kostbare steenen laten zien, en dat was voor mijnheer Pradin, zooals hij zich genoemd had, voldoende geweest om aan de uitnoodiging van den medi cus „z'n bezoek te herhalen," op een ongelegen uur te voldoen. Met een kleine boor zaagde hij het slot uit, trad zonder moeite binnen en sloop onhoorbaar door de gang regelrecht naar de studeerkamer. Hij ontstak z'n electrische zaklantaarn en liet het licht door de kamer rondwaren. Met een bos loopcrs doorzocht hij alle kasten, maar zon der resultaat. Eensklaps herinnerde hij zich het zwart fluweelen gordijntje onder 't raam in de bibliotheek. Zou daar de kleine zwarte cassette met haar kostbaren inhoud niet te vinden zijn? Hij keerde op z'n schreden terug, lichtte het gordijn op en zag een ijzeren ouder- wetsche kast, waarmee hij niet veel moeite zou hebben. Binnen 10 minuten had hij haar open en weldra lagen de prachtige steenen voor hem op den grond uitgespreid. Hij grabbelde ze bij elkaar alsof het knikkers waren en stak ze in z'n zak. 'tWas nu een paar minuten vóór midder nacht. Buiten woedde de storm. Pradin dacht aan de lange wandeling, die hem nog wachtte. Op en tafeltje stonden eenige flesschen wijn en een paar glazen. Hij maakte een flesch open en schonk zich een glas vol. Het deed hem blijkbaar goed. Opnieuw schonk hij zich in en nog eens, totdat de flesch heelemaal leeg was. Hij wilde de tweede flesch open maken, toen een piepend geluid uit z'n borst, opsteeg. Het herhaalde zich bij elke ademhaling en z'n ge laat werd vaalbleek. „Verduiveld," mompelde hij en stond op. Z'n tocht door storm en regen, de zware wijn, dien hij zoo gulzig gedronken had, hadden hem blijkbaar weer een aanval van asthma bezorgd. Jaren geleden had hij daar veel last van gehad, maar hü dacht er nu voorgoed van bevrijd te zijn. Maar nu.... z'n ademhaling werd korter en hijgender. Het hart klopte hem in de keel en hij had een gevoel alsof een ijzeren band z'n borst omschroefde. Z'n oogen schitterden koortsachtig en als verlamd van schrik viel hij in een stoel neer. Hoe lang zou die aanval du ren? En als hij totaal hulpeloos werd, wat moest hij dan beginnen? Hij dacht aan het laboratorium boven, waar hij misschien het uitstekende middel tegen z'n kwaal, ethylbro- mide, zou vinden. Langzaam schuifelde hij de trap op. Einde lijk landde hij bij het laboratorium en trad binnen. Daar stonden tal van flesschen met vreemde namen, maar geen van alle met hét gretig gezochte etiquet. Kreunend viel hij in een stoel. Er klonk een geluid van glasscher ven. Met z'n arm had hij een paar flesschen omver gestooten en tegen den grond' geworpen. Door dit geluid ontwaakte dr. Rouget, die direct op onderzoek ging. Hij opende vlug de deur en zag tot z'n verbazing een man ker mend en ineengedoken in een stoel. „Wat beteekent dat?" vroeg hij. De andere keek op en bij den eersten oog opslag herkende de dokter den z.g. nieuwen ontvanger. „O, mijnheer Pradin! Heel aangenaam, maar u maakt van m'n uitnoodiging wel op een on gelegen uur gebruik." Mijnheer Pradin echter haalde een revolver De meneer van het reisbureau wilde Piet en Drein een rond- In de warme woestijn echter bleken de banden niet tegen de Piet stond nog altijd te piekeren, wat hij doen moest, toen reisje laten maken door het tropische landschap, maar Piet hitte bestand en Piet was de eerste die pech had. Drein trok zich bit het palmboompje naast hem een slang kwam kruipen. „Hoera", riep Piet, „die slang komt precies op tijd." Gelukkig lag er net een stok bij de hand om de gevaarlijke slang mee dood te maken. zei, dat ze den laatsten tijd al meer tropisch schoon gezien yan dg moeilijkheden van Het niets aan. Hij reed gewoon door hadden, dan hun lief was. „Weet je wat", zei Drein, „we huren allebei een fiets-" Zoo trokken ze de woestijn in. en zei: „Nou, jij komt zeker wel!" iiiiiiiiniiiit min mini mui itMttmiir uit z'n zak, richtte die op den heer des huizes en stamelde: „Vlug, ethylbromide!" Dokter Rouget wierp een onderzoekenden blik op den man, die met gezwollen gezicht en uitpuilende oogen voor hem zat. „Asthma?" informeerde hij. Pradin knikte en riep met schorre stem: Ethybromide! Vlug.... ofik schiet!" „Goed. Dat middel heb ik in m'n spreek kamer," en dokter Rouget liep naar de deur. De inbreker liep hem na met de revolver in de hand. Ze gingen sa- men naar bene- 1 den. Bij 't zien wijnflesch, begon de dokter te Ia- pdtiëllt chen. Hij liep f naar een glazen kast en nam daaruit een paar fleschjes en een injectie-spuitje. „Ja," zei hij ernstig, op den toon van een geneesheer in functie„Gevaarlijke aanvallen van asthma kunnen zich plotseling voordoen, als de lijder zich na groote inspanning aan 1 spiritualiën te buiten gaat. „Waarom," ging hij voort, „dronk u ook die flesch „Cantemerle" uit?" „Ethylbromide!" kreunde Pradin, die achter over in een stoel lag. „Geduld, waarde heer," ried de dokter, „maar inderdaad, het wordt tijd, anders stikt u waar schijnlijk." Hij nam de injectiespuit, vulde die en stak de naald in den onderarm van z'n inbreker patiënt. „Al wat beter?" vroeg hij glimlachend. Pradin knikte. Z'n ademhaling ging al regel matiger. „U bent de eerste, m'n waarde, dien ik onder bedreiging met een revolver als medicus be handel," zei de dokter vroolijk. Hij nam een stoel en keek z'n patiënt aan. „Ik moet zeggen," ging hij op denzelfden toon voort, „dat u uw rol als ontvanger keurig gespeeld hebt. Mijn compliment, hoor." Pradin antwoordde niet, keek naar de klok en trachtte op te staan. Maar nauwelijks was hij op de been of hij viel weer in z'n stoel terug. Hij voelde eensklaps z'n bewegingen zwaarder worden en kreeg een gevoel alsof z'n lichaam met lood doorschoten werd. Z'n tong werd dik, z'n oogleden schenen dicht te vallen. Kletterend viel de revolver op den grond. Z'n handen hadden haar kracht verloren. Hulpe loos lag hij in den stoel. Glimlachend bleef dokter Rouget z'n nach telijken patiënt aanzien. „Ja mijnheer Pradin," sprak hij, „u had uw wapen en ik het mijne. U ondervindt nu, da,t het mijne doeltreffender en minder gevaarlijk is. Ik ben zoo vrij geweest wat hyoscine tus schen de ethylbromide te mengen, met het ge volg, dat u binnen een minuut geen vin meer verroeren kunt. Ik hoop, dat u 't me niet kwa lijk neemt. Voor deze behandeling, nog wel midden in den nacht, zal ik u geen rekening zenden. Alleen ga ik nu even de politie opbel len. Ik zal u dus een oogenblik alleen moeten laten. Tot straks, mijnheer Pradin." De deur van de spreekkamer viel achter dokter Rouget in 't slot, terwijl de ledematen van mijnheer Pradin steeds stijver en onbe weegbaarder werden. Onder redactie van dr. J. H. Kernkamp is bij de uitgevers P. N. van Kampen en Zoon te Am sterdam, in voorbereiding de uitgave van een reeks populaire monografieën op het gebied der vaderlandsche cultuurgeschiedenis, onder den serie-titel „Patria". De bedoeling dezer uitgave is de bestaands belangstelling voor onze historie aan te wak keren door het geven van onderhoudende, we tenschappelijk verantwoorde lectuur, tegen bil lijken prijs. De deelen zullen met reproducties naar oude prenten, oude portretten, kaarten, fascimiles enz. verlucht worden. Reeds ter perse of zoo goed als persklaar: Prof. dr. C. E. Godee Molsbergen: Jan van Riebeeck, de stichter van Hollandsch Zuid-Afri- ka; dr. D. J. H. ter Horst: Franciscus Lievens Kersteman, het leven van een 18-eeuwsch avon turier; J. C. Mollema: Olivier van Noort's reis om de wereld (1598—1601); Dr. F. W. Stapel: De Nederlandsche Oost-Indische Compagnie in Australië: Prof. dr. A. E. H. Swaen: De valkerij; dr. A. C. J. de Vrankrijker: Het maatschappe lijk leven in de gouden eeuw. Voorts zijn diverse deelen over de meest uit- eenloopende onderwerpen in bewerking van de hand van een aantal bekende auteurs. Geestelijke meerwaardigheid is ten slotte de sterkste burcht voor een volk. Er bestaat nog geen juiste ver houding bij de Nederlandsche Katholieken tusschen hun getal en him aandeel in de wetenschap. Geen krachtiger middel om spoedig onzen volledigen uitgroei te bereiken, dan mede te werken tot instand houding en voltooiing onzer Universiteit. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen 44 Zij, Ottilia en ik lieten onze kleeren daar in het huis achter en kleedden ons zelf als zieken zusters. De vrouw, die met ons meeging, was veel ouder dan wij. Ze zei, dat de menschen zouden denken, dat zij op ons moest passen. We zijn toen met den eersten trein vertrokken, naar Frankrijk overgestoken en zoo in Parijs aangekomen. Niemand heeft ons ergens iets ge vraagd. Het was heel gemakkelijk om weg te komen. In Parijs zijn we naar een huis gegaan, waar die vrouw iemand kende en daar heeft Ottilia nieuwe kleeren voor ons gekoent en daarna zijn we samen doorgegaan naar Italië." Inspecteur Wirlescombe zucht er van. Hij bedenkt weer hoe gemakkelijk sommige din gen, niettegenstaande alle netten van de po litie, kunnen ten uitvoer gebracht worden en hij fluistert zijn buurman in, dat hij elk woord van dit verhaal gelooft en luistert gretig naar de rest er van. Maar Lady Wargrave maakt het kort. „Nu zal ik u zeggen, waarom Ottilia en ik weg wilden loopen. We hadden beiden een goede stem: we wilden gaan zingen in variété's en we noemden ons daarom de Sisters. We heb ben veel gereisd en we hebben geld verdiend, veel geld zelfs. Ik heb er nooit iets van ge hoord, dat mijn grootvader vermoord was. Hoe zou ik ook? Ik las nooit Engelsche kranten. En trouwens, we hadden het veel te druk. En toen heb ik in Alexandrië Sir Robert Wargrave ontmoet; hij wilde met me trouwen en ik ben met hem getrouwd. We zijn toen naar Italië terug gegaan en Ottilia is met ons meegegaan. In Napels is zij ziek geworden. We hebben haar daar goed verzorgd in een ziekenhuis achtergelaten. Maar ik heb nooit meer iets van haar gehoord, want mijn man is gestorven en mijn zoontje is geboren en toen heb ik niets kunnen laten weten. En toen ik ten slotte naar het ziekenhuis schreef, hoorde ik, dat ze al weg was. Later hebben die heeren de voogden me overgehaald om naar Engeland te komen en toen dit allemaal. Nu heb ik u de waar heid gezegd en dit is alles, alles, wat ik u kan vertellen." Misschien zijn er een paar cynische geesten in de zaal die niet veel geloof hechten aan Lady Wargrave's laatste woorden en die haar heele verklaring als een knap staaltje van haar sluwheid beschouwen; maar de meeste menschen zijn het toch met Wirlescombe eens. En dan komt boven het gefluister van de vele juristen de stem van den magistraat uit. „U zegt, dat u nooit meer iets van uw vrien din Ottilia Morro hebt gehoord, sinds u haar in Napels in een ziekenhuis hebt achtergelaten?" vraagt hij, de gevangene vriendelijk aankijkend. „Ik zou zeggen, dat ze een zeer waardevolle ge- tuigeverklaring voor u af zou kunnen leggen." Mijnheer Beddleston springt dadelijk op. „Ik behoef u edelachtbare nauwelijks te verzekeren, dat we na de verklaring van mijn cliënte, Ottilia Morro voor den dag zullen brengen. Als ze tenminste nog leeft. Het spijt me te moeten verklaren, dat dit de eerste maal is, dat Lady Wargrave van haar gesproken heeft." Hij werpt van onder zijn bril uit verwij tende blikken naar zijn cliënte, maar Lady Wargrave kijkt hem heelemaal niet aan. Ze kijkt vragend naar den magistraat. „Is dit niet voldoende? Maar verklaart dit dan niet alles, voorzoover het mij betreft?" vraagt ze onschuldig. „Mag ik nu niet weggaan?" Nog niet. Zijn edelachtbare legt het uit en hij neemt er wel een beetje meer moeite voor, dan hij in een ander geval zou hebben gedaan. Het recht moet zijn loop hebben, maar lang zaam. En zoo verneemt even later de wachtende menigte in Bow Street: „In staat van beschul diging gesteld". HOOFDSTUK III Het onderzoek „We hebben juist vier weken," zegt mijnheer Kenrick. „Vier weken, om precies te zijn. Of, om nog precieser te zijn: vier weken en één dag. Dat wil zeggen, de volgende zitting van de strafrechtbank begint morgen over een maand, 'n Korte tijd gauw voorbij!" In de conferentiekamer van het kantoor Baggs Kenrick zijn, op den morgen na de verwijzing van de zaak-Wargrave, verscheidene heeren vergaderd, die allen sterk bij het geval betrokken zijn. Op den ouden heer Kenrick' na, die zich heeft teruggetrokken op een villa in Forest Hills en alleen van tijd tot tijd nog maar eens komt kijken, om zijn neus den geur der oude perkamenten nog even te gunnen en zijn oogen nog eens te laten genieten van het ge zicht van dat roode lak, die oude wetboeken en die muffe, stoffige dossiers, zijn er vier associé's. De jonge mijnheer Kenrick is er. Ook de beide heeren Baggs. Een van hen lijkt op een begrafenis-ondernemer en de ander op een jockey. Ook zijn er Sir Austin Wrexhem en de heer Cornelius Spilsbury. En ook mijnheer Beddleston, die er nu veel ernstiger uitziet dan op de zitting en den indruk geeft van erg te zijn ter neergeslagen, door de groote verant woordelijkheid, die op hem drukt. En ten slotte zitten er Adrian Graye en John Herbert, die zooals iedereen weet op een bijzondere wijze bij het geval zijn geïnteresseerd en die zoo onge veer de eenige vrienden zijn, waarop de arme vrouw ip de gevangenis kan rekenen. ,,'n Korte tijd gauw voorbij zoo om!" herhaalde Kenrick, om het nog wat duidelijker te maken. „Als er iets gedaan moet worden, moet het nu direct gedaan worden." „Mij lijkt," merkt mijnheer Baggs-van-de- paarden op, „mij lijkt, dat het eenige wat we doen kunnen is, zoo snel mogelijk dat Italiaan- sche meisje te zoeken. Hoe heet ze ook weer?" „Ottilia Morro," zegt mijnheer Kenrick, den naam op de juiste Italiaansche manier uitspre kend. „Ottilia Morro. Ja, die moeten we zeker vinden. Als Ottilia Morro nog leeft tenminste. Laat ons niet vergeten, dat Ottilia Morro mis schien wel dood is. Het is heel goed mogelijk, dat ze dood is, want Lady Wargrave heeft haar zooals ze me gisteren vertelde, in een vrij hopeloozen toestand in dat ziekenhuis ach tergelaten." „Maar ze hebben haar toch gezegd, dat ze uit het ziekenhuis was weggegaan," merkte mijnheer Baggs, de doodbidder, op. De mijnheer Baggs-van-de-paarden mompelt sotto-voce iets over het bestaan van een oude prent, waaruit zou blijken, dat het moeilijk is een naald te vinden in een hooiberg. Niemand spreekt hem tegen, maar mijnheer Beddleston kucht en spreidt zijn armen uit, 'n hebbelijk heid van hem, die dikwijls hinderlijk is voor de menschen, die naast hem zitten. „En èls Ottilia Morro nu eens gevonden wordt, wat zal zij dan ten gunste van onze cliënte kunnen inbrengen?" „Ottilia Morro zal Lady Wargrave's verslag van wat er in den nacht van haar verdwijning met haar gebeurd is, kunnen bevestigen," zegt Kenrick. Beddleston kucht weer. „Zeker," zegt hij droogjes, „maar dat bewijst nog niet, dat Lady Wargrave of Gemma Graffi, zooals ze toen heette, haar grootvader niet heeft vermoord. Ze kan hem vermoord hebben vóór dat juffrouw Ottilia ten tooneele verscheen." Hier is de heer - Baggs-van-de-paarden het mee eens. Hij laat een paar onbeschrijfelijke geluiden van bijval hooren, steekt zijn duimen in de armsgaten van zijn gekleurd vest en knikt zijn confrères een paar malen toe. „Al weet men dat Ottilia Morro naar de flat is gekomen, Gemma Graffi heeft wakker ge maakt haar op heeft doen staan en haar heeft meegenomen, dan bewijst dat nog niets," ver volgde Beddleston. In het geheel niets, dan dat het inderdaad is gebeurd. Het bewijst niet, dat Graffi niet vermoord kan zijn, voordat zij kwam; het bewijst niet, dat zijn kleindochter hem al niet van te voren dien dolk in het hart had ge stoken: ze zou het in een plotselinge vlaag van drift gedaan kunnen hebben en daarna zijn gaan slapen. Italiaansche vrouwen zijn nu een maal anders dan de onze vergeet dat niet!" Niemand antwoordt hier iets op, en na een gepaste stilte zegt Kenrick: „En dus?" Mijnheer Beddleston spreidt zijn armen weer uit. „Trouwens," zegt hij, „weer oplevend onder den prikkelenden invloed van een nieuwen gedachtengang, „Ottilia zou evengoed een medeplichtige kunnen zijn. Ze kan de kamers zijn binnengekomen, vlak nadat Gemma Graffi haar grootvader vermoord had. Ik zie niet in, dat Ottilia Morro's getuigenis ons van veel nut kan zijn. Wat kan zij bewijzen omtrent Lady Wargave's onschuld? Niets, zeg ik niets." „Wat adviseert u dan?" vraagt Baggs, de doodbidder. Beddleston schudt veelzeggend het hoofd. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1936 | | pagina 10